36 347 (R2183) Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken; Wellington, 10 maart 2022

A/ Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 25 april 2023.

De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens een van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer of door de Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao of Sint Maarten te kennen worden gegeven uiterlijk op 25 mei 2023.

Aan de Voorzitters van de Eerste en van Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 april 2023

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2, eerste en derde lid, en artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, heb ik de eer u hierbij ter stilzwijgende goedkeuring over te leggen het op 10 maart 2022 te Wellington tot stand gekomen Verdrag inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland (Trb. 2022, nr. 30 en Trb. 2022, nr. 44).

Een toelichtende nota bij het verdrag treft u eveneens hierbij aan.

De goedkeuring wordt voor het gehele Koninkrijk gevraagd.

Aan de Gouverneurs van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten is verzocht hogergenoemde stukken op 25 april 2023 over te leggen aan de Staten van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten.

De Gevolmachtigde Ministers van Aruba, Curaçao en van Sint Maarten zijn van deze overlegging in kennis gesteld.

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

TOELICHTENDE NOTA

1. Algemeen

In februari 2021 hebben afrondende besprekingen plaatsgevonden over een verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Nieuw-Zeeland inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (hierna: «het Verdrag»). Tijdens deze besprekingen werd tussen de delegaties van het Koninkrijk der Nederlanden en van Nieuw-Zeeland overeenstemming bereikt over de verdragstekst.

Voor een effectief douaneoptreden en een betere bestrijding van internationale fraude is het nodig te komen tot een versterkte samenwerking tussen de douaneadministraties van de landen binnen het Koninkrijk en Nieuw-Zeeland. Het onderhavige verdrag beoogt een bilateraal kader te scheppen waarbinnen de nauwere samenwerking gestalte kan krijgen. Het Verdrag biedt de douanediensten van het Koninkrijk de mogelijkheid om essentiële informatie uit te wisselen met de douane van Nieuw-Zeeland.

Het Verdrag dient enerzijds om fraude met betrekking tot de douanerechten («klassieke» smokkel) te bestrijden en ter bestrijding van ontduiking van (andere) belastingen bij invoer en ter bestrijding van overtredingen van sanitaire en fytosanitaire maatregelen, de geneesmiddelenwetgeving, verboden met betrekkingen tot de in- of uitvoer van afvalstoffen en van andere verboden en beperkingen bij in- en uitvoer, zoals drugssmokkel of smokkel van namaakartikelen. Anderzijds kan de beoogde informatie-uitwisseling ook bijdragen aan een betere informatiepositie en daarmee tot beter risicobeheer waardoor de legitieme handel kan worden bevorderd.

Wat betreft opzet en bewoordingen is het Verdrag goeddeels gebaseerd op het modelverdrag dat is ontwikkeld door de Wereld Douane Organisatie (WDO)1. Zoals het internationaal gebruikelijk is om op het gebied van de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting het modelverdrag van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) tot uitgangspunt te nemen voor de onderhandelingen, zo wordt dit WDO-modelverdrag als basis gebruikt voor bilaterale verdragen inzake wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken. Het Verdrag regelt nauwkeurig tot hoever de samenwerking tussen de douaneadministraties strekt en beperkt zich daarbij tot de maatregelen die voor een doeltreffende samenwerking noodzakelijk zijn.

Het Verdrag ziet alleen op de administratieve samenwerking tussen douaneautoriteiten en bestrijkt niet het terrein van de tussen rechterlijke autoriteiten te verlenen internationale rechtshulp in strafzaken.

Naar het oordeel van de regering bevat één artikel van het Verdrag eenieder verbindende bepalingen in de zin van de artikelen 93 en 94 Grondwet, die aan de burger rechtstreeks rechten toekennen of plichten opleggen. Het betreft artikel 2, vijfde lid, dat bepaalt dat door personen geen recht aan het Verdrag kan worden ontleend om de informatie-uitwisseling te beletten.

2. Gegevensbescherming

De Europese regelgeving over de bescherming van persoonsgegevens in de EU is in 2018 gewijzigd. Met ingang van 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (Algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) rechtstreeks van toepassing in de EU-lidstaten. In Nederland zijn nadere regels gesteld in de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming. (Stb. 2018, nr. 144).

De Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kent twee basisprincipes in relatie tot internationale gegevensuitwisseling: er moet een juridische grondslag zijn voor de gegevensuitwisseling en de betrokken partijen zijn verplicht om passende waarborgen te bieden ter bescherming van persoonsgegevens. Uitgangspunt is dat persoonsgegevens slechts worden doorgegeven naar een land buiten de Europese Unie indien dat land een passend beschermingsniveau waarborgt.

Verder is de Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) van belang. In Nederland is deze richtlijn omgezet in de Wet tot wijziging van de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. (Stb. 2018, nr. 401). Deze nieuwe wet- en regelgeving was aanleiding voor het Koninkrijk om de wijze waarop de gegevensbescherming wordt geregeld in douaneverdragen te wijzigen. Voorheen werd er bij douaneverdragen een bijlage opgenomen met de belangrijkste beginselen van bescherming van persoonsgegevens waaraan Partijen zich dienden te houden.

De gegevensbescherming is nu geregeld in artikel 17 van het Verdrag. In het vierde lid van dat artikel wordt bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en regelgeving van het verstrekkende land. De Europese Commissie heeft het beschermingsniveau van persoonsgegevens in Nieuw Zeeland erkend als passend (Uitvoeringsbesluit van de Commissie van 19 december 2012 overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, over de passende bescherming van persoonsgegevens in Nieuw-Zeeland (PbEU 2012, L 28)). De belangrijkste wetgeving in Nieuw-Zeeland voor de bescherming van persoonsgegevens is de Privacy Act 2020. Deze wetgeving bouwt voort op de vorige wetgeving, de Privacy Act 1993. De Privacy Act 2020 omvat onder meer het recht op toegang tot data en het recht op rectificatie, inclusief het recht op het wissen van gegevens. Hierdoor zullen persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag in Nieuw-Zeeland een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de wet- en regelgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.

3. Europese Unie

Het Verdrag heeft mede tot gevolg dat het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk nog doelmatiger de verplichtingen die de EU oplegt, kan uitvoeren in overeenstemming met het Unierecht. In dit kader is ook de op 3 juli 2017 te Brussel getekende Overeenkomst tussen de Europese Unie en Nieuw-Zeeland betreffende samenwerking en wederzijdse administratieve bijstand in douanezaken (PbEU 2018, L 101) relevant. Het onderhavige Verdrag staat niet in de weg aan de verplichtingen die daaruit voortvloeien. Dit volgt uit artikel 2 van het Verdrag.

Het Caribische deel van het Koninkrijk (Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten) maakt geen deel uit van de Europese Unie. Wel is op het Caribische deel van het Koninkrijk een associatieregeling van toepassing die gestoeld is op het vierde deel van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Uit die bepalingen vloeit voort dat met sommige niet-Europese landen en gebieden welke bijzondere betrekkingen onderhouden met Denemarken, Frankrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk een associatieregeling met de Europese Unie in het leven is geroepen. Het doel van de associatieregeling is het bevorderen van de economische en sociale ontwikkeling van deze landen en gebieden en de totstandbrenging van nauwe economische betrekkingen tussen hen en de Europese Unie in haar geheel. Het raamwerk voor de associatieregeling staat omschreven in het vierde deel van het VWEU en is nader uitgewerkt in Besluit 2013/755 van de Raad van 25 november 2013 betreffende de associatie van de landen en gebieden overzee met de Europese Unie.

4. Koninkrijkspositie

De regeringen van Aruba, Curaçao en Sint Maarten wensen de medegelding van het Verdrag voor hun land. Voor de uitvoering van het Verdrag is geen nadere uitvoeringsregelgeving vereist. De bestuurscolleges van Caribisch Nederland zijn niet geraadpleegd over het Verdrag, aangezien er naar het oordeel van de regering geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 209 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba of van regelgeving die op de eilanden zal leiden tot ingrijpende wijzigingen.

5. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Onder de term «douaneadministratie» wordt verstaan de centrale nationale administratieve autoriteit welke belast is met de uitvoering van de regelingen waarop de in het Verdrag omschreven samenwerking betrekking heeft. De Nederlandse diensten die in de eerste plaats in aanmerking komen voor samenwerking in de zin van het Verdrag zijn de Douane, de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Ook andere diensten met specifieke controletaken kunnen bij de samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken zijn. Omwille van de duidelijkheid naar de verdragspartner en om het gevaar van versnippering van het aantal aanspreekpunten in het in Europa gelegen deel van het Koninkrijk tegen te gaan, zal het Douane Informatie Centrum (DIC) te Rotterdam worden aangewezen als centraal aanspreekpunt. Het DIC geldt ook als aanspreekpunt voor Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba).

