36 200 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2023

Nr. 228 BRIEF VAN DE MINISTERS VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP EN VOOR PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 13 juni 2023

Hierbij ontvangt u twee rapporten van onderzoeken die de Inspectie van het Onderwijs heeft uitgevoerd naar de begrotingen van onderwijsbesturen. Deze onderzoeken gaan over een verschijnsel dat de inspectie de «begrotingsdip» heeft genoemd.

Het eerste rapport bevat een kwantitatieve analyse van financiële data uit de meerjarenbegrotingen van alle onderwijsbesturen en bevat inzichten uit de literatuur naar oorzaken en verklaringen van dit verschijnsel. Het tweede rapport gaat in op de vraag hoe besturen het eigenlijk doen die jaar in, jaar uit wél goede aansluiting tussen meerjarenbegroting en jaarbegroting hebben én die daardoor niet onnodig geld over houden.

Aanleiding voor het onderzoek was de constatering van de inspectie in het rapport de Financiële Staat van het Onderwijs 2019 (Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 175) dat bij veel besturen de gerealiseerde rentabiliteit of het financieel resultaat hoger uitvalt dan de begrote rentabiliteit of het resultaat in de jaarbegroting. Dat wil zeggen dat deze besturen elk jaar onbedoeld geld overhouden. Dat is niet wenselijk: geld dat voor onderwijs bestemd is, moet immers aan onderwijs uitgegeven worden.

Uit het onderzoek komt naar voren dat er in àlle onderwijssectoren in 2018, 2019 en 2020 besturen zijn waarvoor geldt dat hun jaarbegroting voor het komende jaar veel behoudender is over het verwachte financiële resultaat dan in de jaren daarvoor.

De inspectie constateert dat deze besturen door middel van effectief financieel beheer en monitoren van de begroting beter zouden kunnen sturen op een goed evenwicht tussen uitgaven en inkomsten. Permanente aandacht is geboden. Immers, op het moment van begroten zijn er vanzelfsprekend nog veel onzekerheden. Deze permanente aandacht is zeker ook nodig voor de meerjarenbegroting waarvan de voorspellingen verder in de toekomst liggen. Naast deze onzekerheid over toekomstige gebeurtenissen, uitgaven en inkomsten kan voorzichtigheid een rol spelen bij het ontstaan van verschillen tussen begroting en realisatie.

Om te onderzoeken welke stappen besturen kunnen nemen heeft de inspectie interviews gehouden bij besturen waar het bovenstaande verschijnsel zich in de onderzochte periode juist niet voordeed. Hieruit komt een drietal succesfactoren naar voren:

  • 1. Een meerjarige insteek bij het begroten, dus niet slechts één jaar vooruitkijken, maar steeds over meerdere jaren tegelijk.

  • 2. Betrokkenheid van de budgethouders – oftewel degenen die het geld daadwerkelijk uitgeven – in het hele begrotingsproces (dus komend jaar en meerjarig).

  • 3. Gedurende het jaar nauwgezet alle uitgaven en inkomsten volgen en direct reageren op afwijkingen in het verwachte resultaat, erop gericht om aan het eind van het jaar op de begroting uit te komen. Hierbij helpt meerjarig kijken en daarnaast een goed financieel systeem.

Deze bevindingen uit de onderzoeken zijn vanzelfsprekend interessant voor onderwijsbesturen. Zij kunnen immers lering trekken uit de bevindingen om de voorspelbaarheid van hun meerjarig resultaat te vergroten en het begrotingsproces te verbeteren.

Daarom zal de inspectie de beide rapporten binnenkort op haar website plaatsen en via verschillende communicatiekanalen onderwijsbestuurders in alle sectoren op de hoogte van de publicatie stellen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H. Dijkgraaf

De Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs, A.D. Wiersma

Naar boven