36 196 Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen

Nr. 5 VERSLAG

Vastgesteld 14 oktober 2022

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid.

INHOUDSOPGAVE

Blz.

     

I.

ALGEMEEN

 

1

Algemeen deel

2

1.1

Inleiding

3

1.2

Wettelijk kader

4

1.2.1

Onevenwichtigheid huidig systeem ten opzichte van de glijdende schaal

5

1.2.2

Onevenwichtigheid tussen categorieën criminele vreemdelingen

6

1.2.3

Gevolgen van de wijziging

7

1.2.4

Verhouding afwijzing aanvraag vergunning regulier voor onbepaalde tijd

9

2

Administratieve lasten en financiële consequenties

9

3

Consultatie

10

3.1

Doelmatigheid en noodzaak van het wetsvoorstel

10

3.2

Proportionaliteit

11

3.3

Schrappen 60 maanden grens

11

3.4

Administratieve en financiële consequenties

11

4

Artikelsgewijze toelichting

11

Artikel I

 

11

Artikel II

 

11

Artikel III

 

12

I. ALGEMEEN

1 Algemeen deel

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met aanscherping van het openbare ordebeleid voor criminele vreemdelingen (hierna: het wetsvoorstel). Deze leden zijn van mening dat onvrede vanuit de samenleving ten aanzien van migratie niet alleen wordt gevoed door de toestroom van mensen die helemaal geen vluchteling zijn, maar ook door het niet kunnen uitzetten van criminele of overlastgevende asielzoekers en vreemdelingen. Het is daarom ook goed dat de regering inzet op het vergroten van de mogelijkheden om criminele vreemdelingen te weren. Wanneer een vreemdeling met een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een zodanig zwaar misdrijf begaat, verspeelt deze persoon volgens deze leden het recht op permanent verblijf in Nederland. Criminaliteit moet hard aangepakt worden en vooral niet lonen. Het is volgens deze leden dan ook vreemd dat er op dit moment slechts een uitzonderingsgrond is in het geval het misdrijf handel in verdovende middelen betreft, en niet andere vormen van zware criminaliteit.

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden zien de noodzaak van het verruimen van de grondslagen waarop een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd afgewezen kan worden. Deze leden begrijpen echter ook de opmerkingen die de Raad van State heeft gemaakt over de doelmatigheid en noodzaak van het voorstel en hebben daarom nog enkele vragen.

De leden van de SP-fractie onderschrijven de mogelijkheid om antecedenten tegen te werpen bij verzoeken van vreemdelingen om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Niet alleen drugsdelicten, maar ook andere ernstige misdrijven zouden reden kunnen zijn om bepaalde vreemdelingen niet langer rechtmatig verblijf toe te kennen in Nederland. Dit kan bijdragen aan het beschermen van de openbare orde. Toch hebben deze leden nog enkele vragen over het opheffen van de bescherming van de specifieke groep vreemdelingen waarop het wetsvoorstel zich richt.

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie hebben met de nodige zorg kennisgenomen van het wetsvoorstel. De beleidslijn dat inbreuken op de openbare orde eerder dienen te leiden tot verblijfsconsequenties doet naar het oordeel van deze leden afbreuk aan de gedachte dat vreemdelingen die hier zijn geboren en getogen even sterke banden met Nederland hebben ontwikkeld als personen met de Nederlandse nationaliteit. Daarnaast weegt voor deze leden zwaar dat substantiële twijfel bestaat over de doelmatigheid en noodzaak van dit wetsvoorstel. Deze leden hebben daarom de nodige vragen aan de regering.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben er begrip voor dat de regering de kennelijk willekeurige beperking tot drugsgerelateerde misdrijven wil schrappen.

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven de noodzaak dat het mogelijk moet zijn dat ook andere veroordelingen voor ernstige misdrijven dan veroordelingen op basis van de Opiumwet moeten kunnen leiden tot afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Deze leden hebben nog enkele vragen over het wetsvoorstel.

Het lid van de BIJ1-fractie heeft met ontzetting kennisgenomen van het wetsvoorstel. De wijziging verruimt de afwijzingsmogelijkheden omtrent verblijfsvergunningen van mensen die geboren en/of getogen zijn in Nederland. Het domein van delicten die kunnen leiden tot afwijzing van de verlenging van verblijfsvergunningen wordt verbreed en de voormalige drempel van een veroordeling van meer dan 60 maanden gevangenisstraf vervalt binnen de betreffende wetswijziging.

