36 203 Wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over de kalenderjaren 2017 tot met 2022 door het lager vaststellen van het voordeel in gevallen waarin dat nodig is om het voordeel in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Wet rechtsherstel box 3)

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 3 oktober 2022

De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de Wet rechtsherstel box 3. Deze leden onderschrijven het belang om snel en nauwkeurig rechtsherstel te bieden aan hen die daarop recht hebben. Deze leden hebben wel nog enkele vragen. Tevens merken deze leden op dat zij de vragen die zij hebben gesteld bij de inbreng voor de Overbruggingswet box 3 en die ook voor deze wet van toepassing zijn niet nogmaals hebben gesteld, maar dat de vragen van de leden van de D66-fractie ook voor het onderhavige wetsvoorstel van toepassing zijn daar waar dezelfde toelichting is gehanteerd.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de Wet rechtsherstel box 3. De leden van de CDA-fractie steunen het voornemen om het beleidsbesluit over rechtsherstel box 3 vast te leggen in wetgeving. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel en over het op Prinsjesdag bekendgemaakte besluit om geen rechtsherstel te bieden aan niet-bezwaarmakers.

De leden van de CDA-fractie vragen of de regering nader kan ingaan op de juridische houdbaarheid van het ingediende wetsvoorstel en of het ingediende wetsvoorstel helemaal in lijn is met het Kerstarrest, zodat nieuwe procedures worden voorkomen. Deze leden vragen tevens of er al bezwaren zijn binnengekomen tegen beschikkingen die zien op het rechtsherstel, bijvoorbeeld omdat een belastingplichtige het niet eens is met de omvang van het rechtsherstel. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Belastingdienst, indien dit het geval is, met dergelijke bezwaren omgaat.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel dat een onderscheid maakt tussen mensen die bezwaar hebben gemaakt en mensen die dat niet hebben gedaan, terwijl zij verder in mogelijk exact dezelfde situatie zitten. Dat de regering ervoor kiest om gelijke gevallen ongelijk te behandelen, komt het beeld over de politiek in de ogen van deze leden niet ten goede. In hoeverre is het volgens de geraadpleegde juristen juridisch houdbaar om bezwaarmakers wel en niet-bezwaarmakers geen rechtsherstel te bieden? Klopt het dat het rechtsherstel leidt tot een lager verzamelinkomen? Betekent dit dat de gekozen aanpak ertoe kan leiden dat niet-bezwaarmakers minder toeslagen ontvangen, minder ouderenkorting, minder studiefinanciering, een hogere huur en een hogere eigen bijdrage in het kader van de Wet langdurige zorg of de Wet maatschappelijke ondersteuning? Zo ja, acht de regering het werkelijk aanvaardbaar dat degenen die niet (tijdig) bezwaar hebben gemaakt op zoveel vlakken worden benadeeld ten opzichte van de bezwaarmakers? Is dit volgens de regering juridisch houdbaar?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat deze aanpak mogelijk leidt tot veel meer bezwaarschriften in de toekomst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Belastingdienst een stijging van het aantal bezwaarschriften aan? Is de regering het met de ambtenaren van het Ministerie van Financiën en de leden van de SP-fractie eens dat het uitsluiten van de niet-bezwaarmakers leidt tot een lager vertrouwen in de overheid? Klopt het dat het uitsluiten van niet-bezwaarmakers zal leiden tot meer procedures en daarmee meer werkdruk voor de Belastingdienst? Met hoeveel extra werk als gevolg van deze uitsluiting houdt de regering rekening? Kan de Belastingdienst dit aan en acht de regering dit verantwoord?

Klopt het dat er bij de rechtbank Noord-Holland zelfs al rechtsherstel is geboden aan een niet-bezwaarmaker en dat er door de gekozen oplossing dus niet alleen het signaal uitgaat dat bezwaar maken loont maar ook dat procederen loont? Is dit de bedoeling van de regering? Hoe groot acht de regering het risico dat meer uitspraken van rechters zullen leiden tot rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers? Hoeveel niet-bezwaarmakers hebben inmiddels geprocedeerd? Hoeveel van hen moet rechtsherstel worden geboden?

Welke gevolgen heeft het voor de uitvoering van reguliere processen bij de Belastingdienst als er later opnieuw een traject voor rechtsherstel moet worden opgestart, omdat ook niet-bezwaarmakers volgens de rechter moeten worden gecompenseerd? Is de regering het met de ambtenaren eens dat dit een zeer onwenselijke situatie zou opleveren?

Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat er uiteindelijk rechtsherstel zal komen voor alle belastingbetalers die teveel hebben betaald en niet alleen voor bezwaarmakers?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel.

De leden van de ChristenUnie-fractie wijzen erop dat voor niet-bezwaarmakers in box 3 een rechtsmiddel openstaat, namelijk een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. Hoe zal de Belastingdienst hiermee omgaan, en welke juridische mogelijkheden heeft een niet-bezwaarmaker als het verzoek om ambtshalve vermindering niet wordt gehonoreerd door de Belastingdienst? Voorts vragen de leden van de ChristenUnie-fractie naar de opvolging van de motie Grinwis c.s. (Kamerstuknummer 32140–114) over het functioneren van de massaalbezwaarprocedure. Welke mogelijkheden ziet de regering om de massaalbezwaarprocedure te verbeteren, ook in het licht van de in deze motie genoemde overwegingen?

