36 380 Wijziging van diverse wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/882 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten)

Nr. 7 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 juli 2024

Bij brief van 12 juni 2024 heeft de griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport het verzoek van de commissie overgebracht om uw Kamer te informeren over de stand van zaken betreffende de implementatie van Richtlijn (EU) 2019/882 betreffende de toegankelijkheidsvoorschriften voor producten en diensten (hierna: de richtlijn). Dit verzoek werd gericht tot de Minister voor Medische Zorg. Aangezien de implementatie van de richtlijn onder mijn verantwoordelijkheid valt, informeer ik u hierbij over de stand van zaken.

De richtlijn wordt in de eerste plaats geïmplementeerd door de Implementatiewet toegankelijkheidsvoorschriften producten en diensten. Deze wet is inmiddels tot stand gekomen en in het Staatsblad gepubliceerd (Stb. 2024, nr. 87). Daarnaast vindt implementatie bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) plaats op verschillende deelterreinen. Een groot deel van deze AMvBs is reeds gepubliceerd (resp. Stb. 2024, nrs. 123, 136, 139, 144, 179 en 204). Over de nog resterende AMvB is inmiddels advies uitgebracht door de Afdeling advisering van de Raad van State. De verwachting is dan ook dat deze AMvB spoedig vastgesteld en gepubliceerd kan worden. Na publicatie van deze resterende AMvB (enkele nadere regels op het terrein van telecommunicatiediensten) is de Nederlandse implementatie van de richtlijn afgerond.

De Europese Commissie heeft Nederland in juli 2022 op grond van artikel 258 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in gebreke gesteld, omdat zij van mening is dat Nederland door het niet implementeren van de richtlijn een schending van het Europees recht begaat. Nederland heeft gereageerd op deze ingebrekestelling met een uitleg over de planning van het implementatietraject in Nederland. Dit traject heeft meer tijd gekost dan gebruikelijk, door de omvang en complexiteit van het implementatietraject en de betrokkenheid van meerdere departementen. Vervolgens heeft de Commissie op 14 juli 2023 een met redenen omkleed advies uitgebracht waarin zij kenbaar heeft gemaakt dat Nederland desalniettemin niet voldoet aan de implementatieverplichtingen op grond van de richtlijn. Met dit met redenen omkleed advies wordt formeel gespecificeerd welke verplichting(en) uit de Europese basisverdragen niet wordt nagekomen door een lidstaat. Belangrijk is dat daarin de termijn wordt gegeven voor het herstellen van deze schending van het Europees recht. De richtlijn had per 28 juni 2022 in nationale wetgeving opgenomen moeten zijn. De richtlijn bepaalt verder dat deze wetgeving per 28 juni 2025 daadwerkelijk moet worden toegepast in de lidstaten en gezien de huidige stand van zaken van de implementatie van de richtlijn, verwacht ik dat dat in Nederland zonder meer gerealiseerd wordt.

De mogelijke laatste stap in de inbreukprocedure kan eventueel zijn dat de Europese Commissie een zaak aanhangig maakt bij het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU). Dit is nog niet gebeurd, maar kan niet uitgesloten worden wanneer het herstellen van de schending van Europees recht te lang blijft voortbestaan. Het aanhangig maken van een zaak bij het HvJ EU is uiteindelijk een discretionaire bevoegdheid van de Europese Commissie. Het HvJ EU kan Nederland in het geval dat de Europese Commissie een zaak aanhangig maakt een forfaitaire som (boete) en/of dwangsom opleggen (artikel 260, derde lid, VWEU). De Commissie kan een richting voor deze boete voorstellen aan het HvJ EU. Het is echter altijd aan het HvJ EU of een boete of dwangsom wordt opgelegd en hoeveel deze bedraagt. De forfaitaire minimumsom voor Nederland bedraagt, in geval deze wordt opgelegd, € 3 892 000. Een eventueel op te leggen forfaitaire som wordt berekend vanaf de datum waarop Nederland in gebreke raakte, namelijk 28 juni 2022 als datum waarop de richtlijn in nationale wetgeving geïmplementeerd had moeten worden. Een dwangsom wordt slechts opgelegd indien de inbreuk op het moment dat het HvJ EU de zaak onderzoekt nog voortduurt.1 Het HvJ EU stelt de forfaitaire som of dwangsom – bij een eventuele veroordeling – zo vast dat deze «enerzijds in overeenstemming is met de omstandigheden en anderzijds evenredig is aan de vastgestelde inbreuk en aan de draagkracht van de lidstaat».2

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, V. Maeijer


X Noot
1

HvJ EU 8 juli 2019, ECLI:EU:C:2019:573 Commissie/België.

X Noot
2

HvJ EU 12 juli 2005, ECLI:EU:C:2005:444, Commissie/Frankrijk.

Naar boven