Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36142 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36142 nr. 2 |
Aan de Leden
Den Haag, 25 mei 2023
Het Presidium legt hierbij aan u voor het onderzoeksvoorstel van de Tijdelijke commissie corona bij brief van 31 maart 2023 inzake de uitvoering van een parlementaire enquête naar corona.
Het onderzoeksvoorstel is besproken in de Presidiumvergaderingen van 19 april 2023 en 24 mei 2023. Het voorstel is omvangrijk en op dit moment is een doorlooptijd van 34 maanden voorzien. Het Presidium vraagt daarom aandacht voor de voorgestelde duur van de parlementaire enquête en de mogelijke consequenties hiervan om te komen tot een breed samengestelde commissie. Gelet op de duur van het onderzoek vindt het Presidium het van belang dat bij deelname aan de enquêtecommissie de continuïteit van de samenstelling lopende het onderzoek zoveel mogelijk is gewaarborgd.
Gezien de omvang van het onderzoeksvoorstel en de onderzoeksrapporten van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV), waarvan één deelrapport nog moet verschijnen, is het denkbaar dat dit kan leiden tot een aanpassing van de onderzoeksopdracht door de parlementaire enquêtecommissie.
Het Presidium stelt u voor, met inachtneming van deze aandachtspunten, in te stemmen met het onderzoeksvoorstel.
Het Presidium acht het wenselijk over te gaan tot de instelling van de commissie nadat uit een inventarisatie onder fracties blijkt dat de commissie is gebaseerd op een voldoende brede samenstelling van de Kamer. Het Presidium hoopt voor het zomerreces een voorstel tot het instellen van de parlementaire enquêtecommissie aan de Kamer te kunnen voorleggen.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vera Bergkamp
Brief van de tijdelijke commissie corona
Aan het Presidium,
Den Haag, 31 maart 2023
Op 28 juni 2022 heeft de Tweede Kamer de Tijdelijke commissie Corona ingesteld. De tijdelijke commissie kreeg als taak voorstellen te doen voor de opzet van een parlementaire enquête over corona.1
Namens de tijdelijke commissie zend ik u ter doorgeleiding aan de Tweede Kamer het onderzoeksvoorstel voor de uitvoering van deze parlementaire enquête. Namens de tijdelijke commissie verzoek ik u de Tweede Kamer het voorstel te doen om met het onderzoeksvoorstel in te stemmen en te besluiten tot de instelling van een parlementaire enquêtecommissie Corona.
Het onderzoeksvoorstel bevat een planning van de verschillende fasen in het onderzoek. Bij het opstellen daarvan is de tijdelijke commissie ervan uitgegaan dat de enquêtecommissie begin mei 2023 van start kan gaan met haar werkzaamheden.
De enquête is omvangrijk en heeft een geplande doorlooptijd van 34 maanden. Dit gaat gepaard met een fors beslag op de leden van de enquêtecommissie. Daarnaast zullen tijdens de voorziene looptijd Tweede Kamerverkiezingen plaatsvinden, die mogelijk gevolgen hebben voor de samenstelling van de enquêtecommissie. De tijdelijke commissie acht het daarom raadzaam dat de enquêtecommissie werkafspraken vaststelt. Met het oog op benoeming van de leden van de enquêtecommissie door de Kamer2, brengt de tijdelijke commissie dit bij de Kamer onder de aandacht.
Bij de instelling van de tijdelijke commissie heeft de Kamer, op voorstel van het Presidium, de tijdelijke commissie verzocht in de planning rekening te houden met het verloop van de toen reeds gestarte enquêtecommissies.
De tijdelijke commissie constateert in dat verband dat het eindrapport van de parlementaire enquêtecommissie aardgaswinning Groningen inmiddels op 24 februari 2023 is gepresenteerd. De parlementaire enquêtecommissie Fraudebeleid en Dienstverlening heeft de Kamer laten weten haar eindrapport in januari 2024 te kunnen aanbieden.3 De besloten voorgesprekken en openbare verhoren van de parlementaire enquêtecommissie Corona zijn na die datum gepland.
Hoogachtend,
De waarnemend voorzitter van de tijdelijke commissie Corona, Paul
De griffier van de tijdelijke commissie Corona, Weeber
Onderzoeksvoorstel parlementaire enquête Corona
Inhoudsopgave
1 |
Aanleiding en leeswijzer |
3 |
2 |
Probleemstelling en doelstelling van de parlementaire enquête |
5 |
3 |
Focus en onderzoeksvragen |
7 |
4 |
Uitwerking en operationalisering onderzoeksvragen |
11 |
5 |
Onderzoeksaanpak |
18 |
6 |
Werkzaamheden tijdelijke commissie |
22 |
BIJLAGE Lijst van geraadpleegde personen en organisaties |
23 |
Ingrijpende gezondheidscrisis met grote impact op de zorg
De coronapandemie was een langdurige, wereldwijde crisis. Ook voor de Nederlandse samenleving was de crisis zeer ingrijpend. Allereerst door de gevolgen van het virus zelf. Van maart 2020 tot en met het eerste kwartaal van 2022 zijn in Nederland ruim 43.000 mensen overleden aan vastgestelde of vermoedelijke COVID-19.4 Veel Nederlanders zijn ziek geworden door een coronabesmetting. Een groot aantal mensen kwam op een verpleegafdeling of de intensive care van het ziekenhuis terecht, met een zware belasting van de zorg tot gevolg. Reguliere zorg werd afgeschaald en een aantal maal bereidden ziekenhuizen zich voor op «code zwart». De druk op huisartsen en andere eerstelijnszorg was hoog. Ook andere onderdelen van de zorg, zoals verpleeghuizen, de gehandicaptenzorg en de thuiszorg, werden zwaar getroffen. Een grote groep mensen, waaronder veel zorgverleners, kampt nog lang na de coronabesmetting met de gevolgen hiervan. Bij de gemeentelijke gezondheidsdiensten (GGD’en) werden grote inspanningen geleverd voor de uitvoering van het test- en vaccinatiebeleid.
Overheidsbeleid grijpt diep in op het dagelijks leven van burgers
In het kader van de crisisbestrijding nam de overheid maatregelen die een grote weerslag hadden op het dagelijks leven van de Nederlandse bevolking. Zo veranderde de norm om anderhalve meter afstand te houden het sociale leven en de manier waarop mensen elkaar ontmoetten. Ook verbleven mensen vaker thuis, onder meer om thuis te werken. Fysieke ontmoetingen vonden minder plaats, bijvoorbeeld tussen grootouders en kleinkinderen. Diverse maatregelen hadden ingrijpende gevolgen. Voorbeelden daarvan zijn de inperking van het aantal aanwezigen bij uitvaarten en de sluiting van verpleeghuizen voor bezoek, ook voor verpleeghuisbewoners in de laatste levensfase. De ontwikkelingen en overheidsbesluiten volgden elkaar in sommige fasen van de crisis in hoog tempo op. Diverse overheidsmaatregelen raakten aan grondrechten van burgers. Dat geldt bijvoorbeeld voor de lockdowns, de avondklok en de sluiting van scholen.
Het ingrijpen van de overheid had ook forse gevolgen voor de uitgaven van de rijksoverheid. In mei 2022 becijferde de Algemene Rekenkamer dat de uitgaven aan maatregelen om de gevolgen van de crisis op te vangen in de periode 2020–2022 ruim € 85 miljard bedroegen.5
Maatschappelijke gevolgen voor specifieke groepen
De maatschappelijke gevolgen van de crisis en van de maatregelen om deze te bestrijden werden en worden breed gevoeld, bij een aantal groepen in het bijzonder. Jongeren en studenten voelden bijvoorbeeld de impact van de onderwijssluitingen en de lockdowns. Dit had niet alleen gevolgen voor de studievoortgang, maar had ook invloed op het mentale welzijn. Mensen met een tijdelijk of flexibel arbeidscontract – vaak jongvolwassenen, laagopgeleiden of mensen met een niet-westerse achtergrond – kregen aan het begin van de coronacrisis te maken met een sterk stijgende werkloosheid.6 In de geestelijke gezondheidszorg verergerden mentale klachten bij mensen die toch al psychisch kwetsbaar waren, door de effecten van de coronamaatregelen.7 Dit is slechts een greep uit groepen die de maatschappelijke gevolgen van corona hebben gevoeld. Vrijwel iedereen draagt persoonlijke ervaringen mee uit de crisisperiode.
