Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36306 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36306 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, gelet op de grote armoedeproblematiek en achterstandenproblematiek op het terrein van ontwikkelen en leren en het belang om de kwaliteit van kinderopvang in Caribisch Nederland te verbeteren, wenselijk is om regels te stellen over kinderopvang op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
tegemoetkoming als bedoeld in artikel 3.16, eerste lid;
persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;
degene die in dienst van de houder van een kindercentrum en ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen bij een kindercentrum;
bestuurscollege als bedoeld in artikel 36 van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
kinderopvang voor kinderen in de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang wordt geboden voor of na de dagelijkse schooltijd evenals gedurende vrije dagen of middagen en in schoolvakanties;
periode van ten minste vier aaneengesloten uren in de ochtend, middag, avond of nacht;
kinderopvangopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan, waarbij opvang overdag wordt geboden;
rechtspersoon als genoemd in artikel 28, eerste lid, van de Wet primair onderwijs BES;
door het openbaar lichaam verleende vergunning voor het exploiteren van een kindercentrum of gastouderopvang;
kinderopvang voor kinderen in de leeftijd van 0 tot en met de leeftijd dat ze naar het basisonderwijs kunnen gaan die in de avond, de nacht of het weekeinde plaatsvindt;
degene van achttien jaar of ouder die gastouderopvang biedt;
kinderopvang in een gezinssituatie die betrekking heeft op gelijktijdige opvang van ten hoogste zes kinderen, waaronder begrepen de bloedverwant of aanverwant in de neergaande lijn van de gastouder of zijn partner die de leeftijd van tien jaar nog niet heeft bereikt,waarbij de opvang plaatsvindt:
a. op het woonadres van de gastouder, dan wel
b. op het woonadres van een van de ouders van de kinderen voor wie de gastouder opvang biedt;
natuurlijk persoon van achttien jaar of ouder of rechtspersoon die een kindercentrum exploiteert;
persoon als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;
voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, niet zijnde gastouderopvang;
bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint;
schriftelijke overeenkomst tussen de ouder en de houder van het kindercentrum of de gastouder over de opvang van een kind van de ouder in dat kindercentrum of door die gastouder;
vergoeding voor de kosten van kinderopvang als bedoeld in artikel 3.2;
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;
openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba;
bloed- of aanverwant in opgaande lijn of pleegouder van een kind als bedoeld in artikel 3 van de Wet kinderbijslagvoorziening BES;
bijdrage als bedoeld in artikel 3.11, eerste lid;
dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang waarin ook of alleen opvang wordt geboden voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte;
degene die een opleiding volgt, waarvan het praktijkdeel een beperkt deel van de totale studieduur is, belast is met werkzaamheden bij de houder ten behoeve van het praktijkdeel van de opleiding en geen beroepskracht in opleiding is;
verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES;
programma dat gericht is op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes instromen in het basisonderwijs voor kinderen die nog niet tot het onderwijs kunnen worden toegelaten.
Deze wet is van toepassing in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba.
1. Het is verboden zonder vergunning van het bestuurscollege:
a. een kindercentrum of een gastouderopvang te exploiteren; of
b. een plusopvang te exploiteren.
2. Een aanvraag voor een vergunning of een verlenging daarvan wordt door de houder van een kindercentrum of gastouder ingediend bij het bestuurscollege.
3. Het bestuurscollege verleent een vergunning voor plusopvang voor een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen termijn.
4. Het bestuurscollege stelt een kwaliteitscommissie in, die adviseert over het al dan niet verlenen van een vergunning of verlenging daarvan.
5. Ten behoeve van de advisering, bedoeld in het vierde lid, verzoekt het bestuurscollege:
a. een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar te onderzoeken of de exploitatie redelijkerwijs zal plaatsvinden in overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels, bedoeld in dit hoofdstuk; en
b. het expertisecentrum onderwijszorg te onderzoeken of de aangevraagde plusopvang aansluit op de behoefte van de beoogde doelgroep en op doelmatige wijze bijdraagt aan toegankelijkheid van kinderopvang in het openbaar lichaam voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte, indien de advisering een vergunning voor plusopvang of verlenging daarvan betreft.
6. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld met betrekking tot:
a. de aanvraag en registratie van een vergunning of verlenging daarvan;
b. het onderzoek, bedoeld in het vijfde lid;
c. de kwaliteitscommissie.
1. Opvang door een houder van een kindercentrum of een gastouder geschiedt op basis van een kinderopvangovereenkomst.
2. Een houder van een kindercentrum of een gastouder sluit een kinderopvangovereenkomst met een ouder die daarom verzoekt, tenzij sprake is van een bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen omstandigheid.
3. Indien geen kinderopvangovereenkomst tot stand komt of de kinderopvangovereenkomst wordt opgezegd omdat de houder van het kindercentrum of de gastouder weigert het kind op te vangen, kan de ouder zich voor bemiddeling wenden tot de onafhankelijke organisatie, bedoeld in artikel 2.9, tweede lid.
4. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de kinderopvangovereenkomst.
1. Een houder van een kindercentrum of gastouder biedt verantwoorde kinderopvang, waaronder wordt verstaan:
a. het in een veilige en gezonde omgeving bieden van emotionele veiligheid aan kinderen;
b. het bevorderen van de persoonlijke en sociale competentie van kinderen;
c. de socialisatie van kinderen door overdracht van algemeen aanvaarde waarden en normen;
d. het spelenderwijs en doelgericht stimuleren van taalvaardigheden, rekenvaardigheden, motorische vaardigheden en sociaal-emotionele vaardigheden ten behoeve van een doorlopend ontwikkelingsproces voor kinderen.
2. De houder van een kindercentrum of gastouder draagt er zorg voor dat de uitvoering van het pedagogisch beleid en het veiligheids- en gezondheidsbeleid, bedoeld in het eerste lid, schriftelijk is vastgelegd en wordt geëvalueerd en waar nodig bijgesteld.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de in het eerste lid genoemde aspecten van verantwoorde kinderopvang.
4. Het bestuurscollege draagt zorg voor begeleiding en ondersteuning aan de houder van een kindercentrum of gastouder bij het aanbieden van verantwoorde kinderopvang, waaronder pedagogische ondersteuning en advies.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de onderwerpen en taken waarover het bestuurscollege voor begeleiding en ondersteuning aan de houder van een kindercentrum of gastouder of pedagogische ondersteuning en advies zorgdraagt, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de openbare lichamen.
