36 249 Voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een gemeenschappelijk kader voor mediadiensten op de interne markt («verordening mediavrijheid») en tot wijziging van Richtlijn 2010/13/EU

E BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan vicevoorzitter Šefčovič van de Europese Commissie

Den Haag, 18 april 2023

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap1 heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief2 van de Europese Commissie van 23 maart 2023, waarin vragen over het Europees voorstel voor een verordening betreffende mediavrijheid3 (hierna: de verordening) zijn beantwoord. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben gezamenlijk naar aanleiding daarvan in het kader van de politieke dialoog nog een aantal aanvullende vragen.

Zoals de Nederlandse Staatssecretaris Cultuur en Media in haar beantwoording betreffende vragen over de verordening al benoemt, kent de oorspronkelijk Engelstalige versie van het verordeningsvoorstel enkel het woord «pluralism», waar in het Nederlands een onderscheid gemaakt wordt tussen «pluralisme» en «pluriformiteit». Met «pluralisme» wordt in het Nederlands diversiteit van aanbieders bedoeld en met «pluriformiteit» diversiteit van aanbod, zo schrijft de Staatssecretaris.4 Dit is een groot onderscheid, omdat regulering van de media-inhoud (pluriformiteit) raakt aan artikel 10 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, en pluralisme niet. Is de Europese Commissie bereid om de term «pluralism» duidelijk te definiëren als «pluralisme» (diversiteit van aanbieders) om zo onzekerheid en misinterpretatie van de verordening te voorkomen? Zo nee, waarom niet?

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA hebben nadere vragen over de invloed van de Europese Commissie op de Europese Raad voor mediadiensten (hierna: de ERvM). Zo vragen zij zich af hoe het informeren van de Europese Commissie zoals bedoeld in artikel 10, vijfde lid, van de verordening, feitelijk tot uiting komt. Hoe ver strekt de consultatie over de lopende en geplande activiteiten van de ERvM? Gaat het hier om een algemene of specifieke/inhoudelijke toelichting? Met welke frequentie dient dit plaats te vinden? Gaat de Europese Commissie vervolgens reageren op deze informatie? Zo ja, is deze reactie vervolgens openbaar? Zo nee, waarom niet?

Volgens artikel 10, vijfde lid, van de verordening moet de ERvM de Europese Commissie raadplegen ter voorbereiding op zijn werkprogramma en over de belangrijkste te leveren prestaties. Wat houdt raadplegen in deze context in? Moet het conceptwerkprogramma worden voorgelegd aan de Commissie? Is de reactie van de Commissie op het concept ook openbaar? Zo nee, waarom niet? Kan de Commissie in de beantwoording tevens ingaan op het risico dat de ERvM zo feitelijk onder politieke invloed komt te staan?

Kan de Europese Commissie toelichten hoe bovenstaande verplichtingen van de ERvM ten aanzien van het informeren en raadplegen van de Commissie zich verhouden tot het basisbeginsel, opgenomen in artikel 11 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat persvrijheid een vrijheid is «zonder inmenging van enig openbaar gezag»?

Hoofdstuk II (artikelen 3 tot en met 6) van de verordening ziet op de rechten en verplichtingen van aanbieders en afnemers van mediadiensten. In de verordening wordt niet expliciet geregeld welk orgaan toezichtsbevoegdheden toebedeeld zal krijgen. Als het toezicht op dit hoofdstuk wordt neergelegd bij de Europese Commissie, zou dat kunnen betekenen dat de Commissie media kan opdragen «objectiever» nieuws te brengen of informatie die volgens de Commissie «nuttig» is voor het «public discourse» te publiceren. In dat geval zou mogelijk een situatie van inmenging van openbaar gezag kunnen ontstaan.