Verdeeldheid in de politiek en de samenleving
Het vertrouwen in de Nederlandse aanpak van de coronapandemie daalde in de samenleving tijdens de coronacrisis.8 Die daling in vertrouwen betrof ook politieke en maatschappelijke instituties in het algemeen.9 De discussie over bepaalde onderwerpen en maatregelen – zoals vaccinatie, de invoering van de avondklok en lockdowns – ontwikkelde zich tot een splijtzwam die de verhoudingen in relaties op scherp zette. Het debat in de politiek, in de media en op sociale media verhardde naarmate de crisis langer duurde.10 Het protest tegen de coronamaatregelen verhevigde en de polarisatie in de samenleving nam toe.
Op 4 november 2021 sprak de Tweede Kamer uit een parlementaire enquête te willen starten, door het aannemen van de motie Aukje de Vries c.s. In de motie werd gepleit voor een parlementaire enquête vanwege de ingrijpende gevolgen van de coronapandemie voor de Nederlandse samenleving en het belang om te leren van de ervaringen uit deze crisis met het oog op de toekomst.11
Op voorstel van de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: commissie VWS) stemde de Tweede Kamer op 28 juni 2022 in met het instellen van een tijdelijke commissie, die de opdracht kreeg een onderzoeksvoorstel voor een parlementaire enquête op te stellen.12
De door de Kamer vastgestelde opdracht voor de tijdelijke commissie bevat kaders voor het onderzoeksvoorstel. De daarin genoemde doelen van de enquête zijn waarheidsvinding en het trekken van lessen voor de toekomst, om zo beter voorbereid te zijn op een eventuele volgende gezondheidscrisis. De focus van de enquête zou volgens de commissie VWS moeten liggen op de volksgezondheid. Daarnaast moet de maatschappelijke impact van het gevoerde beleid in de enquête betrokken worden, alsmede de wijze waarop afwegingen zijn gemaakt tussen volksgezondheid en andere maatschappelijke belangen.
De commissie VWS verwacht met name meerwaarde van het trekken van lessen door en voor de Tweede Kamer, zodat deze beter voorbereid is op een volgende gezondheidscrisis. Zij ziet daarbij als belangrijke onderzoeksthema’s: de informatievoorziening aan de Tweede Kamer, de verhouding tussen Tweede Kamer en kabinet, de inrichting van de crisisorganisatie, de rol van de Tweede Kamer, de omgang met grondrechten en de juridische basis voor de getroffen maatregelen. De commissie VWS stelt voor dat het onderzoek zich richt op de periode vanaf de eerste signalen vanuit China over het nieuwe coronavirus (eind 2019) tot en met het afschalen van de maatregelen in het voorjaar van 2022. Verdere keuzes laat de commissie VWS over aan de tijdelijke commissie.
Daarnaast onderstreept de commissie VWS, in lijn met de motie Aukje de Vries c.s., dat de enquête aanvullend zal moeten zijn op het onderzoek van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) naar de aanpak van de coronacrisis. Op dit moment heeft de OVV gepubliceerd over de resultaten van twee van de drie verwachte deelonderzoeken. Het eerste deelrapport beslaat de periode vanaf eind 2019 tot september 2020; het tweede betreft de periode vanaf september 2020 tot juli 2021. Het derde deelrapport wordt in 2023 verwacht.
Met het voorliggende onderzoeksvoorstel geeft de tijdelijke commissie invulling aan de opdracht van de Tweede Kamer.
Dit onderzoeksvoorstel is als volgt ingedeeld. Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de probleem- en doelstelling van het onderzoek. Hoofdstuk 3 gaat in op de belangrijkste actoren waar het onderzoek zich op richt, de onderzoeksperiode en focuspunten en de onderzoeksthema’s en hoofdvragen. De actoren, focuspunten, thema’s en hoofdvragen zijn in hoofdstuk 4 uitgewerkt. Hoofdstuk 5 bevat de aanpak van het onderzoek, inclusief planning, organisatie en begroting. Ten slotte is in hoofdstuk 6 een overzicht van de werkzaamheden van de tijdelijke commissie opgenomen.
Vanaf begin 2020 hebben de ontwikkelingen rond het coronavirus SARS-CoV-2 en de besluiten over de aanpak van de gezondheidscrisis elkaar in hoog tempo opgevolgd. Gedurende de crisis is er daardoor in verschillende fases weinig gelegenheid geweest voor politiek en maatschappelijk debat, reflectie, consultaties, belangenafwegingen en evaluaties, die buiten crisistijd meer gangbaar zijn. Gezien de ernst en impact van de crisis kan dit niet achterwege blijven. De overheid heeft vergaande maatregelen getroffen met grote maatschappelijke gevolgen. Welke afwegingen daarbij precies zijn gemaakt en door wie, is nog onvoldoende duidelijk. De Tweede Kamer had een wezenlijke rol bij de besluitvorming over de crisisbestrijding. Aan een grondige, breed gedragen terugblik door de Tweede Kamer op deze periode en op haar eigen rolinvulling heeft het tot nu toe ontbroken. Met het oog op de toekomst moeten lessen worden getrokken uit wat wel en niet goed is gegaan.
Zoals in de aanleiding is geschetst, wil de Tweede Kamer meer inzicht krijgen in de besluitvorming over de aanpak van de coronacrisis om hieruit lessen te trekken voor toekomstige (gezondheids)crises. De focus ligt daarbij op de volksgezondheid. De besluiten en afwegingen van het kabinet en de rol van de Tweede Kamer vormen het primaire aangrijpingspunt van het onderzoek. Specifiek wordt gekeken naar de wijze waarop afwegingen zijn gemaakt tussen het belang van de volksgezondheid en andere maatschappelijke belangen, naar de omgang met grondrechten en naar de plaats die de zorg heeft gehad in de besluitvorming en de afwegingen.
Het onderzoek heeft de volgende doelstelling:
Het doel van de enquête is te komen tot waarheidsvinding over (1) het handelen van het kabinet tijdens de coronacrisis, de afwegingen die zijn gemaakt en de inzichten die daaraan ten grondslag lagen, en (2) de rol en het functioneren van de Tweede Kamer. Hiermee wordt beoogd tot oordeelsvorming te komen en lessen te trekken, om beter voorbereid te zijn op toekomstige, langdurige (gezondheids)crises.
De afgelopen jaren zijn veel rapporten en beschouwingen over de coronacrisis geschreven. Daarin is een groot aantal lessen getrokken en zijn veel aanbevelingen gedaan. Deze parlementaire enquête vormt hierop een aanvulling. Met inzet van de unieke bevoegdheden uit de Wet op de parlementaire enquête (Wpe) kan onderzoek worden gedaan naar onder meer de besluitvorming en advisering op het hoogste niveau: onder andere het kabinet en het Outbreak Management Team (OMT). De betreffende overleggen vonden veelal achter gesloten deuren plaats. Uit het onderzoek moet duidelijk worden op welke kennis en adviezen de besluitvorming berustte en welke geluiden daarbij zijn gehoord en welke niet. Een belangrijk onderdeel van de parlementaire enquête is tevens de terugblik en reflectie op de eigen rol van de Tweede Kamer. Uitgangspunt is om in het onderzoek rekening te houden met de omstandigheden (waaronder de ervaren dreiging, urgentie en onzekerheid) en beschikbare kennis in de verschillende fasen van de langdurige crisis.
De tijdelijke commissie acht de inzet van de unieke bevoegdheden die de Wpe biedt gerechtvaardigd vanwege de ernst, reikwijdte en complexiteit van de crisis en vanwege het bestuurlijke niveau waarop deze enquête zal zijn gericht. De belangrijkste bevoegdheden zijn het vorderen van inlichtingen en documenten en het onder ede horen van getuigen en deskundigen. De parlementaire enquête zal tevens een invulling kunnen geven aan publieke verantwoording over de crisistijd door directbetrokkenen, doordat de verhoren onder ede in het openbaar plaatsvinden.
