36 371 Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de regio's: Een industrieel plan voor de Green Deal voor het nettonultijdperk

B VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 juli 2023

De leden van de toenmalige vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben kennisgenomen van de brief van 8 februari 20231 met de kabinetsappreciatie over de Green Deal Industrial Plan.2 Het stemt de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA positief om te lezen dat het kabinet een positieve houding aanneemt ten opzichte van de ambities van de Europese Commissie. Zij hebben naar aanleiding hiervan gezamenlijk een aantal vragen en opmerkingen.

Naar aanleiding hiervan is op 7 juni 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

De Minister heeft op 4 juli 2023 gereageerd.

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat3 brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT / LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat

Den Haag, 7 juni 2023

De leden van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van 8 februari 20234 met de kabinetsappreciatie over de Green Deal Industrial Plan.5 Het stemt de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA positief om te lezen dat het kabinet een positieve houding aanneemt ten opzichte van de ambities van de Europese Commissie. Zij hebben naar aanleiding hiervan gezamenlijk enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in de non-paper6 van de Nederlandse regering inzake de Critical Raw Materials Act (hierna: CRM),7 dat de regering benadrukt dat circulariteit een zeer belangrijk onderdeel behoort te zijn van het algemene actieplan. Hoe beoordeelt u het huidige voorstel voor de CRM? Is circulariteit naar uw oordeel voldoende onderdeel van dit nieuwe wetgevingskader? Komen de doelstellingen, zo vragen deze leden, voor de realisatie van een circulaire economie met de richtlijn voldoende in beeld? Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen er in de CRM worden genomen richting een meer circulair grondstoffenbeleid? Ziet u bijvoorbeeld voldoende inzet op het verminderen van grondstoffenverbruik in de Green Deal Industrial Plan? Kunt u voorts aangeven of de maatregelen voldoende juridisch bindend zijn vastgelegd om ambities daadwerkelijk te realiseren en op welke punten acht u nog verdere aanscherping nodig? Zo niet, en in het licht van de huidige kabinetslijn geen «koppen» op Europese wetgeving te zetten, kunt u dan op verzoek van deze leden aangeven hoe u voornemens bent deze doelstellingen zonder Europese inzet wel te behalen?

Een onderdeel van het industrieel plan voor de Green Deal is het versnellen van vergunningsprocedures voor duurzame projecten en de voorspelbaarheid hiervan te vergroten, waarbij het invoeren van een éénloketsysteem voor investeerders en belanghebbenden uit het bedrijfsleven als mogelijke optie wordt genoemd.8 Deze leden lezen in de kabinetsappreciatie dat de regering dit voornemen steunt. Welke mogelijkheden ziet u om vergunningsprocedures daadwerkelijk te versnellen? Denkt u hierbij ook aan een éénloketsysteem? Op welke manier verwacht u dergelijke procedures te kunnen versnellen, terwijl andere belangen, zoals die van het klimaat, natuur en omwonenden gelijktijdig voldoende geborgd blijven? Zijn deze ambities met betrekking tot vergunningsprocedures ook van toepassing op mijnbouwvergunningen? Indien dit het geval is, in hoeverre worden de lessen die zijn getrokken uit de gaswinning in Groningen toegepast in de discussies en onderhandelingen hierover?

Een ander onderdeel van het industrieel plan voor de Green Deal is het versoepelen van staatssteunregels. Acht u het risico aanwezig dat dit mogelijk kan leiden tot een race to the bottom tussen lidstaten met betrekking tot het verstrekken van subsidies aan bedrijven, waardoor uiteindelijk meer publieke gelden bij private bedrijven terechtkomen dan noodzakelijk is voor het realiseren van de doelstelling om te verduurzamen? Tot slot verzoeken deze leden of u kunt aangeven welke waarborgen het kabinet aan de Europese Commissie vraagt om eventuele over subsidiëring te voorkomen?

De leden van de vaste commissies voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (EZK/LNV) zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag uiterlijk 30 juni 2023.

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden

BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 4 juli 2023

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA over het Green Deal Industrial Plan (GDIP), 172805.01U, ingezonden 07 juni 2023).