1. Een houder van een kindercentrum:
a. organiseert de kinderopvang op zodanige wijze;
b. voorziet het kindercentrum zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van personeel en materieel;
c. draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling; en
d. voert een zodanig pedagogisch, veiligheids-, gezondheids-, educatief en organisatiebeleid;
dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang.
2. Ter uitvoering van het eerste lid besteedt een houder van het kindercentrum in ieder geval aantoonbaar aandacht aan:
a. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;
b. de groepsgrootte;
c. het dagritme en een gevarieerd activiteitenprogramma;
d. de herkenbaarheid van ruimtes en personen;
e. de opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan beroepskrachten voldoen;
f. de voorwaarden waaronder en de mate waarin beroepskrachten in opleiding en stagiairs kunnen worden belast met de verzorging, opvoeding en bijdrage aan de ontwikkeling van kinderen;
g. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien bijzonderheden worden gesignaleerd;
h. het voorkomen van ontwikkel- en leerachterstanden door het programma af te stemmen op wat kinderen nodig hebben.
3. Een houder van een kindercentrum past een programma voor voorschoolse educatie toe bij kinderen die gebruikmaken van dagopvang.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een kindercentrum waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen dagopvang, buitenschoolse opvang en flexibele opvang, die betrekking kunnen hebben op:
a. de veiligheid en de gezondheid;
b. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor beroepskrachten;
c. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;
d. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;
e. de groepsgrootte, en de herkenbaarheid van ruimtes en personen;
f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;
g. het educatieve beleid in het kader van het voorkomen en bestrijden van ontwikkel- en leerachterstanden, waaronder voorschoolse educatie;
h. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor kinderopvang;
i. de beschikbare ruimte voor kinderen;
j. kwaliteitszorg en de professionele kwaliteitscultuur;
k. het dagritme en het gevarieerde activiteitenprogramma;
l. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien bijzonderheden worden gesignaleerd.
5. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld omtrent de voorwaarden voor kinderopvang, die betrekking kunnen hebben op:
a. het taalniveau van een beroepskracht;
b. aanvullende opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor een beroepskracht;
c. gezonde voeding;
d. lokale partners met wie de houder van een kindercentrum afspraken maakt ten behoeve van de optimale ontwikkeling van kinderen.
Gastouderopvang wordt niet geboden door degene:
a. van wie een of meer kinderen onderworpen zijn aan ondertoezichtstelling of voorlopige ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 254 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES, die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontheven uit het ouderlijk gezag als bedoeld in artikel 266 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES of die met betrekking tot een of meer van zijn kinderen is ontzet van het gezag als bedoeld in artikel 269 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek BES; of
b. die ten behoeve van de opvang van kinderen in enigerlei vorm personeel in dienst heeft.
1. Een gastouder:
a. organiseert de werkzaamheden op zodanige wijze;
b. voorziet de opvang zowel kwalitatief als kwantitatief zodanig van materieel;
c. voert een zodanig pedagogisch, gezondheids-, veiligheids- en educatief beleid;
dat een en ander redelijkerwijs leidt tot verantwoorde kinderopvang.
2. Ter uitvoering van het eerste lid besteedt een gastouder in ieder geval aantoonbaar aandacht aan:
a. het dagritme en een gevarieerd activiteitenprogramma;
b. de opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan de gastouder moet voldoen;
c. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien bijzonderheden worden gesignaleerd;
d. het voorkomen van ontwikkel- en leerachterstanden door het programma af te stemmen op wat kinderen nodig hebben.
3. Een gastouder maakt gebruik van de begeleiding en ondersteuning voor het aanbieden van verantwoorde kinderopvang zoals wordt aangeboden door het bestuurscollege.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de voorwaarden voor verantwoorde kinderopvang bij een gastouder, die betrekking kunnen hebben op:
a. veiligheid en gezondheid;
b. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen waaraan de gastouder voldoet;
c. het volgen van de ontwikkeling van kinderen en het signaleren van bijzonderheden, waaronder door middel van een begeleidingsplan indien bijzonderheden worden gesignaleerd;
d. het activiteitenprogramma.
5. Bij of krachtens eilandsverordening kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de voorwaarden voor gastouderopvang, met betrekking tot:
a. de accommodatie, de beschikbare ruimte voor kinderen en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor gastouderopvang;
b. lokale partners met wie de gastouder afspraken maakt ten behoeve van de optimale ontwikkeling van kinderen;
c. gezonde voeding;
d. het taalniveau van de gastouder;
e. aanvullende opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor de gastouder;
f. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;
g. het dagritme.
1. Bij kinderopvang in een kindercentrum of gastouderopvang wordt als voertaal gebruikt:
a. op Bonaire: Nederlands of Papiaments;
b. op Sint Eustatius en Saba: Engels of Nederlands.
2. In afwijking van het eerste lid kan mede een andere taal als voertaal worden gebruikt, indien de herkomst van de kinderen in specifieke omstandigheden daartoe noodzaakt.
1. In het bezit van een verklaring omtrent het gedrag zijn:
a. de houder of voorgenomen houder van een kindercentrum, zijnde de directeur en bestuurders, en de gastouder of voorgenomen gastouder;
b. de personen die in dienst zijn van de houder of met een uitzendorganisatie tijdens opvanguren werkzaam zijn, dan wel zullen zijn, op de locatie waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;
c. de personen die op basis van een andere overeenkomst met de houder structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;
d. de personen die op vrijwillige basis structureel tijdens opvanguren werkzaam zijn of zullen zijn op de locatie van waar de houder een kindercentrum exploiteert en waar kinderen worden opgevangen;
e. de personen van 18 jaar en ouder die structureel aanwezig zijn op de locatie waar gastouderopvang plaatsvindt; en
f. de personen die uit hoofde van hun functie toegang hebben of zullen hebben tot informatie over de kinderen die worden opgevangen.
2. De verklaring omtrent het gedrag is op het tijdstip van overlegging aan de houder van het kindercentrum of de gastouder niet ouder dan drie maanden en wordt tweejaarlijks geactualiseerd.
3. Het tijdstip van overlegging van een verklaring omtrent het gedrag ligt voor de aanvang van de werkzaamheden of het structureel aanwezig zijn op een locatie van een kindercentrum dan wel een locatie waar gastouderopvang plaatsvindt.
4. Indien een toezichthouder redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon van twaalf jaar of ouder die ten tijde van de opvang aanwezig is in het kindercentrum of aanwezig is op het adres waar opvang door de gastouder plaatsvindt niet zou voldoen aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt de toezichthouder dat de houder van het kindercentrum of gastouder een verklaring omtrent het gedrag overlegt met betrekking tot die persoon binnen een door de toezichthouder vast te stellen termijn. Binnen die termijn is die persoon in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag en legt de houder of gastouder die verklaring omtrent het gedrag over aan de toezichthouder. Een verklaring omtrent het gedrag is op het moment van overlegging niet ouder dan drie maanden.
