36 203 Wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over de kalenderjaren 2017 tot met 2022 door het lager vaststellen van het voordeel in gevallen waarin dat nodig is om het voordeel in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Wet rechtsherstel box 3)

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR FINANCIËN1

Vastgesteld 24 november 2022

Het voorbereidend onderzoek van dit wetsvoorstel geeft de commissie aanleiding tot het maken van de volgende opmerkingen en het stellen van de volgende vragen.

1. Inleiding

De leden van de fractie van de VVD hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Graag stellen zij de een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van de voorstellen in het Pakket Belastingplan 2023 c.a. Ter voorbereiding van het plenaire debat wensen zij een aantal vragen te stellen.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de wetsvoorstellen horende bij het Pakket Belastingplan 2023 en hebben hierover nog een aantal vragen.

De leden van de Fractie-Frentrop hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Graag stellen zij een aantal vragen.

2. Vragen van de leden van de fractie van de VVD

Kan de regering reflecteren op de wijze waarop zij rechtsherstel voorstelt bij gedupeerden van jarenlang te veel geheven belasting in box 3, in relatie tot het rechtsherstel dat zij thans uitvoert op basis van jarenlang onterecht terugvorderen van toeslagen na de toeslagenaffaire? In hoeverre prevaleert het budgettaire belang boven het belang van een betrouwbare overheid die teveel geheven belasting teruggeeft aan degenen van wie zij teveel geheven heeft?

3. Vragen van de leden van de fractie van het CDA

In het kader van de zogeheten «massaal bezwaar plus»-procedure zullen mensen met box 3-inkomen die geen bezwaar hebben ingediend mogelijk ook rechtsherstel krijgen.2 In overleg tussen het Ministerie van Financiën, de Belastingdienst, de koepelorganisaties van accountants en belastingadviseurs, de Consumentenbond en de Bond voor belastingbetalers wordt een aantal gevallen geselecteerd. Voor die gevallen zal de Hoge Raad om een oordeel worden gevraagd of deze mensen, ondanks een eerder afwijzend oordeel van de Hoge Raad op 20 mei 2022,3 in bepaalde omstandigheden toch recht hebben op ambtshalve vermindering overeenkomstig art. 9.6 Wet IB 2001 en art. 45aa Uitvoeringsreling IB 2001 en zij uiteindelijk op gelijke wijze worden behandeld als de bezwaarmakers. Als de Hoge Raad zou oordelen dat dat recht inderdaad bestaat, zal de Belastingdienst ook de aanslagen van niet-bezwaarmakers verminderen volgens de (systematiek van de) Wet rechtsherstel box 3, de zogenoemde spaarvariant. Ook zouden de niet-bezwaarmakers – net als de bezwaarmakers – dan vervolgens de mogelijkheid krijgen een verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen als zij menen dat het op basis daarvan verleende rechtsherstel onvoldoende is omdat het werkelijke inkomen c.q. rendement lager is dan berekend volgens de forfaitaire spaarvariant die aan de Wet rechtsherstel box 3 ten grondslag ligt.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering om uit te leggen hoe deze geschetste «massaal bezwaar plus»-procedure zich verhoudt tot de termijn van vijf jaren als bedoeld in art. 45aa Uitvoeringsregeling IB 2001. Ten aanzien van een verminderingsverzoek over het jaar 2017 eindigt die vijfjaarstermijn op 31 december 2022. Op grond daarvan worden verzoeken om ambtshalve vermindering over 2017 die worden ingediend na 31 december 2022, derhalve niet meer toegekend. Gezien de hiervoor beschreven systematiek van de «massaal bezwaar plus»-procedure zal die vijfjaarstermijn voor een of meer jaren verstreken zijn tegen de tijd dat de Hoge Raad over de toepassing van ambtshalve vermindering in deze gevallen heeft geoordeeld.