Voor de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curaçao en Sint Maarten) geldt ook dat diverse instanties, belast met de tenuitvoerlegging van de douanewetgeving, bij samenwerking in het kader van het Verdrag betrokken kunnen worden. Voor Aruba zal de Directeur van het Departement der Invoerrechten en Accijnzen worden aangewezen als centraal aanspreekpunt, voor Curaçao de Douane Curaçao en voor Sint Maarten de Dienst Douane ressorterend onder het Ministerie van Justitie.

Het begrip «douanewetgeving» heeft, evenals het begrip «douaneadministratie», in het Verdrag een ruimere betekenis dan die welke daaraan in het algemeen wordt toegekend. Onder de werking van het Verdrag vallen ten gevolge van deze definitie in ruime zin van de term «douanewetgeving» regelingen inzake de in-, uit- en doorvoer van goederen, hoofdzakelijk betreffende:

  • a. douanerechten alsmede omzetbelasting en accijnzen geheven ter zake van de invoer;

  • b. belastingen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en landbouwrestituties;

  • c. anti-dumpingrechten;

  • d. verboden, beperkingen en controlemaatregelen inzake het grensoverschrijdende goederenverkeer ter bescherming van financiële, economische (landbouweconomische daaronder begrepen), culturele, veterinaire en fytosanitaire belangen en ter bescherming van de veiligheid van de internationale logistieke keten, de openbare orde, de volksgezondheid en het milieu.

Bij de begripsomschrijvingen van artikel 1 is voorts een definitie van persoonsgegevens opgenomen, die overeenkomt met de definitie in de Algemene verordening gegevensbescherming. De overige definities betreffen termen die in het onderhavige verdrag regelmatig worden gebruikt.

Artikel 2 (Reikwijdte van het Verdrag)

Dit artikel omschrijft het kader waarbinnen de administratieve bijstand wordt verleend, zowel vanuit nationaal perspectief als in internationaal verband. Wat dit laatste betreft, moet voor Nederland met name worden gedacht aan verplichtingen uit hoofde van de Europese regelgeving op dit vlak.

Hier kan in het bijzonder worden verwezen naar Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad van 13 maart 1997 betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (PbEG 1997, L 82). Op basis van artikelen 15 en 18 van deze verordening zijn de lidstaten verplicht om onder bepaalde omstandigheden informatie door te geven aan de Europese Commissie en andere lidstaten, ook indien deze informatie afkomstig is van derde landen. Daarnaast wordt als gevolg van artikel 2, derde lid, van het Verdrag onder meer rekening gehouden met (toekomstige) verplichtingen van Nederland op het terrein van de wederzijdse administratieve bijstand onder verdragen met andere lidstaten in het kader van de Europese Unie. Daarbij valt te denken aan de op 18 december 1997 te Brussel tot stand gekomen Overeenkomst opgesteld op grond van Artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties (Trb. 1998, nr. 174, ook wel bekend als Napels II). Verder bestaan er diverse bilaterale verdragen met andere Europese landen die door de toetreding van die landen tot de EU aan belang hebben ingeboet maar onder omstandigheden nog wel toegepast kunnen worden. De Nederlandse douaneadministratie zal de Nieuw-Zeelandse douaneadministratie op de hoogte stellen wanneer zij in Europees kader informatie doorgeven die is verkregen van Nieuw-Zeeland op basis van dit Verdrag.

De praktische uitvoering van de bijstand zal geschieden in overeenstemming met de wettelijke en administratieve bepalingen van de verdragsluitende partij die de administratieve bijstand verleent (tweede lid). Uitdrukkelijk is vastgelegd (vierde lid) dat het Verdrag voorziet in het verlenen van administratieve bijstand tussen de verdragsluitende partijen. Onder administratieve bijstand dient in dit verband doorgaans te worden verstaan dat de aangezochte douaneadministratie informatie verstrekt ten behoeve van de verzoekende douaneadministratie. In de regel geschiedt dit naar aanleiding van een concreet geval waarbij de verzoekende douaneadministratie bepaalde informatie nodig heeft om een administratief onderzoek te kunnen afronden. Deze informatie kan betrekking hebben op goederen, voorafgaande transacties in de logistieke keten en op betrokken (rechts)personen.

