36 238 Voorstel van het Presidium tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met een mogelijkheid voor vijftig leden tot uitnodiging van een inspecteur-generaal voor een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing

Nr. 4 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 8 maart 2023

Het Presidium dankt de commissie voor de Werkwijze voor de schriftelijke inbreng bij het voorstel tot wijziging van het Reglement. Het Presidium is de commissie erkentelijk voor de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen en zal daarop reageren in de hiernavolgende tekst. Om de leesbaarheid te bevorderen en herhalingen in de beantwoording te voorkomen, zijn de vragen van de verschillende fracties in voorkomende gevallen geclusterd beantwoord.

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde, waarmee het mogelijk wordt dat een gekwalificeerde minderheid van vijftig leden van een commissie het besluit kan nemen om een inspecteur-generaal van een rijksinspectie uit te nodigen en te horen. De basis van dit voorstel is een breed aanvaarde motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 1011). Deze leden willen daarover graag een paar opmerkingen maken en een vraag stellen.

De leden van de VVD-fractie hebben voor de hiervoor genoemde motie gestemd. Deze leden staan dan ook open voor het onderhavige voorstel. Maar zij tekenen daarbij wel aan dat dit niet per definitie betekent dat zij ook een volgende keer positief zijn over voorstellen die betrekking hebben op minderheidsbesluitvorming. Mocht er zo’n voorstel liggen, dan zullen zij opnieuw een afweging maken. Naar hun mening moet gewone meerderheidsbesluitvorming de norm zijn. Zij spreken de hoop uit dat het eventueel uitnodigen van een inspecteur-generaal voor een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing door een Kamercommissie straks in de praktijk zal gebeuren met instemming van de meerderheid van een commissie. Dat is, naar hun mening, een betere basis voor het horen van deze functionarissen.

Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie de volgende vraag. Laat deze wijziging onverlet de interne afspraak dat bijeenkomsten, zoals hoorzittingen, pas doorgang vinden als vier leden plus de voorzitter van een Kamercommissie aanwezig zijn bij dergelijke activiteiten?

Het Presidium merkt op dat de wijziging gemaakte afspraken onverlet laat. Daarbij is het uiteraard aan de commissie(leden) om ervoor zorg te dragen dat de in te plannen bijeenkomst tijdig doorgang vindt. Een brief die vanuit vijftig leden dient te worden ondertekend kan daartoe ook een aansporing vormen. Overigens heeft de commissie krachtens artikel 7.18 derde lid, tweede zin, van het Reglement ook de mogelijkheid om andere leden dan de (plaatsvervangende) commissieleden de bijeenkomst te laten bijwonen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben het voorstel van het Presidium tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met een mogelijkheid voor vijftig leden tot uitnodiging van een inspecteur-generaal voor een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing met interesse gelezen. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen.

Ten eerste vragen de leden van de D66-fractie hoe het Presidium aankijkt tegen de ogenschijnlijke trend dat rondetafelgesprekken, technische briefings en hoorzittingen steeds vaker geen doorgang kunnen vinden omdat zich daarvoor niet voldoende leden melden. Ziet het Presidium die trend ook? Zo ja, hoe verklaart het die?

Begrijpen de leden van de D66-fractie het goed dat ook hoorzittingen, rondetafelgesprekken of technische briefings die op basis van dit nieuwe artikel worden aangevraagd, nog steeds een minimumaantal aanwezige leden nodig hebben? Zo ja, hoe gaat het Presidium ervoor zorgen dat deze gesprekken met inspecteurs-generaals ook een degelijke opkomst qua Kamerleden hebben?

Het Presidium beschikt niet over statistieken over de door de D66-fractie gesignaleerde trend. Het Presidium kan dit beeld derhalve niet bevestigen, en zal ook niet speculeren over de mogelijke redenen voor de ogenschijnlijke trend.

Voor de beantwoording van de overige vragen verwijst het Presidium naar de eerdere beantwoording van de vragen van de leden van de fractie van de VVD over dit vraagstuk.