5. Een houder van een kindercentrum of gastouder bewaart de verklaringen omtrent gedrag gedurende drie jaar.
1. De houder van een kindercentrum stelt een klachtenprocedure voor ouders in.
2. Het bestuurscollege zorgt ervoor dat ouders bij een onafhankelijke organisatie terecht kunnen voor advies over en begeleiding en bemiddeling bij een klachtenprocedure.
3. Bij of krachtens eilandsverordening worden regels gesteld met betrekking tot:
a. het instellen van een klachtenprocedure in een kindercentrum;
b. de organisatie en de uitoefening van de taken, bedoeld in het tweede lid.
1. Een houder van een kindercentrum stelt een oudercommissie in die tot taak heeft hem te adviseren.
2. De verplichting tot het instellen van een oudercommissie, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien:
a. het een kindercentrum betreft waar maximaal 50 kinderen worden opgevangen;
b. de houder zich aantoonbaar voldoende heeft ingespannen om een oudercommissie in te stellen.
3. Bij of krachtens eilandsverordening worden nadere regels gesteld met betrekking tot het instellen van een oudercommissie van een kindercentrum.
1. Indien de houder van een kindercentrum op enigerlei wijze bekend is geworden dat een bij zijn rechtspersoon werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht BES jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door hem geboden kinderopvang, treedt de houder onverwijld in overleg met een door Onze Minister aan te wijzen deskundige.
2. Indien uit het overleg, bedoeld in het eerste lid, wordt geconcludeerd dat sprake is van een redelijk vermoeden dat de desbetreffende persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, doet de houder van een kindercentrum onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES, en stelt de houder de deskundige, bedoeld in het eerste lid, hiervan onverwijld in kennis.
3. Indien een bij de rechtspersoon van de houder van een kindercentrum werkzaam persoon op enigerlei wijze bekend is geworden dat een ander ten behoeve van de rechtspersoon van die houder werkzaam persoon zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door de houder van een kindercentrum geboden kinderopvang, stelt hij de houder van dat kindercentrum daarvan onverwijld in kennis.
4. Indien toepassing van het derde lid ertoe zou leiden dat degene die van het vermoeden op de hoogte moet worden gesteld dezelfde persoon is als degene die zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, is artikel 2.12, eerste en tweede lid, van overeenkomstige toepassing.
5. De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelwijze, bedoeld in dit artikel.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de deskundige, bedoeld in het eerste lid.
1. Indien een bij de rechtspersoon van de houder van een kindercentrum werkzame persoon op enigerlei wijze bekend is geworden dat de natuurlijke persoon die tevens houder is van een kindercentrum zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht BES jegens een kind van een ouder die gebruik maakt van de door die houder geboden kinderopvang kan degene in overleg treden met een deskundige als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid.
2. Indien sprake is van een redelijk vermoeden dat de houder zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf als bedoeld in het eerste lid, doet de persoon die werkzaam is bij rechtspersoon van de houder van een kindercentrum onverwijld aangifte bij een opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 1 van het Wetboek van Strafvordering BES.
3. De houder van een kindercentrum bevordert de kennis en het gebruik van de handelwijze, bedoeld in dit artikel.
Indien een gastouder op enigerlei wijze bekend is geworden dat een persoon van 18 jaar of ouder die structureel aanwezig is op een locatie waar gastouderopvang plaatsvindt zich mogelijk schuldig maakt of heeft gemaakt aan een misdrijf tegen de zeden als bedoeld in Titel XIV van het Wetboek van Strafrecht BES of mishandeling als bedoeld in Titel XX van het Wetboek van Strafrecht BES, treedt de gastouder onverwijld in overleg met een deskundige als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid.
1. Een houder van een kindercentrum of een gastouder informeert de ouders wier kinderen in het kindercentrum worden opgevangen en eenieder die daarom verzoekt over het te voeren beleid als bedoeld in deze paragraaf.
2. Een houder van een kindercentrum of een gastouder informeert over een inspectierapport als bedoeld in artikel 5.4:
a. de ouders van de kinderen die in dat kindercentrum of die gastouderopvang worden opgevangen, en
b. de personen werkzaam bij een rechtspersoon waarmee de houder dat kindercentrum exploiteert.
3. Het informeren, bedoeld in het tweede lid, vindt plaats doordat:
a. de houder of gastouder het inspectierapport zo spoedig mogelijk na ontvangst op zijn website plaatst zodanig dat het rapport voor de ouders en de personen werkzaam bij de onderneming gemakkelijk vindbaar is;
b. indien de houder geen eigen website heeft, ter inzage legt op een voor de ouders en de personen werkzaam bij de rechtspersoon toegankelijke plaats.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de informatie die de houder van een kindercentrum of gastouder beschikbaar stelt aan een ouder.
1. Met als doel de bevordering van een goede doorstroom van kinderen naar het basisonderwijs, verwerken een houder van een kindercentrum en een gastouder persoonsgegevens over het ontwikkelproces van het kind.
2. De gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden bewaard gedurende twee jaar nadat het kind het kindercentrum of de gastouderopvang heeft verlaten.
3. Indien de ouders daarmee instemmen, vindt bij de overgang van een kind van het kindercentrum of de gastouder naar het basisonderwijs een gesprek plaats tussen de beroepskracht van de kinderopvang dan wel de gastouder en de leerkracht van de basisschool, waarbij zo mogelijk de ouders van het kind aanwezig zijn.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de gegevensverwerking, bedoeld in het eerste en derde lid. De regels hebben in ieder geval betrekking op:
a. de te verwerken gegevens;
b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens wordt verwerkt;
c. de wijze van verwerking van de gegevens;
d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken elektronische infrastructuur; en
e. de eisen die aan de gegevensverwerking worden gesteld.
1. Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat ten minste tweemaal jaarlijks overleg plaatsvindt en draagt zorg voor het maken van afspraken:
a. met de houders van kindercentra en gastouders op Bonaire, Sint Eustatius of Saba over de wijze waarop zo groot mogelijke deelname van kinderen aan kinderopvang wordt bevorderd;
b. met de houders van kindercentra en gastouders en met de bevoegde gezagsorganen van de basisscholen op Bonaire, Sint Eustatius of Saba over de organisatie van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn van kinderopvang naar basisonderwijs;
c. met de houders van kindercentra en gastouders, het expertisecentrum onderwijszorg en de verlener van pedagogische ondersteuning en advies als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, op Bonaire, Sint Eustatius of Saba over de wijze waarop wordt bevorderd dat het kinderopvangstelsel toegankelijk is voor kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
2. Alle partijen werken mee aan de totstandkoming van de afspraken.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent voorwaarden voor het aanbieden van plusopvang door een houder van een kindercentrum of een gastouder, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen dagopvang, buitenschoolse opvang en flexibele opvang en tussen de openbare lichamen, die betrekking kunnen hebben op:
a. de minimale opleidingseisen, scholingseisen en ervaringseisen voor beroepskrachten;
b. de inzet van beroepskrachten in opleiding en stagiairs;
c. het aantal beroepskrachten in relatie tot het aantal kinderen per leeftijdscategorie;
d. de groepsgrootte en de herkenbaarheid van ruimtes en personen;
e. het pedagogisch beleid en de pedagogische praktijk;
f. de accommodatie en de inrichting van de ruimte die bestemd is voor kinderopvang; en
g. de beschikbare ruimte voor kinderen.
1. Het expertisecentrum onderwijszorg draagt zorg voor deskundige ondersteuning bij de opvang van kinderen met mogelijk een extra ondersteuningsbehoefte, waaronder in elk geval de volgende taken worden verstaan:
a. het adviseren over het begeleidingsplan, bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, onderdeel g, en artikel 2.6, tweede lid, onderdeel c;
b. het verrichten van diagnostiek ten behoeve van kinderen met mogelijk een extra ondersteuningsbehoefte;
c. het adviseren aan de verlener van pedagogische ondersteuning en advies als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid;
d. het adviseren, bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid, onderdeel b;
e. het begeleiden van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte naar een plusopvang;
f. het begeleiden van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte bij de doorstroom naar het basisonderwijs; en
g. het op aanvraag vaststellen dat een kind een extra ondersteuningsbehoefte heeft, daardoor in aanmerking komt voor plaatsing in een plusopvang en welke extra ondersteuning voor het kind nodig is.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de taken, bedoeld in het eerste lid.
1. Gelet op artikel 21, eerste lid, onderdeel a, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES is het verbod om persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid te verwerken niet van toepassing op de verwerking door:
a. de verlener van pedagogische ondersteuning en advies als bedoeld in artikel 2.3, vierde lid, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor het bieden van die pedagogische ondersteuning en advies;
b. het expertisecentrum onderwijszorg, voor zover de verwerking noodzakelijk is ter uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid;
c. de houder van een kindercentrum of de gastouder, voor zover de verwerking noodzakelijk is voor de opvang van een kind met een extra ondersteuningsbehoefte of het vaststellen van extra ondersteuningsbehoefte.
2. De natuurlijke personen of rechtspersonen, bedoeld in het eerste lid, kunnen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid aan elkaar verstrekken, voor zover die verstrekking noodzakelijk is voor een in dat lid omschreven doel.
3. Het verbod, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de verstrekking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid door de houder van een kindercentrum, de gastouder of het expertisecentrum onderwijszorg aan:
a. een school waar basisonderwijs wordt gegeven, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de bevordering van een goede doorstroom van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte naar het basisonderwijs;
b. een zorgaanbieder als bedoeld in artikel 18.4.3, tweede lid, onderdeel b, van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor het bieden van specialistische ondersteuning bij de opvang van kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte.
4. De verwerking, bedoeld in het eerste, tweede en derde lid, geschiedt niet eerder dan nadat de ouders hiermee hebben ingestemd.
5. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over gegevensverwerking als bedoeld in dit artikel, die betrekking kunnen hebben op:
a. de te verwerken gegevens;
b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verwerkt;
c. de wijze van verwerking van de gegevens en inlichtingen;
d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken elektronische infrastructuur; en
e. de eisen die aan de gegevensverwerking worden gesteld.
1. Onze Minister verstrekt op aanvraag een kinderopvangvergoeding aan een houder van een kindercentrum of een gastouder voor de kosten van dagopvang, buitenschoolse opvang of flexibele opvang van een kind in dat kindercentrum of die voorziening voor gastouderopvang, indien:
a. aan die houder of gastouder een exploitatievergunning is verleend;
b. een kinderopvangovereenkomst is gesloten en gedurende de duur van de overeenkomst gebruik wordt gemaakt van kinderopvang;
c. de houder of de gastouder maandelijks de ouderbijdrage in rekening brengt;
d. bij de ouder geen bijdrage in rekening wordt gebracht anders dan de ouderbijdrage;
e. de ouder en het kind als ingezetene staan ingeschreven bij het openbaar lichaam waar de kinderopvang plaatsvindt;
f. voor zover het flexibele opvang betreft, beide ouders op het betreffende tijdstip werken of een erkende opleiding volgen; en
g. het structurele kinderopvang betreft.
2. Een aanvraag als bedoeld in het eerste lid kan betrekking hebben op de volgende periode:
a. voor dagopvang tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind vier jaar wordt;
b. voor buitenschoolse opvang vanaf de eerste dag na de maand waarin het kind vier jaar is geworden tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind naar het voortgezet onderwijs gaat of tot en met de dag waarop het kind dertien jaar wordt;
c. voor de flexibele opvang tot en met de laatste dag van de maand waarin het kind naar het voortgezet onderwijs gaat of tot en met de dag waarop het kind dertien jaar wordt.
3. Onze Minister kan een kinderopvangvergoeding verstrekken voor de opvang van een kind waarbij niet is voldaan aan het eerste lid, onderdeel e, of het tweede lid, indien het bestuurscollege dat in het belang van het kind adviseert.
4. Het eerste lid is niet van toepassing, indien de ouder of de partner van de ouder van het kind gastouder is en de kinderopvangvergoeding wordt aangevraagd voor de kosten van gastouderopvang door die ouder of partner.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de onderwerpen, bedoeld in het eerste lid.
1. De kinderopvangvergoeding wordt verstrekt met ingang van de eerste dag van het kwartaal waarin de kinderopvang is gestart, indien de dag waarop het kind bij het kindercentrum of de gastouderopvang staat ingeschreven voor of op een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen datum valt.
2. Onze Minister beëindigt de kinderopvangvergoeding met ingang van de eerste dag van de maand nadat:
a. niet langer aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 3.2, wordt voldaan;
b. de kinderopvangovereenkomst is opgezegd; of
c. de ouderbijdrage gedurende drie aaneengesloten maanden niet is betaald.