Indien bijstand dient te worden verleend op grond van een ander samenwerkingsverdrag tussen beide landen, geeft de aangezochte administratie aan welk ander verdrag van toepassing zal zijn en welke andere nationale autoriteiten zich daarmee bezighouden.

Artikel 3 (Informatie voor de toepassing en handhaving van de douanewetgeving)

Deze bepaling regelt het verlenen van bijstand in de zin van het verstrekken van informatie ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving. Het betreft zowel informatie waarvoor een specifiek verzoek is gedaan door één van de douaneadministraties als uit eigen beweging verstrekte gegevens, ten behoeve van de juiste toepassing van de douanewetgeving en met het oog op het voorkomen, onderzoeken en bestrijden van inbreuken op die wetgeving. De douaneadministraties zullen elkaar informatie verstrekken met betrekking tot nieuwe controle- en opsporingstechnieken, gesignaleerde fraudepatronen en goederen en personen die zijn gerelateerd aan inbreuken op de douanewetgeving. Ook het aanleveren van gegevens aan de andere douaneadministratie ten behoeve van door deze in eigen regie te verrichten risicoanalyses behoort tot de geboden mogelijkheden tot samenwerking in het kader van het Verdrag.

Artikel 4 (Informatie met betrekking tot inbreuken op de douanewetgeving)

Partijen informeren elkaar op verzoek of uit eigen beweging over activiteiten die (kunnen) leiden of hebben geleid tot een inbreuk op de douanewetgeving op het grondgebied van de andere partij.

In geval van een ernstige aantasting van de economie, de volksgezondheid, inclusief de veiligheid van de internationale goederenketen, of een ander vitaal belang van partijen, zal de ene partij onverwijld en op eigen initiatief de andere partij daarover informeren, indien mogelijk.

Artikel 5 (Informatie over de rechtmatigheid van de invoer of uitvoer van goederen)

Deze bepaling bevat een uitwerking van de algemene bepaling over uitwisseling van informatie, specifiek met betrekking tot de situatie waarin geen zekerheid bestaat of goederen op rechtmatige wijze werden in- of uitgevoerd. De vraag naar de rechtmatigheid van de invoer is in het bijzonder van belang in die gevallen waarin, afhankelijk van de uitvoer dan wel de eindbestemming, een gunstige behandeling wordt toegestaan. Zo kan een verrekening van belasting of een restitutie dan wel een ontheffing van een uitvoerverbod worden toegepast. Twijfel of goederen werkelijk naar het andere land zijn uitgevoerd, kan worden weggenomen wanneer de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij verklaart dat de goederen op rechtmatige wijze in haar nationale grondgebied zijn ingevoerd en onder welke douaneregeling zij daar eventueel zijn gebracht.

Artikel 6 (Automatisch verstrekken van informatie)

Ingevolge deze bepaling in verbinding met artikel 20 van het Verdrag kunnen de douane-administraties afspreken dat zij elkaar informatie op automatische wijze zullen doen toekomen en onder welke voorwaarden. Het moet daarbij gaan om gegevens die ook ingevolge een van de andere informatieartikelen van het Verdrag, al dan niet op verzoek en behoudens het automatisme bij het verstrekken ervan, zouden mogen worden uitgewisseld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 7 (Vooraf verstrekken van informatie)

De douaneadministraties kunnen nadere afspraken maken over het verschaffen van informatie over goederenzendingen voordat deze op het grondgebied van de andere partij aankomen. Deze afspraken dienen, net als de afspraken op basis van artikel 6, overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag te worden vastgesteld. Op dit moment zijn hierover tussen de douaneadministraties nog geen afspraken gemaakt.

Artikel 8 (Technische samenwerking)

De in dit artikel geregelde technische samenwerking voorziet in de mogelijkheid tot het uitwisselen van ambtenaren in het kader van het leren van elkaars werkwijzen, kennis en hulpmiddelen alsmede in het kader van trainings- en opleidingsactiviteiten. De uitwisseling bevordert de samenwerking van beide douaneadministraties en kan tevens een positieve bijdrage leveren aan het versoepelen van het vervullen van de douaneprocedures, risicomanagement en het gebruik van technische controle-instrumenten alsmede versterking van de bestuurlijke en administratieve organisatie.