1.1 Inleiding

De leden van de SP-fractie begrijpen dat met het wetsvoorstel de bijzondere bescherming van een specifieke groep vreemdelingen wordt opgeheven. Op dit moment geniet deze groep namelijk nog bescherming tegen het afwijzen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd omdat zij in Nederland zijn geboren of opgegroeid. De regering wil hier een einde aan maken. Waarom acht de regering het nodig om deze bescherming op te heffen bij ernstige misdrijven? Er bestaan toch andere strafrechtelijke instrumenten om de maatschappij te beschermen tegen criminele vreemdelingen?

De leden van de SP-fractie sluiten zich aan bij opmerkingen van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) dat het afpakken van rechtmatig verblijf van vreemdelingen het mogelijk zelfs moeilijker maakt om criminaliteit te bestrijden en dat het in bepaalde gevallen zelfs crimineel gedrag kan uitlokken om op illegale wijze in de bestaanszekerheid te voorzien.1 Hoe kijkt de regering hier tegenaan? Waarom zou deze wet niet een averechts effect hebben? Is er empirisch bewijs op basis van het afwijzen van verblijfsvergunningen regulier voor onbepaalde tijd bij andere groepen vreemdelingen die deze wetswijziging ondersteunt? Kan de regering toelichten waarom zij denkt dat deze wet er niet toe zal leiden dat rechters lagere straffen op zullen gaan leggen om te voorkomen dat de betreffende vreemdelingen hun verblijfsvergunning verliezen wanneer het verlies van het verblijfsrecht een direct gevolg zal worden van een vonnis?

Het lid van de BIJ1-fractie stelt dat het intrekken van de verblijfsvergunning van iemand die geworteld is in de Nederlandse samenleving een maatregel is met brede consequenties voor diens bestaansrecht. In geval van uitzetting verliest iemand niet alleen zijn sociale netwerk, maar ook zijn cultureel maatschappelijke levenswijze. Dit lid waarschuwt dat de door de regering opgestelde wetswijziging de gelijkwaardigheid van zogenaamde «vreemdelingen», die eigenlijk volwaardig Nederlanders zijn in alles behalve titel, in vergaande wijze inperkt. De mogelijkheid wordt geschapen om mensen die hun hele leven in Nederland verblijven een verlenging van hun verblijfsvergunning te ontnemen naar aanleiding van het veroordeeld worden van een opeenstapeling van (lichtere) delicten.

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de regering of zij het ermee eens is dat de noodzaak om strafmaatregelen uit te breiden voor mensen die opgegroeid zijn in Nederland wijst op een tekortkoming van de Nederlandse staat in het beschermen van de bestaanszekerheid van deze bevolkingsgroep. Waarom is ervoor gekozen om geld uit te trekken voor het bekostigen van een beoogde toestroom aan administratieve kosten voortvloeiend uit het wetsvoorstel, in plaats van het investeren in zorg, preventie en hulp waar nodig?

Het lid van de BIJ1-fractie is van mening dat een rechtvaardige samenleving zich inzet om de oorzaken van crimineel gedrag te begrijpen en tegen te gaan, in tegenstelling tot een samenleving die bestaanszekerheid verwaarloost en zich daaropvolgend voluit inzet op het bestraffen van individuen die de criminaliteit zijn ingejaagd door onder andere stigmatisering of onzekere bestaanszekerheid. Dat is niet om de verantwoordelijkheid van burgers weg te nemen of te negeren, maar dit lid staat erop dat we overtredingen van de wet in een breder kader bezien dan slechts het kader van repressie, straf en boetedoening, waarbij boetedoening in dit wetsvoorstel zo ver gaat als het illegaliseren van iemands verblijf in Nederland. Dit lid nodigt de regering uit zich te oriënteren op het verbeteren van de sociaaleconomische omstandigheden van zogenaamde «vreemdelingen» om toekomstig crimineel gedrag te vermijden, in ruil voor het verder demoniseren van deze groep.