1. De kinderopvangvergoeding wordt verstrekt per dagdeel dat een kind op grond van de kinderopvangovereenkomst aanwezig is, tot een maximum van:
a. twee per dag en 40 per maand voor dagopvang of flexibele opvang;
b. een per dag en 20 per maand, of, tijdens schoolvakanties, twee per dag en 40 per maand voor buitenschoolse opvang;
c. het totale aantal dagdelen waarop op basis van de exploitatievergunning kinderen kunnen worden opgevangen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan op advies van het bestuurscollege een maximum worden gesteld aan het totaalaantal dagdelen per maand voor de soort kinderopvang of gastouderopvang dat in het openbaar lichaam plaatsvindt waarvoor een kinderopvangvergoeding kan worden verstrekt.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de maximering, bedoeld in het tweede lid.
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de kinderopvangvergoeding, die betrekking kunnen hebben op:
a. de hoogte van de kinderopvangvergoeding, die per openbaar lichaam kan verschillen en onder meer afhankelijk kan zijn van:
1°. de opvangsoort;
2°. het kostenniveau in het openbaar lichaam;
3°. de leeftijd van het kind; en
4°. de extra ondersteuningsbehoefte van het kind.
b. indexering van de kinderopvangvergoeding.
1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens door de houder van een kindercentrum of gastouder bij een aanvraag als bedoeld in artikel 3.2, eerste lid, worden verstrekt.
2. Onze Minister geeft de houder van het kindercentrum of de gastouder binnen acht weken na de dag van ontvangst van de aanvraag een beschikking omtrent de kinderopvangvergoeding en informeert de ouder over de beschikking.
3. Indien Onze Minister voor de beoordeling van een aanvraag nadere informatie nodig acht, kan de termijn, bedoeld in het tweede lid, met acht weken worden verlengd. Onze Minister stelt de aanvrager en de ouder van de verlenging in kennis.
1. Onze Minister kan op verzoek van een houder van een kindercentrum of gastouder een voorschot op de kinderopvangvergoeding verstrekken.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de verstrekking van een voorschot.
1. Onze Minister kan een beschikking omtrent een kinderopvangvergoeding wijzigen of intrekken:
a. indien een wijziging is opgetreden in de gegevens, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid;
b. op grond van feiten of omstandigheden waarvan Onze Minister bij de verstrekking van de kinderopvangvergoeding redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de kinderopvangvergoeding vermoedelijk op een te hoog bedrag is vastgesteld; of
c. indien de kinderopvangvergoeding op een te hoog bedrag is vastgesteld en de houder van het kindercentrum, de gastouder of de ouder dit wist of behoorde te weten.
2. Een beschikking wordt slechts ingetrokken, indien op grond van de gewijzigde gegevens niet langer recht op een kinderopvangvergoeding bestaat.
3. Een beschikking omtrent een kinderopvangvergoeding wordt niet meer gewijzigd of ingetrokken, indien vijf jaren zijn verstreken na de datum waarop de kinderopvangvergoeding is betaald.
4. Indien een kinderopvangvergoeding als gevolg van een wijziging of intrekking geheel of gedeeltelijk onverschuldigd is betaald, kan de kinderopvangvergoeding worden teruggevorderd voor zover die onverschuldigd is betaald.
1. Onze Minister kan de uitbetaling van de kinderopvangvergoeding geheel of gedeeltelijk opschorten voor een periode van acht weken, indien redelijkerwijs wordt vermoed dat de kinderopvangvergoeding ten onrechte of tot een te hoog bedrag wordt verstrekt.
2. De belanghebbenden worden van de opschorting in kennis gesteld.
1. Onze Minister kan een door een houder van het kindercentrum of een gastouder verschuldigd bedrag verrekenen met de kinderopvangvergoeding voor een volgende maand die op grond van deze wet aan die houder of gastouder wordt verstrekt.
2. De verrekening vindt niet eerder plaats dan zes weken na de dagtekening van de beschikking tot terugvordering.
3. Onze Minister kan een door een houder van een kindercentrum of een gastouder te ontvangen bedrag verrekenen met een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.7.
1. Voor de kosten van kinderopvang waarvoor een kinderopvangvergoeding wordt verstrekt betaalt de ouder een ouderbijdrage.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de berekeningswijze en de hoogte van de ouderbijdrage per dagdeel, waarbij rekening wordt gehouden met de soort kinderopvang.
1. De houder van het kindercentrum of de gastouder factureert maandelijks de ouderbijdrage aan de ouder, waarbij rekening wordt gehouden met:
a. de soort kinderopvang; en
b. de mate waarin van kinderopvang gebruik wordt gemaakt.
2. De ouder betaalt de ouderbijdrage aan de houder van het kindercentrum of de gastouder.
3. De houder van het kindercentrum of de gastouder spant zich jegens de ouder in de gefactureerde ouderbijdrage daadwerkelijk te innen.
1. In afwijking van artikel 3.12, tweede lid, kan het bestuurscollege de ouderbijdrage voldoen aan de houder van het kindercentrum of de gastouder, indien de ouder de ouderbijdrage niet kan betalen.
2. Bij eilandsbesluit worden nadere regels gesteld met betrekking tot de voorwaarden waaronder het bestuurscollege de ouderbijdrage betaalt.
De financiële middelen tot dekking van de uitgaven van de ingevolge deze wet uit te keren kinderopvangvergoeding, de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang en de subsidie, bedoeld in artikel 3.17, eerste lid, zijn de middelen die Onze Minister daarvoor op de begroting heeft opgenomen en de middelen die de openbare lichamen daarvoor ter beschikking stellen.
Indien een houder van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang een kind opvangt waarvoor geen kinderopvangvergoeding wordt verstrekt en wel voor andere kinderen kinderopvangvergoeding ontvangt, brengt die houder bij degene die de kinderopvangovereenkomst is aangegaan kosten in rekening die ten minste gelijk zijn aan de kinderopvangvergoeding die Onze Minister per maand voor de opvang van dat kind zou hebben verstrekt.
1. Onze Minister kan op aanvraag een aanvullende tegemoetkoming verstrekken aan een houder van een kindercentrum of een gastouder voor de extra kosten van plusopvang, indien die kosten:
a. worden gemaakt om te voldoen aan de voorwaarden voor plusopvang, bedoeld in artikel 2.17; en
b. betrekking hebben op de inzet van beroepskrachten, de accommodatie of de ruimtes binnen dat kindercentrum of die voorziening voor gastouderopvang.