Voor de omgang met grondrechten is in de enquête een belangrijke plaats voorzien. Mede met het oog op de positieve verplichting om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid, zoals bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet en daarmee verband houdende wetgeving, zijn er gedurende de coronacrisis veel maatregelen getroffen om de verdere verspreiding van het virus zoveel mogelijk tegen te gaan. Daarbij zijn verschillende grondrechten noodgedwongen tegen elkaar afgewogen, waarbij op diverse momenten grondrechten zijn ingeperkt. Dit had onder meer gevolgen voor individuele vrijheden. Waren de inperkingen van grondrechten rechtmatig en proportioneel? Het is een taak van de enquêtecommissie om na te gaan hoe de afwegingen zijn gemaakt en welke lessen hieruit te trekken zijn.
De tijdelijke commissie spreekt de verwachting uit dat met een kritische en constructieve enquête belangrijke vragen kunnen worden beantwoord over deze hectische en ingrijpende periode. De tijdelijke commissie hoopt dat meer inzicht in de afwegingen en beweegredenen achter de gemaakte keuzes en de genoemde publieke verantwoording kunnen bijdragen aan herstel van vertrouwen en verbinding in de samenleving.
Omdat de besluiten en afwegingen van het kabinet en de rol van de Tweede Kamer het primaire aangrijpingspunt van het onderzoek zijn, zal het onderzoek zich met name richten op actoren die betrokken zijn bij de nationale, politieke besluitvorming. Het gaat om de besluitvormende actoren binnen de rijksoverheid en hun belangrijkste adviseurs. Daarin wordt de inbreng en interactie met andere actoren meegenomen, zoals vertegenwoordigers van verschillende onderdelen van de zorg, de GGD’en en het Veiligheidsberaad. In onderstaande figuur zijn de belangrijkste te onderzoeken actoren weergegeven.
Figuur 1 Actoren betrokken bij de nationale crisisbesluitvorming die in het onderzoek centraal staan.
In het onderzoek staat in de eerste plaats het handelen van het kabinet centraal. Het gaat onder meer om de overleggen in de ministerraad en de Ministeriële Commissie Crisisbeheersing (MCCb)13, en de informele afstemming van kabinetsleden (in onder meer het Torentjesoverleg en Catshuisoverleg). Daarbij is ook aandacht voor de verschillende rollen en verantwoordelijkheden van individuele bewindspersonen, waaronder de Minister-President, de Minister van VWS en de Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).
Ook verschillende (ambtelijke) overleggen en organisaties met adviserende, besluitvormende en/of coördinerende taken worden in het onderzoek betrokken. Hieronder vallen in ieder geval de Interdepartementale Commissie Crisisbeheersing (ICCb)14, de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), inclusief het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC), het Veiligheidsberaad en het bestuurlijk afstemmingsoverleg (BAO).15 In het BAO zijn onder meer afgevaardigden van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), GGD GHOR Nederland en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) vertegenwoordigd. Ook de rol van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) wordt in het onderzoek betrokken. In het onderzoek is naast de adviesrol van het RIVM ook aandacht voor zijn andere rollen, waaronder de coördinerende rol bij de bestrijding van COVID-19 en de communicatie naar publiek en professionals. Daarbij inbegrepen zijn taken als modellering, signalering, surveillance en wetenschappelijk onderzoek. Dit wetenschappelijk onderzoek is gericht op de bestrijding van COVID-19 maar ook op draagvlak en gedrag (in het bijzonder door de Corona Gedragsunit).
Belangrijke adviseurs voor de nationale crisisbesluitvorming waarop het onderzoek zich richt zijn de Gezondheidsraad, de planbureaus en het OMT. In het OMT zijn onder meer verschillende onderdelen van de zorg vertegenwoordigd, zoals de acute zorg, de intensive cares, de ouderenzorg en de huisartsen.
Binnen de genoemde organisaties zal het niveau waarop het onderzoek zich richt variëren naar gelang de focus van het onderzoek dit vereist. Dit houdt in dat het onderzoek primair is gericht op de top van de te onderzoeken organisaties. Dit neemt niet weg dat het op onderdelen noodzakelijk kan blijken organisaties diepgaander te onderzoeken. Dit is mede afhankelijk van de mate waarin kan worden voortgebouwd op bestaand onderzoek, zoals de onderzoeken van de OVV en de Algemene Rekenkamer. Voor specifieke deelvragen kan het daarnaast nodig zijn ook andere organisaties in het onderzoek te betrekken.
Het onderzoek is gericht op de periode vanaf de eerste signalen vanuit China over het nieuwe coronavirus (eind 2019) tot en met het afschalen van de maatregelen in het voorjaar van 2022. Naast bredere beschouwingen over in het bijzonder de politieke besluitvorming wordt in het onderzoek ingezoomd op zes belangrijke momenten of perioden («focuspunten»), met verschillende accenten:
1. December 2019 – maart 2020: de aanloop
Het accent ligt hier op de omgang met de eerste signalen en berichten uit China en Italië, de beschikbare kennis over het nieuwe coronavirus SARS-CoV-2 en de voorbereidingen om de crisis op de vangen.
2. 12 – 23 maart 2020: de eerste lockdown
Het accent ligt hier op besluitvorming en afwegingen over de maatregelen, gegeven de toen beschikbare kennis, in het bijzonder de sluiting van verpleeghuizen voor bezoek, (richtlijnen voor) het gebruik van (schaarse) persoonlijke beschermingsmiddelen in de verpleeghuizen en de thuiszorg, de scholensluiting en beperkende regels voor aanwezigheid bij uitvaarten.
3. Oktober 2020 – januari 2021: lockdown na versoepeling
Het accent ligt op de afwegingen die gemaakt zijn rond de gedeeltelijke lockdown (onder meer de sluiting van horeca en het afgelasten van evenementen) in oktober, de volledige lockdown (onder meer de sluiting van scholen en winkels) in december 2020 en de invoering van de avondklok in januari 2021. Daarnaast gaat de aandacht uit naar de mate waarin bij de versoepelingen in de voorafgaande periode, vanaf mei 2020, rekening is gehouden met (het voorkomen van) een tweede golf van besmettingen.
4. Januari 2021 – mei 2021: de vaccinatiecampagne
Het accent ligt op de totstandkoming van het vaccinatiebeleid, inclusief de keuzes over de strategie en uitrol van de vaccinatiecampagne en de aankoop van vaccins en het aangaan van contracten met leveranciers. Tevens is er aandacht voor de inrichting van de monitoring van neveneffecten en de doorwerking daarvan het in beleid en voor de omgang met antivirale middelen.
5. Juni 2021 – november 2021: het coronatoegangsbewijs
Het accent ligt op de afwegingen over de effectiviteit en proportionaliteit van het coronatoegangsbewijs, onder andere in het kader van grondrechten. Daarbij is er aandacht voor de overwogen alternatieven en de beschikbare informatie.
6. December 2021: de vierde lockdown
Het accent ligt hier op de kennis, informatie en modellen die ten grondslag lagen aan de besluitvorming om als enige land in Europa in lockdown te gaan met het oog op de Omikronvariant.
Per focuspunt zal bij wijze van contextinformatie worden gekeken welke aanpak in die periode werd gevolgd in enkele andere Europese landen (de buurlanden België en Duitsland, Denemarken en Zweden).
De hoofdvragen van het onderzoek zijn ondergebracht in zeven thema's.
Thema 1: Doelen, strategie en crisisorganisatie
Dit thema is gericht op de hoofddoelen van het coronabeleid, de gekozen strategie om die doelen te bereiken en de vraag waarop werd gestuurd in de verschillende fasen van de crisis. Ook zal de inrichting van de crisisorganisatie worden onderzocht.
1. Wat waren de doelen van het coronabeleid van het kabinet in verschillende fasen van de crisis?
2. Wat was de strategie van het kabinet? Hoe kwam deze tot stand?
3. Waar werd in de verschillende fasen van de crisis op gestuurd en waarom?
4. Wie waren tijdens de crisis betrokken bij de besluitvorming en hoe werd dit bepaald?
Thema 2: Besluitvorming over crisisbestrijding en de zorg
Met dit thema wordt beoogd een beeld te vormen van de mate waarin de afwegingen en de besluitvorming over coronamaatregelen en over de zorg logisch en navolgbaar zijn geweest, gegeven de omstandigheden en beschikbare kennis van dat moment.
5. Hoe kwamen besluiten met grote impact op zorg en samenleving tot stand? Welke kennis, scenario’s en inzichten lagen daaraan ten grondslag?
6. Welke rol speelden overwegingen over de capaciteit van de zorg (waaronder IC-capaciteit), de bescherming van zorgmedewerkers en uitstel van reguliere zorg in de besluitvorming? Welke aandacht was er in de besluitvorming voor de verschillende onderdelen van de zorg (zoals ziekenhuizen en eerstelijnszorg, verpleeghuizen en de thuiszorg) en de GGD’en?
Thema 3: Afwegingen van het kabinet tussen volksgezondheid en andere grondrechten
In aanvulling op thema 2 wordt met dit thema specifiek beoogd een beeld te verkrijgen van de wijze waarop door het kabinet is omgegaan met grondrechten en hoe beoordeeld is of de voorgenomen grondrechtenbeperkingen rechtmatig en proportioneel waren.
7. Hoe is de impact van (voorgenomen) maatregelen op de volksgezondheid en andere grondrechten door het kabinet in kaart gebracht en afgewogen? Hoe heeft het kabinet aandacht geschonken aan de rechtmatigheid en proportionaliteit van (voorgenomen) grondrechtenbeperkingen?
8. Hoe werden afwegingen gemaakt tussen effectiviteit, proportionaliteit en (maatschappelijke) impact van maatregelen?
Thema 4: Rol van adviseurs en omgang met maatschappelijke groepen en critici
Dit thema is erop gericht te achterhalen welke stemmen in de politieke besluitvorming en in de adviezen van onder meer het OMT gehoord en niet gehoord zijn. Ook wordt beoogd in beeld te krijgen welke ruimte er was voor dialoog en tegenspraak in de verschillende fasen van de crisis.
9. Welke adviseurs en deskundigen namen deel aan de belangrijkste overleggen van het kabinet en het OMT? Welke inzichten en adviezen werden hier geagendeerd en/of besproken? Hoe kwam die keuze tot stand?
10. Hoe was de onafhankelijkheid van belangrijke adviseurs georganiseerd en geborgd gedurende de crisis?
11. Hoe zijn bij de besluitvorming de belangen gewogen van groepen, die door de maatregelen in het bijzonder werden geraakt? Welke groepen waren wel en niet in beeld?
12. Welke kritiek op en alternatieven voor het coronabeleid zijn besproken en hoe is met kritiek en critici omgegaan?
Thema 5: Communicatie van kabinet en crisisorganisatie
Dit thema is gericht op de communicatie vanuit het kabinet en de crisisorganisatie richting de samenleving. Onderzocht zal worden welke strategische keuzes daarbij zijn gemaakt. Beoogd wordt een beeld te vormen van de mate waarin de communicatie eenduidig, helder en effectief was.
13. Welke communicatiestrategieën hanteerde het kabinet in de verschillende fasen van de coronacrisis? Wat waren de communicatiedoelen en wat waren de doelgroepen? Welke keuzes zijn om welke redenen gemaakt?
14. Hoe hebben kabinet en de landelijke crisisorganisatie gecommuniceerd over de coronamaatregelen en het gevoerde beleid? Welke zichtbare en minder zichtbare middelen zijn ingezet (zoals persconferenties, websites, omgang met media en sociale media, publiekscampagnes)?
15. In hoeverre werd onderzocht of de beoogde communicatiedoelen werden bereikt en welke neveneffecten de communicatie had? In hoeverre heeft dit geleid tot aanpassing van de communicatiestrategie?
Thema 6: Rol van de Tweede Kamer
Met dit thema wordt beoogd in beeld te brengen hoe de Tweede Kamer haar rollen – die van medewetgever, controleur en volksvertegenwoordigend orgaan – heeft ingevuld, gegeven de omstandigheden en de beschikbare informatie. Daarbij wordt specifiek aandacht besteed aan de wijze waarop de Tweede Kamer met grondrechten is omgegaan en in hoeverre zij oog heeft gehad voor de rechtmatigheid en proportionaliteit van (voorgenomen) grondrechtenbeperkingen. Ook de informatievoorziening van het kabinet aan de Tweede Kamer wordt in dit thema betrokken.
16. In hoeverre is de Tweede Kamer tijdig, juist en volledig geïnformeerd?
17. Hoe heeft de Tweede Kamer tijdens de crisis haar controlerende en medewetgevende rol ingevuld, onder meer in relatie tot de impact van (voorgenomen) maatregelen op grondrechten en de rechtmatigheid, effectiviteit, proportionaliteit, (maatschappelijke) impact en nevenschade?
18. Welke invloed heeft de Tweede Kamer gehad op de doelen, strategie en maatregelen van het coronabeleid?
Thema 7: Lerend vermogen en lessen voor de toekomst
In dit thema staat het lerend vermogen centraal. Daarbij gaat het om lessen die gedurende de coronacrisis zijn getrokken en toegepast en om (nieuwe) lessen die op grond van de parlementaire enquête kunnen worden getrokken, onder meer voor de Tweede Kamer. Het gaat dan zowel om leren van wat goed is gegaan als van wat niet goed is gegaan. Ook is een doel inzicht te verwerven in het lerend vermogen van kabinet en crisisorganisatie bij de bestrijding van de coronacrisis.
19. In welke mate werden gedurende de crisis lessen getrokken uit eerdere besluitvorming, genomen maatregelen en communicatie en in hoeverre zijn deze lessen toegepast? Hoe is lerend vermogen georganiseerd en hoe is daarin ruimte gegeven voor tegenspraak?
20. Welke (nieuwe) lessen kunnen getrokken worden uit de parlementaire enquête, in het bijzonder met het oog op toekomstige, langdurige (gezondheids)crises?
Tot slot zal in het onderzoek op hoofdlijnen aandacht worden geschonken aan de overheidsuitgaven aan de betreffende coronacrisismaatregelen.
Om de genoemde hoofdvragen, focuspunten en actoren te operationaliseren en bij elkaar te brengen zijn hieronder de zeven thema’s, waar de hoofdvragen onder vallen, nader uitgewerkt. De hoofdvragen worden (met hetzelfde nummer als in §3.3) per thema herhaald en aangevuld met deelvragen.
In de parlementaire enquête zal over de gehele onderzoeksperiode worden onderzocht wat de hoofddoelen waren van het coronabeleid, welke strategieën hierbij zijn toegepast en waarop door het kabinet werd gestuurd in de verschillende fasen van de crisis. Ook zal de inrichting van de crisisorganisatie worden onderzocht. Hierbij zal waar mogelijk worden voortgebouwd op de onderzoeken naar de corona-aanpak van de OVV. In deze rapporten komt bijvoorbeeld de inrichting van de crisisorganisatie in de voorbereiding op een gezondheidscrisis en tijdens de eerste golf al uitgebreid ter sprake.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet.
1) Wat waren de doelen van het coronabeleid van het kabinet in verschillende fasen van de crisis?
a. In hoeverre zijn de doelen van het beleid gewijzigd? Waarom en op basis waarvan gebeurde dit?
2) Wat was de strategie van het kabinet? Hoe kwam deze tot stand?
a. Wie bepaalde de strategie?
3) Waar werd in de verschillende fasen van de crisis op gestuurd en waarom?
a. Wat gebeurde er in de periode van december 2019 tot maart 2020 in de voorbereiding bij het RIVM, het OMT en het Ministerie van VWS (BAO en top VWS)? Hoe is gereageerd op de eerste signalen uit China en Italië? Welke voorbereidingen zijn getroffen om de aankomende crisis op te kunnen vangen? Welke kennis en ervaring waren toen voorhanden? Welke specifieke kennis over het coronavirus SARS-CoV-2 was voorhanden? Welke informatie was beschikbaar over de equipering van de zorg (bijvoorbeeld personeel, beschermingsmateriaal, IC-capaciteit)? Welk zicht was er op de crisis en de mogelijke scenario’s? Werd de crisisinfrastructuur tijdig ingericht en konden experts tijdig aanschuiven voor de uitbraak een feit was?