1.2 Wettelijk kader

De leden van de D66-fractie lezen dat er altijd een individuele belangenafweging zal plaatsvinden voordat wordt besloten niet over te gaan tot verlenging van de verblijfsgunning. Deze leden onderschrijven dit, het blijft immers van belang een degelijke afweging te maken voor een vergaande beslissing wordt genomen om iemand het verblijfsrecht van het geboorteland af te nemen. Wel maken deze leden zich zorgen over de extra werklast voor de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en vragen of dit in verhouding staat tot het voordeel van deze wetswijziging. Kan de regering verder toelichten welke omstandigheden ertoe kunnen leiden dat een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd toch wordt toegekend? Kan de regering hierbij expliciet ingaan op het belang van eventuele minderjarige kinderen?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering artikel 21, eerste lid, aanhef en onderdeel c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) wil inperken. Dit gebeurt door het toepassen van een glijdende schaal. Deze leden begrijpen dat er een individuele toets zal plaatsvinden als de drempelwaarden overschreden worden. Kan de regering verder toelichten welke factoren worden bekeken bij de individuele toets? Daarnaast lezen deze leden dat deze individuele toets onder andere bestaat uit een proportionaliteits- en evenredigheidstoets. Op basis van welke factoren wordt besloten dat de maatregel van uitzetting proportioneel en evenredig is? Zou de regering per factor in de proportionaliteitstoets precies kunnen toelichten op welke wijze deze factor bijdraagt aan de proportionaliteit en evenredigheid van het besluit?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering daarnaast ook de eis dat het om een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden moet gaan wil schrappen. Kan de regering nader toelichten in hoeverre het aantal uitzettingen naar verwachting zal toenemen als gevolg van het schrappen van de 60 maanden-drempel en waarom het schrappen van deze eis wenselijk is? Zou de regering nader kunnen toelichten hoe het schrappen van deze eis concreet gaat bijdragen aan het beschermen van de openbare orde? Zou de regering nader kunnen toelichten hoe het schrappen van deze eis de rechtspositie van de doelgroep zal beïnvloeden?

De leden van de SGP-fractie lezen dat met dit wetsvoorstel wordt aangesloten bij de glijdende schaal. Voortaan zal bij een onherroepelijke veroordeling voor een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht of een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld worden getoetst aan de drempelwaarden uit de glijdende schaal als beschreven in artikel 3.86 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). Als deze drempelwaarden worden oversschreden, vindt een individuele toets plaats. Deze leden vragen de regering of het in de rede ligt dat een rechter bij strafoplegging rekening houdt met de consequenties voor de verdachte waardoor hij al dan niet in aanmerking komt voor een individuele toets. Is het mogelijk om deze individuele toets te omzeilen?

1.2.1 Onevenwichtigheid huidig systeem ten opzichte van de glijdende schaal

De leden van de D66-fractie lezen dat door het wetsvoorstel het aantal zaken mogelijk slechts beperkt zal toenemen. Ook zien deze leden dat de regering in het nader rapport schrijft dat een cijfermatige onderbouwing niet mogelijk is omdat van deze groep niet als zodanig wordt geregistreerd of er antecedenten zijn. Voor verschillende categorieën vreemdelingen bestaan echter al mogelijkheden om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen. Kan de regering een overzicht geven van het aantal aanvragen voor verblijfsvergunningen voor onbetaalde tijd regulier dat is geweigerd op basis van criminaliteit sinds het ingaan van de Vw 2000?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering meent dat de mogelijkheid dat het hier een beperkt aantal zaken betreft niet afdoet aan de wenselijkheid van de mogelijkheid om bij gevaar voor de openbare orde over te kunnen gaan tot verblijfsbeëindiging. De voornoemde leden lezen echter dat de regering erkent dat er geen inzicht is in het aantal vreemdelingen dat meerderjarig is, naar Nederland is gekomen voor hun vierde levensjaar of in Nederland is geboren, waarbij er sprake is van antecedenten. Deze leden vragen hoe de noodzaak van dit wetsvoorstel kan worden onderbouwd als het ontbreekt aan inzicht in aard en omvang van het veronderstelde probleem en de bedreiging daarvan voor de openbare orde. Kan de regering nader toelichten waarom het wenselijk is dat de mogelijkheid bestaat om personen, die zijn opgegroeid of geboren in Nederland, uit Nederland te zetten? Welke toegevoegde waarde zal de mogelijkheid tot uitzetting van personen behorende tot deze groep hebben voor het beschermen van de openbare orde? In hoeverre schiet de huidige aanpak van zeer zware criminelen tekort? Welke toegevoegde waarde zal de wetswijziging concreet hebben voor deze aanpak?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het bij kleine aantallen zaken tegen een verdachte mogelijk en wenselijk is om de mogelijkheid te hebben om bij gevaar voor de openbare orde te kunnen beoordelen of verblijfsbeëindiging wenselijk is. Deze leden vragen de regering of dit wetsvoorstel, dat een individuele toets mogelijk maakt, niet teveel ruimte biedt aan willekeur. Een individuele toets biedt maatwerk, maar willekeur ligt op de loer. De IND kan bij iedere vreemdeling een andere afweging maken. Deze leden vragen de regering of er een standaard afwegingskader beschikbaar is voor de IND. Deze leden merken tevens op dat het ook voor vreemdelingen lang onduidelijk kan blijven of zij te maken krijgen met verblijfsbeëindiging. Ook in het licht van rechtszekerheid is het van belang dat er duidelijke kaders komen waaraan zij hun verwachtingspatroon kunnen ontlenen. Deze leden wijzen ook op de werkdruk voor de IND. Wanneer de IND nog meer individuele toetsen zal moeten uitvoeren zal het systeem nog meer overbelast raken. Kan de regering aangeven of de mogelijkheid is overwogen om dit bij een rechter neer te leggen? Zo nee, waarom niet? Kan een rechter niet bij uitstek deze belangen afwegen? Deze leden vragen tevens waarom de individuele toets altijd moet plaatsvinden. Zijn er situaties te bedenken die zo ernstig zijn dat meteen duidelijk is dat moet worden overgegaan tot verblijfsbeëindiging?

