36 205 Wijziging van de Wet milieubeheer in verband met de overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens

Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 14 oktober 2022

Inhoudsopgave

I.

ALGEMEEN

1

1.

Inleiding

1

2.

Algemeen

2

3.

Aanleiding

3

4.

Hoofdlijnen van het voorstel

7

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Het kabinet heeft met interesse kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, D66, de PvdA, GroenLinks en de ChristenUnie.

Met het wetsvoorstel wordt de verordening tot vaststelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens (hierna: de verordening) geoperationaliseerd. Deze verordening is nog niet definitief vastgesteld. Er vinden momenteel nog triloogonderhandelingen plaats tussen de Raad, de Europese Commissie en het Europees Parlement. Naast deze triloogonderhandelingen zullen er nog gedelegeerde en uitvoeringshandelingen moeten worden vastgesteld die mede bepalen hoe de Carbon Border Adjustment Mechanism (hierna: CBAM) zal gaan functioneren. Het wetsvoorstel voorziet enkel in de bepalingen die nodig zijn om uitvoering te kunnen geven aan de bepalingen die worden voorzien voor de overgangsfase van de CBAM (van 1 januari 2023 t/m 31 december 2025). Gedurende de overgangsfase hebben bedrijven enkel een rapportageverplichting waarop moet worden toegezien. Het is op dit moment nog niet goed mogelijk om gedetailleerde antwoorden te geven op de nadere uitwerking en uitvoering van de volledige verordening. De reden dat uw Kamer reeds een wetsvoorstel heeft ontvangen voor het operationaliseren van een verordening die nog niet definitief is vastgesteld, houdt verband met de inzet om de onderdelen van het Fit for 55-pakket voortvarend op te pakken. Een inzet die uw Kamer in meerderheid heeft onderschreven.1

2. Algemeen

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of dit mechanisme ook voor andere goederen met een klimaatgerelateerde impact, zoals voedsel, kan gaan gelden, en of en hoe de regering zich daarvoor inzet of zich zal inzetten. De CBAM richt zich in eerste instantie op een vijftal ETS-sectoren: ijzer en staal, elektriciteit, cement, aluminium en kunstmest. De CBAM zal betrekking hebben op de directe schoorsteenemissies van geïmporteerde goederen die onder de bovengenoemde sectoren vallen. Hier is voor gekozen omwille van uitvoerbaarheid. De Ecofinraad heeft in de algemene oriëntatie van maart opgenomen dat de Europese Commissie voor het einde van de overgangsperiode (dus voor 1 januari 2026) moet komen met een evaluatie van de CBAM. Als onderdeel van die evaluatie moet de Europese Commissie de informatie verzamelen die noodzakelijk is om de CBAM mogelijk uit te breiden naar indirecte emissies en andere sectoren waarvoor een risico op koolstoflekkage bestaat. Ook zal de Europese Commissie kijken naar risico’s op omzeiling en de gevolgen voor het concurrentievermogen in de interne markt. Het kabinet steunt deze aanpak en wacht de evaluatie van de Europese Commissie ten aanzien van eventuele uitbreiding van de reikwijdte van de CBAM af.

