Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36330 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36330 nr. B |
Vastgesteld 25 april 2023
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid1 hebben in de commissievergadering van 14 maart 2023 beraadslaagd over het voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse erkenning van afstamming.2 De leden van de fracties van de PVV en de SGP hebben naar aanleiding van het voorstel een aantal vragen.
Naar aanleiding hiervan is op 22 maart 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Justitie en Veiligheid.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft op 24 april 2023 gereageerd.
De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.
De griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, Van Dooren
Aan de Minister van Justitie en Veiligheid
Den Haag, 22 maart 2023
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben in haar commissievergadering van 14 maart 2023 beraadslaagd over het voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse erkenning van afstamming.3 De leden van de fracties van de PVV en de SGP hebben naar aanleiding van het voorstel een aantal vragen.
Vragen van de leden van de PVV-fractie:
Kunt u aangeven of er onderzoek is gedaan (in Nederland of daarbuiten) naar mogelijke oplossingen voor de genoemde problematiek, waarbij geen EU-wetgeving om de hoek komt kijken?
Kunt u toelichten op welke wijze de Nederlandse burger zich heeft kunnen uitspreken/nog kan uitspreken inzake de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit Wallet, alsmede in hoeverre deze Wallet een facultatief karakter zal hebben voor burgers?
Kunt u aangeven, in het verlengde van de vorige vraag, wat de regering allemaal aan activiteiten heeft ondernomen/gaat ondernemen om zaken als «facultatief», «privacy» en «veiligheid» naar voren te schuiven inzake de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit Wallet? Graag ontvangen de leden van de PVV-fractie op bovenstaande vragen een gemotiveerd en gedetailleerd antwoord.
Vragen van de leden van de SGP-fractie:
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde verordening en de beoordeling daarvan door de regering. Hoewel de leden van de SGP-fractie begrijpen dat het voor kinderen van belang is dat zij hun ouders bij een grensoverschrijdende situatie niet «kwijtraken», zijn deze leden wel bezorgd over de implicaties van voorliggende wetsvoorstel en de kritiekloze waardering van de zijde van de regering. De leden van de SGP-fractie stellen graag de volgende vragen.
Nut en noodzaak
De leden vragen of de regering kan aangeven welke meerwaarde zij ziet in voorliggend voorstel en waarom zij de huidige situatie als onvoldoende acht, zodat een aanvullende verordening nodig zou zijn. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op concrete situaties die op dit moment voor problemen zorgen en aangeven hoe representatief, dan wel indicatief, deze zijn voor de noodzaak om te komen tot deze verordening?
De regering stelt in haar appreciatie van voorliggende voorstel dat zij het «niet acceptabel» acht wanneer een kind bij het passeren van de grens van een EU-lidstaat (één van) de ouders «verliest».4 Kan de regering aangeven hoe zij dit oordeel ziet in het licht van het gegeven dat familierecht het domein is van de individuele lidstaten?
Op dit moment is het al zo dat de in een lidstaat vastgestelde afstamming, in alle andere lidstaten moet worden erkend. In het kader van het recht op vrij verkeer, heeft het Hof bepaald dat de afstamming moet worden erkend als het gaat om zaken die de toegang tot grondgebied, verblijfsrecht en non-discriminatie ten opzichte van eigen onderdanen aangaan. Voorliggend voorstel heeft de intentie dit ook uit te breiden tot rechten die ontleend kunnen worden aan nationale wetgeving. Kan de regering aangeven welke concrete problematiek hier aan de orde is? Is het tegengaan van non-discriminatie in zichzelf al niet voldoende om dergelijke problematiek te ondervangen?
Subsidiariteit
De leden van de SGP-fractie merken het volgende op. De regering geeft aan dat zij positief oordeelt over de bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit van dit voorstel. Zij stelt dat verschillen ten aanzien van het afstammingsrecht op dit moment «een obstakel vormen» voor het vrije verkeer van personen en dat dit op nationaal niveau «niet op te lossen» is.5 Kan de regering uitleggen hoe zij tot deze beoordeling komt? Waarom zouden deze verschillen niet op nationaal niveau met afspraken tussen lidstaten kunnen worden opgelost? Waarom acht de regering een verordening hiervoor de juiste route? Zijn er ook minder ingrijpende routes onderzocht dan wel overwogen? Zo ja, waarom zijn deze dan toch niet toereikend geacht? Zo nee, waarom niet?