1.2.2 Onevenwichtigheid tussen categorieën criminele vreemdelingen

De leden van de VVD-fractie lezen dat de bescherming die artikel 21, vierde lid, Vw 2000 biedt groter is dan de bescherming die aanvragers of houders van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezeten genieten. Afwijzing van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen is mogelijk bij een onherroepelijke veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een gevangenisstraf van drie jaar of meer opgelegd kan worden (artikel 45b, tweede lid, aanhef en onder d, Vw 2000). De regering geeft aan dat dit verschil inconsistent en onwenselijk is. Deze leden beamen dit, maar vragen wel waarom de regering in deze wetswijziging kiest voor een drempel van een gevangenisstraf van zes jaar in plaats van drie jaar. Kan de regering dit toelichten?

De leden van de CDA-fractie lezen dat de regering stelt dat een uitzondering van artikel 21, vierde lid, Vw 2000 alleen geldt voor de houders van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd die een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd aanvragen en niet voor houders van een verblijfsvergunning asiel. Dit creëert een onevenwichtigheid. Kan de regering aangeven hoe groot de groep houders van een verblijfsvergunning asiel is, die onder andere omstandigheden een individuele boordeling zou krijgen en die nu uitgezonderd worden? In hoeverre is het mogelijk deze of vergelijkbare wetgeving uit te breiden naar vreemdelingen die in de asielprocedure zitten of een verblijfsvergunning asiel hebben?

De leden van de SP-fractie begrijpen dat de groep waarop deze wetswijziging zich richt zich thans in een uitzonderingspositie bevindt. Kan de regering de ratio achter de bescherming van deze groep toelichten? Begrijpt de regering dat er voor deze groep vreemdelingen sprake kan zijn van een speciale band met Nederland? Kan de regering nog eens toelichten waarom er bij het aanpakken van de onevenwichtigheid tussen verschillende categorieën criminele vreemdelingen niet voor is gekozen om deze bescherming uit te breiden naar andere groepen? De aanscherping van de glijdende schaal volgt toch telkens uit wetgeving en niet uit jurisprudentie en hoeft daarom toch geen argument te zijn tegen het uitbreiden van de bescherming aan andere groepen?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering constateert dat er met de huidige wetgeving een onevenwichtigheid bestaat wegens het onderscheid tussen de categorieën vreemdelingen. De Raad van State heeft geadviseerd om de mogelijkheid te verkennen om de onevenwichtigheid en inconsistentie te schrappen door de bescherming, zoals vastgesteld in artikel 21, vierde lid Vw 2000, uit te breiden naar andere groepen vergunningen. De voornoemde leden lezen vervolgens dat de regering van mening is dat dit alternatief niet wenselijk is en niet congruent met de jurisprudentie en eerdere aanscherpingen van de Vw 2000. De voornoemde leden vinden echter dat deze toelichting tekortschiet. Zij verzoeken de regering dan ook om deze mogelijkheid te heroverwegen. In ditzelfde kader vragen zij waarom de mogelijkheid tot uitzetting van vreemdelingen die zijn geboren, dan wel opgegroeid, in Nederland wenselijk is voor de regering. In welk opzicht verschillen zij van een Nederlandse crimineel? Zou de regering nader kunnen verklaren waarom de Nederlandse staat geen zorg draagt voor deze criminelen, maar wel voor Nederlandse criminelen?