2. Onze Minister verzoekt het bestuurscollege te adviseren over de aanvraag, bedoeld in het eerste lid.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang, die betrekking kunnen hebben op:
a. de voorwaarden voor toekenning van de tegemoetkoming;
b. de hoogte van de tegemoetkoming en de duur en frequentie van de betaling daarvan, die per openbaar lichaam kunnen verschillen en onder meer afhankelijk kunnen zijn van:
1°. de opvangsoort;
2°. het kostenniveau in het openbaar lichaam;
3°. de extra ondersteuningsbehoefte van het kind;
4°. het aantal en het niveau van opleiding, scholing en ervaring van de beroepskrachten;
c. indexering van de tegemoetkoming.
4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke gegevens bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid worden verstrekt.
1. Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs verleent het expertisecentrum onderwijszorg subsidie voor de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid.
2. Bij regeling van Onze Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs kunnen regels worden gesteld over het verlenen van de subsidie.
3. Artikel 69, derde lid, van de Wet primair onderwijs BES is van overeenkomstige toepassing op de subsidie.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de administratie van gegevens door een houder van een kindercentrum of voorziening voor gastouderopvang en de bewaartermijn van die gegevens.
1. Een houder van een kindercentrum of gastouder verstrekt uit eigen beweging of op verzoek van Onze Minister onverwijld alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de betaling van de kinderopvangvergoeding of de aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang, of die tot wijzigingen leiden in de hoogte daarvan, waaronder in ieder geval:
a. persoonsgegevens van de ouder, de partner van de ouder en het kind, waaronder een administratienummer of ID-nummer; en
b. de vaststelling van de extra ondersteuningsbehoefte van het kind door het expertisecentrum onderwijszorg.
2. De gevraagde gegevens en inlichtingen worden op een door Onze Minister aangegeven wijze en binnen een door Onze Minister gestelde termijn verstrekt.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant Onze Minister de houder van het kindercentrum of de gastouder aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
1. De ouder en de partner van de ouder verstrekken uit eigen beweging of op verzoek van Onze Minister onverwijld alle gegevens en inlichtingen, waaronder persoonsgegevens van de ouder, de partner en het kind, die:
a. noodzakelijk zijn voor de vaststelling en de hoogte van de kinderopvangvergoeding, voor zover die gegevens betrekking hebben op artikel 3.2, eerste lid, onderdelen e en f, en vierde lid;
b. de vaststelling van de extra ondersteuningsbehoefte door het expertisecentrum onderwijszorg betreffen en noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de hoogte van een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang; of
c. aanleiding kunnen geven tot wijziging van de kinderopvangvergoeding of een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang.
2. De gevraagde gegevens en inlichtingen worden op een door Onze Minister aangegeven wijze en binnen een door Onze Minister te stellen termijn verstrekt.
3. Indien de gegevens of inlichtingen niet op tijd zijn verstrekt, maant Onze Minister de ouder en de partner van de ouder aan onder het stellen van een nadere termijn om alsnog de gevraagde gegevens en inlichtingen te verstrekken.
1. Onze Minister verwerkt de gegevens, bedoeld in dit artikel, met het oog op het besluiten over het verstrekken van een kinderopvangvergoeding, de betaling van een kinderopvangvergoeding, het besluiten over het verstrekken van een aanvullende tegemoetkoming voor plusopvang en de betaling van die tegemoetkoming.
2. De hieronder vermelde instanties of personen verstrekken Onze Minister de gegevens en inlichtingen waarvan de kennisneming noodzakelijk is voor de uitvoering van deze wet:
a. het bestuurscollege, voor zover de gegevens en inlichtingen betrekking hebben op de uitvoering van artikel 3.2, eerste lid, onderdelen a, e en f;
b. op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES, aangewezen ambtenaren, voor zover de gegevens en inlichtingen betrekking hebben op het toezicht op de naleving van hoofdstuk 3 of opsporing van een voorschrift van hoofdstuk 3 dat als strafbaar feit is aangemerkt;
c. andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties die gehouden zijn gegevens aan Onze Minister te verstrekken waarvan de kennisneming noodzakelijk is voor de in het eerste lid genoemde doelen.
1. Onze Minister, het bestuurscollege en andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen instanties, zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan Onze Minister en op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES aangewezen ambtenaren kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor:
a. het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 2.18; of
b. de opsporing van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.
2. Onze Minister en op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES aangewezen ambtenaren verstrekken andere instanties kosteloos alle gegevens en inlichtingen, die zijn verkregen door de uitvoering of het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet of de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 2.18, welke noodzakelijk zijn voor de uitvoering van hun wettelijke taak en indien dit noodzakelijk is ten behoeve van een samenwerkingsverband tussen twee of meer van de voornoemde instanties.
3. Onze Minister, het bestuurscollege, op grond van artikel 4.4, tweede lid, onderdeel c, aangewezen instanties en op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES aangewezen ambtenaren kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik maken van een administratienummer of ID-nummer.
1. Onze Minister is bevoegd gegevens en inlichtingen te verstrekken aan het bestuurscollege, voor zover die gegevens en inlichtingen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de hoofdstukken 2, 3 of 5.
2. Ambtenaren aangewezen op grond van de artikelen 5.1, eerste lid, of 184 van het Wetboek van strafvordering BES zijn bevoegd de gegevens en inlichtingen die zij verkrijgen van Onze Minister te verstrekken aan het bestuurscollege, indien dat noodzakelijk is voor de uitvoering van hoofdstuk 2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over gegevensverstrekking als bedoeld in dit hoofdstuk, die betrekking kunnen hebben op:
a. de te verwerken gegevens;
b. de gevallen waarin in ieder geval gegevens worden verstrekt;
c. de wijze van verstrekking van de gegevens en inlichtingen;
d. het elektronische gegevensverkeer en de daarbij te gebruiken elektronische infrastructuur; en
e. de eisen die aan de gegevensverstrekking worden gesteld.
Onze Minister informeert het bestuurscollege, indien Onze Minister een houder van een kindercentrum of een gastouder een bestuurlijke maatregel oplegt die van dien aard is dat de continuïteit van de kinderopvang in het geding kan zijn.
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet en de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 2.18, zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren.
2. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
1. Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met uitzondering van de artikelen 5:18 en 5:19, met dien verstande dat voor de in artikel 5:16a van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen verwijzing naar artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht gelezen moet worden: artikel 2 van de Wet identificatieplicht BES.
2. Voor zover een kindercentrum of een gastouderopvang in een woning is gevestigd, is een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar bevoegd zonder toestemming van de bewoner in die woning binnen te treden.
1. Het bestuurscollege verstrekt op verzoek van een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar een overzicht van alle houders van kindercentra en gastouders waaraan een exploitatievergunning is verleend.