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, M.A.M. Adriaansens

Kenmerk 172805.01U

CRMA

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA lezen in de non-paper van de Nederlandse regering inzake de Critical Raw Materials Act (hierna: CRMA), dat de regering benadrukt dat circulariteit een zeer belangrijk onderdeel behoort te zijn van het algemene actieplan.

1

Hoe beoordeelt u het huidige voorstel voor de CRMA?

Antwoord

Uw kamer is op 17 mei jl. geïnformeerd over de kabinetsappreciatie van de CRMA (CRMA) middels het BNC-fiche9. Hierin wordt aangegeven dat het kabinet overwegend positief is over de verordening van de Europese Commissie (CIE), die aansluit bij de Nederlandse inzet op versterking van de open strategische autonomie van de EU.

2

Is circulariteit naar uw oordeel voldoende onderdeel van dit nieuwe wetgevingskader?

Antwoord

Zoals aangegeven in het BNC-fiche steunt het kabinet de doelen voor mijnbouw-, raffinage- en recyclingprojecten zoals voorgesteld in de CRMA. Echter mist het kabinet geformuleerde doelen rond procesefficiëntie en levensduurverlenging van producten (inclusief hergebruik) die kritieke grondstoffen bevatten in lijn met het Nationale Programma Circulaire Economie (NPCE). Om verlies van kritieke grondstoffen tijdens het verwerkingsproces tegen te gaan, pleit het kabinet voor het gebruik van de meest efficiënte technologieën die beschikbaar zijn in die sector. Verder verwelkomt het kabinet de duurzaamheidscriteria voor strategische projecten in de verordening, omdat het kabinet van mening is dat projecten in lijn moeten zijn met relevante Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) wetgeving en standaarden.

3

Komen de doelstellingen, zo vragen deze leden, voor de realisatie van een circulaire economie met de richtlijn voldoende in beeld?

Antwoord

Allereerst kent de realisatie van een circulaire economie veel verschillende aspecten, en kan deze niet enkel door de CRMA vormgegeven worden. Wel ligt er in de CRMA een grote nadruk op circulariteit zoals duidelijk wordt uit de beantwoording van vraag 4. Wel ziet het kabinet nog verbeterpunten als het gaat om de toepassing van alle circulariteitsstrategieën zoals geschetst in de beantwoording van vraag 2. Zo bevat de CRMA momenteel niet alle circulariteitsstrategieën en missen er eisen voor procesefficiëntie en levensduurverlenging. Verder is het nog onduidelijk welke grondstoffenstromen onder deze wetgeving zullen vallen, hoe bepaald wordt welke kritieke materialen hierin voorkomen, welke verwerkingsmethodes beschikbaar zijn en welke milieuvriendelijke verwerkingsmethodes de voorkeur genieten.

4

Zo ja, kunt u aangeven welke concrete stappen er in de CRMA worden genomen richting een meer circulair grondstoffenbeleid?

Antwoord

De CRMA stelt allereerst het doel dat tenminste 15% van het jaarlijkse EU-verbruik moet worden ingevuld via (zo hoogwaardig mogelijke) recycling. Daartoe stelt de CRMA dat lidstaten binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de verordening verschillende nationale maatregelen moeten hebben geïmplementeerd die ervoor zorgen dat: (l) er meer afval wordt ingezameld met een hoog potentieel voor terugwinning van kritieke grondstoffen, en dat dat deze in het juiste recyclingsysteem terechtkomen, (ll) het hergebruik van producten en onderdelen met een hoog kritisch terugwinningspotentieel wordt verhoogd, (lll) het gebruik van secundaire kritieke grondstoffen in de productie wordt verhoogd, (lV) de technologische rijpheid van recyclingtechnologieën voor kritieke grondstoffen wordt vergroot en materiaalefficiëntie en de vervanging van kritieke grondstoffen in toepassingen worden bevorderd, ten minste door daartoe ondersteunende acties op te nemen in het kader van nationale onderzoeks- en innovatieprogramma's, (V) ervoor wordt gezorgd dat de beroepsbevolking over de vaardigheden beschikt die nodig zijn ter ondersteuning van circulariteit van de waardeketen van kritieke grondstoffen.