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel het Reglement van Orde te wijzigen. Deze leden hebben daarover een vraag. Die luidt of het uitnodigen met een derde van de Kamer (vijftig leden) uiteindelijk niet dient te gaan gelden voor alle mogelijke bijeenkomsten en/of genodigden. Zo nee, hoe ziet het Presidium dan precies het verschil tussen een inspecteur-generaal en iemand anders?

In dit kader hecht het Presidium eraan te benadrukken dat meerderheidsbesluitvorming in de Kamer centraal staat, en blijft staan. Dit voorstel biedt hierop een specifieke uitzondering ten aanzien van een procedureel besluit, vergelijkbaar met de mogelijkheid van ten minste dertig leden tot aanvraag van een dertigledendebat. Daarbij is het voorstel specifiek gericht op de inspecteurs-generaal, omdat de Kamer hiertoe uitdrukkelijk heeft verzocht door met algemene stemmen de daarop gerichte motie Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 1011) aan te nemen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van het Presidium. Deze leden vinden het goed dat de positie van een substantiële minderheid in de Kamer wordt versterkt en vinden het daarom goed dat vijftig leden een inspecteur-generaal in een Kamercommissie kunnen uitnodigen. Hierdoor wordt de informatiepositie van de Kamer versterkt en wordt voorkomen dat een kleine meerderheid een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing met een inspecteur-generaal kan blokkeren. Deze leden hebben nog een specifieke vraag over het voorliggende voorstel. Zij lezen namelijk dat een commissie vervolgens beslist over de datum en het tijdstip van de activiteit. Dit is passend in hoe de werkwijze van commissie nu verloopt. Hoe kan echter voorkomen worden dat een kleine meerderheid in een commissie de activiteit qua datum zover vooruit schuift dat hierdoor de effectiviteit van het middel wordt ondergraven?

Het Presidium onderschrijft dat het bij de gebruikelijke werkwijze past dat commissies over de datum en het tijdstip van de bijeenkomst beslissen, en ziet geen reden hiervan in deze situaties af te wijken. Van de commissies mag worden verwacht dat zij de krachtens het Reglement genomen besluiten deugdelijk uitvoeren, zodat de in het Reglement opgenomen bevoegdheden en rechten, ook die van parlementaire minderheden, daadwerkelijk kunnen worden geeffectueerd. Daarin kan ook de commissievoorzitter een actieve rol spelen, aangezien die krachtens artikel 7.13, eerste lid, onder b, van het Reglement is belast met het doen naleven van het Reglement.

Vragen en opmerkingen van het lid Omtzigt

Het lid Omtzigt heeft met instemming kennisgenomen van de wijziging van het Reglement van Orde die het mogelijk maakt dat een minderheid van vijftig leden via een commissie een inspecteur-generaal van een Rijksinspectie kan uitnodigen in de Tweede Kamer voor een rondetafelgesprek, hoorzitting of technische briefing. Aanleiding voor deze wijziging van het Reglement van Orde is de aangenomen motie van het lid Omtzigt c.s. (Kamerstuk 31 066, nr. 1011). Dit lid is blij dat het Presidium goed uitvoering heeft weten te geven aan dit aangenomen voorstel door een lid aan artikel 7.34 van het reglement toe te voegen. Hij vraagt zich nog af of de stem van een afsplitser of een Kamerlid dat formeel geen lid is van de commissie, wel gewoon meetelt bij de vijftig-ledenbrief alvorens de commissie over dient te gaan tot de uitnodiging. Graag ontvangt hij hierop een reactie.

De vermelding «ten minste vijftig leden» in het voorgestelde artikel 7.34, tweede lid, verwijst naar Kamerleden in het algemeen, waarbij leden die zijn afgescheiden van hun fractie en leden die geen (plaatsvervangend) lid zijn van de commissie dus inderdaad ook dienen te worden meegerekend.