Het lid Omtzigt heeft kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel en heeft hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

2. Achtergrond bij het Kerstarrest

De leden van de CDA-fractie lezen in de Kamerbrief «Toelichting op besluit niet bezwaarmakers» van 20 september 2022: «Tijdens de integrale besluitvorming over de begroting heeft het kabinet besloten om geen rechtsherstel te bieden aan de niet-bezwaarmakers». Het gaat hierbij om circa twee miljoen belastingplichtigen die in de jaren 2017, 2018, 2019 en/of 2020 box 3-heffing hebben betaald, maar die niet tijdig (binnen zes weken na ontvangst van hun definitieve aanslag) bezwaar hebben aangetekend.

De leden van de CDA-fractie constateren dat hiermee deze groep belastingplichtigen wordt uitgesloten van de box 3-hersteloperatie. De leden van de CDA-fractie lezen voorts in de brief van 30 september: «Belastingplichtigen kunnen dus nog steeds een verzoek indienen tot ambtshalve vermindering. Deze verzoeken zullen echter worden afgewezen, conform het arrest van de HR». In lijn met de suggestie van de Raad van State om de brief over de niet-bezwaarmakers te betrekken bij de behandeling van onderhavige wetsvoorstel hebben de leden van de CDA-fractie over dit besluit een aantal vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de vrijgegeven beslisnota box 3 van 21 januari 2022 (deel 1) dat de Staatssecretaris van Financiën expliciet en persoonlijk zijn akkoord geeft op de volgende twee beslispunten: «1) «Bent u ermee akkoord dat aan alle andere belastingplichtigen aan wie over de belastingjaren 2017, 2018, 2019 of 2020 een definitieve of navorderingsaanslag opgelegd is en waarin een foutief berekend box 3 inkomen begrepen is herstel te bieden?» 2) «Bent u ermee akkoord dat de inspecteur deze aanslagen uit eigen beweging vermindert»». Deze leden vragen in hoeverre het bij voorbaat afwijzen van het indienen van een verzoek tot ambtshalve vermindering door de belastinginspecteur juridisch houdbaar is bij de belastingrechter. Deze leden vragen tevens of er gronden zijn op basis waarvan de rechter het afwijzen van een verzoek tot ambtshalve vermindering door de belastinginspecteur terzijde kan schuiven.

De leden van de CDA-fractie lezen in de vrijgegeven beslisnota box 3 van 8 maart 2022 (deel 2) dat de Staatssecretaris van Financiën zijn akkoord geeft op het bespreekpunt: «Wilt u in de vierhoek de voorkeur uitspreken voor het verbreden van de doelgroep naar belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt»?». Deze leden vragen op welke gronden de vierhoek concludeert dat het bieden van rechtsherstel aan de groep niet-bezwaarmakers tot precedentwerking kan leiden. Deze leden vragen wat de prijs is die de wetgever bereid is te betalen voor het herstellen van een fundamentele schending van rechten van belastingplichtigen, zoals de Hoge Raad in het Kerstarrest heeft vastgesteld (te weten: het recht op ongestoorde eigendom (artikel 1 EP van het EVRM) en het verbod op discriminatie (artikel 14 van het EVRM). De leden van de CDA-fractie vragen de regering verder of, indien het bieden van rechtsherstel in de jaren 2017, 2018, 2019 en/of 2020 voor de circa één miljoen spaarders leidt tot een eenmalige kostenpost van circa vier miljard euro, dit dan betekent dat rechtsherstel nooit meer dan 1.000 euro per burger per jaar mag kosten.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de vrijgegeven beslisnota box 3 van 9 juni 2022 (deel 5 en deel 6) blijkt dat de ambtenaren van het Ministerie van Financiën de mogelijkheid schetsen om het rechtsherstel voor de groep niet-bezwaarmakers buiten het fiscale domein te regelen. In de beslisnota staat: «De herstelkosten van de niet-bezwaarmakers buiten de fiscaliteit vallen volgens de begrotingsregels onder de uitgaven kant van de begroting. Dit zorgt mogelijk ook voor een andere manier van dekking.». De leden van de CDA-fractie vragen of de regering wil uitleggen en toelichten hoe het bieden van rechtsherstel aan de groep niet bezwaarmakers buiten de fiscaliteit en eventuele dekkingsopties kan vallen. Deze leden vragen voorts hoe deze vorm van rechtsherstel zijn gevolgen dan heeft voor de begroting.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de vrijgegeven beslisnota’s box 3 van 19 augustus 2022 (deel 6 en deel 7) blijkt dat de ambtenaren van het Ministerie van Financiën een nadere uitwerking van het wetgevingsproces hebben verstrekt aan de Staatssecretaris voor het geval dat zou worden besloten tot het bieden van rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers in box 3. In deze beslisnota wordt gesproken over een: «conceptadvies van de Landsadvocaat (LA), over de juridische houdbaarheid van opties voor rechtsherstel aan niet-bezwaarmakers (zie bijlage 6)». Deze leden constateren dat dit advies van de Landsadvocaat geen deel uitmaakt van de vrijgegeven beslisnota’s. Deze leden vragen of de regering dit (concept) advies van de Landsadvocaat over het bieden van rechtsherstel aan niet-bezwaarmakers met de Kamer wil delen. Deze leden vragen voorts of, als dit niet mogelijk is, de regering dit (concept) advies van de Landsadvocaat wil samenvatten en de juridische (on)houdbaarheid met de Kamer wil delen.