Kan de Staatssecretaris voor Fiscaliteit en Belastingdienst – zowel in zijn hoedanigheid van medewetgever als in zijn hoedanigheid van beleidsuitvoerder – bevestigen dat de niet-bezwaarmakers, na een voor belastingplichtigen in de geselecteerde procedure(s) positieve uitkomst van (de) het arrest(en), een voldoende ruime termijn wordt gegund om dan alsnog een verzoek om ambtshave vermindering in te dienen, zodat derhalve voor hen dan de termijn van art. 45aa Uitvoeringsregeling IB 2001 niet beperkend zal werken? Kan hierbij ook de relatie worden toegelicht tot het (tweede) 20 mei-arrest4 (met name rechtsoverweging 3.2.2.)? Kan de regering in dat kader bevestigen dat de niet-bezwaarmakers uiteindelijk volledig in dezelfde positie worden gebracht als de bezwaarmakers? Kan de regering, bijvoorbeeld met een tijdlijn-voorbeeld, schetsen hoe dit praktisch in zijn werk zal gaan? Ook vragen de leden van de CDA-fractie aan te geven of, en zo ja, in welke gevallen, aanslagen ook (verder) zullen worden verminderd indien naderhand zou blijken dat het EHRM oordeelt dat niet-bezwaarmakers en bezwaarmakers toch recht hebben op een (verdere) vermindering van de aanslag.

4. Vragen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie zijn voorstander van belasten van reëel rendement. Deze leden waarderen dat daar een manier voor gevonden is. Voor zover zij hebben begrepen is het plan om dit in 2026 geïmplementeerd te hebben. Echter, deze leden hebben zorgen over het pad daarnaartoe. Kan de regering het stappenplan daarnaartoe aangeven en per stap de tijdspanne aangeven die daarvoor gedacht wordt nodig te hebben. Gaat het, alles overwegende, lukken om in 2026 heffing van reëel rendement in box 3 geïmplementeerd te hebben?

5. Vragen van de leden van de Fractie-Frentrop

Kan de regering bevestigen dat «box 3» nog altijd een heffing is en blijft naar het inkomen uit vermogen en geen vermogensbelasting wordt? Deelt de regering de mening van de leden van de Fractie-Frentrop dat burgers zoveel mogelijk zelfredzaam dienen te zijn en dat het opbouwen van vermogen bijdraagt aan die zelfredzaamheid? Deelt de regering de mening van deze leden dat het voor de maatschappij als geheel een goede zaak is indien individuele burgers individuele vermogens opbouwen? Deelt de regering de mening van de leden van de Fractie-Frentrop dat burgers er bij de opbouw van vermogen voor de lange termijn goed aan doen niet alleen te kiezen voor (bank)sparen en vastrentende waarden, maar ook voor zakelijke waarden zoals aandelen in beursgenoteerde ondernemingen? Deelt de regering de mening van de leden van deze leden dat bij belegging in zakelijke waarden de opbrengsten over de jaren aanzienlijk kunnen fluctueren?

Bij een solide aandelenportefeuille mag gehoopt worden op een rendement dat op termijn positief is, ook gecorrigeerd voor inflatie. Er kunnen jaren zijn dat de waarde van de portefeuille met meer dan 10 procent stijgt, maar ook jaren dat de waarde van de portefeuille met meer dan 10 procent daalt. De verandering in waarde per kalenderjaar is voor de lange-termijnbelegger niet relevant. Het doel van de verstandige belegger is om op lange termijn een positief rendement te behalen. Voor verstandig beleggen zou het zeer nadelig zijn, wanneer in goede (kalender)jaren belasting wordt geheven over de niet gerealiseerde winsten. Om die heffing te betalen zou immers een deel van de portefeuille moeten worden verkocht, waardoor in volgende jaren een kleinere portefeuille overblijft om het verlies in magere jaren weer goed te maken. Uit dien hoofde zou belasten van niet-gerealiseerde vermogenswinsten burgers ervan weerhouden op lange termijn te beleggen in zakelijke waarden. Ook de Hoge Raad heeft dit onderkend. In het zogeheten «Kerstarrest» oordeelde de Hoge Raad immers: «Dit betekent dat naar de strekking van de wet buiten de heffing moeten blijven de voordelen die de belastingplichtige niet heeft genoten.».5 Is de regering daarom met de leden van de Fractie-Frentrop van mening dat het uitgangspunt van een heffing op inkomen uit vermogen moet zijn dat het uitsluitend moet gaan om gerealiseerd inkomen? Deze leden begrijpen uit de toelichting dat de Nederlandse Belastingdienst niet in staat is om alle gerealiseerde inkomsten te meten en dat daarom vooralsnog forfaits worden gehanteerd. Is dat correct?

Wanneer een vermogensheffing dan toch gebaseerd wordt op forfaitaire rendementen, dient het gekozen forfait met grote mate van waarschijnlijkheid niet hoger te zijn dan het gerealiseerde inkomen. Wat vindt de regering van de door de Hoge Raad geformuleerde vuistregel dat een forfait maximaal 25% mag afwijken van de werkelijkheid?