1.2.3 Gevolgen van de wijziging

De leden van de VVD-fractie willen de regering erop wijzen dat in het huidige artikel 21, lid 4 Vw 2000 wordt gesproken over een gevangenisstraf van 60 maanden (vijf jaar), en er vervolgens in het wetsvoorstel «een gevangenisstraf van zes jaar of meer» staat. Deze leden zijn geen voorstander van het verhogen van de minimale hoogte van gevangenisstraffen van vijf jaar naar zes jaar. Betreft dit inderdaad een verhoging van de drempel van vijf naar zes jaar? Zo ja, kan de regering toelichten waarom daarvoor wordt gekozen?

De derde glijdende schaal bevat niet alleen zeer ernstige misdrijven, maar ziet ook op de mogelijkheid tot het weigeren van een verblijfsvergunning onbepaalde tijd op basis van meerdere lichtere misdrijven, zo lezen de leden van de D66-fractie. Hoe rijmt de regering dit met de inleiding waarin staat geschreven dat de doelgroep van de wet «zeer zware criminele vreemdelingen» betreft? Is de regering bereid een extra toets in de wet te bouwen die ervoor zorgt dat ook bij cumulatie van misdrijven een besluit tot afwijzing wel proportioneel blijft?

De individuele beoordeling bepaalt op basis van de glijdende schaal de gevolgen voor de aanvraag van de verblijfsvergunning. De leden van de CDA-fractie vragen hoe willekeur in de individuele beoordeling en glijdende schaal voorkomen gaat worden. Welke waarborgen worden hierin gebouwd?

De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat de glijdende schaal van toepassing is bij een (onherroepelijke) veroordeling wegens ten minste drie misdrijven tot (a) een gevangenisstraf of jeugddetentie, (b) een taakstraf of een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a of b, Wetboek van Strafrecht, (c) een taakstraf, dan wel (d) het buitenlandse equivalent van een dergelijke straf of maatregel. Kunnen deze leden hieruit opmaken dat een vreemdeling die drie buitenlandse straffen of maatregelen die een equivalent zijn van de betreffende Nederlandse straf of maatregel ook hun recht op een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in Nederland kunnen verspillen? Indien dit het geval is, hoe verhoudt dit zich tot het beschermen van de openbare orde aangezien het mogelijk lijkt dat de vreemdeling zich in Nederland als modelburger kan gedragen?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering meent dat de beperking van uitzettingsmogelijkheden bij in Nederland geboren dan wel opgegroeide vreemdelingen, zoals hij is vastgesteld in artikel 21, vierde lid, Vw 2000, onevenwichtig is. De voornoemde leden lezen dat de regering hierbij erkent dat deze bepaling destijds opgenomen is ter bescherming tegen uitzetting van de in Nederland geboren dan wel opgegroeide kinderen van migranten. Klopt het dat de bescherming van deze kinderen met het onderhavige wetsvoorstel wordt ingeperkt? Welke gevolgen zal dit concreet hebben voor de rechtspositie van deze kinderen? Zou de regering nader kunnen toelichten waarom de belangen van in Nederland opgegroeide, dan wel geboren, personen op dit moment minder zwaar wegen dan ten tijde van de invoering van de Vw 2000, waarbij rekening gehouden werd met de rechtsbescherming van deze groep?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie vinden het zorgelijk dat, naar het oordeel van de Raad van State en enkele geconsulteerde organisaties, zonder afdoende onderbouwde rechtvaardiging in Nederland opgegroeide, dan wel geboren, personen uitzetting riskeren wegens het begaan van een misdrijf als bedoeld in artikel 22b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht of een misdrijf uit de Opiumwet waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld. Wat rechtvaardigt precies de maatregel om personen, die in Nederland zijn opgegroeid en in de criminaliteit zijn beland, vervolgens uit te zetten naar een ander land, omdat zij de nationaliteit van dat land bezitten, ongeacht of het individu banden heeft met dit land? Kan de regering nader toelichten waarom uitzetting in dergelijke gevallen een gepaste en wenselijke maatregel is? De voornoemde leden vrezen dat het onderhavige wetsvoorstel in de praktijk verder zal leiden tot een onderscheid tussen Nederlandse burgers en personen die in Nederland zijn geboren, dan wel opgegroeid, maar officieel niet de Nederlandse nationaliteit hebben. Kan de regering nader toelichten waarom het gepast is dat er onderscheid is tussen de bestraffing van Nederlandse burgers en personen die niet officieel Nederlands zijn, maar wel hier zijn opgegroeid en onderdeel uitmaken van de Nederlandse samenleving?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie merken op dat de regering nauwelijks het proces van uitzetting en de hierbij betrokken kosten toelicht. Bij de doelgroep van het onderhavige wetsvoorstel is er namelijk sprake van nauwe banden met Nederland. De personen binnen deze doelgroep zijn immers opgegroeid in Nederland. Er zou dus ook rekening mee moeten worden gehouden dat deze personen niet vrijwillig het land zouden willen verlaten. De voornoemde leden hebben dan ook enkele vragen over dit punt. Hoe zal de werkdruk bij de uitvoerende partijen vergroot worden als gevolg van het uitzetten van een persoon die er niet aan mee wil werken? Welke middelen zal de regering inzetten voor het opsporen en uitzetten van personen die niet vrijwillig het land willen verlaten?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering stelt dat bij een misdrijf dat wordt gepleegd direct na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar, er vaak minimaal sprake is van een verblijf van 14 jaar. Op welke cijfers baseert de regering deze uitspraak? Is de regering bereid duidelijk in kaart te brengen hoeveel vreemdelingen die meerderjarig zijn, naar Nederland zijn gekomen voor hun vierde levensjaar of in Nederland zijn geboren, criminele antecedenten hebben? Is de regering bereid in kaart te brengen waardoor deze in Nederland opgegroeide personen op het verkeerde pad belanden?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat er een voorselectie gemaakt zal worden waarmee enkel bij zware misdrijven wordt overgegaan tot een individuele beoordeling. Deze individuele beoordeling moet als doel hebben dat verblijfsrechtelijke consequenties alleen verbonden zullen worden aan een veroordeling als dat in dat specifieke geval proportioneel en evenredig is. Zou de regering nader kunnen toelichten in welke gevallen dit proportioneel en evenredig zou zijn? Zou de regering nader kunnen toelichten waarom verblijfsrechtelijke consequenties voor deze doelgroep überhaupt gepast zijn?