De leden van de CDA-fractie constateren dat de Staatssecretaris van Financiën in een interview met de podcast Betrouwbare Bronnen op 14 september 2022 stelt: «En nu kom ik op uw vraag terug. Nu hebt u geen bezwaar gemaakt. Daar heb ik vier scenario’s naar de Tweede Kamer gestuurd. Of je vergoedt iedereen. Nou dat kost tussen de 4 en 7 miljard. Of je doet niks omdat ook diezelfde Hoge Raad op 20 mei jongstleden gezegd heeft, als je geen bezwaar gemaakt hebt, op tijd. Dan heb je eigenlijk rechtens je kans laten lopen, maak ik één kanttekening bij. Iedereen heeft op basis van de wet de mogelijkheid om een verzoek tot ambtshalve vermindering in te dienen van zijn aanslag als het belastingjaar niet langer is dan vijf jaar geleden. Wat wil dat zeggen? We praten hier over het laatste jaar 2017. Iedereen heeft tot 31 december 2022 de mogelijkheid om een verzoek tot ambtshalve vermindering in te dienen. Dan zal je wel moeten aantonen, en dan ligt de verantwoordelijkheid dus bij de belastingplichtige, dat je werkelijk rendement lager was dan het forfaitaire rendement.». De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de integrale augustusbesluitvorming van het kabinet over de groep niet-bezwaarmakers in een tijdpad exact wil reconstrueren. Deze leden vragen of de regering, bij monde van de Staatssecretaris, kan aangeven waarom hij tussen de opname van dit interview met Betrouwbare Bronnen (voor 14 september) en Prinsjesdag (20 september) 180 graden is gedraaid ten aanzien van het bieden van rechtsherstel aan niet bezwaarmakers.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de vrijgegeven beslisnota box 3 van 1 april 2022 (deel 4) blijkt dat de Belastingdienst een inschatting heeft gemaakt van de uitvoeringsgevolgen en -kosten van de box 3-hersteloperatie. Deze leden vragen wat de uitvoeringsgevolgen en-kosten van het kabinetsbesluit om de groep niet bezwaarmakers uit te sluiten van rechtsherstel zijn. Deze leden vragen tevens welke (on)mogelijkheden zijn er om procesafspraken te maken, indien dit kabinetsbesluit leidt tot nieuwe juridische procedures waarbij de belangen van circa één miljoen spaarders in het geding zijn.

De leden van de CDA-fractie constateren dat uit de vrijgegeven beslisnota box 3 van 28 april 2022 (deel 5) blijkt dat: «beleidsbesluiten worden doorgaans voorgelegd aan de werkgroep Fiscaal uitvoeringsbeleid (FUB). Deelnemers aan de FUB zijn onder meer VNO-NCW, MKB-NL, LTO-vertegenwoordigers van werknemers en belastingadviseurs. De FUB heeft de mogelijkheid om commentaar te leveren op het conceptbeleidsbesluit.». Deze leden vragen of de regering kan aangeven wat voor beleidsbesluiten worden voorgelegd aan de werkgroep FUB. De leden van de CDA-fractie vragen verder in hoeverre de deelnemers aan de werkgroep FUB de belangen en rechten van particuliere belastingplichtigen vertegenwoordigen, indien er slechts vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers aan tafel zitten. Deze leden vragen de regering of het besluit van 20 september j.l. om niet bezwaarmakers uit te sluiten van rechtsherstel is voorgelegd aan de werkgroep FUB, en zo nee, waarom niet.

3. De voorgestelde aanpassingen

Kan de regering aan het lid Omtzigt aangeven waarom uiteindelijk besloten is niet bezwaarmakers niet tegemoet te komen? Uit de beslismemo’s lijkt het er in zijn ogen namelijk op dat de bewindspersonen van Financiën dit wel graag wilden. Graag wil het lid Omtzigt weten waarom ervoor is gekozen dat bezwaarmakers niet worden gecompenseerd. Het lid Omtzigt geeft de voorkeur aan een vermogenswinstbelasting. Verder wil het lid Omtzigt graag weten of alle stukken die beschikbaar waren als (juridisch) advies over box 3 in de afgelopen tien jaar nu openbaar zijn. Zo ja, dan ontvangt dit lid daarvan graag een overzicht.

3.1. Verlaging indien de nieuwe berekening leidt tot een lager voordeel uit sparen en beleggen

De leden van de D66-fractie vragen hoeveel belastingplichtigen naar verwachting onder de doelgroep vallen.

