Hierbij zend ik u, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, de antwoorden
op de vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit inzake de 9e Incidentele Suppletoire Begroting EZK betreffende
het prijsplafond voor kleinverbruikers. (Kamerstuk 36 220, 1 december 2022).
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie vragen de regering inzichtelijk te maken hoeveel huishoudens/
individuen niet in aanmerking komen voor het tijdelijk prijsplafond energie en hoeveel
huishoudens/individuen naar schatting buiten de regeling vallen, omdat ze gebruik
maken van een gezamenlijke aansluiting zoals blokverwarming?
Een belangrijke groep huishoudens die onvoldoende door het prijsplafond bereikt wordt,
zijn de huishoudens achter een blokaansluiting. Deze groep is divers en valt op verschillende
wijzen verder op te delen, zoals naar energiesoort (warmte, elektriciteit of gas),
type houder van de blokaansluiting (bijvoorbeeld woningbouwcorporatie, VVE, zorginstelling,
particuliere of commerciële verhuurder) of type wooneenheid (zelfstandig, onzelfstandig).
Het aantal wordt in beeld gebracht maar vanwege de diversiteit is er nu nog onzekerheid
over het precieze aantal eenheden. Naar schatting gaat het om ongeveer 700.000 eenheden
(zowel zelfstandig als onzelfstandige eenheden).
Het kabinet werkt op dit moment aan een tegemoetkoming voor deze huishoudens en streeft
ernaar begin 2023 een subsidieregeling te kunnen presenteren die voor de genoemde
energiesoorten, houders en wooneenheden werkt. Dit streven kent wel de nodige uitdagingen
gezien de grote diversiteit aan situaties achter de blokaansluiting en de urgentie
van het bieden van een tegemoetkoming. Het kabinet zal aan de Tweede Kamer nog voor
het kerstreces een brief sturen over de contouren van de subsidieregeling en de mate
waarin alle genoemde situaties daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Het precieze aantal
zal pas bekend zijn wanneer de aanvragen voor deze regeling binnen zijn.
Voorts vragen deze leden aan de regering om aan te geven hoeveel mensen (deels) buiten
de regeling vallen, omdat ze een energierekening hebben die in de zomer ingrijpend
afwijkt van die in de winter door het gebruik van zonnepanelen.
Ten aanzien van het gebruik van zonnepanelen is van belang dat er in het kader van
het tijdelijke Prijsplafond eerst gesaldeerd wordt, en daarna sprake is van toepassing
van het plafondtarief indien de afnemer bovenop het gesaldeerde elektriciteitsverbruik
in 2023 elektriciteit afgenomen heeft. Het salderen gebeurt op jaarbasis.
Ook vragen deze leden hoe de regering in dit kader de situatie beoordeelt van mensen
die noodgedwongen en legaal in een vakantiepark wonen?
Voor wat betreft vakantiewoningen kan de situatie verschillen, bijvoorbeeld afhankelijk
van of er sprake is van een eigen individuele kleinverbruikersaansluiting of een collectieve
aansluiting. Voor wat betreft de laatste categorie zal in het kader van de vormgeving
van de eerdergenoemde regeling voor blokaansluitingen bezien worden of en hoe deze
te behandelen.
Voorts vragen deze leden of de regering met deze leden de mening deelt dat wanneer
het energieplafond vorm krijgt via een ministeriële regeling beide Kamers niet de
invloed uit kunnen oefenen die hoort bij uitgaven van deze omvang en die een zo groot
deel van de bevolking raken?
Er is gekozen voor deze vormgeving en uitvoering omdat gebleken is dat publieke uitvoerders
zoals de Belastingdienst en het UWV niet in staat zouden zijn om tijdig een gerichte
compensatie uit te voeren.
Gezien het korte tijdsbestek waarin tot een oplossing moest worden gekomen en de voor
de uitvoering van het prijsplafond benodigde medewerking van de energiesector, is
gekozen voor het instrument van een tijdelijke subsidieregeling. Dit is een ministeriële
regeling op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies. Een formele wet was daarmee
voor de inhoudelijke regeling van het prijsplafond niet nodig. De positie van beide
Kamers is echter ongeacht de vormgeving van de regeling gewaarborgd door het parlementaire
budgetrecht en de benodigde goedkeuring van de begroting.
De Minister van Economische Zaken en Klimaat,
M.A.M. Adriaansens