36 206 Wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag voor de invoering van een minimum CO2-prijs voor de industrie (Wet minimum CO2-prijs industrie)

A VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 24 november 2022

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en maken graag gebruik van de gelegenheid voor het maken van enkele opmerkingen en het stellen van enkele vragen.

De leden van de fracties van GroenLinks en PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van dit wetsvoorstel. Zij hebben gezamenlijk een aantal vragen over de toegevoegde waarde van de voorgestelde heffing in zijn huidige vorm en de concrete bijdrage van het voorstel aan de Nederlandse ambities om de klimaatcrisis aan te pakken.

De leden van de fractie van de PVV hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Naar aanleiding daarvan stellen zij de regering een vraag.

2. Vragen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de fractie van de VVD ondersteunen het «de vervuiler betaalt-principe» en vinden het een goede ontwikkeling dat CO2 beprijsd gaat worden, ook voor de industrie. Met de huidige hoogte en de verwachte ontwikkeling van de CO2-prijs, is het instellen van een minimum met de huidige hoogte, geen maatregel die effect zal genereren. Ook de voorgestelde escalatie van het tarief zal daarin geen verandering brengen, aldus deze leden. De marktprijs ligt substantieel hoger en deze leden zien dat de markt goed functioneert.

Het instituut dat de uitvoering van de wet ter hand moet nemen is de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa). Dit instituut heeft in mei van dit jaar beargumenteerd dat het de maatregel «nauwelijks doeltreffend en doelmatig» vindt.2 Het instituut betwist de noodzaak (zie hier boven), maar ziet ook een enorme complexiteit in een ogenschijnlijk simpele (maar overbodige) maatregel.

Kan de regering aangeven of er sinds het verschijnen van het advies van de NEa een dialoog is gevoerd met de NEa en of aan de bezwaren van de autoriteit tegemoet is gekomen? Graag zien deze leden documentatie van deze eventuele dialoog tegemoet. Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat als de uitvoerende autoriteit nut en noodzaak blijft betwijfelen, het verstandig is om de implementatie aan te houden, zodat latere problemen in de uitvoering kunnen worden vermeden?

3. Vragen van de leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA

Het onderhavige voorstel beoogt te realiseren dat er altijd een minimumbedrag betaald moet worden voor industriële CO2-uitstoot, door een apart tarief te introduceren voor CO2-uitstoot waarvoor voor de bestaande CO2-heffing dispensatierechten zijn. Dit aparte tarief treedt pas in werking als de EU ETS-prijs onder de vastgestelde minimumprijs is. Hierbij is gekozen voor een betrekkelijk lage minimumprijs, waardoor de minimumprijs waarschijnlijk niet snel daadwerkelijk actief zal worden. De regering geeft ook al aan deze minimumprijs te evalueren en eventueel te wijzigen per 1 januari 2024. De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen dan ook waarom er niet voor is gekozen dispensatierechten geheel te schrappen of versneld af te bouwen, aangezien die methode zorgt voor een duidelijker en minder complex heffingssysteem, een betere CO2-minimumprijs én extra opbrengsten voor de rijksoverheid om de energietransitie te versnellen. Hoe zal de evaluatie van de minimumprijs plaatsvinden, en wanneer verwacht de regering uiterlijk met een nieuw voorstel voor een hogere minimumprijs te komen?

Vanuit het perspectief van wetgevingskwaliteit vragen deze leden waarom ervoor is gekozen om nu al met het voorstel te komen, terwijl al aangegeven wordt dat de prijs binnenkort waarschijnlijk weer gewijzigd moet worden? Is dat een doelmatig gebruik van de uitvoeringscapaciteit bij onder andere de NEa?

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA onderstrepen uiteraard het belang van het snel en effectief verlagen van de CO2-emissie van de Nederlandse industrie. Zij zien graag toegelicht welke concrete bijdrage het onderhavige voorstel levert aan de klimaatdoelen van de regering? Zij verzoeken de regering om daarbij specifiek in te gaan op de opmerking van de Raad van State dat in de huidige vorm de voorgestelde minimumprijs waarschijnlijk geen effect zal hebben op investeringsbeslissingen van bedrijven,3 en ook inzichtelijk te maken wat de bijdrage is van dit voorstel op korte termijn (2023 en 2024), tot en met 2030 en tot en met 2050. Ook vragen deze leden of de regering kan reflecteren op de gekozen lage minimumprijs in het licht van het nieuws dat de CO2-efficiëntie van de grote industrie de afgelopen vier jaar nauwelijks is verbeterd.4

4. Vragen van de leden van de fractie van de PVV

De leden van de fractie van de PVV vragen de regering, los van het betwiste nut van een CO2-beprijzing, of zij het tijdstip waarop een minimum CO2-prijs wordt ingevoerd, te weten een tijd van ongekende energieprijsverhogingen, psychologisch verantwoord vindt. Te meer daar de geschatte opbrengst nul lijkt te zijn. De prijs wordt immers bepaald door de verlaging van de jaarlijkse toegestane CO2-uitstoot onder dit systeem met 2,2%, aldus deze leden.

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de memorie van antwoord graag uiterlijk vrijdag 25 november 2022.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
3

Kamerstukken II, 2022–2023, 36 206, nr. 4, p. 3.

Naar boven