36 284 Slavernijverleden

35 300 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2020

D1 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 juni 2023

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning2 en voor Koninkrijksrelaties3 hebben tijdens hun gezamenlijke commissievergadering van 18 april 2023 beraadslaagd over de brief van de Minister-President van 12 januari 20234 ter aanbieding van de kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden «Ketenen van het verleden» en hun leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen hierover. De leden van de fractie van de PvdD hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt en wensen u de volgende vijf vragen voor te leggen.

Naar aanleiding hiervan is op 9 mei 2023 een brief gestuurd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De Minister heeft op 6 juni 2023 een uitstelbericht gestuurd en op 28 juni 2023 inhoudelijk gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Bergman

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT / ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING EN VOOR KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Den Haag, 9 mei 2023

De vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning en voor Koninkrijksrelaties hebben tijdens hun gezamenlijke commissievergadering van 18 april 2023 beraadslaagd over de brief van de Minister-President van 12 januari 20235 ter aanbieding van de kabinetsreactie op het rapport van bevindingen van het Adviescollege dialooggroep slavernijverleden «Ketenen van het verleden» en hun leden gelegenheid gegeven tot het stellen van vragen hierover. De leden van de fractie van de PvdD hebben van de geboden mogelijkheid gebruikgemaakt en wensen u de volgende vijf vragen voor te leggen.

Op bladzijde 3 van de brief schrijft de Minister-President: «Zij maakt deze excuses voor de rol en betrokkenheid van onze historische, bestuurlijke voorgangers bij het toestaan, mogelijk maken, bevorderen, bestendigen en profiteren van slavenhandel en slavernij die de menselijke waardigheid langdurig en structureel hebben ondermijnd.». Wie worden hier tot de «bestuurlijke voorgangers» gerekend? Worden leden van het Koninklijk Huis mede als «betrokkenen» gezien?

Op bladzijde 4 van de voornoemde brief wordt ingegaan op de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de slavenhandel. Graag beschikken de fractieleden van de PvdD over een kopie van de documenten waaraan de in deze alinea vervatte informatie is ontleend. Bent u bereid die met de Kamer te delen? Welk wettelijk mandaat werd gegeven? Wat wordt bedoeld met dat de Staten-Generaal ook als co-financier optraden?

De commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning en voor Koninkrijksrelaties zien met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis der Koning, B.O. Dittrich

Voorzitter van de vaste commissie voor Koninkrijksrelaties, P. Rosenmöller

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 juni 2023

Hierbij deel ik u mede dat de Kamervragen van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/ Algemene Zaken en Huis van de Koning en Koninkrijksrelaties over de kabinetsreactie op het rapport «Ketenen van het verleden», ingezonden 9 mei 2023, met kenmerk 170392.02U, niet binnen de gebruikelijke termijn van vier weken kunnen worden beantwoord. De reden van het uitstel is dat de benodigde interdepartementale afstemming voor het beantwoorden van de vragen meer tijd in beslag neemt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 juni 2023

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister-President, de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/ Algemene Zaken en Huis van de Koning en Koninkrijksrelaties naar aanleiding van de brief van 9 mei 2023 over de kabinetsreactie op het rapport van bevindingen «Ketenen van het verleden».

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD

Op bladzijde 3 van de kabinetsreactie schrijft de Minister-President: «Zij maakt deze excuses voor de rol en betrokkenheid van onze historische, bestuurlijke voorgangers bij het toestaan, mogelijk maken, bevorderen, bestendigen en profiteren van slavenhandel en slavernij die de menselijke waardigheid langdurig en structureel hebben ondermijnd.». Wie worden hier tot de «bestuurlijke voorgangers» gerekend? Worden leden van het Koninklijk Huis mede als «betrokkenen» gezien?