Het lid Omtzigt is verheugd met de mogelijkheid dat het parlement zonder instemming van de Minister en steun van een meerderheid in gesprek kan gaan met een inspecteur-generaal. Dit lid is ervan overtuigd dat de Tweede Kamer hiermee haar informatiepositie en controlerende functie verstevigt. Inspecteurs-generaal van de volgende rijksinspecties, die de belangrijke taak hebben om toezicht te houden op verschillende (publieke) sectoren en soms ook de overheid zelf, kunnen hierdoor op verzoek van minimaal vijftig leden in gesprek met de Kamer of worden gehoord:

  • Nederlandse en Voedsel- en Warenautoriteit

  • Nederlandse Arbeidsinspectie

  • Inspectie Leefomgeving en Transport (incl. de Autoriteit Woningcorporaties)

  • Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

  • Inspectie van het Onderwijs

  • Agentschap Telecom

  • Inspectie Justitie en Veiligheid

  • Staatstoezicht op de Mijnen

  • Inspectie Veiligheid Defensie

  • Inspectie belastingen, toeslagen en douane

Deze bovengenoemde rijksinspecties hebben volgens het lid Omtzigt de expertise en kennis in huis om de Kamer op specifieke terreinen die onder hun toezichtveld vallen te informeren. Inspecteurs-generaal komen op deze manier in toenemende mate in direct contact te staan met de Kamer, maar dit lid benadrukt dat de ministeriële verantwoordelijkheid natuurlijk bij de betreffende bewindspersoon ligt. Deze voorliggende wijziging om zelf in gesprek te gaan met de Tweede Kamer vergroot echter de onafhankelijkheid van een rijksinspectie. Dit lid verzoekt om een redelijke termijn te verbinden aan het moment van uitnodiging door een minderheid van vijftig leden via een commissie en het moment waarop daadwerkelijk het gesprek met de inspecteur-generaal plaatsvindt.

Het Presidium beaamt dat het voorstel geen gevolgen heeft voor de ministeriële verantwoordelijkheid, en benadrukt dat de in artikel 7.34, eerste lid, van het Reglement genoemde tussenkomst van de bewindspersoon binnen het voorstel van toepassing blijft.1 Daarnaast is het uiteraard de bedoeling dat het gesprek binnen een redelijke termijn plaatsvindt. Het Presidium verwijst in dit kader naar de beantwoording van de vragen van de leden van de fracties van GroenLinks; de opname van een redelijke termijn in het Reglement acht zij niet noodzakelijk.

Het lid Omtzigt wijst erop dat in zijn initiatiefnota met voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties (Kamerstuk 36 149, nr. 2) ook wordt voorgesteld om het mogelijk te maken dat een gekwalificeerde minderheid een aanvraag voor een onderzoek kan indienen. Dit is in lijn met het rapport van de Venetië Commissie van de Raad van Europa om een minderheid van de Kamer (dertig leden) de bevoegdheid te geven een onafhankelijk onderzoek aan te vragen. Hierbij een citaat uit het advies van de Venetië Commissie (bijlage van Kamerstuk 35 510, nr. 85, p. 14): «While there is no European consensus on whether parliamentary minorities should have special powers and to what extent, the Parliamentary Assembly of the Council of Europe has recommended that a qualified minority should have the power to set up a committee of inquiry or a parliamentary mission of information, and to hold committee hearings.» In landen als Duitsland, Frankrijk en Noorwegen is het al gebruikelijk dat een minderheid het verzoek tot een onderzoek of hoorzitting kan doen, waar dan vervolgens uitvoering aan gegeven moet worden. Hoewel dit lid verheugd is met de voorliggende wijziging van het Reglement van Orde en vindt dat dit een belangrijke mijlpaal is, benadrukt hij het belang van het kunnen aanvragen van onafhankelijk onderzoek of het organiseren van een hoorzitting door een gekwalificeerde minderheid van de Kamer. Op dit moment is de Kamer nog afhankelijk van hoe de regering een onderzoek opzet naar bijvoorbeeld een misstand of ongeluk. Wanneer ook dit terechte advies van de Venetië Commissie wordt overgenomen door het Nederlandse parlement, kan voorkomen worden dat een onderzoek eventueel geblokkeerd wordt door de coalitie, vanwege bijvoorbeeld politieke redenen.