De leden van de SGP-fractie begrijpen en onderschrijven de keuze om de heffing alleen te verlagen indien het werkelijke rendement lager is dan het forfaitaire rendement en de heffing niet met terugwerkende kracht te verhogen. Onder andere daaruit vloeit voort dat 40 procent van de bezwaarmakers geen teruggave krijgt, omdat de oorspronkelijke berekening gunstiger was. Deze leden vragen of de regering een inschatting kan geven van de opbrengst uit box 3, indien in de afgelopen jaren belasting geheven zou zijn met inachtneming van de voorgestelde rendementspercentages in het voorliggende wetsvoorstel. Wat zijn de kenmerken van de groep bezwaarmakers die geen teruggave ontvangt? Zijn dit bijvoorbeeld vooral belastingplichtigen met grote vermogens? Zijn spaarders in deze groep ondervertegenwoordigd?

3.2. Doelgroep voor het rechtsherstel

De leden van de D66-fractie vragen of de regering kan toelichten welke risico’s kleven aan het uitbreiden van de doelgroep voor rechtsherstel met een beperking in de omvang van het vermogen. Bijvoorbeeld het bieden van rechtsherstel aan iedereen die een vermogen heeft tot een miljoen euro, ongeacht of zij bezwaar hebben gemaakt of niet.

De leden van de D66-fractie vragen de regering welke redenen er zijn dat een aanslag voor kalenderjaar 2017 in 2021 nog niet vaststaat. De leden van de D66-fractie vragen hoe lang het voegen bij het massaal bezwaar voor belastingplichtigen heeft opengestaan. Deze leden vragen de regering tevens op welke wijze belastingplichtigen zich konden voegen bij de masaalbezwaarprocedures. Was dit voor hen eenvoudig? De leden van de D66-fractie vragen hoe vaak het voorkomt dat mensen betalingsproblemen hebben bij het betalen van box 3-belastingschuld.

De leden van de D66-fractie vragen de regering of kan worden toegelicht waarom ervoor is gekozen enkel rechtsherstel te bieden aan belastingplichtigen die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures en aan andere belastingplichtigen van wie de aanslag over het kalenderjaar 2017, 2018, 2019 of 2020 nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of het bieden van rechtsherstel aan belastingplichtigen die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures en aan andere belastingplichtigen van wie de aanslag over het kalenderjaar 2017, 2018, 2019 of 2020 nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 leidt tot rechtsongelijkheid of dan wel verschil in behandeling van belastingplichtigen?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre er verzoeken om ambtshalve vermindering zullen worden ingediend en in hoeverre de regering verwacht dat er nieuwe bezwaarprocedures worden opgestart naar aanleiding van het voorliggende wetsvoorstel?

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat veel mensen de afbakening van de doelgroep als oneerlijk ervaren, omdat alleen de mensen die bezwaar hebben gemaakt eronder vallen. Snapt de regering dat dit als oneerlijk wordt ervaren? Ziet de regering het risico op het ontstaan van een «compensatiesamenleving», waarbij er een prikkel is voor burgers om steeds om compensatie te vragen of bezwaar aan te tekenen? Vindt de regering het wenselijk dat de burgers die het best voor zichzelf opkomen en het meest mondig zijn daarvoor beloond worden, terwijl de stille burgers buiten de boot vallen?

3.3. Uitgangspunt nieuwe berekening: werkelijke samenstelling van het vermogen

De leden van de D66-fractie vragen of de veronderstelde forfaitaire samenstelling van vermogen door de Hoge Raad als enig bezwaar voor het box 3-stelsel is aangemerkt. Deze leden vragen tevens of, als niet was gekozen om het oude box 3-stelsel te vervangen door het stelsel waarover de Hoge Raad nu een uitspraak heeft gedaan, er dan geen rechtsherstel geboden zou moeten worden. Deze leden vragen of het oude stelsel niet nog minder voordelig was dan het stelsel waarover de Hoge Raad negatief heeft geoordeeld. Deze leden vragen hoe dit zich precies tot elkaar verhoudt. De leden van de |D66-fractie vragen of kan worden gemotiveerd hoe met het aansluiten bij de daadwerkelijke vermogenssamenstelling de bezwaren van de Hoge Raad worden weggenomen. Deze leden vragen tevens of het leerpunt van deze uitspraak is dat niet meer gewerkt moet worden met twee forfaits in één belastingstelsel ter bepaling van de grondslag. De leden van de D66-fractie vragen of bij de aanpassing van het box 3-stelsel waarin is overgegaan op een stelsel met een forfaitaire vermogenssamenstelling is overwogen om aan te sluiten bij het stelsel dat nu wordt geïntroduceerd in de overbruggingswet, namelijk met een daadwerkelijke vermogenssamenstelling in drie categorieën. Waarom wel, dan wel waarom niet? Deze leden constateren namelijk dat ook toen een aanpassing is gepleegd in het stelsel indachtig de tik op de vingers die de wetgever toen al kreeg met betrekking tot het hanteren van een forfait in box 3 en aanhoudende klachten van belastingplichtigen.

