Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 december 2024
In mijn brief van 21 oktober 2024 schreef ik uw Kamer dat ik aan de Europese Centrale
Bank (ECB) advies heb gevraagd over het amendement van de leden Dijk en Flach over
een acceptatieplicht voor contant geld bij kleine betalingen.1 Op 6 december heeft de ECB dit advies uitgebracht (kenmerk CON/2024/39). Een afschrift
is als bijlage bij deze brief gevoegd.2
In het advies maakt de ECB drie specifieke opmerkingen over het amendement. Ten eerste
wijst de ECB erop dat het Hof van Justitie van de Europese Unie in haar arrest Hessischer Rundfunk3 reeds heeft vastgesteld dat de hoedanigheid van wettig betaalmiddel van eurobankbiljetten
en -munten al een acceptatieplicht inhoudt. Het amendement verduidelijkt en versterkt
die verplichting, maar roept geen nieuwe in het leven.
Ten tweede concludeert de ECB dat het amendement past binnen de ruimte voor lidstaten
om regels te stellen over de afwikkeling van geldelijke verplichtingen, met name op
het gebied van consumentenbescherming. Het amendement maakt dus geen inbreuk op de
exclusieve bevoegdheid van de Unie op het gebied van monetair beleid c.q. het begrip
«wettig betaalmiddel».
Ten derde benadrukt de ECB dat zij een groot voorstander is van Europese wetgeving
op dit terrein. Het kabinet blijft onderhandelen over het voorstel van de Europese
Commissie voor de verordening contant geld als wettig betaalmiddel, op basis van het
kabinetsstandpunt uit het BNC-fiche.4
Zoals ik uw Kamer in mijn vorige brief over dit onderwerp heb aangekondigd, ben ik
bezig met de voorbereidingen voor een uitzonderingsbesluit, zodat de voorgestelde
acceptatieplicht zo snel mogelijk in werking kan treden nadat uw Kamer het wetsvoorstel
aanneemt.
Een brief met dezelfde inhoud heb ik gestuurd aan de voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal.
De Minister van Financiën,
E. Heinen