De leden van de Fractie-Frentrop zien in de voorstellen zoals die er nu liggen het risico dat deze vuistregel met de voeten wordt getreden. Het misschien meest sprekende voorbeeld van een situatie waarin een belastingplichtige via box 3 volgend jaar (2023) tegen 6,17% forfaitair rendement wordt belast terwijl hij/zij een veel lager werkelijk rendement behaalt, is het verpachten van grond. Door de overheid is de pachtvergoeding wettelijk gemaximeerd op 2%. Bij een forfaitair rendement van 6,17% wordt dus de belastingplichtige een belastbaar inkomen aangerekend wat hij/zij niet heeft genoten. Deze belastingplichtige wordt onterecht voor een ruime factor 3 zwaarder belast dan diens werkelijke rendement. Kan de regering uitleggen hoe zij met het rendementspercentage voor overige bezittingen in de Overbruggingswet box 3,6 een forfait hanteert waarmee zij conform de eisen van de Hoge Raad, de werkelijkheid probeert te benaderen?

Kan de regering heel concreet in een getal of percentage aangeven hoeveel volgens haar een forfait mag afwijken van de werkelijkheid om toch te kunnen zeggen dat ondanks die afwijking zij nog altijd poogt de werkelijkheid met dat forfait te benaderen?

Kan de regering bevestigen dat de werkelijkheid bestaat uit gerealiseerde winsten na verkoop van beleggingsinstrumenten en niet uit boekwinsten op basis van niet gerealiseerde tussentijdse waarderingen?

De leden van de Fractie-Frentrop zouden ook graag vernemen waarom de regering (opnieuw) heeft gekozen voor de «spaarvariant». Die spaarvariant is immers een kopie van het box 3-voorstel van Staatssecretaris Snel uit september 2019 (behoudens dan het hanteren van een heffingsvrij inkomen in plaats van een heffingsvrij vermogen).7 Dit voorstel leek destijds niet doordacht. Negen maanden later, in juni 2020 gebruikte Staatssecretaris Vijlbrief de volgende argumenten om dit voorstel niet over te nemen:8

  • 1. Het voorstel voor de box 3-herziening is een voorstel met «grote problemen»;

  • 2. Het voorstel voor de box 3-herziening is juridisch heel snel kapot te schieten;

  • 3. Het voorstel voor de box 3-herziening is een oneerlijk voorstel;

  • 4. Het voorstel voor de box 3-herziening is nadelig voor kleine beleggers, want die zouden zich gedwongen voelen om in zeer risicovolle beleggingen te stappen.

We zijn nu ruim twee jaar verder. Wat is er volgens de regering sinds juni 2020 veranderd waardoor de hierboven genoemde argumenten nu niet meer geldig zouden zijn?

De leden van de vaste commissie voor Financiën zien de reactie van de regering met belangstelling tegemoet en ontvangen de memorie van antwoord graag uiterlijk vrijdag 25 november 2022.

De voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, Essers

De griffier van de vaste commissie voor Financiën, De Man


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA) (voorzitter), Prast (PvdD), Backer (D66), Ester (CU), Faber-van de Klashorst (PVV), Van Apeldoorn (SP), Van Strien (PVV), Jorritsma-Lebbink (VVD), N.J.J. van Kesteren (CDA), Schalk (SGP), Van Rooijen (50PLUS), Vos (VVD), Van Ballekom (VVD), Berkhout (Fractie-Nanninga), Crone (PvdA), Frentrop (Fractie-Frentrop), Geerdink (VVD), Karimi (GL) (ondervoorzitter), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Otten (Fractie-Otten), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), De Boer (GL), Van der Voort (D66), Raven (OSF) en Fiers (PvdA).

X Noot
2

Kamerstukken II 2022/23, 32 140, nr. 141.

X Noot
3

HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:720.

X Noot
4

HR 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:718.

X Noot
5

HR 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963, r.o. 3.3.3.

X Noot
6

Kamerstukken II 2022/23, 36 204, nr. 2.

X Noot
7

Kamerstukken II 2018/19, 35 026, nr. 74.

X Noot
8

«Hans Vijlbrief schrapt plan voor aanpassing spaartaks», Financieel Dagblad, 23 juni 2020.

Naar boven