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven in hoeverre er nieuwe bezwaarprocedures worden verwacht nu de vaststelling van rendementen op forfaitaire wijze worden bepaald?

Kan de regering aan de leden van de PVV-fractie aangeven of en in hoeverre er bij bepaling van de nieuw vastgestelde rendementen eveneens rekening is gehouden met inflatie?

3.4. Nieuwe berekening inkomen uit sparen en beleggen

De leden van de VVD-fractie vragen of de regering het (juridisch) houdbaar acht dat obligaties van risicomijdende beleggers in het voorliggende wetsvoorstel in dezelfde categorie is opgenomen (te weten: «Overige bezittingen (II)») als historisch gemiddeld veel beter renderende aandelen en onroerend goed? Acht de regering de percentages «Overige bezittingen (II)», mede in het licht van het Kerstarrest van de Hoge Raad, (juridisch) houdbaar gelet op het feit dat, in ieder geval in 2022, de aandelenkoersen in het algemeen fors zijn gedaald?

De leden van de D66-fractie vragen de regering of in de gemiddelde maandelijkse rente over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens ook hypotheken van eigen woningen worden meegerekend. Deze leden vragen of, als dit het geval is, dan niet een onderschatting wordt gegeven van de maandelijkse gemiddelde rente over woninghypotheken in box 3, omdat de hypotheekrente van een eigen woning doorgaans lager is dan een woning die in box 3 valt. Deze leden vragen of het dan nog logisch is om aan te sluiten bij dat gemiddelde en welke andere gemiddeldes zijn overwogen.

De leden van de D66-fractie vragen te bevestigen dat per belastingjaar wordt getoetst of iemand geld terugkrijgt of niet en dat hierdoor wel mensen over meerdere jaren genomen positieve beleggingsresultaten alsnog belastingvermindering kunnen krijgen vanwege een slecht jaar.

De leden van de D66-fractie vragen de regering om te bevestigen dat de rendementsgrondslag in generieke zin wordt verminderd met het heffingsvrije vermogen en dat hierin door de belastingplichtige geen keuze in te maken is. Deze leden vragen of hiervan een rekenvoorbeeld kan worden gegeven hoe dat precies uitwerkt.

De leden van de CDA-fractie lezen in de memorie van toelichting dat voor de berekening van het rendement in vermogenscategorie I (banktegoeden) wordt aangesloten bij het gemiddelde van de maandelijkse percentages in het kalenderjaar van de gemiddelde rente op deposito's van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals bijgehouden door De Nederlandsche Bank. Deze leden constateren dat hiermee wordt afgeweken van de forfaitaire percentages in het oude stelsel, terwijl voor vermogenscategorie II (overige bezittingen) wel wordt aangesloten bij de percentages uit het oude stelsel. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan toelichten waarom voor deze optie is gekozen en waarom er dus wordt afgeweken van de percentages uit het oude stelsel. Deze leden vragen of de gekozen optie ertoe leidt dat beter wordt aangesloten bij de werkelijkheid en of de keuze voor de rendementspercentages uit het oude stelsel wellicht juridisch niet houdbaar zou zijn. Deze leden vragen ook of het klopt dat deze keuze ertoe leidt dat het totale compensatiebedrag hoger uitvalt.

De leden van de SGP-fractie lezen dat het forfaitaire rendement van schulden wordt gebaseerd op de hypotheekrentes. In hoeverre is dat representatief voor de rendementspercentages die gelden voor schulden van huishoudens in het algemeen? Welk percentage schulden in box 3 is te herleiden tot hypotheken en welk deel van de schulden vallen onder consumptieve kredieten? Wat is het gemiddelde rentepercentage van consumptieve kredieten in box 3?

De leden van de SGP-fractie constateren dat banktegoeden en schulden niet meer verrekenbaar zijn, waar dat in het oorspronkelijke stelsel wel het geval was. Hierdoor kan het in bepaalde gevallen voorkomen dat belastingplichtigen voor een hoger bedrag in de heffing worden betrokken. Mede ook omdat de forfaitaire rendementen op de verschillende vermogenscategorieën verschilt. Wat is de reflectie van de regering daarop? In hoeverre ervaren belastingplichtigen hierdoor nadelen?

De leden van de SGP-fractie hebben vragen over het gebruik van een gewogen gemiddelde van diverse vermogenscategorieën als het gaat om het forfaitaire rendement op overige bezittingen. Is dit in lijn met het arrest van 24 december 2021 (Kerstarrest)? Verwacht de regering op dit punt nieuwe rechtszaken? Is deze benadering juridisch houdbaar? Deze leden lezen dat de regering in antwoord op opmerkingen van de Raad van State hierover aangeeft dat een verdere uitsplitsing niet mogelijk is. Deze leden begrijpen dat, maar wijzen er wel op dat dit juist een kernpunt was van het genoemde arrest. Hoe ziet de regering dit? Kan het hierdoor niet voorkomen dat belastingplichtigen bijvoorbeeld geacht worden risicovol te beleggen, terwijl zij dat in werkelijkheid niet doen? En dat het werkelijke rendement alsnog niet aansluit bij het forfaitaire rendement? Wat is overwogen om dit op te lossen?