Daarnaast stelt de CRMA dat lidstaten binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de verordening, maatregelen moeten hebben geïmplementeerd om de terugwinning van kritieke grondstoffen in winningsafval te promoten. Verder moeten lidstaten gegevens over de hoeveelheden van elektronisch afval en gerecycled elektronisch materiaal bij de CIE rapporteren en introduceert de CRMA een digitaal product paspoort voor producten die magneten bevatten. Als laatste kan de CIE gedelegeerde handelingen ontwikkelen om de milieuvoetafdruk van kritieke grondstoffen te kunnen berekenen en verifiëren.

5

Ziet u bijvoorbeeld voldoende inzet op het verminderen van grondstoffenverbruik in de GDIP?

Antwoord

In het GDIP wordt benadrukt dat er middels de CRMA via onderzoek en innovatie moet worden gezorgd voor het verminderen van het gebruik van kritieke grondstoffen. Tegelijkertijd stelt de GDIP dat de productiecapaciteit van hernieuwbare energie de komende jaren significant zal stijgen, met als gevolg een grotere vraag naar grondstoffen die nodig zijn voor het ontwikkelen van deze productiecapaciteit.

6

Kunt u voorts aangeven of de maatregelen voldoende juridisch bindend zijn vastgelegd om ambities daadwerkelijk te realiseren en op welke punten acht u nog verdere aanscherping nodig?

Antwoord

De doelen die in de CRMA worden gesteld van: (I) tenminste 10% van het jaarlijkse EU-verbruik moet in de EU zelf gewonnen worden. (II) minimaal 40% van het jaarlijkse EU-verbruik moet in de EU worden verwerkt. (III) tenminste 15% van het jaarlijkse EU-verbruik moet worden ingevuld via (zo hoogwaardig mogelijke) recycling en (IV) niet meer dan 65% van het jaarlijkse EU-verbruik van elke strategische grondstof mag afkomstig zijn uit één enkel derde land, zijn indicatief en niet-bindend voor de lidstaten. Wel kan de CIE lidstaten om additionele maatregelen vragen mochten de doelen uit zicht raken.

7

Zo niet, en in het licht van de huidige kabinetslijn geen «koppen» op Europese wetgeving te zetten, kunt u dan op verzoek van deze leden aangeven hoe u voornemens bent deze doelstellingen zonder Europese inzet wel te behalen?

Antwoord

Op het gebied van de winning van kritieke grondstoffen uit eigen bodem, heeft Nederland beperkte mogelijkheden gezien kritieke grondstoffen (tot dusver bekend) niet in de Nederlandse ondergrond aanwezig zijn. Zoals aangegeven in het BNC-fiche staat het kabinet echter wel positief tegenover uitbreiding van duurzame raffinagecapaciteit van kritieke en strategische grondstoffen in Nederland. Hiertoe verkent het kabinet momenteel de voor- en nadelen van het uitbreiden van duurzame raffinagecapaciteit in Nederland en is het kabinet met de Nederlandse industrie in gesprek over de potentie hiervan.

De voorgestelde inzet in de CRMA middels Strategische Projecten vraagt om een aanvullende inspanning van bedrijven die momenteel niet per definitie financieel rendabel is. In dit kader, gaat het kabinet verkennen of een Important Project of Common European Interest (IPCEI) een passend instrument zou kunnen zijn en of hier op Europees niveau draagvlak voor is.

NZIA

Een onderdeel van het industrieel plan voor de Green Deal is het versnellen van vergunningsprocedures voor duurzame projecten en de voorspelbaarheid hiervan te vergroten, waarbij het invoeren van een éénloketsysteem voor investeerders en belanghebbenden uit het bedrijfsleven als mogelijke optie wordt genoemd. Deze leden lezen in de kabinetsappreciatie dat de regering dit voornemen steunt.

8

Welke mogelijkheden ziet u om vergunningsprocedures daadwerkelijk te versnellen?

Antwoord

De CIE heeft uitwerking gegeven aan het GDIP in de Net Zero Industry Act (NZIA)10. Het kabinet vindt het positief dat dit voorstel kijkt naar het versnellen van vergunningverlening. Dit kan bijdragen aan versnelling van vergunningverlening, met name in lidstaten die hier nog een slag kunnen maken. Ook voor grensoverschrijdende projecten kan dit voor versnelling van de vergunningsprocedures zorgen.