De leden van de SGP-fractie lezen dat het overschrijden van de drempelwaarden uit de glijdende schaal enkel leidt tot de start van een individuele beoordeling. Deze leden vragen de regering hoeveel vreemdelingen nu in aanraking komen met de drempelwaarden uit de glijdende schaal. Kan de regering uiteenzetten aan welke drempelwaarde de vreemdeling voldoet? Kan de regering tevens aangeven of er nu gevallen bekend zijn van vreemdelingen die aan de drempelwaarden uit de glijdende schaal voldoen, maar op basis van de huidige wet niet in aanmerking komen voor een individuele toets omdat het niet om een Opiumdelict gaat?

1.2.4 Verhouding afwijzing aanvraag vergunning regulier voor onbepaalde tijd

De leden van de SGP-fractie lezen dat dit wetsvoorstel niet in de weg staat aan intrekking van de vergunning regulier voor onbepaalde tijd. Elders lezen deze leden dat dit voorstel enkel ziet op het niet verlenen van een verblijfsvergunning. Kan de regering hierop reflecteren? Is het mogelijk om een eenmaal verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in te trekken en over te gaan tot verblijfsbeëindiging? Zo nee, waarom niet?

2 Administratieve lasten en financiële consequenties

De leden van de D66-fractie vragen de regering dieper in te gaan op te verwachten administratieve lasten en financiële consequenties. Meer afwijzingen zullen waarschijnlijk leiden tot meer rechterlijke procedures. Is de regering bereid de IND en Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) te vragen een uitvoeringstoets uit te voeren?

Daarnaast is het, zoals ook de NOvA constateert, niet waarschijnlijk dat iemand die in Nederland is geboren en getogen en geen enkele band met het land heeft waar hij naartoe zal moeten, altijd gemakkelijk uit Nederland zal vertrekken, zo stellen de leden van de D66-fractie. De praktijk laat zien hoe lastig het terugsturen is van vreemdelingen die op latere leeftijd in Nederland zijn gekomen. De aan het woord zijnde leden zijn dan ook bang dat hier te makkelijk over wordt gedacht. Kan de regering hierop reflecteren? Is haar verwachting dat derde landen voldoende zullen meewerken aan gedwongen terugkeer van iemand die hier is geboren? Komen deze vreemdelingen wel in aanmerking voor de buitenschuldprocedure? Zo nee, wat betekent dat dan voor hun situatie in Nederland?