Bevoegdheid
Uiteraard is het vrije verkeer van personen een belangrijk onderdeel van de samenwerking binnen de EU, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Tegelijk is er ook nog zoiets als de verantwoordelijkheid van het individu naast het recht van lidstaten om inzake het familie- en privaatrecht, eigen regels te hanteren. In hoeverre acht de regering het relevant dat een bepaalde visie op gezins- en familieleven met daarbij behorende aanvaarding van allerlei soorten van gezinssamenstellingen een heel legitieme, eigen afweging van lidstaten kan zijn waar de EU zich principieel buiten moet houden? Waarom zou dit voorstel in die zin niet een vorm van ongewenste buitenlandse beïnvloeding zijn?
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.
Voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 april 2023
In antwoord op uw brief van 22 maart 2023 deel ik u mee dat de vragen over voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse erkenning van afstamming (COM(2022) 695) worden beantwoord zoals aangegeven in de bijlagen bij deze brief.
De Minister voor Rechtsbescherming, F.M. Weerwind
Inhoudsopgave |
||
---|---|---|
I |
Inleiding |
5 |
II |
Vragen en opmerkingen van de leden van de PVV-fractie |
5 |
III |
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie |
7 |
Op de vragen en opmerking volgt steeds de reactie van de Minister.
De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid hebben in haar commissievergadering van 14 maart 2023 beraadslaagd over het voorstel voor een verordening betreffende wederzijdse erkenning van afstamming.6 De leden van de fracties van de PVV en de SGP hebben naar aanleiding van het voorstel een aantal vragen.
Het verheugt mij dat de leden van de fracties van de PVV en SGP kennis hebben genomen van bovenstaande aangehaalde voorstel voor een verordening en hierover schriftelijke vragen hebben gesteld. In het onderstaande ga ik op deze vragen en opmerkingen in. Hierbij zijn de vragen van de verschillende fracties integraal overgenomen waarop de beantwoording per vraag in gecursiveerde vorm volgt.
1.
Kunt u aangeven of er onderzoek is gedaan (in Nederland of daarbuiten) naar mogelijke oplossingen voor de genoemde problematiek, waarbij geen EU-wetgeving om de hoek komt kijken?
In 2015 heeft de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht een expertgroep ingesteld om na te gaan of het haalbaar is om op internationaal niveau te komen tot afspraken op het gebied van ouderschap en draagmoederschap. De expertgroep heeft in zijn eindrapport van 1 november 2022 geconcludeerd dat er mogelijkheden zijn voor een of meerdere internationale regelingen en heeft geadviseerd om een werkgroep te in te stellen om mogelijke verdragsbepalingen te onderzoeken. In maart 2023 heeft de Council on General Affairs and Policy van de Haagse Conferentie besloten tot het instellen van deze werkgroep.
2.
Kunt u toelichten op welke wijze de Nederlandse burger zich heeft kunnen uitspreken/nog kan uitspreken inzake de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit Wallet, alsmede in hoeverre deze Wallet een facultatief karakter zal hebben voor burgers?
Het voorstel voor een ouderschapsverordening ziet niet op de ontwikkeling of het gebruik van Europese Digitale Identiteit Wallets. Deze zijn onderdeel van de herziening van de eIDAS-verordening.7 De antwoorden op deze en de volgende vraag worden daarom gegeven in afstemming met de Staatssecretaris Koninkrijksrelaties en Digitalisering.
Het voorstel tot herziening van de eIDAS-verordening bevat geen verplichting tot gebruik van de wallet door burgers of ondernemers. Het gebruik van de wallet is dan ook facultatief. Het kabinet heeft in het kader van het facultatieve karakter van de wallet reeds toegezegd aan de Tweede Kamer dat nationaal wettelijk geborgd wordt dat het gebruik van de wallet te allen tijde vrijwillig is en niemand vanwege het niet beschikken of gebruiken van een wallet in publieke ruimten mag worden geweigerd.8
Het kabinet werkt samen met veel verschillende partijen aan het Europese Digitale Identiteit raamwerk, de Nederlandse publieke voorbeeldwallet en het daarvoor benodigde Nederlandse stelsel (EDI-stelsel NL). Het gaat daarbij onder meer om beoogde eindgebruikers (burgers en ondernemers), partijen die gegevens zullen leveren (bronhouders, zoals gemeenten en de RDW) en partijen die op die gegevens moeten kunnen vertrouwen voor het leveren van diensten aan de gebruiker. Een belangrijk uitgangspunt is dat deze ontwikkeling zo open en transparant mogelijk te volgen is. Hiervoor is een community-platform ingericht op https://edi.pleio.nl/. Ook is er doorlopend ruimte voor het voeren van een open gesprek bij periodieke bijeenkomsten voor verschillende doelgroepen. Een aantal is gericht op professionals uit de EDI-community, rondom een specifiek thema. Er hebben al verscheidene bijeenkomsten plaatsgevonden. Opnames hiervan zijn te vinden op https://edi.pleio.nl/. Vanaf deze zomer organiseert het kabinet bijeenkomsten specifiek voor burgers/niet-professionals, om hen de mogelijkheid te bieden om in gesprek te gaan over deze ontwikkeling, vragen te stellen en zorgen te uiten. Als locatie wordt gekozen voor bibliotheken met een Informatiepunt Digitale Overheid (IDO). Dat sluit ook aan op een ander onderdeel uit de Werkagenda: iedereen moet mee kunnen doen.