4) Wie waren tijdens de crisis betrokken bij de besluitvorming en hoe werd dit bepaald?
a. Hoe was de crisisorganisatie in Nederland georganiseerd in de verschillende fasen van de crisis?
b. Wie was wanneer bevoegd voor welk besluit?
c. Hoe was de politieke besluitvorming op kabinetsniveau in verschillende formele en informele gremia georganiseerd?
d. Hoe verhielden formele en informele structuren van het kabinet zich ten opzichte van elkaar?
e. Welke departementen en bewindspersonen waren betrokken bij de besluitvorming en/of afstemming in informele en formele overleggen?
Dit thema richt zich op de besluitvorming van het kabinet en afwegingen van het kabinet over crisisbestrijding en de zorg. Dit wordt voor de gehele onderzoeksperiode op hoofdlijnen in het onderzoek betrokken en meer diepgaand voor de (besluitvorming ten aanzien van de) focuspunten en een aantal specifiek in deelvragen benoemde onderwerpen. Hierbij wordt waar mogelijk gebruik gemaakt van de inzichten van de OVV. In zijn eerste deelrapport over de aanpak van de coronacrisis concludeert de OVV dat (knelpunten in) de verpleeghuiszorg onderbelicht bleven. De OVV concludeert daarnaast dat maatschappelijke effecten gedurende de eerste golf beperkt zijn meegewogen en ondergeschikt waren aan de infectieziektebestrijding. In het tweede deelrapport wordt geconstateerd dat er in de tweede golf meer aandacht was voor de neveneffecten van de maatregelen, maar dat die aandacht bij toenemende druk op de acute zorg ondergeschikt raakte.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet.
5) Hoe kwamen besluiten met grote impact op zorg en samenleving tot stand? Welke kennis, scenario’s en inzichten lagen daaraan ten grondslag?
a. Wie nam de besluiten met betrekking tot de focuspunten op welk moment? Welke overwegingen kregen het meeste gewicht in de besluitvorming?
b. Wat was de invloed van (beleid van) de Europese Unie op de Nederlandse politieke besluitvorming ten aanzien van de focuspunten (onder andere coronatoegangsbewijs, beschikbaarheid vaccins)?
c. In hoeverre is door het kabinet bij de focuspunten aandacht besteed aan specifieke problematiek in grensregio’s, waaronder bestaande structuren voor grensoverschrijdende samenwerking?
d. Op welke wijze is het kabinet omgegaan met (adviezen over) ventilatie en aerosolen in de verschillende fasen van de crisis?
e. Waarom is COVID-19 aangewezen tot infectieziekte in groep A van de Wet publieke gezondheid en heeft het deze status behouden?
f. Hoe is de Nederlandse besluitvorming in het kabinet en de Tweede Kamer over het Europese coronaherstelfonds tot stand gekomen? Welke afwegingen zijn daarbij gemaakt? Welke terugkoppeling vanuit Europese Raden is daarbij betrokken?
6) Welke rol speelden overwegingen over de zorg, waaronder de capaciteit zorg (waaronder IC-capaciteit), de bescherming van zorgmedewerkers en uitstel van reguliere zorg in de besluitvorming? Welke aandacht was er in de besluitvorming voor de verschillende onderdelen van de zorg (zoals ziekenhuizen en eerstelijnszorg, verpleeghuizen en de thuiszorg) en de GGD’en?
Met het oog op het tegengaan van verspreiding van het virus zijn verschillende maatregelen getroffen, mede ingegeven door de positieve verplichting om maatregelen te treffen ter bevordering van de volksgezondheid als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Grondwet. Deze maatregelen hebben ingegrepen op onder meer het gelijkheidsbeginsel en het verbod van discriminatie, de vrijheid van meningsuiting, het recht tot vergadering en betoging, het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, het recht op onaantastbaarheid van het lichaam en het eigendomsrecht. Deze rechten zijn achtereenvolgens neergelegd of komen tot uitdrukking in de artikelen 1, 7, 9, 10, 11 en 14 van de Grondwet en de daarmee corresponderende artikelen uit internationale verdragen, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Aangezien de Grondwet de verplichting van artikel 22, eerste lid, geen voorrang geeft boven andere grondrechten, dienen deze andere grondrechten ook in de afweging betrokken te worden.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet. Deze zullen worden onderzocht ten aanzien van de focuspunten.
7) Hoe is de impact van (voorgenomen) maatregelen op de volksgezondheid en andere grondrechten door het kabinet in kaart gebracht en afgewogen? Hoe heeft het kabinet aandacht geschonken aan de rechtmatigheid en proportionaliteit van (voorgenomen) grondrechtenbeperkingen?
a. Op basis van welke informatie, advisering en verwachtingen werden de wetsvoorstellen voor het coronatoegangsbewijs ingediend, waaronder de wetsvoorstellen voor invoering van 2G en van 3G-coronatoegangsbewijzen op het werk en in het onderwijs? Welke gevolgen werden hiervan voorzien?
8) Hoe werden afwegingen gemaakt tussen effectiviteit, proportionaliteit en (maatschappelijke) impact van maatregelen?
a. In hoeverre werd de mogelijke nevenschade van de maatregelen (op economisch, sociaal en medisch vlak) in kaart gebracht en meegenomen in de besluitvorming?
b. In hoeverre zijn inzichten en rapporten, die op de betreffende beslismomenten beschikbaar waren, gebruikt?
c. Welke aandacht was er in het kabinet en het OMT voor de ernst en gevolgen van long covid16 en de gevolgen van maatregelen voor de mentale gezondheid?
Voor de gehele onderzoeksperiode wordt onderzocht welke adviseurs en deskundigen een (vaste) plek hadden in de crisisbesluitvorming en de formele en informele politieke overleggen (MCCb, Catshuisoverleg, Torentjesoverleg). Daarnaast wordt de (vaste) samenstelling van het OMT geanalyseerd. Ook wordt onderzocht hoe de onafhankelijkheid van belangrijke adviseurs (OMT, RIVM, Gezondheidsraad, planbureaus) is georganiseerd en geborgd. Ten aanzien van de focuspunten wordt meer specifiek en diepgaand naar de advisering gekeken. Hierbij wordt rekening gehouden met de omstandigheden en de beschikbare kennis in de verschillende fasen van de crisis. Tevens wordt onderzocht welke groepen gehoord en niet gehoord zijn en hoe met kritiek en critici is omgegaan.
De OVV heeft in zijn gepubliceerde deelonderzoeken aandacht besteed aan de rol van adviseurs. Hij concludeert onder andere dat naast de formele nationale crisisstructuur steeds meer een parallelle structuur ontstond waarin rollen van bestuurders en deskundigen vermengd raakten. De rol van (de voorzitter van) het OMT in verschillende formele en informele overleggen komt in het onderzoek van de OVV uitgebreid naar voren. In de enquête wordt op deze bevindingen voortgebouwd.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet.
9) Welke adviseurs en deskundigen namen deel aan de belangrijkste overleggen van het kabinet en het OMT? Welke inzichten en adviezen werden hier geagendeerd en/of besproken? Hoe kwam die keuze tot stand?
a. Welke vakgebieden en disciplines zijn vertegenwoordigd geweest in het OMT in de verschillende fasen van de crisis?
b. Welke vakgebieden en disciplines waren vertegenwoordigd bij de advisering van het kabinet over het coronabeleid in de verschillende fasen van de crisis?
c. Hoe was het OMT samengesteld toen de adviezen met betrekking tot de focuspunten werden voorbereid? Op welke gronden is deze samenstelling bepaald? In hoeverre waren de ziekenhuiszorg, verpleeghuiszorg, eerstelijnszorg en thuiszorg hierin vertegenwoordigd?
d. Hoe kwamen de adviezen van het OMT met betrekking tot de focuspunten tot stand? Welke (wetenschappelijke) input, data en modelberekeningen betrok het OMT bij de vergaderingen over de OMT-adviezen en hoe zijn deze gewogen en gebruikt? In hoeverre is aangesloten bij de adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en het beleid van de (Amerikaanse) Centra voor ziektebestrijding en -preventie (CDC) en wanneer is daarvan afgeweken (onder andere als het gaat om aerosolen, mondkapjes, impact op kinderen en de rol van scholen)? Wat waren de redenen van afwijking en wat waren de gevolgen voor de (advisering over de) maatregelen?
e. Welke inzichten en adviezen heeft het kabinet gevraagd, ontvangen, betrokken en besproken met betrekking tot de focuspunten? Hoe werd bepaald welke adviezen werden gevraagd en voorgelegd aan de meest betrokken bewindspersonen en politiek besluitvormende gremia? Hoe is het kabinet omgegaan met de adviezen?