De IND loopt op dit moment al tegen capaciteitsproblemen aan. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de meerkosten, gedekt uit de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, ervoor zorgen dat de IND ruimte heeft voor het beoordelen van deze zaken. Hoeveel zaken per jaar worden verwacht als gevolg van dit wetsvoorstel?

De leden van de SP-fractie vrezen dat de administratieve en financiële consequenties niet louter beperkt blijven voor de IND. De IND zal meer aanvragen voor verblijfsvergunningen regulier voor onbepaalde tijd moeten afwijzen. Vreest de regering echter niet dat vreemdelingen in de illegaliteit verdwijnen waar andere organisatie mee belast zullen worden, bijvoorbeeld de vreemdelingenpolitie?

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering meent dat er geen aanzienlijke toename in administratieve en financiële lasten zal plaatsvinden als gevolg van de wetswijziging. Kan de regering nader toelichten waarom er geen toename van financiële lasten te verwachten is? Kan de regering nader toelichten waarom er geen toename van administratieve lasten te verwachten is?

De leden van de SGP-fractie lezen dat door deze wetswijziging het mogelijk wordt in meer gevallen dan thans afwijzend te beslissen op een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Dit leidt naar verwachting tot meer zaken voor de IND. Deze leden vragen de regering om hoeveel beoogde zaken dit gaat, of er extra fte aangesteld moet worden om deze werkdruk op te vangen en waarom het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) niet alsnog om consultatie gevraagd is. Naar het oordeel van deze leden zal dit voorstel onvermijdelijk tot een verhoging van de regeldruk leiden, daar dit wetsvoorstel ingeval van verblijfsbeëindiging mogelijk ook tot rechtszaken zal leiden.

3 Consultatie

3.1 Doelmatigheid en noodzaak van het wetsvoorstel

De leden van de VVD-fractie lezen in het advies van de Raad van State dat de Afdeling aanraadt de toelichting en zo nodig het wetsvoorstel aan te passen zodat eerder gepleegde minder zware misdrijven niet leiden tot uitzetting van in Nederland geboren dan wel opgegroeide vreemdelingen. Deze leden zijn van mening dat, in lijn met de sterke aanpak van de regering van zeer zware criminelen, cumulatie van misdrijven zou moeten kunnen leiden tot uitzetting. Deelt de regering deze mening?

De regering gaat volgens de leden van de D66-fractie niet voldoende in op de constatering van de NOvA dat de kans om bepaalde instrumenten uit de strafrechtketen te gebruiken vervalt. Deze leden vragen de regering uitgebreid toe te lichten waarom het beter is iemand het verblijfsrecht te ontnemen dan om iemand de wettelijke straf op te leggen.

De schrapping van de huidige bescherming tegen uitzetting van in Nederland geboren dan wel opgegroeide (zogenaamde) «vreemdelingen» wordt uitgevoerd onder het mom van het rechttrekken van een inconsistentie in de wet. Het lid van de BIJ1-fractie is van mening dat de keuze die vervolgens wordt gemaakt is gebaseerd op xenofobie en discriminatie. Want waarom kiest de regering ervoor om deze inconsistentie op te lossen door middel van uitbreiding van afwijzingsmogelijkheden, in plaats van het beperken hiervan? De uitbreiding leidt immers tot hogere administratieve kosten. Kan de inconsistentie ook worden opgelost door het schrappen van de huidige uitzondering ter zake van handel in verdovende middelen?

Het lid van de BIJ1-fractie vindt het echter belangrijker om te benadrukken dat de rechten van mensen met een verblijfsvergunning niet mogen worden geschonden. Bescherming tegen oorlog, vervolging, armoede of andere omstandigheden die een persoon noodzakelijk acht voor een menswaardig leven hoort niet conditioneel te zijn. Bescherming is een recht, en wij horen dat recht te waarborgen. De keuze om die bescherming in te trekken is volgens dit lid niet in lijn met de verantwoordelijkheid om iedereen een veilig bestaan te bieden, maar bevestigt eerder het sentiment dat we zo min mogelijk mensen van buiten Nederland hier willen hebben en dat niet iedereen gelijk is voor de wet. Dit lid vraagt de regering hoe dit wetsvoorstel rijmt met het principe van gelijkwaardigheid en artikel 1 van onze Grondwet.