3.
Kunt u aangeven, in het verlengde van de vorige vraag, wat de regering allemaal aan activiteiten heeft ondernomen/gaat ondernemen om zaken als «facultatief», «privacy» en «veiligheid» naar voren te schuiven inzake de ontwikkeling van de Europese Digitale Identiteit Wallet? Graag ontvangen de leden van de PVV-fractie op bovenstaande vragen een gemotiveerd en gedetailleerd antwoord.
Het kabinet acht het van groot belang dat de vrijwilligheid van het gebruik van de wallet, privacy en veiligheid op passende wijze worden gewaarborgd. Om dit te bewerkstelligen heeft het kabinet hier doorlopend op ingezet in de Europese onderhandelingen over de herziening van de eIDAS-verordening.9 Ook tijdens de triloog is de inzet erop gericht om onze publieke waarden te borgen.
Zoals aangegeven in het antwoord op de vorige vraag bevat het voorstel tot herziening van de eIDAS-verordening geen verplichting tot gebruik van de wallet door burgers of ondernemers. Het gebruik van de wallet is facultatief. Voor burgers blijft het dus mogelijk om via andere wegen hun gegevens bij de overheid op te halen of te delen. Dit laat onverlet dat ook een indirecte verplichting tot gebruik dient te worden voorkomen. In het verlengde van het antwoord op uw vorige vraag heeft het kabinet tijdens de Telecomraad van 3 juni 2022 benadrukt dat het gebruik van id-wallets vrijwillig moet zijn en dat er alternatieven moeten bestaan voor het gebruik van de wallet in het overheidsdomein. Voor burgers blijft het dus mogelijk om via andere wegen hun gegevens bij de overheid op te halen of te delen. Voorts heeft het kabinet toegezegd in de brief van 2 december 2022 dat het voor burgers mogelijk blijft om voor overheidsdienstverlening in te loggen met DigiD.10
Met betrekking tot de privacybescherming en veiligheid van de wallet zet het kabinet, alhoewel de AVG onverkort van toepassing is op alle gegevensverwerkingen bij walletdienstverlening, in op sterke waarborgen in de verordening ter bescherming van burgers en ondernemers. In de Raadspositie zijn bijvoorbeeld beperkingen opgenomen in het verder kunnen verwerken van gegevens en wordt gescheiden opslag van gegevens voorgeschreven. Bovendien zet Nederland in de triloogfase nog in op een meer expliciet verhandelverbod van gegevens.
Ook ontwikkelt het kabinet een publieke, open source voorbeeldwallet die tenminste zal voldoen aan de voorziene Europese kaders en waarbij wordt getracht zo goed mogelijk invulling te geven aan onze publieke waarden. Het kabinet toetst de haalbaarheid van die kaders, doet ervaring op met de benodigde technologie en onderzoekt welke technische en organisatorische waarborgen nodig zijn. Het kabinet legt hierbij de hoogste lat als het gaat om toegankelijkheid, gegevensbescherming en informatieveiligheid.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van de voorgestelde verordening en de beoordeling daarvan door de regering. Hoewel de leden van de SGP-fractie begrijpen dat het voor kinderen van belang is dat zij hun ouders bij een grensoverschrijdende situatie niet «kwijtraken», zijn deze leden wel bezorgd over de implicaties van voorliggende wetsvoorstel en de kritiekloze waardering van de zijde van de regering. De leden van de SGP-fractie stellen graag de volgende vragen.
Nut en noodzaak
1.