Daarnaast lezen de leden van de SGP-fractie dat voor het forfaitaire rendement op overige bezittingen is gerekend met het gemiddelde rendementspercentage op lange termijn. Het herstel richt zich echter op de jaren 2017 tot en met 2022. In hoeverre komt het langetermijn-rendement overeen met het gemiddelde rendement in die jaren? Waarom is niet gekozen voor daadwerkelijke gemiddelde rendement in enkel de zes jaren waarover herstel geboden wordt?

De leden van de SGP-fractie hebben aanvullende vragen over het gebruik van het heffingsvrije vermogen. Klopt het dat het totale vermogen (banktegoeden plus overige bezittingen minus schulden) wordt verminderd met het heffingsvrije vermogen? Klopt het dat daardoor belastingplichtigen met vooral «overige bezittingen» relatief meer profiteren van het heffingsvrij vermogen dan spaarders met vooral banktegoeden? Het rendement over het heffingsvrij vermogen (waarover dus niet wordt geheven) is bij de laatste groep namelijk veel lager dan bij de eerste groep. Hoe beoordeelt de regering dit?

3.5. Partnerverdeling

De leden van de D66-fractie vragen of het klopt dat wanneer slechts één partner bezwaar heeft ingediend ook slechts één partner rechtsherstel krijgt. Deze leden vragen waarom hiervoor is gekozen en vragen of de regering begrijpt dat partners die gezamenlijk aangifte moeten doen er redelijkerwijs vanuit konden gaan dat zij ook gezamenlijk bezwaar hadden ingediend.

De leden van de CDA-fractie lezen dat belastingplichtigen van wie de aanslag op 4 februari 20222 onherroepelijk vaststond geen mogelijkheid meer hebben om de partnerverdeling in de gezamenlijke aangifte te wijzigen. Deze leden vragen of de regering nader kan toelichten uit welke wettelijke regeling dit volgt. Deze leden vragen of er inmiddels wel al verzoeken om vermindering zijn binnengekomen die zien op een gewijzigde partnerverdeling en zo ja, hoeveel verzoeken dit betreft en hoe de Belastingdienst met deze verzoeken omgaat.

De leden van de CDA-fractie vragen de regering hoe de regering aankijkt tegen het aanpassen van de partnerverdeling waardoor het mogelijk wordt met inachtneming van de reguliere vijfjaarstermijn voor indiening van een verzoek om ambtshalve vermindering, de verdeling kan worden herzien inzake box 3 over de jaren 2017–2020 indien toepassing van de spaarvariant bij één of beide partners, in combinatie met een andere partnerverdeling dan de verdeling zoals is toegepast in de ingediende belastingaangifte(n), tot een gunstiger uitkomst leidt.

4. Forfaitaire rendementspercentages

De leden van de D66-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat in de toekomst niet meer met dubbele forfaits zou moeten worden gewerkt in een belastingstelsel. Deze leden vragen tevens of de regering zeker is dat ook de drie gekozen vermogenscategorieën (en niet meer) voldoende zijn om een fijnmazig systeem van herstel op te zetten wat de proportionaliteitstoets doorstaat. Deze leden vragen de regering om dit te onderbouwen. Tevens vragen deze leden of veel bezwaarprocedures in deze herstelfase worden verwacht en hoe de Belastingdienst hier mee om wil gaan.

5. Overwogen alternatieven voor rechtsherstel

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat enkele alternatieven overwogen zijn. Deze leden vragen de regering om toe te lichten hoe deze alternatieven zich verhouden tot de gekozen methode als het gaat om de verwachte budgettaire derving, uitvoerbaarheid en kans op het doorstaan van de proportionaliteitstoets van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Heeft de regering hier op basis van volledige informatie een kosten-batenanalyse gemaakt en op basis daarvan een keuze gemaakt of zijn de alternatieven op basis van individuele onwenselijke eigenschappen afgekeurd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat het doel van het onderhavige wetsvoorstel is om rechtsherstel te bieden. Het bevreemdt deze leden mede in dat licht dat er nauwelijks aandacht besteed wordt aan de groep niet-bezwaarmakers. Ook in opsomming van overwogen alternatieven voor rechtsherstel wordt er nauwelijks op ingegaan, enkel de optie om de gehele box 3-opbrengst terug te betalen biedt deze groep herstel. Waarom wordt aan deze groep voorbijgegaan?

Daarnaast delen de leden van de SGP-fractie met de regering de zorg dat generiek iedereen herstel bieden een grote druk op de overheidsfinanciën legt. Tegelijk leidt dat in de samenleving terecht tot een gevoel van onrechtvaardigheid. Door het voorliggende wetsvoorstel worden belastingplichtigen enkel recht gedaan als zij bezwaar gemaakt hebben. Deze leden vragen of de regering nader in kan gaan op de overwogen alternatieven om ook niet-bezwaarmakers te compenseren, zoals onder andere verwoordt in het advies van de Landsadvocaat. Waarom is daarvoor niet gekozen? Wat zijn de gevolgen van de alternatieven voor de uitvoering? Wat zijn de budgettaire consequenties van de twee alternatieven die aan de Landsadvocaat zijn voorgelegd? Waarom is niet gekozen om vooral kleine spaarders herstel te bieden?