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen op de conflicten die er zijn geweest over de omvang van de af te dragen invoerrechten. Gevraagd wordt naar het risico dat eenzelfde situatie zich kan voordoen rond de CBAM-opbrengst en wat wordt gedaan om deze situaties te voorkomen. Zoals onlangs aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over het BNC-fiche inzake de Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen (Making Available Regulation (MAR) en Implementing Decision on Own Resources (IMSOR)),2 was het voor het kabinet op basis van het voorstel voor de herziening van het Eigenmiddelenbesluit nog onduidelijk bij welke partij de uitvoeringsrisico’s van het door de Europese Commissie voorgestelde eigen middel op basis van het CBAM-beleidsvoorstel komen te liggen. Het voorstel voor de IMSOR stelt dat lidstaten de controles en onderzoeken met betrekking tot de berekening en de terbeschikkingstelling van dit CBAM eigen middel zelf uitvoeren. Bij deze door de Europese Commissie voorgestelde procedure met betrekking tot het CBAM eigen middel constateert het kabinet dat er een risico voor de lidstaten bestaat op naheffingen indien een lidstaat de controles niet adequaat heeft uitgevoerd. Het kabinet kan nog geen definitief oordeel vellen over de omvang van dit risico op naheffingen en bijbehorende vertragingsrente, omdat er op dit moment nog onderhandeld wordt over het CBAM-beleidsvoorstel zelf. De vormgeving van het eigen middel op basis van CBAM is daarvan afhankelijk. Uit het uiteindelijke akkoord over het beleidsvoorstel moet volgen welke uitvoeringstaken van de CBAM daadwerkelijk door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd. Vanuit deze taakverdeling kan een inschatting van het risico op fouten in deze uitvoering door nationale autoriteiten worden gemaakt, en dus voor het risico op fouten in de afdracht van het CBAM eigen middel. Daarbij zet het kabinet erop in dat de MAR en IMSOR in lijn moeten zijn met de definitieve vormgeving van de CBAM en dat hierbij voldoende duidelijkheid komt over de scenario’s waarin er sprake is van financiële aansprakelijkheid.

Deze leden vragen voorts naar de WTO-conformiteit van het aan het wetsvoorstel verbonden mechanisme. Het kabinet vindt het net als deze leden van belang dat de aan het wetsvoorstel verbonden CBAM WTO-conform is. De Commissie heeft ook bij het Commissievoorstel voor een CBAM aangegeven dat zij van mening is dat de voorgestelde CBAM aan deze eis voldoet. Het is duidelijk dat er bepaalde keuzes door de Commissie en de Raad zijn gemaakt op basis van dit uitgangspunt. Een voorbeeld hiervan is de parallelle infasering van de CBAM met uitfasering van gratis ETS-rechten. Daardoor worden importeurs van goederen van buiten de EU niet benadeeld ten opzichte van EU-producenten die nog voor een deel van hun productie gratis ETS-rechten ontvangen. Uiteindelijk geldt dat de WTO-compatibiliteit mede zal afhangen van de implementatie van de regeling en de precieze vormgeving zoals tijdens de triloog overeengekomen zal worden, ook omdat dit voorstel de eerste is in zijn soort.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook naar gevolgen van de CBAM voor Nederlandse bedrijven en meer in het bijzonder naar de kosten die CBAM veroorzaakt voor bedrijven die binnen het bereik van CBAM opereren. De precieze gevolgen van de CBAM voor het Nederlandse bedrijfsleven zijn nog niet bekend, mede omdat de Europese onderhandelingen over de CBAM nog lopen. Wel zijn er een aantal algemene opmerkingen te maken ten aanzien van de gevolgen van CBAM voor Nederlandse bedrijven. Zo leidt de keuze om gratis rechten uit te faseren voor CBAM-sectoren, in combinatie met het voorstel voor herziening van het EU ETS, na 2026 tot een risico op koolstoflekkage aan de exportkant buiten de EU. Onder meer om een beeld te krijgen van dit exportlekkagerisico, heeft het Ministerie van Financiën onderzoeksbureau Trinomics gevraagd te onderzoeken wat de nationale effecten zouden zijn van de invoering van een CBAM.3 Trinomics concludeerde dat bij het voorstel van de Europese Commissie in Nederland vooral de ijzer- en staalsector en de kunstmestindustrie een concurrentienadeel ondervinden op de markt buiten de EU en een verhoogd risico lopen op exportlekkage. De combinatie van hoge koolstofkosten door hoge CO2-intensiteit, die vooralsnog kenmerkend is voor productie in deze sectoren, en de relatief grote exportvolumes veroorzaken dit verhoogde risico. Daarnaast kunnen de prijsstijgingen die de CBAM tot gevolg zal hebben, de concurrentiepositie van EU-bedrijven die producten in CBAM-sectoren als grondstof gebruiken verslechteren. Hun niet-EU-concurrenten zullen immers, in tegenstelling tot zijzelf, grondstoffen kunnen inkopen die niet onderhevig zijn aan CBAM of EU ETS en die daardoor niet duurder zijn geworden. Trinomics schatte evenwel in dat de toename van kosten als gevolg van de invoering van de CBAM lager in de Nederlandse leveringsketens gering zal zijn. Dit vanwege de beperkte koolstofkostencomponent in relatie tot de totale waarde van goederen lager in de keten. Op detailniveau van specifieke handelsintensieve subsectoren van o.a. de metaalproductenindustrie kan dit beeld anders zijn, maar dit is in verband met databeperkingen niet onderzocht.