De leden vragen of de regering kan aangeven welke meerwaarde zij ziet in voorliggend voorstel en waarom zij de huidige situatie als onvoldoende acht, zodat een aanvullende verordening nodig zou zijn. Kan de regering daarbij specifiek ingaan op concrete situaties die op dit moment voor problemen zorgen en aangeven hoe representatief, dan wel indicatief, deze zijn voor de noodzaak om te komen tot deze verordening?
De meerwaarde voor de Nederlandse regering is de brede en inclusieve bescherming die de verordening biedt. In de zaken Coman11 en V.M.A./Stolichna12 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie het Unierecht zo uitgelegd dat een afstammingsrelatie die is vastgesteld in de ene EU-lidstaat, in de andere lidstaat moet worden erkend ten behoeve van de verwezenlijking van het recht van vrij verkeer van personen. Deze uitspraak is bindend voor alle lidstaten. De rechtspraak van het Hof van Justitie ziet echter niet op alle rechten die voortvloeien uit het nationale afstammingsrecht. Het voorstel beoogt een bredere regeling tot stand te brengen, zodat alle kinderen hun rechten behouden in grensoverschrijdende situaties. Door deze uitleg onderdeel te maken van de verordening is beoogd rechtszekerheid te bieden in het belang van het kind.
Een concrete situatie betreft kinderen uit een regenbooggezin, waarvan de afstamming in Nederland is erkend, maar die in andere lidstaten geen toegang met beide ouders kunnen krijgen. Het kan ook gaan om adoptie, die in Nederland erkend is, maar in andere lidstaten anders is vormgegeven. Door een brede regeling aan te nemen ontstaat er rechtszekerheid over in welke situaties de afstamming erkend moet worden.
2.
De regering stelt in haar appreciatie van voorliggende voorstel dat zij het «niet acceptabel» acht wanneer een kind bij het passeren van de grens van een EU-lidstaat (één van) de ouders «verliest».13 Kan de regering aangeven hoe zij dit oordeel ziet in het licht van het gegeven dat familierecht het domein is van de individuele lidstaten?
Hoewel het domein van het materiële familierecht tot de lidstaten behoort, is het belangrijk om aanvullende regels te stellen in grensoverschrijdende situaties. In puur interne situaties blijft het nationale familierecht onverkort het exclusieve domein van de lidstaten. Lidstaten blijven onder het voorstel exclusief bevoegd hun eigen wetgeving vorm te geven; alleen waar er sprake is van grensoverschrijdende situatie en een in een van de andere EU-lidstaten tot stand gekomen afstamming moeten zij de afstamming erkennen. Tegelijkertijd zullen, als de verordening wordt aangenomen, andere lidstaten ook de in Nederland tot stand gekomen afstamming moeten erkennen in grensoverschrijdende situaties. Ik hecht er aan dat Nederland de exclusieve bevoegdheid op het familierecht behoudt, de verordening brengt daar geen verandering in. De verordening ziet alleen op de wederzijdse erkenning van afstamming in grensoverschrijdende situaties. Artikel 5 van de verordening stelt bovendien expliciet dat de bevoegdheid van de autoriteiten van de lidstaten op het gebied van afstamming onverlet laat.
3.
Op dit moment is het al zo dat de in een lidstaat vastgestelde afstamming, in alle andere lidstaten moet worden erkend. In het kader van het recht op vrij verkeer, heeft het Hof bepaald dat de afstamming moet worden erkend als het gaat om zaken die de toegang tot grondgebied, verblijfsrecht en non-discriminatie ten opzichte van eigen onderdanen aangaan. Voorliggend voorstel heeft de intentie dit ook uit te breiden tot rechten die ontleend kunnen worden aan nationale wetgeving. Kan de regering aangeven welke concrete problematiek hier aan de orde is? Is het tegengaan van non-discriminatie in zichzelf al niet voldoende om dergelijke problematiek te ondervangen?
Voor het vrije verkeer van EU burgers geldt reeds dat discriminatie op grond van nationaliteit niet is toegestaan en dat ook toegang en verblijf op het grondgebied via artikel 21 VWEU en Richtlijn 200438 wordt gewaarborgd voor EU burgers. Daarin verandert er door de verordening niets. De verordening codificeert de bestaande rechtspraak en combineert dat met een brede bescherming, ook voor situaties waar het Hof van Justitie nog niet over heeft geoordeeld. Dat is wenselijk omdat hiermee rechtszekerheid wordt gecreëerd. Bovendien is het institutioneel gezien wenselijk dat de EU wetgever in reactie op de jurisprudentie zijn eigen bevoegdheid uitoefent. Rechten opgenomen in wetgeving zijn sterker en meer algemeen verankerd dan wanneer deze zijn gebaseerd op specifieke uitspraken van het Hof van Justitie.