Daarnaast vraagt het lid van de BIJ1-fractie aan de regering waar de noodzaak van dit wetsvoorstel op gebaseerd is. Waar komt de behoefte vandaan om zogenaamde «vreemdelingen», die vaak al geworteld zijn in Nederland, en rechtmatig deel uitmaken van de Nederlandse samenleving, hun verblijfsvergunning te ontnemen? Dit lid wenst te benadrukken dat we het niet hebben over «vreemdelingen», maar over mensen. Mensen die recht hebben om behandeld te worden als gelijkwaardige en volwaardige deelnemers van onze samenleving. Mensen die recht hebben op bescherming. Dit lid is dan ook van mening dat ook de keuze om deze mensen níét op gelijkwaardige manier te behandelen (of te veroordelen) een uiting is van bestaand xenofoob en restrictief migratiebeleid.

3.2 Proportionaliteit

In de consultatie zijn vragen gesteld over de proportionaliteit voor de doelgroep die geboren en/of opgegroeid in Nederland is. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre de binding van deze doelgroep met de Nederlandse samenleving wordt meegenomen in de individuele beoordeling. In hoeverre kan het gebrek aan banden met het land van herkomst leiden tot een andere individuele beoordeling dan de glijdende schaal?

3.3 Schrappen 60 maanden grens

Het lid van de BIJ1-fractie wijst op het advies van de Raad van State, waarin staat dat het wetsvoorstel niet uitsluitend consequenties heeft voor gevallen van zware misdrijven maar ook voor cumulaties van veroordelingen voor lichtere delicten. Is de regering van mening dat het ontnemen van de verlenging van de verblijfsvergunning (van iemand die van kinds af aan in Nederland woont) een proportionele straf is voor het plegen van een aantal lichte delicten?

3.4 Administratieve en financiële consequenties

Als gevolg van dit wetsvoorstel kan er meer druk ontstaan op de rechtspraak door rechtsmiddelen die ingezet kunnen worden tegen de afwijzing. Ook kunnen er hoge kosten ontstaan door de uitzetting van deze vreemdelingen. In de toelichting van de regering wordt telkens gesproken over dat het naar verwachting zal gaan over een beperkt aantal zaken. De leden van de CDA-fractie vragen of er een cijfermatige inschatting gegeven kan worden hoeveel zaken dit betreft op jaarbasis.

4 Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

De leden van de SGP-fractie lezen dat bij invoering van dit wetsvoorstel voor een deel van de situaties een lagere norm geldt dan de huidige 60 maanden. Hierbij gaat het om een buitengewoon ernstige inbreuk op een fundamenteel belang van de samenleving. Deze leden constateren dat niet altijd aan een lagere norm dan de huidige van 60 maanden zal worden voldaan, maar dat in sommige gevallen sprake is van een norm van meer dan 60 maanden. Deze leden overwegen dat dit niet de bedoeling kan zijn van het wetsvoorstel en vragen de regering of zij voornemens is het wetsvoorstel zo aan te passen dat de norm nooit hoger dan 60 maanden zal zijn.

Artikel II

De leden van de SGP-fractie lezen dat artikel II bewerkstelligt dat aanvragen om verlening van een vergunning voor onbepaalde tijd regulier die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van deze wet, niet onder de reikwijdte van de wijziging vallen. Deze leden vragen waarom deze aanvragen niet met terugwerkende kracht onder de wetswijziging zouden kunnen vallen nu deze nog niet toegewezen zijn. Indien er sprake is van gevaren voor de nationale veiligheid is het onverstandig om deze gevallen niet onder de wet te laten vallen.

Artikel III

De leden van de GroenLinks- en PvdA-fractie lezen dat de regering een spoedige inwerkingtreding wenst in verband met de vermeende noodzaak. Zou de regering kunnen toelichten in hoeveel lopende zaken op dit moment een verblijfsconsequentie verbonden zou kunnen worden met het onderhavige wetsvoorstel? Zou de regering nader kunnen toelichten, met behulp van cijfers, waarom een spoedige inwerkingtreding zo noodzakelijk is?

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

Adjunct-griffier van de commissie, Meijer


X Noot
1

Uit de consultatie van de NOvA, pagina 4: «Aangenomen mag zelfs worden, dat bij het ontbreken van rechtmatig verblijf en het niet gebruik kunnen maken van voorzieningen, de criminele vreemdelingen ook nog eens méér geneigd zijn tot het plegen van strafbare feiten, om in de marge van de illegaliteit te kunnen overleven.»

Naar boven