3. Aanleiding

De leden van de fractie van D66 vragen de regering toe te lichten hoe de verdeling van het binnenkomend CBAM-handelsvolume er tussen de deelnemende staten uitziet. Zij vragen of Nederland hier een sleutelrol speelt. De impact assessment van de Europese Commissie ten aanzien van de CBAM geeft een beeld van de verdeling tussen lidstaten van het binnenkomend CBAM-handelsvolume.4 Zo’n 2% van het totale importvolume vanuit derde landen (gemeten in bruto toegevoegde waarde) komt voor Nederland van goederen die vallen onder de CBAM. Voor de EU is dat percentage gemiddeld 2,3%.

De leden van de fractie van D66 vragen hoe de CBAM-heffing verdeeld wordt tussen innende lidstaat en de EU en hoe dat zich verhoudt tot de ETS-gelden. De leden van de fractie van de VVD vragen in hoeverre Nederland als relatief groot in- en doorvoerland, financieel zal worden gecompenseerd vanuit de EU voor de in relatie tot de CBAM-afwikkeling te maken kosten. Zoals ook aangegeven in het BNC-fiche over de herziening van het EMB,5 stelt de Europese Commissie voor dat 75% van de opbrengsten van de verkoop van CBAM-certificaten naar de EU-begroting gaat. Daarbij wijst de Europese Commissie erop dat volgens het CBAM-beleidsvoorstel de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het innen van de opbrengsten door CBAM-certificaten. Dit betekent dat in het voorstel tot een eigen middel gebaseerd op CBAM, 25% van de opbrengsten van de verkoop van de CBAM-certificaten naar de nationale begrotingen van de lidstaten gaat. Het is nog onduidelijk hoe dit zich verhoudt tot de kosten die gepaard gaan met de uitvoeringstaken voor het CBAM-beleidsvoorstel. Het kabinet acht het van belang dat, indien lidstaten verantwoordelijk zijn voor uitvoeringstaken van de CBAM waarmee kosten en risico’s gepaard gaan, zij daarvoor gecompenseerd worden.

Voor ETS geldt dat de inkomsten uit het huidige ETS grotendeels ten goede komen aan de lidstaten en op basis van de aan de lidstaten toegekende veilbare emissierechten naar de nationale begrotingen vloeien. In het EMB-voorstel heeft de Europese Commissie voorgesteld om een eigen middel te introduceren op basis van het ETS-systeem waarbij lidstaten in de toekomst een bijdrage leveren aan de Uniebegroting met een omvang van 25% van de potentiële ETS-inkomsten (uit aan lidstaten toegekende veilbare emissierechten).