10) Hoe was de onafhankelijkheid van belangrijke adviseurs georganiseerd en geborgd gedurende de crisis?
a. In hoeverre zijn de rollen van adviseur en besluitvormer gescheiden geweest?
b. Zijn structuren en afspraken over de onafhankelijkheid van het OMT gerespecteerd bij de interactie tussen OMT, VWS, BAO en kabinet over de OMT-adviezen m.b.t. de focuspunten?
11) Hoe zijn bij de besluitvorming de belangen gewogen van groepen, die door de maatregelen in het bijzonder werden geraakt? Welke groepen waren wel en niet in beeld?
a. Waarom kregen deze groepen al dan niet prioriteit in het beleid?
b. In hoeverre werd in adviezen over de focuspunten aandacht geschonken aan kwetsbare groepen?
12) Welke kritiek op en alternatieven voor het coronabeleid zijn besproken en hoe is met kritiek en critici omgegaan?
a. Hoe gingen kabinet en OMT om met kritiek? Aan welke kritiek op het coronabeleid is aandacht besteed door het kabinet en het OMT en van wie was deze kritiek afkomstig?
b. Hoe is in het bijzonder omgegaan met kritiek vanuit adviescolleges, planbureaus, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer en de Ombudsman? Wiens inbreng is besproken en hoe is dit gewogen?
c. In hoeverre is door het kabinet en onder verantwoordelijkheid van het kabinet opererende organisaties (de NCTV, de IGJ, het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en mogelijk andere organisaties, zoals inlichtingendiensten) specifiek beleid gevoerd gericht op critici, die op verschillende manieren ingingen tegen het coronabeleid?
De communicatie van het kabinet en vanuit de landelijke crisisorganisatie, inclusief onder andere RIVM en OMT, wordt binnen dit thema onderzocht. Het Nationaal Kernteam Crisiscommunicatie (NKC) van de NCTV heeft een coördinerende rol bij landelijke crisiscommunicatie. Het NKC was onder meer vertegenwoordigd in de MCCb, het Torentjesoverleg en het Catshuisoverleg. Het RIVM heeft een rol bij de communicatie over de bestrijding van infectieziekten, waaronder corona.
Waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van bestaand onderzoek om een beeld te schetsen van effectiviteit en bereik van de communicatie van het kabinet. Zo heeft de OVV in zijn twee eerste deelonderzoeken veel aandacht geschonken aan de landelijke crisiscommunicatie. De OVV constateert onder meer dat te stellige communicatie heeft bijgedragen aan de erosie van maatschappelijk draagvlak. De OVV wijst ook op de gehanteerde strategie om «ambitieuzer te zijn in besluiten en toezeggingen, terwijl nog niet duidelijk is of en hoe dit te realiseren is [...]». In de enquête wordt voortgebouwd op deze eerdere constateringen en wordt dieper ingegaan op de afwegingen achter deze keuzes.
In de enquête is op hoofdlijnen aandacht voor de strategische keuzes met betrekking tot de landelijke crisiscommunicatie over de gehele onderzoeksperiode. Bij de focuspunten vindt een diepere beschouwing plaats over de ingezette communicatie en de effecten daarvan.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet.
13) Welke communicatiestrategieën hanteerde het kabinet in de verschillende fasen van de coronacrisis? Wat waren de communicatiedoelen en wat waren de doelgroepen? Welke keuzes zijn om welke redenen gemaakt?
a. Was er beleid om media, sociale media en influencers in te zetten om de crisiscommunicatie te ondersteunen? Is vanuit het kabinet en de crisisorganisatie ingezet op pogingen de media of sociale media op enigerlei wijze te beïnvloeden om de boodschap van de overheid over te brengen?
b. Welk beleid is gevoerd met het oog op mis- en desinformatie?
c. Heeft de overheid beleid gevoerd om invloed uit te oefenen op sociale media om bepaalde boodschappen en/of boodschappers te weren?
14) Hoe hebben kabinet en de landelijke crisisorganisatie gecommuniceerd over de coronamaatregelen en het gevoerde beleid? Welke zichtbare en minder zichtbare middelen zijn ingezet (zoals persconferenties, websites, omgang met media en sociale media, publiekscampagnes)?
a. Hoe werd in de uitvoering van de communicatiestrategie voor de landelijke crisiscommunicatie rekening gehouden met verschillende groepen in de samenleving?
b. Was de communicatie vanuit verschillende actoren – kabinet, RIVM, OMT – eenduidig? Welke onderlinge afspraken zijn hierover gemaakt en werden deze nageleefd?
c. Welke afwegingen heeft het kabinet gemaakt over de communicatie over (on)zekerheden, over bijvoorbeeld de invloed van aerosolen, de effectiviteit van mondkapjes en andere maatregelen? Was de informatievoorziening over de voordelen, bijwerkingen en onzekerheden van de coronavaccinaties helder en begrijpelijk?
15) In hoeverre werd onderzocht of de met de communicatie beoogde doelen werden bereikt en welke neveneffecten de communicatie had? In hoeverre heeft dit geleid tot aanpassing van de communicatiestrategie?
a. Hoe werd het bereik van de communicatie gemonitord en werd hierop bijgestuurd?
b. Welke rol hebben de adviezen van de Corona Gedragsunit van het RIVM gespeeld in de crisiscommunicatie?
Bij het onderzoek naar de rol van de Tweede Kamer worden drie aspecten belicht. Deze aspecten betreffen informatievoorziening, de rolinvulling, inclusief de toetsing van wet- en regelgeving aan grondrechten, en de impact die de Tweede Kamer had op (de uitvoering van) het coronabeleid. Het onderzoek naar deze aspecten wordt toegespitst op de focuspunten.
De OVV heeft in de eerste twee deelrapporten summier aandacht besteed aan de rol van de Tweede Kamer. Zo merkt de OVV op dat de Tweede Kamer zich in de eerste maanden van de coronacrisis terughoudend leek op te stellen in zijn controlerende rol, maar dat richting de zomer van 2020 de groeiende vraag om de bredere maatschappelijke consequenties mee te wegen zich ook vertaalde naar een kritischer Kamerdebat.17 De OVV signaleert dat de controlefunctie van het parlement mede door organisatorische keuzes binnen het Ministerie van VWS voor extra druk op de crisisteams heeft gezorgd.18
Het eerste aspect dat zal worden onderzocht is de informatievoorziening aan de Tweede Kamer door het kabinet. Hieronder zijn de hoofdvraag en deelvragen van dit aspect uiteengezet.
16) In hoeverre is de Tweede Kamer tijdig, juist en volledig geïnformeerd?
a. In hoeverre is de Tweede Kamer meegenomen in de belangrijkste keuzes en dilemma’s van het kabinet? Welke rol speelde vertrouwelijkheid van informatie hierbij?
b. Heeft het kabinet er bewust voor gekozen media eerder te informeren over (voorgenomen) maatregelen dan de Tweede Kamer? Zo ja, om welke redenen? Voor welke werkwijze heeft het kabinet gekozen?
