36 280 Wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafrecht BES, het Wetboek van Strafvordering en het Wetboek van Strafvordering BES in verband met de uitbreiding van de strafbaarheid voor schadetoebrengende gedragingen ten behoeve van een buitenlandse mogendheid (uitbreiding strafbaarheid spionageactiviteiten)

Nr. 17 AMENDEMENT VAN HET LID ELLIAN TER VERVANGING VAN DAT GEDRUKT ONDER NR. 111

Ontvangen 14 mei 2024

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In artikel I, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 98d, eerste lid, na «wetende dat» ingevoegd «of redelijkerwijs moet vermoeden dat».

II

In artikel II, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 104d, eerste lid, na «wetende dat» ingevoegd «of redelijkerwijs moet vermoeden dat».

Toelichting

In de delictsomschrijvingen van de voorgestelde artikelen 98d Sr en 104d Sr BES is het opzetvereiste als bestandsdeel opgenomen (het bestanddeel «wetende dat»). De voorgestelde strafbaarstelling vereist derhalve opzet op het ontstaan van gevaar en het opzettelijk verrichten van de handelingen ten behoeve van de buitenlandse mogendheid. De ondergrens hiervan is voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat iemand willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Diegene neemt de gevolgen dan op de koop toe. Indiener acht dit een te hoge grens die ook niet consistent is met het doel en de noodzaak van de voorgestelde strafbaarstelling. Daarom stelt indiener met dit amendement voor om de ondergrens van de voorgestelde strafbaarstelling te verlagen.

Bij voorwaardelijk opzet moet uit gedragingen blijken dat iemand bewust de gevolgen accepteert. Bij bewuste schuld beseft iemand zich wel de gevolgen, maar hoopt op een goede afloop. De intentie is dus anders. De beoogde strafbaarstelling is echter geformuleerd als een gevaarzettend delict. Pas als iemand bewust is van het gevaar kan hij ook de gevolgen op de koop hebben toegenomen. Gevaarzettende delicten gaan echter uit van een objectiveerde norm. De vraag is dan of het intreden van het gevaar naar algemene ervaringsregels voorzienbaar geweest. Een dubbel opzetvereiste, zoals nu geformuleerd in de beoogde strafbaarstelling, past niet bij een gevaarzettend delict en ook niet bij de essentie van het wetsvoorstel. In de woorden van de indiener komt de essentie van het wetsvoorstel neer op het vergroten van alertheid, het tegengaan van naïviteit en het vergroten van het algemene besef en bewustzijn ten aanzien van de grote dreiging die uitgaat van buitenlandse mogendheden die zich schuldig maken aan spionage. Nederland is een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit gelet op onze open samenleving, open economie, de aanwezigheid van bedrijven en universiteiten die hoogwaardige technologie ontwikkelen en produceren en hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek doen. Het wegnemen van die kwetsbaarheid rechtvaardigt een strengere norm: het hopen op een goede afloop past niet bij de grote risico’s die uitgaan van spionage en het gevaarzettende karakter daarvan.

Ook het College van Procureurs-generaal (hierna: het College) heeft de regering ondubbelzinnig gewezen op te hoge ondergrens door opzet als bestanddeel op te nemen in de voorgestelde strafbaarstelling. Het opzetvereiste in het wetsvoorstel levert naar het oordeel van het College een te hoge bewijstechnische drempel op die een effectieve bestrijding van spionage in de weg staat. Bovendien worden door de eis van voorwaardelijk opzet gedragingen uitgesloten die, in verband met de belangen die op het spel staan, naar het oordeel van het College juist onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling zouden moeten gebracht. Indiener is dit met het College eens en vindt het eveneens onwenselijk dat burgers zich al te gemakkelijk kunnen verschuilen achter het verweer dat zij niet de gevolgen op de koop toenamen, maar hoopten op een goede afloop. Of dat zij in het geheel zich niet bewust waren van de mogelijke gevolgen. Daarvoor zijn de vitale belangen die op het spel staan te groot. Bovendien staat de gevaarzettendheid van de handeling centraal, hetgeen beoordeeld wordt aan de hand van een objectiveerbare norm. Of iemand zelf het gevaar niet heeft voorzien, is dan niet van belang: het gaat er ook om iemand had moeten weten dat naar objectieve maatstaven het handelen gevaarzettend was. Daarom sluit de indiener aan bij het voorstel van het College door de delictsomschrijving door aan de delictsomschrijving toe te voegen «redelijkerwijs moet vermoeden dat».

De indiener heeft overwogen bij amendement voor te stellen het opzetvereiste in zijn geheel te laten vervallen, in lijn met het advies van de Korpschef van de Politie. De Korpschef stelde naast vergelijkbare argumenten van het College dat het opzetvereiste in de delictsomschrijving in het geheel niet noodzakelijk is, omdat de strafbaarheidsbeperkende functie van het bestanddeel reeds besloten ligt in het bestanddeel «te duchten gevaar». Indiener meent echter dat het voorstel van het College nauwer aansluit bij de tekst en bedoeling van het wetsvoorstel, waarin een zekere mate van verantwoordelijkheidsbesef en wetenschap ten aanzien van de gevolgen moet worden getoetst door de rechter. De indiener meent dat het amendement voorziet in een duidelijke en objectiveerbare ondergrens.

Het verlagen van de ondergrens voor strafwaardig handelen laat onverlet dat de indiener de noodzaak ondersteunt van het treffen van voldoende preventieve maatregelen, en mogelijk arbeidsrechtelijke consequenties voor personen werkzaam voor de overheid of in vitale sectoren die in strijd met integriteits- en zorgvuldigheidsnormen handelen. Als sluitstuk van een effectieve aanpak van spionageactiviteiten is echter noodzakelijk dat het OM in voorkomende gevallen kan overgaan tot vervolging, waarbij het OM in concrete zaken op grond van het opportuniteitsbeginsel zelfstandig beslist of strafvervolging wordt ingesteld.

Ellian


X Noot
1

Vervanging in verband met een wijziging van de toelichting.

Naar boven