De voorstellen focussen zich vooral op de behandelingsfase van vergunningen. In Nederland is juist versnelling te vinden in de voorbereiding- en beroepsfase. Bovendien zijn de meeste voorgestelde maximumtermijnen voor het verlenen van vergunningen langer dan die in Nederland gelden.

Het kabinet ziet vooral kansen in het versnellen van het voortraject van vergunningverlening, bijvoorbeeld door duidelijke afspraken te maken tussen de vergunningverlener en de aanvrager over de samenwerking en de te volgen procedure. Andere verbeterpunten waarvoor het kabinet pleit zijn het aanwijzen van specifieke gebieden/locaties, zogenoemde «go-to» locaties, die geschikt zijn voor netto-nul industrieprojecten, net zoals nu voor hernieuwbare energieprojecten wordt gedaan onder de hernieuwbare energie richtlijn. Deze «go-to» locaties worden door lidstaten zelf volgens nationale procedures aangemerkt. Ook moet de verordening expliciet de ruimte bieden om via algemene regels te reguleren in plaats van via vergunningen, zoals straks in het Besluit Activiteiten Leefomgeving wordt gedaan. Voor deze activiteiten geldt dan geen vergunningsplicht, zodat activiteiten sneller van start kunnen en de administratieve en bestuurlijke lasten beperkt kunnen worden.

9

Denkt u hierbij ook aan een éénloketsysteem?

Antwoord

In de NZIA wordt ook voorgesteld om te werken met één loket voor vergunningverlening. Het is voor het kabinet belangrijk dat er nationale vrijheid wordt ingebouwd hoe dit loket en andere procedurele eisen vorm te geven. Zolang het doel – snelle vergunningverlening – in de regelgeving is verankerd, is het niet aan de CIE om met een verordening gedetailleerd te bepalen hoe de vergunningprocedure eruit moet zien om dit doel te halen.

Het Nederlandse stelsel onder de Omgevingswet en aanvullend de Rijks- en provinciale coördinatieregeling vertoont gelijkenissen met de voorstellen voor één loket. Het ontbreken van de mogelijkheid om nationale invulling te geven aan het voorstel voor één loket is ongewenst omdat Nederland in dat geval een stelselherziening van het omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht nodig is.

10

Op welke manier verwacht u dergelijke procedures te kunnen versnellen, terwijl andere belangen, zoals die van het klimaat, natuur en omwonenden gelijktijdig voldoende geborgd blijven?

Antwoord

Het kabinet wil vergunningverlening versnellen en zal verder onderzoeken hoe dit mogelijk te maken. Aan de CIE wordt verduidelijking gevraagd over de verhouding met onder andere de Habitatrichtlijn. Voor het kabinet is het belangrijk dat er voldoende samenhang is tussen verschillende Europese voorstellen. Net als alle EU-landen heeft Nederland te maken met grote opgaven ten aanzien van de energietransitie, verduurzaming van de industrie, economische ontwikkeling, woningbouw, biodiversiteitsherstel, en klimaatadaptatie. Bovengenoemde opgaven gaan veelal gepaard met ruimteclaims. In Nederland moeten deze ruimteclaims binnen de specifieke «unieke» context van beperkte ruimte, een hoge bevolkingsdichtheid en een nog verdere groei van de bevolking gestapeld plaatsvinden. Dat betekent dat versnelling van vergunningverlening geen eenvoudige opgave is en aanvullend onderzoek behoeft.

11

Zijn deze ambities met betrekking tot vergunningsprocedures ook van toepassing op mijnbouwvergunningen?

Antwoord

De voorgestelde vergunningspassages gerelateerd aan Strategische Projecten in de CRMA zijn ook van toepassing op strategische mijnbouwprojecten. De ambities met betrekking tot vergunningsprocedures in de NZIA zijn niet van toepassing op mijnbouwvergunningen.

12

Indien dit het geval is, in hoeverre worden de lessen die zijn getrokken uit de gaswinning in Groningen toegepast in de discussies en onderhandelingen hierover?

