36 200 VII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2023

Nr. 45 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 11 oktober 2022

1. Inleiding

Op 24 juni 2022 heb ik het advies ontvangen van het Adviescollege rechtspositie politieke ontvangen over de vergoeding voor de werkzaamheden van leden van provinciale staten en de leden van het algemeen bestuur van een waterschap. Bij deze treft u het standpunt van het kabinet op dit advies aan.

Het adviescollege heb ik bij brief van 9 mei 2022 gevraagd advies over de vergoeding voor de werkzaamheden voor de leden van provinciale staten en voor leden van het algemeen bestuur van een waterschap uit te brengen aan de hand van de volgende vragen:

  • Welke afwegingen en argumenten dienen te worden gehanteerd om de vergoeding voor werkzaamheden voor de leden van provinciale staten en voor leden van het algemeen bestuur van een waterschap aan te passen?

  • Op welke hoogte dient de vergoeding voor de werkzaamheden voor leden van provinciale staten en voor leden van het algemeen bestuur van een waterschap te worden vastgesteld?

  • Wat is een geschikte ingangsdatum voor een eventuele aanpassing van de vergoeding? Is terugwerkende kracht aangewezen?

  • Hoe past de voorgestelde aanpassing binnen de beloningsverhoudingen van de politieke ambtsdragers van de decentrale overheden?

Het kabinet heeft veel waardering voor het eerste advies van het adviescollege en wil dan ook de aanbevelingen van het advies volgen. De verhoging van de vergoeding van de leden van provinciale staten en de algemeen besturen van de waterschappen is nodig om de aantrekkelijkheid van deze ambten te behouden en voldoende kandidaten te interesseren voor deze belangrijke volksvertegenwoordigende functie van lid van de provinciale staten of de algemeen besturen van de waterschappen. Hiermee kan tijdig duidelijkheid worden geboden voor de kandidaatstelling voor de verkiezingen van de provinciale staten en de algemeen besturen van de waterschappen in 2023.

2. Kabinetstandpunt

De adviespunten van het adviescollege zijn hieronder cursief aangehaald.

Adviespunt vergoeding voor de werkzaamheden leden provinciale staten

Het college adviseert de door SEO Economisch Onderzoek voorgestelde maatstaf te concretiseren, door voor Statenleden uit te gaan van het gemiddelde van de vergoedingen voor de beide laatste categorieën inwonertallen in de categorie middelgrote gemeenten, wat neerkomt op een bedrag van € 1.526,07 per maand. Dit leidt tot een gerechtvaardigde en naar het oordeel van het college beheerste verhoging van het huidige bedrag van de vergoeding, met ca. 16%.

In navolging van het adviescollege onderschrijft het kabinet dat de taakzwaarte van Statenleden is toegenomen en dat de vergoeding ontoereikend is om gederfde inkomsten uit werk te compenseren. Verder wordt de vergoeding door veel Statenleden al zeer geruime tijd als te laag ervaren. Het mogelijk gevolg van de te laag ervaren vergoeding is dat het ambt minder aantrekkelijk wordt voor burgers en zij zich niet (opnieuw) verkiesbaar stellen als Statenlid.

Er is daarom reden de vergoeding voor Statenleden aan te passen en in lijn te brengen met onder andere de toegenomen taakzwaarte. Door uit te gaan van het gemiddelde van de vergoedingen van raadsleden van middelgrote gemeenten (gemeenten in de bezoldigingsklasse van 40.001–60.000 inwoners en van 60.001–100.000 inwoners), blijft er binnen het bouwwerk van vergoedingen een eigen salarispositie voor Statenleden bestaan die leidt tot een gerechtvaardigde en beheerste verhoging van de vergoeding.

Het kabinet onderschrijft daarom het advies van het college om de vergoeding voor de werkzaamheden voor de leden van provinciale staten structureel te verhogen tot een bedrag van € 1.526,07 (maandbedrag geldend voor 2022). Daarbij blijft de systematiek gehandhaafd om de vergoeding voor de werkzaamheden jaarlijks per 1 januari aan te passen aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid.

Adviespunt vergoeding voor de werkzaamheden leden algemeen bestuur waterschap

Ook voor het advies over de vergoeding voor leden van algemeen besturen van de waterschappen sluit het college aan bij het voor de Statenleden gebruikte criterium, en wil daarbij uitgaan van het gemiddelde van de vergoedingen voor raadsleden bij de genoemde twee categorieën inwonertallen van de middelgrote gemeenten. Het college deelt het door de onderzoekers van SEO Economisch Onderzoek voorgestelde bescheiden karakter van een verhoging. Uitgaande van een verhoging met drie procentpunt van de in 2008 vastgestelde basis van 35% van de vergoeding van een raadslid in de toenmalige inkomensklasse van 60.001–80.000 inwoners, komt dat neer op een bedrag van € 580,00 (38% van € 1.526,07), een verhoging met bijna 8%. Dit is een verhoging die naar het oordeel van het college in een redelijke verhouding staat tot de geadviseerde verhoging van de vergoeding voor Statenleden, die immers al sinds de jaren zeventig niet meer is herijkt.

Het kabinet onderschrijft ook het advies van het college om de vergoeding voor de werkzaamheden voor de leden van de algemene besturen van de waterschappen structureel te verhogen tot een bedrag van € 580,00 (maandbedrag geldend voor 2022). Door ook hier uit te gaan van een percentage van het gemiddelde van de vergoedingen van raadsleden van middelgrote gemeenten, blijft er binnen het bouwwerk van vergoedingen een eigen salarispositie voor leden van de algemene besturen van waterschappen bestaan die ook hier leidt tot een gerechtvaardigde en beheerste verhoging.