Een tweede onderzoeksaspect is de wijze waarop de Tweede Kamer haar rollen heeft ingevuld. Voor de controlerende taak gaat het specifiek over de activiteiten van de Tweede Kamer, waaronder onder andere de debatten en schriftelijke overleggen, technische briefings en Kamervragen, maar ook de wijze waarop de Tweede Kamer haar rol met betrekking tot de ex ante toetsing van wet- en regelgeving aan grondrechten heeft ingevuld. Voor de wetgevende taak gaat het om wetten die specifiek van belang waren voor de focuspunten. Het gaat dan onder meer om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19, een tijdelijke regeling in de Wet publieke gezondheid om maatregelen te kunnen treffen tegen verspreiding van het coronavirus. Daarnaast gaat het om de verschillende wetsvoorstellen die wijziging beoogden van de Wet publieke gezondheid ten behoeve van de inzet van het coronatoegangsbewijs. Hieronder zijn de hoofdvraag en deelvragen van dit aspect uiteengezet. Deze zullen worden onderzocht ten aanzien van de focuspunten.
17) Hoe heeft de Tweede Kamer tijdens de crisis haar controlerende en medewetgevende rol ingevuld, onder meer in relatie tot de impact van (voorgenomen) maatregelen op grondrechten en de rechtmatigheid, effectiviteit, proportionaliteit, (maatschappelijke) impact en nevenschade?
a. Welke gevolgen had de besteding van rijksbegrotingsmiddelen via organisaties op afstand van de rijksoverheid (Mediq en Stichting Open Nederland) voor het budgetrecht (inclusief controle van de uitgaven) van de Tweede Kamer?
b. Op welke wijze heeft de Tweede Kamer de relevante Kamerstukken behandeld?
c. Welke activiteiten heeft de Tweede Kamer ondernomen om zich te (laten) informeren (zoals adviesaanvragen, briefings, rondetafelgesprekken en dergelijke)?
d. Hoe is de Tweede Kamer omgegaan met tijdsdruk bij de behandeling van (reeds ingevoerde) crisismaatregelen?
e. In hoeverre heeft de Tweede Kamer aandacht besteed aan de effectiviteit, proportionaliteit, (maatschappelijke) gevolgen en nevenschade van de maatregelen?
f. In hoeverre heeft de Tweede Kamer aandacht gehad en gevraagd voor (de impact op) kwetsbare groepen?
g. In hoeverre heeft de Tweede Kamer aandacht gehad voor de verhouding van (voorgenomen) maatregelen tot grondrechten en oog gehad voor de noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit van de maatregelen? In hoeverre heeft de Tweede Kamer aandacht gehad voor het monitoren van de noodzaak van het handhaven of afbouwen van getroffen maatregelen?
h. In hoeverre heeft de Tweede Kamer zich actief laten adviseren en/of informeren met het oog op de grondrechtentoetsing?
Een derde onderzoeksaspect is de invloed die de Tweede Kamer heeft gehad op de aanpak van de coronacrisis. Daarbij wordt onderzocht hoe het kabinet met de inbreng, moties en amendementen van de Tweede Kamer is omgegaan en tot welke aanpassingen in het coronabeleid de debatten in de Tweede Kamer hebben geleid. Hierbij wordt ook onderzocht welke druk de (wijze van) behandeling door de Tweede Kamer heeft gelegd op de uitvoering van de crisisbestrijding. Hierbij hoort de volgende hoofdvraag:
18) Welke invloed heeft de Tweede Kamer gehad op de doelen, strategie en maatregelen van het coronabeleid?
In dit thema wordt onderzocht hoe lerend vermogen is georganiseerd en hoe daarin ruimte is gegeven voor tegenspraak. Om het lerend vermogen tijdens de crisis vast te kunnen stellen zal voor de focuspunten worden onderzocht in welke mate bij advisering, communicatie en besluitvorming lessen werden getrokken uit eerdere besluitvorming, maatregelen en communicatie en in hoeverre deze lessen zijn toegepast. Tot slot wordt beoogd op basis van de parlementaire enquête lessen te trekken.
Hieronder zijn de hoofd- en deelvragen van dit thema uiteengezet.
19) In welke mate werden gedurende de crisis lessen getrokken uit eerdere besluitvorming, genomen maatregelen en communicatie en in hoeverre zijn deze lessen toegepast? Hoe is lerend vermogen georganiseerd en hoe is daarin ruimte gegeven voor tegenspraak?
a. Was er een structuur aanwezig om het effect van de maatregelen op de verspreiding van de ziekte en op de samenleving te evalueren en ervan te leren? In hoeverre zijn maatregelen gemonitord en geëvalueerd en zijn voortschrijdende inzichten en lessen benut in opeenvolgende coronagolven (bijvoorbeeld door aanpassingen in modellen)?
b. In hoeverre is zelfreflectie georganiseerd binnen de landelijke crisisorganisatie? Was dit tijdig en zijn de resultaten hiervan toegepast? Hoe werd rekening gehouden met overbelasting van betrokkenen (hoe was de werkcultuur)?
20) Welke (nieuwe) lessen kunnen getrokken worden uit de parlementaire enquête, in het bijzonder met het oog op toekomstige (gezondheids)crises?
De aanpak van het onderzoek bestaat uit de volgende fasen:
– Fase 1: Dossieronderzoek
– Fase 2: Besloten voorgesprekken
– Fase 3: Openbare verhoren
– Fase 4: Rapportage en aanbieding onderzoeksrapport aan de Tweede Kamer
Nadat het rapport is aangeboden, kan de Tweede Kamer het rapport in behandeling nemen.
Fase 1: Dossieronderzoek
Kort na de installatie van de parlementaire enquêtecommissie zal deze overgaan tot het vorderen van informatie en documenten bij de actoren die in het onderzoek worden betrokken. Met het oog op een efficiënt dossieronderzoek zullen de informatie en documenten zo veel mogelijk in digitale vorm moeten worden geleverd. De enquêtecommissie kan, wanneer het verloop van het onderzoek daartoe aanleiding geeft, te allen tijde aanvullende of nieuwe vorderingen versturen. De te vorderen informatie is een belangrijke basis voor het dossieronderzoek.
Verder zal de enquêtecommissie gebruik maken van bestaand onderzoek en hier waar mogelijk op voortbouwen. Dit geldt in elk geval voor de twee reeds verschenen deelonderzoeken van de OVV en het nog te verschijnen derde deelonderzoek naar de aanpak van de coronacrisis. Onderwerpen die in het eerste deelonderzoek aan de orde zijn gekomen en waar de enquêtecommissie op kan voortbouwen zijn onder meer de voorbereiding op een pandemie, de crisisorganisatie, de communicatie en de gevolgen van de crisisaanpak voor de verpleeghuizen. In het tweede deelonderzoek betreft dit de aanpak van het vaccinatieprogramma, de scholensluiting van basis- en voortgezet onderwijs en de avondklok. Het derde deelonderzoek zal naar verwachting onder meer ingaan op doelstellingen en strategieën van het kabinet gedurende de gehele duur van de coronacrisis en de afwegingen rondom invoering en versoepeling van maatregelen.19
Wat betreft de overheidsuitgaven zal de enquêtecommissie zich baseren op onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Daaronder valt onder meer de webpublicatie Coronarekening, waarin financiële informatie is opgenomen over de coronacrisismaatregelen die het kabinet heeft ingezet.20
Bij het onderzoek naar de aankoop van vaccins en de daartoe afgesloten contracten zal de enquêtecommissie zich voornamelijk baseren op onderzoek van derden. Hieronder valt het nog te verschijnen onderzoek van de Algemene Rekenkamer naar coronavaccins.21 De Algemene Rekenkamer onderzoekt hoe de Minister van VWS publieke belangen heeft geborgd in onder meer de niet-openbare afspraken met farmaceuten. Daarnaast zal gebruik worden gemaakt van onderzoeken van de Europese Rekenkamer en reeds verschenen en nog te verschijnen publicaties van de COVI-commissie van het Europees Parlement.22
Een onderdeel van het onderzoek is de vraag wat er op de momenten van besluitvorming wel en niet bekend was over de maatschappelijke impact van corona en van de maatregelen, waaronder over mogelijke nevenschade. De enquêtecommissie zal zich daarbij baseren op de inzichten, studies en rapporten die op dat moment beschikbaar waren. Dit gaat in ieder geval om publicaties van planbureaus en adviesraden. Voor het achteraf vaststellen van effectiviteit en impact van maatregelen is een parlementaire enquête geen geschikt onderzoeksinstrument. Dergelijk effectonderzoek maakt dan ook geen deel uit van de enquête.