Antwoord: U vraagt wie tot «bestuurlijke voorgangers» worden gerekend. De bestuurlijke voorgangers waren de Staten-Generaal en de Nationale vergadering, die bestonden uit de afgevaardigden van de Staten en stelden ook bestuurders aan zoals stadhouders en gouverneurs. De Staten-Generaal was het bestuurlijk college over de periode 1593 (permanent college met uitvoerende macht zonder landsheer) tot 1795 (Franse Tijd). In de periode 1795–1810 worden de Staten-Generaal eerst opgevolgd door de Nationale Vergadering tot 1798 en daarna door bestuurscolleges en volksvertegenwoordigingen met verschillende benamingen.

Al in 1854 concludeert een Staatscommissie dat: «de Staat der Nederlanden [deze] niet alleen oogluikend gedoogde, maar op de stelligste en plegtigste wijze wettigde, voortdurend krachtig aanmoedigde en zelfs tot eene der fondamentele conditien maakte, waaronder de kolonie Suriname onder beheer der West-Indische Compagnie vallen deed.»

Met nationalisatie van de koloniën (1800) komen de koloniën inclusief slavernij – onder mandaat van de Kroon (1814), en later, vanaf 1848, onder de ministeriële verantwoordelijkheid.

Op bladzijde 4 van de voornoemde brief wordt ingegaan op de betrokkenheid van de Staten-Generaal bij de slavenhandel. Graag beschikken de fractieleden van de PvdD over een kopie van de documenten waaraan de in deze alinea vervatte informatie is ontleend. Bent u bereid die met de Kamer te delen? Welk wettelijk mandaat werd gegeven? Wat wordt bedoeld met dat de Staten-Generaal ook als co-financier optraden?

Antwoord: Om antwoord te geven op de vraag omtrent de betrokkenheid van de Staten-Generaal verwijs ik naar de volgende documenten:

  • Octrooi VOC 1602 [hier link: VOC-octrooi (1602) | Nationaal Archief], specifiek artikel XXXV

  • X X X V.

    Dat die van de voorsz Compagnie zullen vermogen Beoosten de kaap de Bonne Esperance, mitsgaders in ende door de engte van Magellanes, met de Princen ende Potentaten verbintenis te maaken, ende contracten op den naam van de Staaten Generaal van de vereenigde Nederlanden, ofte Hooge Overheden der zelve, mitsgaders aldaar eenige fortressen ende verzekertheden te bouwen, gouverneurs, volk van oorlog, ende officiers van justitie, ende tot andere noodelyke diensten, tot conservatie van de plaatzen, onderhouding van goede ordening, politie, en justitie, eenzamelyk tot vordering ende nering te stellen, behoudelyk dat de voorsz gouverneurs, officiers, volk van justitie, en volk van oorlog, zullen eed van getrouwigheid doen aan de Staaten Generaal, ofte de Hooge Overigheid voorsz, ende aan de Compagnie, zoo veel de nering ende traffycque aangaat, ende die zullen de voorsz gouverneurs ende officiers van justitie afstellen, by zoo verre zy bevinden dat de zelve hen qualyk ende ontrouwelyk dragen, met dien verstande, dat zy lieden de voorsz gouverneurs ofte officiers niet en zullen beletten herwaarts over te komen, om haare doleantien ofte klagten, zoo zy eenige meenen te hebben, aan ons te doen, ende dat die van de Compagnie t'elker wederkomst van de schepen gehouden zullen wezen de Heeren Staaten Generaal te informeren van de gouverneurs, ende officieren, die zy in de voorsz plaatzen zullen hebben gesteld, omme haare commissie als dan geaggreëert ende geconfirmeert te worden.

  • Octrooi voor de Tweede West-Indische Compagnie, verleend door de Staten-Generaal 1674. [hier link: Octrooi WIC 1674]

  • Placaat van de Staaten Generaal, tot aanmoediging van den Negerhandel in de West-Indische Colonien. Den 24 november 1789; «Vlg. Artikel 72 van het Reglement op het beleid der regering in de kolonie Suriname, vastgesteld bij 's Konings besluit van 9 Augustus 1832 no. 89. «De slavenbevolking wordt aan de bijzondere bescherming van de koloniale regering aanbevolen. Zij zal steeds de doelmatigste middelen aanwenden, om…zonder inbreuk op de regten der eigenaren en zonder de rust en veiligheid der koloniën in de waagschaal te stellen, geschieden kan, den toestand der slaven te verbeteren en derzelver welzijn bevorderlijk te zijn.»