De leden van de SGP-fractie begrijpen dat een ruimer rechtsherstel tot hogere overheidsuitgaven leidt. Uit de stukken blijkt dat onder andere de grote maatschappelijke opgaven en de bijbehorende uitgaven hebben geleid tot de keuze om niet over te gaan tot compensatie van niet-bezwaarmakers. Deze leden hebben moeite met het feit dat de keuze om al dan niet rechtsherstel te bieden afhangt van de macro-economische omstandigheden en van de overige uitdagingen waar de overheid voor staat. Betekent dat bijvoorbeeld dat er wel rechtsherstel zou geboden worden als er wel budgettaire middelen beschikbaar waren?

5.3. De gehele box 3-opbrengst terugbetalen

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoe groot het bedrag zou zijn als de gehele box 3-opbrengst zou worden terugbetaald. Deze leden vragen tevens of het klopt dat dan ook veel mensen worden gecompenseerd die ontzettend veel vermogen hebben (belastingplichtigen met meer dan een miljoen euro vermogen). Deze leden vragen tevens hoeveel miljonairs in box 3 belasting betalen. De leden van de D66-fractie vragen hoeveel mensen meer dan een miljoen euro aan vermogen hebben in box 3. Tevens vragen deze leden hoeveel mensen meer dan een half miljoen euro aan vermogen hebben in box 3. De leden van de D66-fractie vragen hoeveel de uitvoeringskosten zijn van deze variant en hoeveel de uitvoeringskosten zijn van de varianten waarbij de gehele box 3-opbrengst wordt terugbetaald.

6. Budgettaire effecten

De leden van de D66-fractie vragen wat de budgettaire opbrengst in box 3 is in de jaren 2010 tot 2021. Deze leden vragen tevens hoeveel miljonairs belasting betalen in box 3 voor de jaren 2010 tot 2021 en welke portie hun belastingdeel is van het geheel aan box 3-opbrengsten. Deze leden vragen hoeveel miljonairs in box 3 belasting zouden betalen als schulden niet verrekenbaar zouden zijn en hoeveel belasting zou er méér worden betaald in box 3 als schulden aan de eigen woning niet kunnen worden verrekend met box 3-vermogen.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de regering een duidelijk overzicht kan maken van de volledige verwachte derving van zowel het rechtsherstel als de overbrugging de komende jaren met daarbij duidelijk aangegeven welke parameters en veronderstellingen zijn gebruikt om tot deze raming te komen.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat de regering aangeeft dat de budgettaire derving van 2.830 miljoen euro wordt gedekt door de lasten in box 2 en box 3 te verhogen. Deze leden vragen de regering om dit te onderbouwen door in een tabel aan te geven welke maatregelen genomen worden, wat de opbrengst per maatregel is en wat de totale opbrengst is. Voorts vragen deze leden daarbij ook de verwachte derving door de Overbruggingswet box 3 mee te nemen. Klopt het dat de volledige derving van zowel het rechtsherstel als de Overbruggingswet gedekt worden door maatregelen in box 2 en box 3?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn daarnaast nieuwsgierig naar de budgettaire consequenties van het compenseren van de volledige groep box 3-betalers, in plaats van alleen de bezwaarmakers. Kan de regering inzichtelijk maken wat de budgettaire derving dan zou zijn? Kan de regering een scenario maken waarin die volledige derving in deze kabinetsperiode wordt gedekt binnen box 2 en box 3, bijvoorbeeld door het tarief in box 3 verder te verhogen? Wat vindt de regering van dit scenario? Is de regering bereid dit alternatief uit te voeren, en zo nee, waarom niet?

De leden van de SGP-fractie vragen of doorwerking van het onderhavige wetsvoorstel op bijvoorbeeld de hoogte van toeslagen ook is betrokken bij de budgettaire effecten? Doordat het voordeel uit sparen en beleggen in sommige situaties lager wordt vastgesteld, kunnen in de ogen van deze leden bij sommige belastingplichtigen de toeslagen namelijk hoger worden vastgesteld. Wat zijn daarvan de budgettaire gevolgen?

7. Gevolgen voor het bedrijfsleven en burger

7.1. Inkomenseffecten

De leden van de SGP-fractie wijzen op het feit dat het voordeel uit sparen en beleggen als gevolg van het onderhavige wetsvoorstel ook hoger kan worden vastgesteld, zoals ook blijkt uit het feit dat 40 procent van de bezwaarmakers geen herstel krijgt. Leidt dit ook tot lagere toeslagen en/of hogere eigen bijdragen?

7.4. Beroep op het doenvermogen

De leden van de D66-fractie vragen de regering hoeveel belastingplichtigen die mogelijk in aanmerking komen voor rechtsherstel ook een beroep hebben gedaan op de aftrek van specifieke zorgkosten of aftrekbare giften.