2. Een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar onderzoekt in redelijkheid de overeenstemming met de bij of krachtens deze wet gestelde regels bij iedere houder van een kindercentrum en gastouder die een exploitatievergunning hebben:
a. jaarlijks met betrekking tot de exploitatie; en
b. eens per drie jaar voor wat betreft de financiële administratie.
3. Naast het onderzoek kan als daar aanleiding toe is incidenteel onderzoek worden verricht naar de naleving door een houder van een kindercentrum of een gastouder van de bij of krachtens deze wet gestelde regels.
4. Indien tijdens een onderzoek tekortkomingen zijn geconstateerd kunnen nadien een of meer nadere onderzoeken worden verricht.
1. Een op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar legt het oordeel en bevindingen naar aanleiding van een onderzoek als bedoeld in artikel 5.3, tweede lid, vast in een inspectierapport.
2. Alvorens een rapport vast te stellen naar aanleiding van een onderzoek betreffende de naleving van hoofdstuk 2, wordt het bestuur in de gelegenheid gesteld van het ontwerp-rapport kennis te nemen en daarover overleg te voeren.
3. Indien in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de door de houder of gastouder gewenste wijzigingen van het ontwerp-rapport, wordt de zienswijze van het bestuur in een bijlage bij het inspectierapport opgenomen.
4. De op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaar zendt het inspectierapport na vaststelling daarvan onverwijld aan de houder of gastouder.
5. Een inspectierapport naar aanleiding van een onderzoek betreffende de naleving van hoofdstuk 2 wordt:
a. in de derde week na vaststelling daarvan openbaar gemaakt; en
b. nadat het openbaar is gemaakt op verzoek verstrekt, waarbij een vergoeding van de daaraan verbonden kosten in rekening kan worden gebracht.
1. Indien de ernst van de overtreding of de omstandigheden waaronder zij is begaan daartoe aanleiding geven, wordt zij aan het openbaar ministerie voorgelegd.
2. Indien ter zake van een overtreding aan de overtreder een bestuurlijke boete is opgelegd of Onze Minister heeft beslist dat voor de overtreding geen bestuurlijke boete zal worden opgelegd en dat schriftelijk aan de overtreder is medegedeeld, heeft dit dezelfde rechtsgevolgen als een kennisgeving van niet verdere vervolging als bedoeld in artikel 279, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering BES.
Onze Minister kan in geval van overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze wet de overtreder een last onder dwangsom opleggen, die ertoe strekt de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding te voorkomen.
1. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.16 een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de tweede categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.
2. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.1, eerste lid, 2.3 tot en met 2.15, 2.17, 3.15 of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met artikel 5.2, eerste lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de vierde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.
3. In afwijking van het tweede lid kan Onze Minister in geval van opzettelijke overtreding van het bepaalde bij of krachtens de in het tweede lid genoemde artikelen de overtreder een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.
4. Onze Minister kan een overtreder van het bepaalde bij of krachtens artikel 4.2 een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste:
a. het bedrag dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding is ontvangen, tot ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES; of
b. indien de overtreding niet heeft geleid tot een bedrag dat ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan kinderopvangvergoeding is ontvangen, het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.
5. Artikel 27, zevende en achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is van overeenkomstige toepassing.
1. Titel 5.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op de oplegging van een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete als bedoeld artikel 5.6 respectievelijk artikel 5.7, met dien verstande dat voor de in artikel 5:1, derde lid, tweede volzin, van de Algemene wet bestuursrecht opgenomen verwijzing naar artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht gelezen moet worden: artikel 53, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES.
2. Afdeling 5.3.2 en artikel 5:49, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing op een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5.6.
3. De artikelen 5:40 tot en met 5:52 en 5:53, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.7, met dien verstande dat:
a. voor de in artikel 5:46, vierde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht gelezen moet worden: artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht BES;
b. voor de in artikel 5:47 van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 12i van het Wetboek van strafvordering gelezen moet worden: artikel 25 van het Wetboek van Strafvordering BES;
c. voor de in artikel 5:48 van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering gelezen moet worden: artikel 186 van het Wetboek van Strafvordering BES.
De artikelen 4:89 tot en met 4:102, 4:104 tot en met 4:108, 4:110 tot en met 4:117, 4:119, 4:120, eerste en derde lid, en 4:121 tot en met 4:125 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing op de aanmaning en invordering van een last onder dwangsom of bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.6 respectievelijk artikel 5.7, met dien verstande dat moet worden gelezen voor:
a. de in artikel 4:93, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 129, eerste en tweede lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES;
b. de in artikel 4:98, eerste lid, van die wet opgenomen verwijzing naar de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek: de artikelen 119, eerste en tweede lid, en 120 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES;
c. de in artikel 4:98, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 125 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 125 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek BES;
d. de in artikel 4:105, eerste lid, van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 316, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 316, eerste en tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES;
e. de in artikel 4:110, derde lid, van die wet opgenomen verwijzing naar artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek: artikel 324 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek BES;
f. de in de artikelen 4:116 en 4:123, eerste lid, van die wet opgenomen verwijzing naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES;
g. de in artikel 4:123, tweede lid, opgenomen verwijzing naar de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering: de artikelen 438 en 438a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering BES.
1. Onze Minister kan een kindercentrum of gastouderopvang onmiddellijk geheel of gedeeltelijk sluiten gedurende een door Onze Minister te bepalen periode, indien uit een onderzoek als bedoeld in artikel 5.3 blijkt dat de houder van het kindercentrum of de gastouder niet aan de bij of krachtens de deze wet gegeven voorschriften voldoet en daardoor sprake is van een direct en ernstig gevaar voor de fysieke of sociale veiligheid of de gezondheid van personen.
2. Bij toepassing van het eerste lid informeert Onze Minister het bestuurscollege.
1. Het bestuurscollege kan de vergunning schorsen of intrekken, indien sprake is van herhaaldelijke overtreding van bij of krachtens deze wet gestelde regels, waardoor de kwaliteit van de kinderopvang of de veiligheid of de gezondheid van de kinderen of het personeel zodanig in het geding is dat geen sprake is van verantwoorde kinderopvang als bedoeld in de artikelen 2.4, eerste lid, of 2.6, eerste lid.
2. Onverminderd het eerste lid kan het bestuurscollege een vergunning voor plusopvang schorsen of intrekken, indien gedurende een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen periode geen kinderen met een extra ondersteuningsbehoefte zijn opgevangen.
3. Onze Minister kan het bestuurscollege adviseren over schorsing of intrekking als bedoeld in het eerste of tweede lid en stuurt de betrokken houder of gastouder een afschrift van dat advies.