Voor zowel het CBAM als ETS eigen middel geldt dat er nog onderhandeld wordt over de onderliggende beleidsvoorstellen over CBAM en ETS, in het kader van de bredere onderhandelingen over het Fit for 55-pakket. Er kunnen dus nog wijzigingen optreden die gevolgen kunnen hebben voor de vormgeving van de voorgestelde nieuwe eigen middelen op basis van CBAM en ETS. Zoals aangegeven in de beantwoording van Kamervragen over het BNC-fiche inzake de Verordening terbeschikkingstelling eigen middelen6, zal er specifiek ten aanzien van CBAM tijdens de triloogonderhandelingen nog aandacht zijn voor de governance van de CBAM en de manier van incasseren, aangezien het EP pleit voor een centraal governancemodel voor de CBAM-autoriteit waarbij meer op EU-niveau wordt geregeld. Daarbij zet Nederland in op een vorm van nationaal incasseren met enige vorm van centralisatie. Het kabinet is in algemene zin van mening dat afronding van de beleidsonderhandelingen voorwaardelijk is voor voortgang van de onderhandelingen over nieuwe eigen middelen en de daaraan gerelateerde uitvoeringsregels.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen naar de evaluatie van de CBAM en hoe de Kamer hierbij betroken zal worden. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar een eerder antwoord op een vraag die is gesteld door de leden van de fractie van de ChristenUnie onder het kopje algemeen. Het kabinet zal de Kamer via de periodieke Kamerbrief over het Fit for 55-pakket informeren over de uitkomsten van de evaluatie die de Europese Commissie zal uitvoeren.

Deze leden vragen voorts of de regering in kan gaan op hoe koolstoflekkage tot nu toe is tegengegaan en hoe de voorgestelde verordening van de EU zich daartoe verhoudt. Daarbij wordt geïnformeerd naar hoe het instrument zich verhoudt tot maatregelen tegen koolstoflekkage in landen buiten de EU. Deze leden vragen meer specifiek naar hoe er in andere landen buiten de EU, zoals bijvoorbeeld de VS en China, wordt omgegaan met koolstoflekkage en hoe dit zich verhoudt tot de voorgestelde verordening van de EU. De CBAM-verordening is onderdeel van het Fit-for-55-pakket met klimaatdoelen die vooralsnog ambitieuzer dan klimaatdoelen in het grootste deel van de rest van de wereld. Omzetting van die relatief hoge EU ambities in beleid brengt het risico van koolstoflekkage vanuit de EU met zich mee. Dat houdt in dat, als gevolg van verschillen in CO2-kosten, productie van energie-intensieve producten en de daarbij horende emissies worden verplaatst van de EU naar landen buiten de EU waar minder ambitieus klimaatbeleid geldt. Dit beperkt de daling van wereldwijde emissies door Europese inspanningen en kan in sommige gevallen zelfs leiden tot een stijging van mondiale emissies. Koolstoflekkage ondermijnt daarmee de doeltreffendheid van het EU-klimaatbeleid. De CBAM heeft als doel dit te voorkomen. Op dit moment wordt het risico op koolstoflekkage (vooral) gemitigeerd via het EU ETS door bedrijven die gevoelig zijn voor koolstoflekkage een deel van hun benodigde emissierechten op basis van CO2-benchmarks gratis te verstrekken. Het is de bedoeling van de Europese Commissie dat de CBAM deze gratis allocatie gaat vervangen als instrument om koolstoflekkage te voorkomen.

Ten aanzien van de verhouding van CBAM tot maatregelen tegen koolstoflekkage in landen buiten de EU merkt het kabinet op dat er ook in derde landen steeds vaker sprake is van CO2-beprijzing. De Commissie voert dialoog met derde landen over de gevolgen van de CBAM voor deze landen. Het kabinet steunt het principe dat is opgenomen in het Commissievoorstel dat importeurs van producten uit landen waar sprake is van CO2-beprijzing de reeds betaalde prijs in mindering kunnen brengen op de af te dragen CBAM-certificaten. Hiermee toont de Europese Commissie aan dat de CBAM daadwerkelijk geldt als klimaatmaatregel en worden landen buiten de EU zelf ook gestimuleerd om CO2 meer te gaan beprijzen.

Deze leden vragen voorts of de regering kan aangeven wat de gevolgen zijn als de vaststelling van de verordening tot vertraging leidt en pas later in werking treedt en of er tot die tijd andere maatregelen zijn die koolstoflekkage kunnen voorkomen. Als enkel de overgangsperiode wordt verkort als gevolg van de latere inwerkingtreding van de verordening dan zijn de effecten beperkt. Gedurende de overgangsperiode geldt alleen een rapportageverplichting voor bedrijven en hoeft er nog geen CBAM te worden betaald over ingevoerde goederen die binnen de scope van de CBAM vallen. De inzet van het kabinet is erop gericht om de verordening met ingang van 1 januari 2023 in werking te laten treden. Er zijn geen alternatieve maatregelen in beeld waarmee eventuele vertraging van de inwerkingtreding van de verordening wordt ondervangen.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen naar een nadere toelichting op de bepalingen die nog nodig zullen zijn om de volledige verordening met ingang van 1 januari 2026 te kunnen laten functioneren. Een Europese Verordening is verbindend in al haar onderdelen en rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Een belangrijk gevolg van deze rechtstreekse toepasselijkheid is dat het overschrijven of omzetten van een verordening niet nodig is. Dit neemt echter niet weg dat een verordening vaak nog wel nadere uitvoering (ook wel operationalisering) behoeft. Die operationalisering ziet naast de aanwijzing van de uitvoeringsorganen doorgaans in de opname van procedures, handhaving en rechtsbescherming in de nationale regelgeving. De regelgeving die nodig is om de volledige verordening met ingang van 1 januari 2026 te kunnen laten functioneren zal dan ook betrekking hebben op deze elementen. Zo zal bijvoorbeeld, zodra het CBAM volledig in werking treedt, ook de mogelijkheid moeten worden ingeregeld om handhavend te kunnen optreden tegen geautoriseerde aangevers die niet, niet tijdig of onvoldoende CBAM-certificaten inleveren. De leden van de fracties van GroenLinks en van de PvdA vragen welke gevolgen deze mogelijk nieuwe bepalingen hebben voor de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa), zoals op het gebied van uitvoeringscapaciteit en handhaafbaarheid. De taken voor de nationale CBAM-autoriteit per 1 januari 2026 staan nog niet vast en daarmee zijn de gevolgen voor de NEa nog niet volledig duidelijk. Voor de overgangsperiode tot 2026 heeft de NEa in de uitvoeringstoets aangeven dat voor de uitvoering in deze periode 2,5 fte nodig is.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen of de regering nader kan toelichten hoe de voorzieningen om te kunnen rapporteren aan de Europese Commissie naar verwachting worden geregeld en in hoeverre zich dat verhoudt tot de voorwaarde van de NEa dat bedrijven zelf rapporteren aan de Europese Commissie. Het is nog niet duidelijk welke implementatie de Europese Commissie voor ogen heeft als er in het definitieve voorstel een verplichting komt om te rapporteren aan de Europese Commissie. De NEa heeft aangegeven dat in de overgangsperiode uitvoering gegeven kan worden aan de taken voor het uitvoeren van toezicht en handhaving, maar dat het niet mogelijk is om al per 1 januari 2023 een rapportagesysteem in te richten, indien dit in het definitieve CBAM-voorstel alsnog een taak voor de nationale autoriteit wordt.

De leden van de fracties van GroenLinks en de Partij van de Arbeid merken op dat CBAM in het huidige voorstel een uitzondering mogelijk maakt via de gratis emissierechten van het ETS. Deze gratis rechten worden in het huidige voorstel per 2035 uitgefaseerd. Deze leden vragen of de regering het ermee eens is dat dit rijkelijk laat is en of daarmee het doel van de CBAM wordt ondermijnd. Zoals aangegeven in het BNC-fiche over het CBAM-voorstel, heeft de Europese Commissie in de impact assessment bij het CBAM-voorstel aannemelijk gemaakt dat de CBAM effectief is als klimaatmaatregel: gecombineerd met het voorstel tot aanpassing van het ETS, leidt het CBAM-voorstel volgens de berekeningen van de Europese Commissie tot een daling van Europese én niet-Europese emissies in de betreffende sectoren. Daarin scoort het bijvoorbeeld beter dan het basispad (zonder ETS-aanscherpingen) en beter dan een variant waarbij alleen het EU ETS wordt aangescherpt, maar waarbij geen CBAM wordt ingevoerd. Het kabinet kan zich vinden in het idee om gratis ETS-rechten geleidelijk af te schaffen, gelijktijdig met het geleidelijk infaseren van de CBAM. Dit voorkomt grote schokken, en biedt ruimte om te leren van het nieuwe CBAM-instrument en waar nodig bij te sturen. De uitfasering van de gratis ETS-rechten is, zoals hierboven aangegeven, gekoppeld aan de infasering van de CBAM. Het kabinet steunt de uitfasering in 10 jaar zoals voorgesteld door de Europese Commissie, mede omdat dit leidt tot mitigatie van het risico op exportlekkage. Deze leden vragen voorts of de regering nader kan toelichten welke wijzigingen op het voorstel van de Europese Commissie zijn voorgesteld door de Europese Raad en het Europees Parlement. De Raad heeft op 15 maart 2022 een algemene oriëntatie aangenomen.7 Daarover is uw Kamer geïnformeerd via het verslag van de Ecofinraad van maart.8 Het EP heeft op 22 juni jl. een standpunt ingenomen ten aanzien van de CBAM. Het EP pleit o.a. voor de infasering van de CBAM in 2027 en een uitfasering van gratis rechten in 2032. Daarnaast is het EP voorstander van uitbreiding van de reikwijdte van de CBAM naar organische chemicaliën, kunststoffen, waterstof en ammoniak, evenals indirecte emissies. Ook zet het EP in op een gecentraliseerde Europese CBAM-autoriteit.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen voorts naar het standpunt van de regering inzake deze voorgestelde wijzigingen van de Europese Raad en het Europees Parlement en de gevolgen voor de uitvoering. Het kabinet heeft er begrip voor dat de Kamer hiernaar informeert. Het kabinet is in gesprek met de beoogde uitvoerders, de NEa en de Douane, om in te schatten waar de uitvoeringsrisico’s van alle voorgestelde wijzigingen liggen. De triloogonderhandelingen over het voorstel zijn op dit moment gaande en de artikelen over uitvoeringsaspecten zijn in beweging. Voor het kabinet is het van belang dat de CBAM uitvoerbaar is en dat verdeling van taken tussen centraal en decentraal uitvoerbaar is voor de nationale CBAM-autoriteit, in Nederland de NEa, en de Douane.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA vragen voorts naar het gevolg van de lopende Europese besluitvorming en wat nieuwe keuzes betekenen voor dit wetsvoorstel. Het wetsvoorstel heeft uitsluitend betrekking op de overgangsfase die wordt voorzien. Voor de operationalisering voor de CBAM met ingang van 1 januari 2026 zal een additioneel wetsvoorstel worden voorbereid. Als nieuwe keuzes aanleiding geven voor additionele wetgeving dan zal die wetgeving onderdeel worden van het wetsvoorstel dat op een later moment zal worden ingediend.

Tevens vragen deze leden hoe de regering een voortrekkersrol vervult binnen de EU ten aanzien van klimaatbeleid. Mede dankzij de inzet van Nederland samen met gelijkgezinde lidstaten heeft de EU in de afgelopen jaren haar 2030 CO2-reductiedoel opgehoogd naar 55%, is er op het grootste gedeelte van het Fit for 55-pakket een algemene oriëntatie bereikt waarbij de ambitie behouden is gebleven en wordt er nu ingezet op snelle afronding van de triloogfase en van de overige onderdelen van het pakket met behoud van de ambitie. Het kabinet zal in de EU samen met de bestaande klimaatkopgroep blijven inzetten op ambitieuze implementatie van het pakket. Daarbij hoort ook een tijdige afronding van de onderhandelingen, zodat alle lidstaten zo spoedig mogelijk beschikken over de beleidsinstrumenten die nodig zijn om de reductiedoelstelling voor 2030 te halen.

4. Hoofdlijnen van het voorstel

De leden van de fractie van de VVD hebben enkele vragen over de uitvoering van de verordening. Meer specifiek vragen deze leden naar de taakverdeling tussen de NEa en de Douane, de personele gevolgen voor de NEa en Douane en de IT-gevolgen voor de NEa en de Douane. Hoewel de specifieke uitwerking nog in hoge mate afhankelijk van Europese besluitvorming, kan het kabinet hier het volgende over zeggen. Zoals in de huidige tekst van de verordening staat, houdt de Douane toezicht op het registreren van de CBAM goederen die in het vrije verkeer worden gebracht. In de overgangsfase (2023–2026) betreft de taak van de Douane het informeren van het bedrijfsleven over de rapportageplicht die zij hebben bij de CBAM-autoriteit. Hiervoor zal een communicatietraject richting het bedrijfsleven worden opgezet. Naar verwachting moet de Douane per 1-1-2026 de aangifte van de CBAM goederen controleren op conformiteit met de CBAM verordening; dat wil zeggen of de aangever of importeur is aangemerkt als CBAM-declarant. Hiervoor zullen mogelijke IT-aanpassingen nodig zijn die ingepast moeten worden in de bestaande aangiftesystemen. Dit is en blijft een belangrijk aandachtspunt voor de Douane, waar de IT-agenda momenteel al onder druk staat. Daarnaast zullen de NEa en de Douane gaan samenwerken op het gebied van informatiedeling, zodat indien nodig de Douane specifieke risicoanalyses voor CBAM-goederen zou kunnen maken die de NEa zou kunnen gebruiken voor haar controlefunctie. Na de transitieperiode zal de CBAM vanaf 2026 in werking treden. De werkzaamheden die de Douane in het kader van de CBAM vanaf 2026 zal uitvoeren, passen in de bestaande controlesystematiek van de Douane, maar zijn wel een extra taak voor de aangiftebehandeling en risicoanalyse. Omdat de onderliggende regelgeving nog verder moet worden uitgewerkt, is de omvang van de taken voor Douane nu nog niet precies vast te stellen. Het kabinet zet zich tijdens de lopende triloogonderhandelingen in voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de CBAM.

Tevens vragen deze leden waarom de NEa en niet de Douane is aangewezen als uitvoerder voor de CBAM. De NEa wordt in voorliggend wetsvoorstel aangewezen als de nationale CBAM-autoriteit. De Europese Commissie heeft onder andere voorgesteld dat de CBAM-autoriteit de vergunningen verleent aan importeurs en toezicht houdt op het juist rapporteren van de ingebedde emissies door CBAM-declarant. Er is voor gekozen om dit bij de NEa neer te leggen omdat dit aansluit bij de taakuitvoering voor het EU ETS. Ook hiervoor is de NEa de uitvoerder. De NEa beschikt onder meer over de kennis om de emissierapportages te beoordelen.

De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij


X Noot
1

Kamerstukken II 2021/22, 21 501-33, nr. 911.

X Noot
2

Kamerstukken II 2021/22, 22 112, nr. 3478.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 21 501-20, nr. 1724.

X Noot
4

COM(2021), 564.

X Noot
5

Kamerstukken 2021/22, 22 112, nr. 3279.

X Noot
6

Kamerstukken 2021/22, 22 112, nr. 3478.

X Noot
7

2021/0214(COD).

X Noot
8

Zie ook het verslag van de Eurogroep en Ecofinraad van 14 en 15 maart 2022 te Brussel, Kamerstukken II 2021/22, 21 501-07, nr. 1825.

Naar boven