36 197 Wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie en de Wet van 7 juli 2021 tot wijziging van de Wet verbod op kolen bij elektriciteitsproductie in verband met beperking van de CO2-emissie (vroegtijdige intrekking productiebeperking, wijziging delegatiegrondslag kolenfonds en drie verbeteringen uitvoering productiebeperking)

Nr. 12 AMENDEMENT VAN HET LID KRÖGER

Ontvangen 15 februari 2024

De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:

I

In het opschrift wordt na «intrekking productiebeperking,» ingevoegd «mogelijkheid voor herinvoering,».

II

In de beweegreden wordt na «door te voeren» ingevoegd «en dat het tevens gewenst is de mogelijkheid te hebben opnieuw een productiebeperking in te voeren».

III

Na artikel I wordt een artikel IA ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IA

De Wet verbod op kolen bij de elektriciteitsproductie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt in alfabetische volgorde de volgende begripsbepaling ingevoegd:

opgesteld vermogen:

maximaal vermogen dat onder nominale condities benut kan worden voor het leveren van elektrische energie, vastgelegd in de omgevingsvergunning voor een productie-installatie op 1 juli 2020;.

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden zes leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid slechts van toepassing is indien een productie-installatie in een kalenderjaar voor het opwekken van elektriciteit met kolen niet meer CO2 produceert dan een bij die regeling te bepalen percentage van het aantal Mton CO2 dat in een kalenderjaar geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met kolen. Van deze mogelijkheid kan slechts gebruik worden gemaakt indien uit de klimaat- en energieverkenning, bedoeld in artikel 6 van de Klimaatwet, blijkt dat de midden van de bandbreedte voor de doelstelling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van die wet niet wordt behaald.

  • 3. Het aantal Mton CO2 dat in een jaar geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen, wordt bepaald door het aantal GW opgesteld vermogen te vermenigvuldigen met 7,06 of, indien het een productie-installatie als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, betreft, met 6,44.

  • 4. De hoeveelheid CO2 die in een kalenderjaar is geproduceerd voor het opwekken van elektriciteit met kolen wordt vastgesteld op basis van een overeenkomstig artikel 68 van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L 334) ingediend geverifieerd emissieverslag of, indien van toepassing, een overeenkomstig artikel 70 van die verordening gemaakte schatting.

  • 5. Indien [een algemene maatregel van bestuur/een ministeriële regeling] als bedoeld in het tweede lid in werking treedt met ingang van een andere datum dan 1 januari van een kalenderjaar, geldt dat lid met betrekking tot dat kalenderjaar uitsluitend voor het resterende gedeelte van dat kalenderjaar. Daarbij heeft het percentage, bedoeld in het tweede lid, voor dat kalenderjaar betrekking op het aantal Mton CO2 dat geproduceerd zou worden bij volledige inzet van het opgesteld vermogen van de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit met behulp van kolen, naar rato van het aantal resterende dagen in dat kalenderjaar.

  • 6. Bij toepassing van het vijfde lid dient een exploitant van een productie-installatie uiterlijk op 31 maart van het jaar na inwerkingtreding van het tweede lid bij Onze Minister een geverifieerd emissieverslag in over de periode vanaf inwerkingtreding tot en met 31 december van het jaar van inwerkingtreding. De artikelen 67, 70 en 72 van Verordening (EU) Nr. 601/2012 van de Commissie van 21 juni 2012 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2012, L 181) zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 7. In aanvulling op het vierde lid wordt de hoeveelheid CO2 die in een kalenderjaar is geproduceerd voor het opwekken van elektriciteit met kolen in het geval van een productie-installatie waarin naast elektriciteit warmte wordt geproduceerd die wordt geleverd aan een partij anders dan de exploitant van de desbetreffende productie-installatie tevens vastgesteld op basis van een geverifieerd activiteitenverslag dat overeenkomstig artikel 3 van de Uitvoeringsverordening (EU) 2019/1842 van de Commissie van 31 oktober 2019 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad wat de verdere regelingen voor de aanpassingen van de kosteloze toewijzing van emissierechten als gevolg van veranderingen in het activiteitsniveau betreft (PbEU 2019, L 282) is ingediend.