4. Indien het bestuurscollege het advies van Onze Minister niet opvolgt, informeert het bestuurscollege Onze Minister over dat besluit.
1. Degene die opzettelijk de artikelen 2.1, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.8, 2.11, 2.12, 2.13, 2.17, 3.15, 4.2 of 4.3 overtreedt, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren, een geldboete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, of met beide straffen.
2. Degene die de artikelen 2.1, 2.3, 2.4, 2.5, 2.6, 2.8, 2.11, 2.12, 2.13, 2.17, 3.15, 4.2 of 4.3 overtreedt, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden, een geldboete van de vierde categorie, bedoeld in artikel 27, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht BES, of met beide straffen.
3. De in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn misdrijven. De in het tweede lid strafbaar gestelde feiten zijn overtredingen.
4. Artikel 27, zevende en achtste lid, van het Wetboek van Strafrecht BES is van overeenkomstige toepassing.
1. Onze Minister kan mandaat verlenen van de bevoegdheid tot:
a. het opleggen van een last onder dwangsom als bedoeld in artikel 5.6;
b. het opleggen van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5.7;
c. het opleggen van een tijdelijk verbod tot exploitatie als bedoeld in artikel 5.10.
2. Onze Minister kan machtiging verlenen tot het opstellen van een advies inzake het schorsen of intrekken van een vergunning als bedoeld in artikel 5.11, eerste of tweede lid.
1. Onze Minister voert in elk geval eenmaal per jaar overleg met de bestuurscolleges van de openbare lichamen en de op grond van artikel 5.1, eerste lid, aangewezen ambtenaren over het functioneren van het kinderopvangstelsel.
2. Alle partijen werken mee aan de totstandkoming en naleving van de afspraken.
Onze Minister kan, voor zover het belang van de veiligheid of de gezondheid van de kinderen of personeel zich daartegen niet verzet, van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2.4, vierde lid, onderdelen b, c, d, e, h, i en k, 2.6, vijfde lid, onderdeel a, 2.17, onderdelen a, b, c, d, e en g, 3.3, 3.4 en 3.11 vrijstelling of ontheffing verlenen, indien als gevolg van een calamiteit niet aan die voorschriften kan worden voldaan.
1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voor een periode van ten hoogste vier jaar kindercentra of gastouders worden aangewezen waarbij experimenten kunnen worden uitgevoerd, die ten doel hebben:
a. de totstandkoming van innovatieve kinderopvang mogelijk te maken;
b. de kwaliteit van kinderopvang te verbeteren;
c. de kwaliteitseisen omtrent huisvesting passender te maken voor de Caribische context;
d. de doorstroom van de kinderopvang naar het basisonderwijs te versoepelen;
e. de samenwerking tussen kinderopvangorganisaties en scholen waar basisonderwijs wordt gegeven te versoepelen; of
f. de efficiëntie van het financieringsstelsel te verbeteren.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent:
a. de kwaliteit van de op grond van het eerste lid aan te wijzen vormen van kinderopvang;
b. het toezicht op de naleving van de regels over de kwaliteit, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a;
c. de financiering van de kinderopvang;
d. de duur van het experiment.
3. Bij de in het eerste en tweede lid bedoelde regels kan worden afgeweken van artikel 1.1, eerste lid, wat betreft de begrippen «kinderopvang», «dagopvang», «buitenschoolse opvang», «flexibele opvang» en «gastouderopvang», alsmede van de bij of krachtens hoofdstuk 2 gestelde regels.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorwaarden worden gesteld voor de deelname aan een experiment.
5. Bij algemene maatregel van bestuur kan een experiment als bedoeld in het eerste lid na afloop van de looptijd worden voortgezet tot een structurele regeling is getroffen, maar niet langer dan twee jaren. Het eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.
6. Onze Minister zendt negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk, alsmede een standpunt inzake de voortzetting van die maatregel anders dan als experiment.
7. De houder van een kindercentrum of de gastouder die deelneemt aan een experiment en de ouder die bij een experiment betrokken is, verstrekken desgevraagd aan Onze Minister alle voor de evaluatie van dat experiment benodigde gegevens en inlichtingen.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven over welke gegevens, bedoeld in het zevende lid, worden verstrekt en over de wijze van verstrekking van deze gegevens.
De Wet primair onderwijs BES wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van de begripsbepaling «schooljaar» door een puntkomma, een begripsbepaling toegevoegd, luidende:
uitvoering van een programma, gericht op het verbeteren van de voorwaarden voor het met succes doorstromen in het basisonderwijs, dat wordt verzorgd in groep 1 en 2 van een basisschool als vervolg op de voorschoolse educatie, bedoeld in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang Caribisch Nederland.
B
In artikel 10, achtste lid, wordt na «taalachterstanden» ingevoegd: «, waarin ook door middel van vroegschoolse educatie wordt voorzien».
C
Aan artikel 15, tweede lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een komma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. het programma voor vroegschoolse educatie.
D
In titel III, wordt na afdeling 8 een afdeling ingevoegd, luidende:
Het bevoegd gezag is verplicht deel te nemen aan het overleg over de organisatie van een doorlopende ontwikkel- en leerlijn als bedoeld in artikel 2.16 van de Wet kinderopvang BES. Het bevoegd gezag werkt mee aan de totstandkoming van afspraken tijdens dit overleg en draagt zorg voor de naleving van die afspraken.
1. Exploitatievergunningen die zijn verleend op grond van de Eilandsverordening Kinderopvang Bonaire 2020, de Basis Eilandsverordening Kinderopvang St. Eustatius (AB 2019, nr. 19) of de Basis Eilandsverordening Kinderopvang (AB 2020, nr. 2) berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a.
2. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige aanvragen voor een exploitatievergunning als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens deze wet behandeld.
3. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige bezwaarschriften die betrekking hebben op het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden overeenkomstig de bepalingen van de verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behandeld en beslist.
4. De op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet aanhangige zaken bij het Gerecht in eerste aanleg van Bonaire, Sint Eustatius en Saba of het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba die betrekking hebben op het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid, zijn aanhangig in de staat waarin zij zich op dat moment bevinden en worden overeenkomstig de bepalingen van de verordeningen, bedoeld in het eerste lid, behandeld en beslist.
5. In afwijking van artikel 2.1, tweede lid, wordt een aanvraag voor een vergunning voor plusopvang, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, op Bonaire niet ingediend voor 1 januari 2026.
6. Artikel 2.18, eerste lid, onderdelen d, e en g, zijn op Bonaire niet van toepassing tot en met 31 december 2025.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36306-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.