De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 98d, eerste lid, na «wetende
dat» ingevoegd «of redelijkerwijs moet vermoeden dat».
II
In artikel II, onderdeel B, wordt in het voorgestelde artikel 104d, eerste lid, na
«wetende dat» ingevoegd «of redelijkerwijs moet vermoeden dat».
Toelichting
In de delictsomschrijvingen van de voorgestelde artikelen 98d Sr en 104d Sr BES is
het opzetvereiste als bestandsdeel opgenomen (het bestanddeel «wetende dat»). De voorgestelde
strafbaarstelling vereist derhalve opzet op het ontstaan van gevaar en het opzettelijk
verrichten van de handelingen ten behoeve van de buitenlandse mogendheid. De ondergrens
hiervan is voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat iemand willens en wetens de
aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een bepaald gevolg zal intreden. Diegene neemt
de gevolgen dan op de koop toe. Indiener acht dit een te hoge grens die ook niet consistent
is met het doel en de noodzaak van de voorgestelde strafbaarstelling. Daarom stelt
indiener met dit amendement voor om de ondergrens van de voorgestelde strafbaarstelling
te verlagen van «opzet» naar «bewuste schuld».
Het verschil is dat bij voorwaardelijk opzet uit gedragingen moet blijken dat iemand
bewust de gevolgen accepteert. Bij bewuste schuld beseft iemand zich wel de gevolgen,
maar hoopt op een goede afloop. De intentie is dus anders. In de woorden van de indiener
komt de essentie van het wetsvoorstel neer op het vergroten van alertheid, het tegengaan
van naïviteit en het vergroten van het algemene besef en bewustzijn ten aanzien van
de grote dreiging die uitgaat van buitenlandse mogendheden die zich schuldig maken
aan spionage. Nederland is een aantrekkelijk en kwetsbaar doelwit gelet op onze open
samenleving, open economie, de aanwezigheid van bedrijven en universiteiten die hoogwaardige
technologie ontwikkelen en produceren en hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek doen.
Het wegnemen van die kwetsbaarheid rechtvaardigt een strengere norm: het hopen op
een goede afloop past niet bij de grote risico’s die uitgaan van spionage.
Ook het College van Procureurs-generaal (hierna: het College) heeft de regering ondubbelzinnig
gewezen op te hoge ondergrens door opzet als bestanddeel op te nemen in de voorgestelde
strafbaarstelling. Het opzetvereiste in het wetsvoorstel levert naar het oordeel van
het College een te hoge bewijstechnische drempel op die een effectieve bestrijding
van spionage in de weg staat. Bovendien worden door de eis van voorwaardelijk opzet
gedragingen uitgesloten die, in verband met de belangen die op het spel staan, naar
het oordeel van het College juist onder het bereik van de nieuwe strafbaarstelling
zouden moeten gebracht. Indiener is dit met het College eens en vindt het eveneens
onwenselijk dat burgers zich al te gemakkelijk kunnen verschuilen achter het verweer
dat zij niet de gevolgen op de koop toenamen, maar hoopten op een goede afloop. Daarvoor
zijn de vitale belangen die op het spel staan te groot. Daarom sluit de indiener aan
bij het voorstel van het College door de delictsomschrijving uit te breiden door in
de voorgestelde artikelen een culpoze variant op te nemen zoals die ook door het College
is bepleit.
De indiener heeft overwogen bij amendement voor te stellen het opzetvereiste in zijn
geheel te laten vervallen, in lijn met het advies van de Korpschef van de Politie.
De Korpschef stelde naast vergelijkbare argumenten van het College dat het opzetvereiste
in de delictsomschrijving in het geheel niet noodzakelijk is, omdat de strafbaarheidsbeperkende
functie van het bestanddeel reeds besloten ligt in het bestanddeel «te duchten gevaar».
Indiener meent echter dat de opname van een culpoze variant nauwer aansluit bij de
tekst en bedoeling van het wetsvoorstel, waarin een zekere mate van verantwoordelijkheidsbesef
en wetenschap ten aanzien van de gevolgen moet worden getoetst door de rechter. De
indiener meent dat het amendement voorziet in een duidelijke en objectiveerbare ondergrens.
Het verlagen van de ondergrens voor strafwaardig handelen laat onverlet dat de indiener
de noodzaak ondersteunt van het treffen van voldoende preventieve maatregelen, en
mogelijk arbeidsrechtelijke consequenties voor personen werkzaam voor de overheid
of in vitale sectoren die in strijd met integriteits- en zorgvuldigheidsnormen handelen.
Als sluitstuk van een effectieve aanpak van spionageactiviteiten is echter noodzakelijk
dat het OM in voorkomende gevallen kan overgaan tot vervolging, waarbij het OM in
concrete zaken op grond van het opportuniteitsbeginsel zelfstandig beslist of strafvervolging
wordt ingesteld.
Ellian