De urgentie van de mogelijkheid tot het kunnen horen van een inspecteur-generaal op verzoek van een minderheid van de Kamer wordt wel duidelijk als het gaat om signalen die de inspectie gaf omtrent de veiligheid van de gaswinning in Groningen. De toezichthouder, het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), uitte al sinds 2007 zorgen over de aardbevingen in jaarverslagen en wilde al eerder onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek naar het effect van de gaswinning in relatie tot de aardbevingen. In 2013 kwam het SodM naar aanleiding van eigen onderzoek met het advies dat de gaskraan in Groningen zo snel en zo ver mogelijk dicht gedraaid diende te worden. Dit advies werd echter door de toenmalige Minister van Economische Zaken niet opgevolgd en de gaswinning ging in dat jaar zelfs omhoog, wat achteraf veel vragen bij Kamerleden opriep. In de toekomst kan een dergelijke situatie voorkomen worden met dit voorliggende voorstel. Het SodM was een van de weinige partijen die deze zorgen over veiligheid naar aanleiding van de aardbevingen wel uitte. Het lid Omtzigt is er daarom van overtuigd dat wanneer er toen de mogelijkheid was geweest dat een minderheid van de Kamer een inspecteur-generaal kon uitnodigen (zonder dat dit werd tegengehouden door de coalitie) om toelichting te geven op de zorgen die de toezichthouder had omtrent veiligheid in relatie tot de bevingen, de veiligheidsbelangen van Groningers veel eerder voorop hadden gestaan in de politieke besluitvorming en veel ellende was voorkomen. Zoals ook Theodor Kockelkoren, voormalig inspecteur-generaal, al geheel terecht aangaf tijdens de parlementaire enquêtecommissie over de gaswinning in Groningen: «De wetgever bepaalt wat mijn taak is, en niet een afdeling van het ministerie». Deze uitspraak benadrukt het belang van het vergroten van het contact tussen de Kamer en een rijksinspectie. Dit lid hoopt dan ook dat Kamerleden van deze mogelijkheid die met de voorliggende wijziging wordt gecreëerd, gebruik zullen maken.

Tot slot is het lid Omtzigt nog benieuwd wie de rijksinspectie zal vertegenwoordigen bij uitnodiging voor een gesprek, hoorzitting of briefing als een inspecteur-generaal een keer toch verhinderd is, bijvoorbeeld vanwege ziekte. Dan geldt de uitnodiging wat dit lid betreft voor een plaatsvervanger, zoals bijvoorbeeld een hoofdinspecteur. Hij ontvangt hier graag een reactie op. Verder is hij van mening dat de inspecteur-generaal zich altijd mag laten vergezellen door bijvoorbeeld de behandelend inspecteur. Kan het Presidium dit bevestigen?

De voorgestelde wijziging is gericht op het uitnodigen van een inspecteur-generaal, en niet zozeer op een plaatsvervanger. Indien voor de inspecteur-generaal een plaatsvervanger is benoemd die deze bij belet of ontstentenis volledig kan vervangen, is voorstelbaar dat deze de inspecteur-generaal vervangt, maar het is aan de commissie te beslissen of dat acceptabel is. Verder kan een inspecteur-generaal zich inderdaad laten vergezellen door een behandelend inspecteur. Of deze zal kunnen deelnemen aan het gesprek is echter aan de commissie, en aan de voor de inspecteur verantwoordelijke Minister.

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vera Bergkamp


X Noot
1

Zoals blijkt uit de toelichting van het voorstel, wordt de verantwoordelijke bewindspersoon daarbij geïnformeerd over de uitnodiging. Zie in dit kader bijv. artikel 10 van de Regeling taakuitoefening en bevoegdheden IBTD.

Naar boven