Daarbij blijft de systematiek gehandhaafd om de vergoeding voor de werkzaamheden jaarlijks per 1 januari aan te passen aan de hand van het door het Centraal Bureau voor de Statistiek vastgestelde indexcijfer CAO-lonen overheid.

Adviespunt terugwerkende kracht

Het college doet geen concreet voorstel voor terugwerkende kracht. De aanleiding voor de verhoging van de vergoedingen is in een ver(der) verleden gelegen, en besluitvorming over de aanpassing van de vergoedingen is enige tijd aangehouden, om diverse redenen. Op zichzelf maakt dat een bepaalde terugwerkende kracht goed verdedigbaar, maar een advies over een preciezer tijdstip is niet makkelijk te geven. Het college acht het daarom zowel verdedigbaar als de verhoging van de vergoeding in zou gaan per 1 januari 2022, als ook dat deze in de toekomst gaat gelden, uiterlijk met ingang van de verkiezingen van maart 2023. Het college laat aan de Minister over of zij het wenselijk vindt aan het voorstel terugwerkende kracht te verlenen en vanaf wanneer.

Het college acht het verdedigbaar als de verhoging van de vergoedingen in zou gaan per 1 januari 2022, als ook dat deze in de toekomst gaat gelden, uiterlijk met ingang van de verkiezingen van maart 2023. Beide opties legt het college als advies voor, zo leest het kabinet in het adviesrapport.

In de integrale visie rechtspositie politieke ambtsdragers heeft eerder het kabinet als uitgangspunt geformuleerd dat het begin van de nieuwe zittingsperiode het ijkpunt is voor de ingangsdatum van nieuwe aanspraken. Iedere ambtsdrager valt tot aan de eerstvolgende zittingsperiode onder hetzelfde (oude) regime. Daarna geldt voor iedereen het nieuwe regime. Het adviescollege constateert terecht dat de adviesaanvraag met spoed is gedaan vanwege de kandidaatstelling voor de komende verkiezingen van provinciale staten en de algemene besturen van waterschappen. Daarmee is de aanpassing van de vergoeding vooral gericht op de kandidaten voor deze aanstaande verkiezingen. De door het kabinet gekozen inwerkingtredingsdatum is dan ook in lijn met de reden voor het aanpassen van de vergoeding: het aantrekkelijk houden van het ambt voor de kandidaat-volksvertegenwoordigers voor de aanstaande verkiezingen.

Het kabinet concludeert dat de ingangsdatum voor de aanpassing van de vergoeding voor de werkzaamheden de datum van aantreden van de nieuwe volksvertegenwoordigers na de aanstaande verkiezingen van maart 2023 zal zijn.

Adviespunt samenhangende bezoldigingssystematiek

Het college overweegt ten slotte dat vaste beloningsverhoudingen tussen verschillende categorieën politieke ambtsdragers wellicht zouden kunnen

leiden tot een duidelijke(r) samenhang en minder discussie bij eventuele aanpassing van de hoogte van de vergoeding dan bij incidentele aanpassingen wellicht het geval is. Om die reden zou het college bij een latere gelegenheid op een dergelijke systematiek willen terugkomen.

Terecht constateert het adviescollege dat incidentele aanpassingen van vergoedingen binnen het samenhangend geheel van de vergoedingen voor politieke ambtsdragers het risico met zich mee brengen dat de hoogte van andere vergoedingen ook ter discussie wordt gesteld. Het adviescollege wil zich graag nader uitgebreid beraden op de beloningsverhoudingen van politieke ambtsdragers. Het kabinet kan de veronderstelling volgen dat het vastleggen van vaste beloningsverhoudingen tussen verschillende categorieën politieke ambtsdragers kan leiden tot een duidelijker samenhang en minder discussie. Het kabinet ziet een dergelijk advies over een geëigende bezoldigingssystematiek voor politieke ambtsdragers graag tegemoet.

3. Financiële gevolgen

De hogere vergoeding van de leden van provinciale staten bedraagt jaarlijks voor alle provincies gezamenlijk circa € 1,5 miljoen. De bandbreedte is afhankelijk van het aantal statenleden gelegen tussen € 100.000 tot € 140.000 per provincie. Teneinde een snelle invoering voor de verkiezingen mogelijk te maken, ligt het in de rede dat deze kosten ten laste komen van de provincies.

De hogere vergoeding van de leden van het algemeen bestuur bedraagt jaarlijks voor alle waterschappen gezamenlijk circa € 305.000. Vanwege het vrijwel volledige eigen belastinggebied van de waterschappen komt de hogere vergoeding van de leden van de algemene besturen van de waterschappen al van oudsher ten laste van de waterschappen.

Het kabinet is voornemens de hiervoor noodzakelijke wijziging van het Rechtspositiebesluit decentrale politieke ambtsdragers ter hand te nemen. Het conceptbesluit heb ik in verband met de gewenste snelheid onlangs in consultatie gegeven. Omdat deze beoogde wijziging begunstigend is, kan er, indien dit noodzakelijk is, een terugwerkende kracht aan de wijzigingen worden verleend tot aan de datum van aantreden van de in maart 2023 verkozen Statenleden en algemeen bestuursleden van waterschappen. Ik zal op voorhand de verschillende communicatiekanalen benutten om dit voornemen van een hogere vergoeding breed kenbaar te maken.

Het is immers van belang dat mogelijke kandidaten voor provinciale staten en algemene besturen van de waterschappen tijdig kennis kunnen nemen van de voorgenomen verhoging van de vergoeding van de werkzaamheden met ingang van de nieuwe zittingsperiode.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot

Naar boven