Artikel 9 (Toezicht en informatie)

De bepaling voorziet in de mogelijkheid dat, indien twijfels zijn gerezen over de legitimiteit van goederenbewegingen naar het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, de aangezochte douaneadministratie bijzonder toezicht houdt op de daarbij betrokken goederen, opslagplaatsen, vervoermiddelen of personen ten behoeve van de douaneadministratie van de andere verdragsluitende partij.

Artikel 10 (Inning van douanevorderingen)

In dit artikel is de mogelijkheid voorzien van daadwerkelijke bijstand bij de invordering. Deze bijstand ziet ingevolge artikel 1, onderdeel b, op de rechten waarop het verdrag van toepassing is. Nadere regels voor de toepassing van het artikel zullen worden vastgesteld overeenkomstig artikel 20 van het Verdrag.

Artikel 11 (Deskundigen en getuigen)

Op verzoek kan de aangezochte douaneadministratie haar functionarissen machtigen om ter zake van de uitvoering van de douanewetgeving als deskundige of getuige te verschijnen in een gerechtelijke of administratieve procedure op het grondgebied van de verzoekende verdragsluitende partij.

Artikel 12 (Toezending van verzoeken)

Dit artikel regelt bij wie een verzoek om bijstand wordt gedaan en bevat voorschriften met betrekking tot inhoud en vorm van het verzoek.

Een douaneadministratie zal slechts om originele informatie (zoals originele documenten) verzoeken indien kopieën niet volstaan. Dergelijke informatie dient zo spoedig mogelijk te worden teruggezonden. Rechten van de aangezochte administratie of van derden ter zake worden geëerbiedigd.

Artikel 13 (Vergaren van informatie)

Op basis van dit artikel stelt de aangezochte douaneadministratie een onderzoek in, indien zij niet zelf beschikt over de gevraagde informatie. Het onderzoek kan bijvoorbeeld inhouden dat de Nederlandse douane, om tegemoet te komen aan een verzoek van de Nieuw-Zeelandse douane, in overeenstemming met de Nederlandse wettelijke en administratieve bepalingen (conform het gestelde in artikel 2, tweede lid, van het Verdrag) bij een bedrijf een administratieve controle (boekenonderzoek) verricht.

Artikel 14 (Aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij)

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van aanwezigheid van douanefunctionarissen op elkaars grondgebied. Vooral als het gaat om onderzoeken waarin een groot deel van de benodigde gegevens in een bepaalde zaak zich bevindt in het andere land, bijvoorbeeld bij dubbele facturering of bij een niet regelmatig beëindigd transport van goederen tussen Nieuw-Zeeland en Nederland, kan het onderzoek worden versneld indien functionarissen van de verzoekende douaneadministratie direct informatie verkrijgen van de bevoegde eenheden van de aangezochte administratie, dan wel in een adviserende rol aanwezig zijn bij onderzoeken te verrichten door functionarissen van de aangezochte douaneadministratie.

Artikel 15 (Aanwezigheid van functionarissen van de verzoekende verdragsluitende partij op uitnodiging van de aangezochte administratie)

Dit artikel voorziet in de mogelijkheid van de aanwezigheid van douanefunctionarissen van de verzoekende partij op het grondgebied van de aangezochte partij op verzoek van laatstgenoemde. Daarbij kunnen beperkingen en voorwaarden worden gesteld door de aangezochte partij.

Artikel 16 (Bezoekende functionarissen)

Dit artikel regelt de voorwaarden waaronder van de mogelijkheid van aanwezigheid van functionarissen op het grondgebied van de andere partij gebruik kan worden gemaakt. Zij genieten dezelfde rechtsbescherming als de douanefunctionarissen van de andere partij.

Zolang functionarissen van een douaneadministratie uit hoofde van het Verdrag aanwezig zijn op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij, dienen zij zich steeds als zodanig te kunnen legitimeren.

Artikel 17 (Gebruik, vertrouwelijkheid en bescherming van informatie)

Aangezien de in het Verdrag bedoelde informatie dikwijls van vertrouwelijke aard is, moet worden gewaakt voor misbruik daarvan. Dit artikel schrijft voor dat op grond van het Verdrag verkregen informatie zeer zorgvuldig moet worden behandeld.

De verkregen informatie mag door de bevoegde douaneautoriteiten slechts worden gebruikt voor de doeleinden van het Verdrag. Gebruik van de informatie voor andere doeleinden of door andere autoriteiten is alleen toegestaan indien de douaneadministratie die de informatie heeft verstrekt daarvoor uitdrukkelijk toestemming heeft gegeven.