8. Uitvoeringsaspecten

De leden van de VVD-fractie vragen de regering hoeveel van de ingeschatte 494,9 fte’s inmiddels zijn aangesteld en/of werkzaam bij deze hersteloperatie. Zo deze nog niet zouden zijn aangesteld, waar zitten dan de knelpunten en wat zijn de gevolgen daarvan voor zowel deze hersteloperatie als lopende (primaire) processen van de Belastingdienst? Hoe worden de gesignaleerde risico’s in verband met de uitvoering van deze hersteloperatie (minder toezichtactiviteiten door en slechtere bereikbaarheid van de Belastingdienst) zoveel mogelijk voorkomen en hoe wordt daarop geanticipeerd? Wanneer in 2022 kan de Kamer de aangekondigde herijking van de uitvoeringstoets tegemoetzien? Kan tevens, indien beschikbaar, een overzicht worden gegeven van de inhoudelijke geschilpunten uit de bezwaren en verzoeken?

De leden van de D66-fractie vragen de regering in hoeverre het politiek bestuur betrokken is bij de prioritering van het IV-portfolio. Deze leden vragen tevens hoe die prioritering tot stand komt en hoeveel jaar van tevoren hier een eerste prioritering in wordt gemaakt en hoe eenvoudig dit kan worden aangepast. De leden van de D66-fractie lezen dat geaccepteerd moet worden dat minder toezichtactiviteiten kunnen worden uitgevoerd. Deze leden vragen of dit alleen betrekking heeft op het box 3-domein of ook over andere domeinen. De leden van de D66-fractie lezen tevens dat een slechtere bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening een gevolg is van mogelijke klantreacties. Deze leden vragen waarom hiervoor wordt gekozen. Het werven van telefonisch personeel is naar verwachting van deze leden immers eenvoudiger dan IT-personeel. Deze leden vragen of alle belastingplichtigen door de hersteloperatie last gaan hebben van een slecht bereikbare belastingtelefoon. Deze leden vragen voor hoe lang dit zo zal zijn. Deze leden vragen tevens of is overwogen om een aparte telefoonlijn op te zetten voor belastingplichtigen die rechtsherstel in box 3 krijgen, zoals ook is gebeurd voor toeslagenouders, zodat de belastingtelefoon enigszins wordt ontzien. De leden van de D66-fractie vragen hoe groot de groep is aan belastingplichtigen die een brief heeft gekregen waarin staat dat zij geen teruggaafkrijgen. De leden van de D66-fractie vragen hoe lang het herstelproces gaat duren en wanneer kan worden verwacht dat ook het hersteltraject van de andere belastingjaren wordt gestart.

De leden van de SGP-fractie lezen dat de uitvoerbaarheid mede afhangt van het aantal klantreacties. Hoeveel klantreacties verwacht de regering? Hoe wordt op een hoger dan verwacht aantal klantreacties geanticipeerd?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de hersteloperatie grote druk zet op de uitvoering. Het zal vermoedelijk leiden tot minder toezichtactiviteiten en een slechtere bereikbaarheid van de telefonische dienstverlening. Wat zijn nog meer gevolgen van de hersteloperatie? Zijn er bepaalde trajecten die vertraging oplopen? Kan de regering nader ingaan op de gevolgen van de hersteloperatie voor de uitvoering van de Belastingdienst als geheel?

De leden van de SGP-fractie vragen de regering wanneer de herijking van het uitvoeringsbesluit plaatsvindt.

9. Advies en consultatie

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de bedoeling van het wetsvoorstel is om te voldoen aan het Kerstarrest. Deze leden vragen daarom of de regering heeft laten onderzoeken of het rechtsherstel volgens de voorgestelde methode voldoet aan dit arrest en dus de proportionaliteitstoets van het EVRM kan doorstaan. Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Zo nee, waarom heeft de regering dit nog niet gedaan en is de regering van plan dit alsnog te doen? Deelt de regering de mening van deze leden dat een nieuw arrest van de Hoge Raad beter voorkomen kan worden?

OVERIG

De leden van de CDA-fractie lezen in het op 28 juni jl. gepubliceerde beleidsbesluit rechtsherstel box 3: «een wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen werkt door in het verzamelinkomen en kan daarmee gevolgen hebben voor andere onderdelen uit de aanslag inkomstenbelasting en andere inkomensafhankelijke regelingen». De leden van de CDA-fractie missen in het wetsvoorstel een nadere toelichting op dit punt en vragen of de regering hierop nader kan ingaan. Deze leden vragen of mensen van wie het verzamelinkomen lager wordt vanwege het rechtsherstel met terugwerkende kracht een beroep kunnen doen op inkomensafhankelijke regelingen, bijvoorbeeld toeslagen. Zo ja, dan vragen de leden van de CDA-fractie de regering hoe dit precies in de praktijk werkt en of belastingplichtigen die hiervoor in aanmerking komen zelf actie moeten ondernemen of dat deze mensen door de Belastingdienst worden geïnformeerd. Deze leden vragen ook welke uitvoeringslasten dit met zich mee brengt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Lips

Naar boven