  • 8. Het tweede tot en met zevende lid zijn alleen van toepassing indien gebruik is gemaakt van de bevoegdheid om een ministeriële regeling als bedoeld in het tweede lid tot stand te brengen.

C

In artikel 3a wordt «artikel 3,» vervangen door «artikel 3, eerste lid,».

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kent op verzoek van een exploitant van een productie-installatie een vergoeding toe voor schade als gevolg van de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, die niet voor rekening van die exploitant behoort te blijven.

  • 3. Onze Minister kent de vergoeding voor schade toe onder de opschortende voorwaarde dat de Europese Commissie besluit dat de vergoeding van de schade geen onverenigbare staatssteun als bedoeld in artikel 107 van het verdrag betreffende de werking van de Europese Unie betreft.

  • 4. De exploitant overlegt bij het verzoek alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het besluit van de Europese Commissie, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verzoek om, de berekening van de hoogte van en de uitkering van de vergoeding, bedoeld in het tweede lid.

  • 6. De voordracht voor een krachtens het vijfde lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

E

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

In geval van het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, in een kalenderjaar wordt het in dat lid bedoelde percentage voor de desbetreffende productie-installatie in het jaar van vaststelling van de overtreding van rechtswege verlaagd met het aantal procentpunten dat teveel is geproduceerd.

F

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister kan in geval van overtreding van het verbod, bedoeld in artikel 2, als gevolg van het niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 3, tweede lid, een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste het bedrag dat is vastgesteld voor de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht of, indien dat meer is, ten hoogste 20% van de netto-omzet, bedoeld in artikel 377, zesde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die de overtreder heeft behaald in het meest recente boekjaar ten aanzien waarvan de overtreder een jaarrekening beschikbaar heeft of zou moeten hebben.

IV

Artikel III wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «Deze wet treedt» ingevoegd «, met uitzondering van artikel IA, ».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Artikel IA treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Toelichting

Dit amendement regelt dat de productiebeperking op kolen opnieuw wordt ingevoerd als uit de jaarlijkse Klimaat- en Energieverkenning (KEV) blijkt dat niet wordt voldaan aan de doelstellingen zoals bepaald in de Klimaatwet, waarmee wordt gedoeld op het niet halen van art. 2, tweede lid van de Klimaatwet met het midden van de bandbreedte.

Een productiebeperking op het gebruik van kolen voor elektriciteitsopwekking heeft direct gevolgen op de CO2-uitstoot. Dit is ook de reden dat het kabinet eerder een productiebeperking heeft ingevoerd; op deze manier zou ervoor worden gezorgd dat zou worden voldaan aan reductiebevel dat de rechtbank Den Haag aan de Staat heeft opgelegd in de procedure tussen Stichting Urgenda en de Staat. Een productiebeperking op het gebruik van kolen voor elektriciteitsopwekking is dus een effectieve manier om op korte termijn CO2 te reduceren.

Hoewel op dit moment wordt gewerkt aan het maximaliseren van het aanbod aan duurzame productie van elektriciteit middels zon en wind, is niet uit te sluiten dat we in het huidige geopolitieke klimaat nogmaals met tegenslagen te maken krijgen. Dan zou het kunnen zijn dat de klimaatdoelen zoals vastgelegd in de Klimaatwet niet worden gehaald. De indieners willen er met dit amendement voor zorgen dat er in dat geval opnieuw een productiebeperking wordt ingevoerd om zodanig snel CO2 te reduceren.

De inwerkingtreding van dit onderdeel van het wetsvoorstel kan op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Om gebruik te maken van de productiebeperking dient, als de klimaat- en energieverkenning daartoe aanleiding geef, vervolgens nog bij ministeriële regeling dit te worden bepaald. Daarbij dient tevens een percentage voor die beperking te worden bepaald.

Kröger

Naar boven