Subsidiariteit
4.
De leden van de SGP-fractie merken het volgende op. De regering geeft aan dat zij positief oordeelt over de bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit van dit voorstel. Zij stelt dat verschillen ten aanzien van het afstammingsrecht op dit moment «een obstakel vormen» voor het vrije verkeer van personen en dat dit op nationaal niveau «niet op te lossen» is.14 Kan de regering uitleggen hoe zij tot deze beoordeling komt? Waarom zouden deze verschillen niet op nationaal niveau met afspraken tussen lidstaten kunnen worden opgelost? Waarom acht de regering een verordening hiervoor de juiste route? Zijn er ook minder ingrijpende routes onderzocht dan wel overwogen? Zo ja, waarom zijn deze dan toch niet toereikend geacht? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het Fiche aangegeven staat de Nederlandse regering positief ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel. Van belang is dat juist door op EU-niveau regels te maken over de grensoverschrijdende erkenning van afstamming er voorkomen wordt dat er verschillende regimes gelden voor kinderen die gebruik maken van hun recht om vrij te reizen en te verblijven. Door het EU certificaat op te stellen is het voor autoriteiten ook efficiënter en makkelijker vast te stellen welke afstamming het kind heeft in de EU. Minder ingrijpende alternatieven in de vorm van afspraken tussen afzonderlijke lidstaten zijn niet wenselijk, omdat de rechtsbescherming van kinderen daarmee gefragmenteerd zou worden. De verordening beoogt een brede werking in alle EU-lidstaten, waarmee rechtszekerheid en bescherming van alle kinderen wordt gediend.
Bevoegdheid
5.
Uiteraard is het vrije verkeer van personen een belangrijk onderdeel van de samenwerking binnen de EU, zo merken de leden van de SGP-fractie op. Tegelijk is er ook nog zoiets als de verantwoordelijkheid van het individu naast het recht van lidstaten om inzake het familie- en privaatrecht, eigen regels te hanteren. In hoeverre acht de regering het relevant dat een bepaalde visie op gezins- en familieleven met daarbij behorende aanvaarding van allerlei soorten van gezinssamenstellingen een heel legitieme, eigen afweging van lidstaten kan zijn waar de EU zich principieel buiten moet houden? Waarom zou dit voorstel in die zin niet een vorm van ongewenste buitenlandse beïnvloeding zijn?
Het materiële familierecht is een gevoelig onderwerp dat raakt aan de persoonlijke levenssfeer van burgers en de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten op dat terrein.
De verordening ziet op de wederzijdse erkenning van afstammingsrelaties in grensoverschrijdende situaties. Nederland en de andere lidstaten blijven exclusief bevoegd om het materiele familierecht vast te stellen. Dat houdt in dat het afhankelijk is van het nationale recht hoe de afstamming tot stand komt. Hierin speelt de visie op gezins- en familieleven evident een rol. Die visie kan verschillen van lidstaat tot lidstaat. De verordening verplicht lidstaten enkel om de in een andere lidstaat tot stand gekomen afstammingsrelatie te erkennen, niet om het nationale, materiele recht inzake afstamming aan te passen.Van ongewenste buitenlandse beïnvloeding is naar mijn oordeel dan ook geen sprake. Daarbij wordt een verordening inzake de wederzijdse erkenning van afstamming in het licht van het gevoelige karakter van dit onderwerp vastgesteld op basis van unanimiteit.
Samenstelling:
Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Rombouts (CDA), Baay-Timmerman (50PLUS), Van den Berg (VVD), Arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Nanninga), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA), Talsma (CU), Hiddema (Fractie-Frentrop) en Krijnen (GL).
Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 betreffende een Europees kader voor een digitale identiteit (COM(2021)281).
Kamerstukken II 2021/22, 26643, 21 501-33, nr. 902, bijlage 1: Waarden, kansen en uitdagingen rond het Europese Digitale Identiteit raamwerk.
HvJ EU 22 maart 2022, C-490/20 (Grote Kamer), ECLI:EU:C:2021:1008 (V.M.A./Stolichna Obshtina).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36330-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.