  • Grondwet 1848

    • Artikel 59.

      De Koning heeft het opperbestuur der koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. De reglementen op het beleid der regering aldaar worden door de wet vastgesteld. Het muntstelsel wordt door de wet geregeld. Andere onderwerpen deze koloniën en bezittingen betreffende, worden door de wet geregeld, zoodra de behoefte daaraan blijkt te bestaan.

    • Artikel 60.

      De Koning doet jaarlijks aan de Staten-Generaal een omstandig verslag geven van het beheer dier koloniën en bezittingen en van den staat waarin zij zich bevinden. De wet regelt de wijze van beheer en verantwoording der koloniale geldmiddelen.

    Eerste Rapport», Staatscommissie, bij koninklijk besluit v. 29 november 1853, no 66, tot het voorstellen van maatregelen ten aanzien van de slaven in de Nederlandsche koloniën;

Voor het antwoord op de vraag betreffende het wettelijk mandaat dat werd gegeven door de Staten-Generaal, verwijs ik naar eerdergenoemde documenten. Hieruit komt naar voren dat in de 17e eeuw het wettelijk mandaat dat door de Staten-Generaal werd gegeven voornamelijk bestond uit octrooien waardoor de VOC/WIC handelsmonopolies en verregaande bevoegdheden bij het opzetten van een koloniaal bestuur verkregen, in de Oost en West.

Bij de doorstart in 1674 kreeg de WIC van de Staten-Generaal expliciet het mandaat tot slavenhandel. Om deze doorstart te bevorderen traden de Staten-Generaal ook op als co-financier (Octrooi WIC, 1674). Daarbij refereren meerdere bronnen naar de betrokkenheid van leden van de Staten-Generaal bij de organisatie, financiering en het bestuur van slavernijgerelateerde handel. Een voorbeeld hiervan is terug te vinden in het «Placaat van de Staaten Generaal, tot aanmoediging van den Negerhandel in de West-Indische Colonien. Den 24 november 1789.» Hierin komt naar voren hoe de Staten-Generaal de slavenhandel in 1789 karakteriseerden «als onafscheidelijk van den bloey, en voorspoed dier Colonien, en van de geheele Commercie.»

Het wettelijk mandaat gold ook nog in het midden van de 19e eeuw toen de grondwetsherziening van 1848 de Staten-Generaal als medewetgever weer verantwoordelijk voor koloniale zaken maakte.

Voor de vraag over cofinanciering verwijs ik wederom naar het ontstaan van de VOC, door de inzet van raadspensionaris Johan van Oldenbarnevelt verenigden de verschillende «voorcompagnieën» zich in 1602 tot een enkele door de Staten-Generaal gesteunde compagnie. De VOC kreeg het alleenrecht op de Nederlandse handel tussen Azië en Europa, en specifiek financiële steun: mocht daarnaast haar door de uitgifte van aandelen verkregen startkapitaal van 6,4 miljoen gulden inzetten om uit naam van de Staten-Generaal oorlog te voeren, koloniën te stichten en recht te spreken in door haar veroverde gebieden. Soortgelijke rechten en cofinanciering werden later ook aan de WIC toegekend.


X Noot
1

De letter D heeft alleen betrekking op 36 284.

X Noot
2

Samenstelling:

Kox (SP), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van den Berg (VVD), Crone (PvdA), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Talsma (CU) en Dessing (FVD).

X Noot
3

Samenstelling:

Kennedy-Doornbos (CU), Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Atsma (CDA), Van Hattem (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Baay-Timmerman (50PLUS), Beukering (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Bezaan (PVV), Vos (VVD), Dessing (FVD), Dittrich (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Recourt (PvdA), Rosenmöller (GL) (voorzitter),Veldhoen (GL), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 36 284, A.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 36 284, A.

Naar boven