Kan de Europese Commissie uiteenzetten hoe deze onrechtmatige inmenging in de persvrijheid wordt voorkomen? Is zij het met de fractieleden van GroenLinks en de PvdA eens dat de lidstaten en hun parlementen pas een evenwichtige afweging kunnen maken over het verordeningsvoorstel wanneer er helderheid is over wie belast zal worden met het toezicht op de naleving van het bepaalde in hoofdstuk II? Kan de Europese Commissie deze helderheid bieden?

Zoals hiervoor is aangegeven, ziet hoofdstuk II van de verordening ook op de rechten van afnemers van mediadiensten. Zo hebben afnemers volgens artikel 3 het recht op een verscheidenheid van inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit. Hoe reëel acht de Europese Commissie de mogelijkheid dat, indien de toezichtsbevoegdheden met betrekking tot hoofdstuk II worden toebedeeld aan een politiek orgaan zoals de Commissie, afnemers zich gaan beroepen op dit artikel?

Op grond van artikel 6, tweede lid, van de verordening moeten «aanbieders van mediadiensten die inhoud op het gebied van nieuws en actualiteit aanbieden, maatregelen nemen die ze passend achten om de onafhankelijkheid van individuele redactionele beslissingen te waarborgen». Kan de Europese Commissie toelichten door wie en op welke manier toezicht zal worden gehouden op de naleving van dit artikel? Kan zij hierbij ingaan op de wijze waarop dit praktisch wordt vormgegeven en daarbij tevens uiteenzetten hoe de neutraliteit van het toezicht gewaarborgd wordt?

Met de verordening wordt de zelfregulering van de interne markt beëindigd en wordt de regulering van de interne mediamarkt geïntroduceerd. Is de Europese Commissie het met de fractieleden van GroenLinks en de PvdA eens dat, vanwege het vernieuwende en daardoor ingrijpende karakter van de verordening, een valide juridische grondslag extra van belang is?

In haar beantwoording5 motiveert de Europese Commissie het inroepen van artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie als rechtsgrondslag voor de verordening door te verwijzen naar een arrest van het Europese Hof van Justitie.6 Het is naar het oordeel van de fractieleden van GroenLinks en de PvdA de vraag of de rechtsgrondslag van voornoemd artikel 114 voldoende is. In het arrest wordt namelijk slechts vastgesteld dat er een interne markt is, niet dat er belemmeringen zijn en dat deze belemmeringen worden opgelost. Is de Europese Commissie van mening dat het ingrijpen op de interne mediamarkt pas gerechtvaardigd is als er sprake is van belemmeringen die ernstige mededingingsverstoringen tot gevolg hebben én die met het ingrijpen worden weggenomen? Kan zij nader toelichten welke belemmeringen, die ernstige mededingingsverstoringen tot gevolg hebben7, met deze verordening worden weggenomen?

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet met belangstelling uit naar de reactie van de Europese Commissie en ontvangt deze graag uiterlijk binnen drie maanden na dagtekening van deze brief.

De Voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J. Verkerk


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Beukering (Fractie-Nanninga). A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Vos (PvdA), Van den Berg (VVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Veldhoen (GL), Krijnen (GL), Van der Voort (D66), De Vries (Fractie-Otten), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) Verkerk (CU) (voorzitter), Prast (PvdD) en Fiers (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken I 2022/23, 36 249, D.

X Noot
3

COM(2022) 457; zie tevens dossier E220025 op de Europapoort van de Eerste Kamer (https://www.eerstekamer.nl/eu/).

X Noot
4

Kamerstukken I 2022/23, 36 249, C, p. 10.

X Noot
5

Kamerstukken I 2022/23, 36 249, D, p. 1.

X Noot
6

HvJ EG 12 december 2006, C-380/03, ECLI:EU:C:2006:772, (Duitsland/Europees Parlement en Raad van de Europese Unie), r.o. 53.

X Noot
7

Zie HvJ EG 11 juni 1991, C-300/89, ECLI:EU:C:1991:244, (Commissie van de Europese Gemeenschappen/ Raad van de Europese Gemeenschappen).

Naar boven