36 330 Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke akten inzake afstamming en betreffende de invoering van een Europese akte van afstamming

C BRIEF VAN VICEVOORZITTER ŠEFČOVIČ VAN DE EUROPESE COMMISSIE EN LID REYNDERS

Aan de voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid

Cc: Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Brussel, 12 juni 2023

De Commissie dankt de Eerste Kamer voor haar advies en de daarin opgenomen vragen van de leden van de Partij voor de Vrijheid (PVV) over het voorstel voor een verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning van beslissingen en de aanvaarding van authentieke akten inzake afstamming en betreffende de invoering van een Europese akte van afstamming (COM (2022) 695 final).

Wat betreft het aantal gevallen waarin zich gedurende de afgelopen vijf jaar, per jaar en per lidstaat problemen hebben voorgedaan in verband met de erkenning van de ouderlijke verantwoordelijkheid, het omgangsrecht, het erfrecht en de naam, geldt dat dergelijke gedetailleerde gegevens alleen ter beschikking zouden kunnen worden gesteld, indien deze door de lidstaten worden verzameld. Dit is momenteel in de meeste lidstaten, waaronder Nederland, niet het geval.

Burgers brengen de Commissie en het Europees Parlement echter regelmatig op de hoogte van de problemen waarmee zij worden geconfronteerd bij de erkenning van afstamming, waaruit overeenkomstig het nationale recht de ouderlijke verantwoordelijkheid, het omgangsrecht of het erfrecht worden afgeleid.

Zoals in de effectbeoordeling bij bovengenoemd voorstel is uiteengezet, bevinden naar schatting twee miljoen kinderen in de EU zich in een grensoverschrijdende situatie waarin zij wellicht hun afstamming moeten laten erkennen. Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, kan de erkenning van afstamming momenteel voor 103 000 mobiele ouders en hun kinderen problemen opleveren. Het betreft vooral LGBTI-ouders en hun kinderen. Het voorstel zou alle gezinnen ten goede komen, aangezien het de vaststelling van afstamming in grensoverschrijdende situaties en het verkeer van nationale documenten inzake afstamming zou vergemakkelijken als de lidstaten de regels van internationaal privaatrecht inzake afstamming – met inbegrip van de regels inzake internationale rechterlijke bevoegdheid en het toepasselijke recht – zouden harmoniseren. Bovendien zouden kinderen (of hun wettelijke vertegenwoordigers) ervoor kunnen kiezen een Europees certificaat van afstamming te gebruiken om de afstamming aan te tonen in een andere lidstaat.

Wat betreft de vraag of is onderzocht of de erkenningsproblemen ook zouden kunnen worden verholpen zonder Uniewetgeving te hoeven initiëren, wijst de Commissie de Eerste Kamer erop dat zij tijdens het voorbereidingsproces ook heeft overwogen een aanbeveling vast te stellen. Een niet-bindend instrument zou de lidstaten hebben aangemoedigd om uniforme regels van internationaal privaatrecht inzake afstamming vast te stellen die vergelijkbaar zijn met die van het voorstel. De Commissie kwam echter tot de slotsom dat deze optie de huidige problemen op het gebied van afstamming niet zou wegnemen, aangezien de ervaring leert dat niet alle lidstaten bereid zouden zijn geharmoniseerde regels vast te stellen. Bovendien zouden de lidstaten in dat geval niet geneigd zijn dergelijke regels vast te stellen, gezien de onzekerheid over de wederkerigheid. Slechts enkele belanghebbenden en vertegenwoordigers van lidstaten die op de raadpleging van de Commissie hebben gereageerd, waren voorstander van deze optie. Overigens heeft ook het Europees Parlement zich voor een wetgevingsvoorstel heeft uitgesproken. Om deze redenen werd een niet-wetgevende optie verworpen.

De Commissie hoopt dat zij met de toelichting in dit antwoord voldoende is ingegaan op de door de Eerste Kamer aan de orde gestelde punten en zij kijkt ernaar uit de politieke dialoog in de toekomst voort te zetten.

Vicevoorzitter, M. Šefčovič

Lid van de Commissie, D. Reynders

Naar boven