Voor een beoogd gebruik in Nieuw-Zeeland voor strafrechtelijke doeleinden van door de Nederlandse douaneadministratie verstrekte informatie is steeds (voorafgaande) toestemming vereist van het bevoegde Openbaar Ministerie of de bevoegde rechter.

In het land waar de informatie wordt ontvangen, dient deze informatie vertrouwelijk te worden behandeld. Voorts moet voor deze informatie aldaar hetzelfde niveau van bescherming gelden als voor soortgelijke informatie krachtens het nationale recht het geval is.

In het vierde lid van het artikel wordt bepaald dat op basis van het Verdrag verstrekte persoonsgegevens ten minste beschermd dienen te worden overeenkomstig het niveau van bescherming voorzien in de wet- en regelgeving van het verstrekkende land. In paragraaf 2 van deze toelichting is uiteengezet dat de Europese Commissie een adequaatheidsbesluit heeft genomen met betrekking tot Nieuw-Zeeland, waaruit blijkt dat het beschermingsniveau van Nieuw-Zeeland passend is. Persoonsgegevens die door Nederland worden verstrekt op basis van het Verdrag zullen in Nieuw-Zeeland een beschermingsniveau genieten dat ten minste gelijk is aan dat in Nederland en in de Europese Unie. Partijen stellen elkaar vóór inwerkingtreding op de hoogte van alle relevante nationale wet- en regelgeving. Pas daarna kan uitwisseling van persoonsgegevens op basis van het Verdrag plaatsvinden. In geval van latere wijzigingen van de nationale wetgeving zullen partijen elkaar over de inhoud van die wijzigingen informeren.

Artikel 18 (Weigeringsgronden)

Het artikel bevat de gronden waarop het verlenen van bijstand kan worden geweigerd, afhankelijk kan worden gesteld van het nakomen van bepaalde voorwaarden of, in voorkomend geval, kan worden uitgesteld. Nederland zal krachtens dit artikel bijvoorbeeld geen bijstand verlenen als deze wordt gevraagd ten behoeve van onderzoek in een zaak die hier te lande al onderwerp is geweest van een strafvervolging. Hetzelfde geldt bij een nog lopende strafrechtelijke procedure. Informatie wordt niet verstrekt dan na daartoe verkregen toestemming van de desbetreffende gerechtelijke autoriteit. Deze autoriteit kan de nodige waarborgen verlangen om te voorkomen dat de gegevens in het verzoekende land worden gebruikt om tegen dezelfde verdachte een strafvervolging voor hetzelfde feit te beginnen. De redenen voor het afzien of uitstellen van het verlenen van de bijstand dienen aan de andere partij te worden medegedeeld.

Artikel 19 (Kosten)

De douaneadministraties zien in beginsel af van alle vorderingen tot terugbetaling van de door hen onder het Verdrag gemaakte kosten.

Artikel 20 (Uitvoering en toepassing van het Verdrag)

De douaneadministraties kunnen ter regeling van de praktische aspecten bij de uitvoering van het Verdrag nadere afspraken maken in de vorm van een Memorandum van Overeenstemming, dat desgewenst snel kan worden aangepast.

Artikel 21 (Territoriale toepassing)

Het Verdrag zal voor het gehele Koninkrijk gelden. De term «grondgebied» in dit artikel wordt conform internationaal recht geïnterpreteerd.

Artikel 22 (Regeling van geschillen)

De douaneadministraties proberen er onderling uit te komen indien er geschillen ontstaan. Indien douaneadministraties hier niet in slagen, is geschillenbeslechting via diplomatieke kanalen de aangewezen weg.

Artikel 23 (Inwerkingtreding)

Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in werking zal treden op de eerste dag van de tweede maand nadat beide landen elkaar hebben genotificeerd dat de vereiste nationale procedures zijn doorlopen.

Artikel 24 (Herziening)

Verdragsluitende partijen kunnen op elke gewenst moment op verzoek van een van de partijen bijeenkomen voor herziening van het Verdrag.

Artikel 25 (Duur en beëindiging)

Dit artikel bepaalt dat het Verdrag in beginsel voor onbepaalde duur van kracht is. Iedere verdragsluitende partij heeft de mogelijkheid de andere partij in te lichten over het voornemen tot opzegging van het Verdrag. Indien dit aan de orde is, geldt een minimale opzegtermijn van drie maanden.

De Staatssecretaris van Financiën, A. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Naar boven