36 284 Slavernijverleden

Nr. 28 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 17 februari 2023

In het debat van 25 januari 2023 over «Excuses voor het slavernijverleden en een in te stellen bewustwordingsfonds» (Handelingen II 2022/23, nr. 44, Debat over de excuses voor het Nederlandse Slavernijverleden en een in te stellen bewustwordingsfonds), heb ik uw Kamer toegezegd om mijn overwegingen in een brief uiteen te zetten over de vormgeving van de middelen voor slavernijverleden in een begrotingsartikel binnen de departementale begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) (Kamerstuk 36 200 VII).

Ik vind het van groot belang om tijdig aan de slag te gaan en in samenspraak met onder andere nazaten en betrokkenen invulling te geven aan de beoogde doelen. Daarbij is het noodzakelijk dat de middelen navolgbaar en inzichtelijk zijn met als uitgangspunt dat de programmering en bestemming van het fonds en daarmee ook van de subsidieregeling en de overige maatregelen in gezamenlijkheid met onder andere nazaten en betrokkenen plaatsvinden (Kamerstuk 36 284, nr. 1). Tijdens het debat op 25 januari jl. heeft uw Kamer het belang van samenwerking met nazaten en betrokkenen enerzijds, en adequate verantwoording van middelen anderzijds, nogmaals onderstreept. De vormgeving van de middelen dient dan ook bij deze voorwaarden aan te sluiten.

Een begrotingsartikel binnen de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties past het beste bij de ambitie die het kabinet heeft uitgesproken om de invulling van de middelen laagdrempelig vorm te geven in samenspraak met onder andere nazaten en betrokken maatschappelijke en grass roots organisaties in Nederland, het Caribisch deel van het koninkrijk en Suriname. Een begrotingsartikel borgt deze ruimte, terwijl het vastleggen van de aard van de uitgaven in een instellingswet voor een begrotingsfonds ervoor zou kunnen zorgen dat de inspraak van de nazaten en betrokkenen beperkt wordt bij de invulling van de middelen. Zowel in een begrotingsartikel als bij een begrotingsfonds wordt aangegeven waartoe de middelen dienen. Echter is er bij een begrotingsartikel meer ruimte om die invulling nader te concretiseren en indien nodig bij te stellen in samenspraak met onder andere nazaten en betrokkenen. Eventuele wijzigingen aanbrengen in het type uitgaven of doelen van een begrotingsfonds zou betekenen dat eerst de onderhavige instellingswet aangepast moet worden, waar weer tijd overheen gaat.

De invulling van de beoogde doelen in samenspraak met onder andere de nazaten en betrokkenen vereist daarnaast de ruimte om de middelen voor deze doelen te behouden over de jaargrenzen heen. Daartoe is een 100% eindejaarsmarge afgesproken met de Minister van Financiën voor het in te richten begrotingsartikel. Zodoende wordt geborgd dat de middelen over de jaargrenzen beschikbaar blijven voor de doelstellingen.

Vanuit de wens om middelen over de jaargrenzen heen te behouden, is het strikt gezien ook mogelijk om de middelen in een begrotingsfonds onder te brengen. Bij het instellen van een begrotingsfonds schrijft Artikel 2.11, lid 2 van de Comptabiliteitswet 2016 echter voor dat er een aparte instellingswet wordt ingediend en door beide Kamers wordt geautoriseerd. Dit betekent dat een voorstel voor de instellingswet van het begrotingsfonds uiterlijk 1 juli 2024 door het parlement moet worden vastgesteld, omdat een aparte begroting pas mag worden ingediend als de instellingswet voor de Prinsjesdag van 2024 is in aanvaard. Gelet hierop kan een Ontwerpbegroting voor het begrotingsfonds op zijn vroegst op Prinsjesdag 2024 aan uw Kamer worden aangeboden. Als de Ontwerpbegroting 2025 wordt vastgesteld kan het begrotingsfonds met ingang van 1 januari 2025 starten. De ervaring leert dat dit nog kan vertragen. Zo heeft het traject voor de instellingswet voor het Nationaal Groeifonds, inclusief de indiening en vaststelling van het begrotingsfonds, twee jaar geduurd.

Tot de autorisatie van de instellingswet en de instelling van een begrotingsfonds zal er een tijdelijke oplossing gevonden moeten worden. Technisch is het mogelijk om als tijdelijke oplossing de middelen via de departementale begroting te laten lopen in afwachting van de instellingswet van het fonds.

Ik acht het echter onwenselijk om voor de middelen voor het slavernijverleden eerst een tijdelijke oplossing in te richten op de departementale begroting. Het belang van dit onderwerp vraagt om duidelijkheid. Een tijdelijke oplossing in afwachting van een wetstraject waarin de bestedingsdoelen van een fonds moeten worden bepaald, leidt tot onzekerheid voor de betrokkenen. Het is juist van belang dat betrokkenen en uw Kamer tijdig zekerheid krijgen over de beschikbaarheid van de middelen en tegelijkertijd de ruimte hebben om in overleg de precieze besteding te bepalen.

Daarnaast betekent een instellingswet niet dat middelen in een begrotingsfonds beter beschermd zijn dan andere middelen op de Rijksbegroting. Het budgetrecht van de Staten-Generaal is onverkort van toepassing op zowel een begrotingsartikel als een begrotingsfonds. Uw Kamer heeft het recht begrotingswetsvoorstellen te amenderen en daarmee besluiten de geoormerkte middelen anders in te zetten.

Het toezicht van de Staten-Generaal op de aanwending van de middelen en de verantwoording hierover binnen een begrotingsartikel wordt geborgd door het budgetrecht. Artikel 2.3, lid 4 van de Comptabiliteitswet 2016 regelt dat de begroting op artikel-niveau moet worden geautoriseerd. De memorie van toelichting van de departementale begroting biedt ruimte om binnen de beleidsagenda het belang van het onderwerp en de inzet van het kabinet zoals verwoord door de Minister-President en in de Kamerbrief van 19 december goed te duiden. Vervolgens kan in het jaarverslag worden verantwoord over de besteding van de middelen. Ik zal daarnaast uw Kamer per half jaar tussentijds informeren over het verloop van de bestedingen. Additioneel zal de verantwoording en toezicht op de aanwending van de middelen verder worden vergroot door het opnemen van een extracomptabel overzicht in het beleidsverslag.

Een nieuw begrotingsartikel in de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een 100% eindejaarsmargeafspraak borgt dat de middelen behouden blijven voor de beoogde doelen. Ook maakt het dat deze middelen tijdig kunnen worden verwerkt. De budgettaire verwerking kan al bij de eerste suppletoire begroting 2023 gerealiseerd worden, waarmee de Staten-Generaal direct inzicht hebben in de aanwending van de beschikbare middelen.

Het kabinet gaat graag tijdig in samenspraak met onder andere nazaten en betrokkenen aan de slag met dit belangrijke onderwerp. Daarbij moet het inzicht en de inspraak van de nazaten en betrokkenen en de Staten-Generaal goed geborgd zijn. Dit kan naar mijn mening het best worden geborgd door een begrotingsartikel met 100% eindejaarsmarge in te richten binnen de departementale begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Dit voorjaar zal ik uw Kamer in een voortgangsbrief nader infomeren over de uitwerking van de kabinetsreactie en zal ik ook verder ingaan op de uitwerking van het fonds en het toezicht. Zo zal voor de regeling voor maatschappelijke initiatieven gelden dat aanvragen kunnen worden ingediend wanneer de kaders en voorwaarden geformuleerd/uitgewerkt zijn voor de op te stellen subsidieregeling.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven