Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36204 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36204 nr. B |
Vastgesteld 24 november 2022
Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.
De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Graag stellen zij een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van de voorstellen in het Pakket Belastingplan 2023 c.a. Ter voorbereiding van het plenaire debat wensen zij een aantal vragen te stellen.
Op weg naar een heffing op basis van het werkelijk genoten rendement op vermogen in box 3 wordt de tegenbewijsregeling door de regering niet wenselijk geacht omdat zij feitelijk zou betekenen dat er sprake is van een heffing op basis van werkelijk genoten rendement. Kan de regering reflecteren op de inconsistentie van deze redenering?
In hoeverre wordt er bij het bepalen van de grondslag voor de heffing van box 3 rekening gehouden met de (hoge) inflatie de komende jaren?
Stel: twee fiscale partners X en Y, die onvoldoende ouderdomspensioen hebben opgebouwd, hebben 500.000 euro belegd om dit op te vangen. Eerder hebben zij aan hun twee kinderen ieder 50.000 euro geschonken via een notariële akte opgenomen schuldigerkenning uit vrijgevigheid. Wat wordt volgens het wetsvoorstel het rendement en de box 3-heffing in 2022 en in 2023 (uitgaande van inwerkingtreding van het wetsvoorstel)? Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie de onderliggende berekeningen en de analyse van de verschillen. Tevens willen deze leden vragen om aan te geven op welke wijze de vorderingen bij de kinderen worden betrokken in de box 3-heffing (waarbij er wordt uitgegaan van de situatie dat de kinderen daarnaast ook een bedrag aan spaargeld hebben ter grootte van minimaal het vrijgestelde bedrag in box 3). Hierbij indachtig de, in verband met de (besparing van) erfbelasting in de akte van schenking opgenomen door X en Y jaarlijks te vergoeden rente van 6%.
Stel: twee fiscale partners A en B, ex-mkb’ers die hun bedrijf hebben verkocht met winst, hebben als ex-ondernemers geen ouderdomspensioen opgebouwd en ook geen lijfrenteverzekeringen afgesloten. Zij hebben er van meet af aan op aangestuurd dat de verkoopopbrengst van hun bedrijf hun oudedagsvoorziening zou worden, waarop zij zouden moeten gaan interen. Samen beleggen zij daarvoor 2.000.000 euro. Wat wordt volgens het wetsvoorstel het rendement en de box 3-heffing in 2022 en in 2023 (uitgaande van inwerkingtreding van het wetsvoorstel)? Graag ontvangen deze leden de onderliggende berekeningen en de analyse van de verschillen.
In het debat in de Eerste Kamer van 14 december 2021 over het Belastingplan c.a. 2022 heeft senator Essers (CDA) aan de toenmalige Staatssecretaris Vijlbrief de vraag gesteld of de Staatssecretaris het met hem eens is dat als we het over het werkelijke rendement hebben, dit het rendement is na inflatie. Daarop antwoordde de toenmalige Staatssecretaris: «De logische heffingsgrondslag is het reële rendement, dus na inflatie.».2 In de Wet rechtsherstel box 3 en de Overbruggingswet box 3 wordt de box 3-grondslag echter berekend zonder rekening te houden met inflatie. Hoe verklaart de regering dit, gelet op het uitdrukkelijke antwoord van de toenmalige Staatssecretaris dat de logische heffingsgrondslag het reële rendement is, dus na inflatie en het gegeven dat meermalen door het Ministerie van Financiën is bevestigd dat de voormalige box 3 (jaar 2011–2016) een 4% rendement kende dat moest worden gezien als het risicovrije, reële rendement, dus na inflatie?3
Daarnaast moet worden bedacht dat de Wet IB 2001 als pijler het «draagkrachtbeginsel» kent. In deze context is ook relevant dat het CPB-rapport «Kansrijk Belastingbeleid» (van april 2020) zich al uiterst kritisch betoonde over het compleet negeren van inflatie in box 3, waar staat:
«Er is vanuit het draagkrachtbeginsel geen goede reden om bij inkomen uit vermogen ook inflatie te belasten als inkomen. Voor het deel van het rendement op vermogen dat betrekking heeft op een inflatievergoeding is namelijk geen sprake van een stijging van de koopkracht. Voor zover de nominale waarde van een bezitting toeneemt door inflatie, is er geen toename van de economische waardering van de bezitting, maar van een afname van de waarde van geld.».4 «Voor inkomen uit arbeid geldt dit mechanisme niet. Reguliere inflatie (als gevolg van een toenemende geldhoeveelheid) leidt namelijk zowel tot hogere prijzen als hogere lonen, zodat het reële inkomen niet wijzigt. Door inflatie stijgt wel de nominale waarde van menselijk kapitaal (de toekomstige verdiencapaciteit), maar de waardestijging van menselijk kapitaal wordt niet belast en de waardestijging van financieel kapitaal wel.».5 Graag een reactie.
Is de regering het met de leden van de CDA-fractie eens dat als gevolg van de nieuwe berekeningswijze van het voorgestelde fictief rendement ten aanzien van beleggingen (overige beleggingen), met name vastgoedbeleggingen zoals een tweede woning, kan leiden tot forse lastenverzwaringen in het bijzonder als deze zijn gefinancierd? Acht zij dit een proportioneel gevolg? Deze leden verzoeken de regering om bij de beantwoording rekening te houden met het feit dat bij de berekening van het rendement op vermogen wordt uitgegaan van het brutovermogen, dus niet het vermogen minus schuld, de aanpassing van de leegwaarderatio, waarbij de nieuwe tabel nog is gebaseerd op historisch lage rentes, het forfaitaire percentage op leningen dat is vastgesteld op slechts 2,46% en het forfaitaire rendementspercentage voor overige bezittingen van maar liefst 6,17%.
De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de memorie van antwoord graag uiterlijk vrijdag 25 november 2022.
De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers
De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man
Samenstelling:
Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).
Voorbereidingsbrief voor de technische briefing over box 3 op 19 april 2022 van Staatssecretaris Van Rij aan de Tweede Kamer, d.d. 15 april 2022, p. 2 (https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/04/15/kamerbrief-technische-briefing-box-3).
Centraal Planbureau, Kansrijk belastingbeleid, april 2020, p. 118, (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Kansrijk-belastingbeleid-2020.pdf).
Centraal Planbureau, Kansrijk belastingbeleid, april 2020, p. 118, voetnoot 5 (https://www.cpb.nl/sites/default/files/omnidownload/CPB-Kansrijk-belastingbeleid-2020.pdf).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36204-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.