Antwoord

Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 7 zijn de mogelijkheden voor het winnen van kritieke grondstoffen uit de Nederlandse bodem (tot dusver bekend) beperkt. Echter ligt er in de onderhandelingen over de CRMA veel nadruk op het betrekken van de lokale bevolking bij de ontwikkeling van mijnbouwprojecten, zoals het geval was in de discussie tijdens de Raad voor Concurrentievermogen. Daartoe worden er maatregelen voorgesteld zoals het verplichten van een «public acceptance plan» voor elk strategisch project, bestaande uit maatregelen om de acceptatie door het publiek te vergemakkelijken, waaronder, indien van toepassing, het opzetten van communicatiekanalen met de lokale gemeenschappen en organisaties, de uitvoering van bewustmakings- en informatiecampagnes en het opzetten van mogelijke verzachtings- en compensatiemechanismen.

Staatssteun

13

Acht u het risico aanwezig dat dit mogelijk kan leiden tot een race to the bottom tussen lidstaten met betrekking tot het verstrekken van subsidies aan bedrijven, waardoor uiteindelijk meer publieke gelden bij private bedrijven terechtkomen dan noodzakelijk is voor het realiseren van de doelstelling om te verduurzamen?

Antwoord

De CIE heeft herziene staatssteunkaders vastgesteld zoals aangekondigd in de GDIP. Deze nieuwe kaders bieden meer en snellere mogelijkheden voor lidstaten om steun te bieden aan bedrijven, gericht op versnelling van de groene transitie. Ik ben blij met de mogelijkheden die de CIE biedt om de transitie naar een groene en digitale economie te ondersteunen. Het kabinet heeft wel vragen over de mogelijkheden die worden geboden voor het verlenen van anti-relocatiesteun waarmee EU-Lidstaten steun uit derde landen kunnen «matchen». Vanwege het risico op een subsidierace tussen EU-lidstaten en tussen de EU en derde landen denk ik niet dat «matching» de oplossing is.

14

Tot slot verzoeken deze leden of u kunt aangeven welke waarborgen het kabinet aan de CIE vraagt om eventuele over subsidiëring te voorkomen?

Antwoord

Het kabinet heeft in de consultatie over deze nieuwe staatssteunkaders concrete voorstellen gedaan voor de reikwijdte van de nieuwe steunmogelijkheden, en voor voorwaarden en waarborgen om de noodzaak van de steun vast te stellen, de steun zo gericht en effectief mogelijk te laten zijn en het gelijk speelveld zoveel mogelijk te waarborgen. In de kaders is onder meer geregeld dat de «matching» steun nooit hoger mag zijn dan het minimumbedrag dat nodig is om de investering in de EU mogelijk te maken en dat de steun niet mag worden verleend om de verplaatsing van productieactiviteiten tussen lidstaten mogelijk te maken. Voor beide voorstellen heeft het kabinet steun uitgesproken en daarnaast gepleit voor hoge standaarden voor het bewijs dat bedrijven moeten aanleveren dat er sprake zal zijn van relocatie naar buiten de EU. Ook heeft het kabinet er voor gepleit dat steun alleen verleend mag worden o.a. indien er daadwerkelijk sprake kan zijn van strategische afhankelijkheden en diversificatie van het handelsportfolio niet mogelijk is. Ook zou het moeten gaan om eenmalige of tijdelijke steun waarbij duidelijk is hoe het project op de lange termijn levensvatbaar is.


X Noot
1

Kamerstukken I 2022/23, 22 112, JA.

X Noot
2

COM(2023)62.

X Noot
3

Samenstelling vanaf 20 juni 2023:

Kemperman (BBB), Van Langen (BBB) (ondervoorzitter), Panman (BBB), Crone (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Thijsssen (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA), Vos (GroenLinks-PvdA), Van Ballekom (VVD), Van de Sanden (VVD), Petersen (VVD), Bovens (CDA), Prins (CDA), Aerdts (D66), Dittrich (D66), Faber-Van de Klashorst (PVV), Visseren-Hamakers (PvdD), Baumgarten (Ja21), Van Apeldoorn (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 22 112, JA.

X Noot
5

COM(2023)62.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstuk 21 501-30, nr. 571.

X Noot
7

COM(2023)160.

X Noot
8

COM(2023)62, p. 4.

X Noot
9

Kamerstuk 21 501-30, nr. 577.

X Noot
10

Zie ook het BNC fiche: Net Zero Industry Act (netto-nul industrie verordening) 22 112, nr. 3673.

Naar boven