Bij diverse onderdelen van het onderzoek zal gebruik gemaakt worden van beschikbare (wetenschappelijke) inzichten en literatuur. Onderwerpen waar dit voor geldt zijn in elk (patronen van) besluitvorming in crisisperiodes en leren tijdens en na crises. In aanvulling daarop zijn gesprekken voorzien met deskundigen over deze en mogelijk andere onderwerpen.
Een deel van het onderzoek zal extern worden uitbesteed. Het gaat om:
1. een inventarisatie van de corona-aanpak in enkele andere Europese landen, waarbij belangrijke verschillen en overeenkomsten met de Nederlandse aanpak worden geïdentificeerd. Hiermee zal context worden geleverd bij de verschillende focuspunten;
2. een discoursanalyse van de maatschappelijke discussie over het coronabeleid in de media in relatie tot het publieke debat in de Tweede Kamer. Dit levert achtergrondinformatie op voor het onderzoek naar de vragen van onder meer thema 6 (rol van de Tweede Kamer).
Ten aanzien van mogelijk onderzoek naar de inlichtingen- en veiligheidsdiensten wordt de enquêtecommissie in overweging gegeven een voorstel voor de Tweede Kamer uit te werken, waarmee de CTIVD wordt verzocht dit onderzoek uit te voeren.23 Vanwege haar wettelijke bevoegdheden is de CTIVD voor dergelijk onderzoek de aangewezen partij.
Tot slot kan de enquêtecommissie gesprekken voeren en werkbezoeken afleggen om een beeld te krijgen van de wijze waarop de coronacrisis door verschillende groepen mensen is ervaren.
Nadere afbakeningen
Onder meer vanwege de omvang van de coronacrisis is afbakening noodzakelijk en is het onvermijdelijk keuzes te maken in de aanpak van het onderzoek. Het onderzoek richt zich primair op de advisering en besluitvorming over de aanpak van de coronacrisis op nationaal niveau. Decentrale overheden worden slechts in het onderzoek betrokken voor zover er een relatie is met de nationale besluitvorming. In beginsel wordt geen onderzoek verricht bij afzonderlijke decentrale overheden en andere decentrale actoren. Ook wordt geen onderzoek verricht bij individuele zorginstellingen. Het beslechten van medisch-inhoudelijke discussies maakt voorts geen onderdeel uit van de enquête. Onderzoeksvragen over de omgang van het kabinet met de media richten zich op het handelen van kabinet en overheid. De enquêtebevoegdheden (vorderen, horen onder ede) zullen niet worden ingezet bij media.
De enquêtecommissie richt zich primair op de Nederlandse aanpak van corona en zal geen onderzoek in het buitenland verrichten. De invloed vanuit het buitenland, in het bijzonder de Europese Unie, op de Nederlandse besluitvorming maakt wel onderdeel uit van het onderzoek. Wat betreft het Europese coronaherstelfonds ligt de focus in het onderzoek op de Nederlandse besluitvorming in kabinet en Tweede Kamer, inclusief de terugkoppeling die zij hebben ontvangen van de relevante Europese raden en overleggen. De Europese overleggen en onderhandelingen maken zelf geen deel uit van het onderzoek.
Fase 2: Besloten voorgesprekken
Na het dossieronderzoek zal de enquêtecommissie als voorbereiding op de openbare verhoren besloten voorgesprekken voeren. Besloten voorgesprekken hebben tot doel het vergroten van kennis van en inzicht in de materie en het toetsen van de bevindingen uit het dossieronderzoek. Daarnaast kunnen de besloten voorgesprekken behulpzaam zijn voor het selecteren van getuigen en deskundigen voor de openbare verhoren.
Fase 3: Openbare verhoren
In fase 3 zal de enquêtecommissie personen als getuige of als deskundige in het openbaar onder ede horen. Het doel van de verhoren is waarheidsvinding, het ophelderen van onduidelijkheden en in het openbaar een beeld geven van de onderzochte gebeurtenissen.
Fase 4: Rapportage en aanbieding onderzoeksrapport aan de Tweede Kamer
In het onderzoeksrapport presenteert de enquêtecommissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Tevens is daarin een verantwoording van het onderzoek opgenomen.
De commissie heeft de volgende inschatting gemaakt van de benodigde planning voor de verschillende fasen van het onderzoek. Daarbij is uitgegaan van een start begin mei 2023.
Fase |
Activiteiten |
Tijdvak |
---|---|---|
Dossieronderzoek |
vorderen informatie en documenten werving en selectie dossieronderzoek reconstructie en tussenrapportage |
Mei 2023 – feb 2024 |
Besloten voorgesprekken |
voorbereiding gesprekken |
Mrt 2024 – jan 2025 |
uitvoering besloten voorgesprekken |
||
tweede tussenrapportage |
||
Openbare verhoren |
voorbereiding |
Feb 2025 – sep 2025 |
uitvoering openbare verhoren |
||
Rapportage |
opstellen eindrapportage, inclusief conclusies en aanbevelingen |
Okt 2025 – feb 2026 |
De enquête is omvangrijk en heeft een geplande doorlooptijd van 34 maanden. Tijdens de looptijd van de enquête vinden bovendien Tweede Kamerverkiezingen plaats, waardoor de samenstelling van de parlementaire enquêtecommissie mogelijk wijzigt. De enquêtecommissie zal daarom periodiek moeten bezien in hoeverre de planning aanpassing behoeft.
De duur en de omvang van de enquête leiden tot een fors beslag op de leden van de enquêtecommissie. De tijdelijke commissie acht het daarom raadzaam dat de enquêtecommissie werkafspraken vaststelt.
De enquêtecommissie wordt ondersteund door een ambtelijke staf. De staf die de tijdelijke commissie heeft ondersteund zal ook de enquêtecommissie ondersteunen en zal worden uitgebreid met een aantal nog te werven onderzoekers. De staf komt te bestaan uit een griffier, een onderzoekscoördinator, een adjunct-griffier, een plaatsvervangend onderzoekscoördinator, onderzoekers (11 fte), een informatiespecialist, een commissie-assistent, een juridisch adviseur, een communicatieadviseur en een data-analist. Op verschillende momenten zal tevens een beroep worden gedaan op verschillende ondersteunende diensten van de Tweede Kamer, waaronder de Bodedienst en de Dienst Verslag en Redactie.
Met het oog op kwaliteitsborging zal de enquêtecommissie een externe klankbordgroep instellen. Deze zal de enquêtecommissie gedurende de uitvoering van het onderzoek en bij het opstellen van het onderzoeksrapport voorzien van adviezen over de aanpak, uitvoering en resultaten van het onderzoek.
De kosten van een overeenkomstig dit onderzoeksvoorstel uit te voeren parlementaire enquête naar corona zijn begroot op € 7,5 miljoen. Deze begroting is gebaseerd op de reguliere begrotingssystematiek voor parlementair onderzoek en afgestemd met de Stafdienst Financieel Economische Zaken van de Tweede Kamer. De voor het onderzoek benodigde middelen zullen, conform artikel 3 van de Wet op de parlementaire enquête 2008, worden toegevoegd aan de begroting van de Tweede Kamer.
De Tweede Kamer heeft op 28 juni 2022 de tijdelijke commissie ingesteld (Handelingen II 2021/22, nr. 97, item 23). De Voorzitter van de Tweede Kamer heeft op 30 juni 2022 negen leden benoemd en op 6 september 2022 een tiende lid. De commissie verkoos het lid Arib tot haar voorzitter. Sinds mevrouw Arib de Tweede Kamer heeft verlaten, bestaat de commissie uit de leden Mariëlle Paul (ondervoorzitter, VVD), Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Vicky Maeijer (PVV), Hilde Palland (CDA), Pepijn van Houwelingen (FVD), Nicky Pouw-Verweij (JA21), Wybren van Haga (Groep Van Haga), Liane den Haan (Fractie Den Haan) en Pieter Omtzigt (Lid Omtzigt).
De tijdelijke commissie heeft in de periode september 2022 tot en met maart 2023 gewerkt aan het opstellen van dit onderzoeksvoorstel. Om zich nader te laten informeren en kennis op te bouwen over de gevolgen van de coronacrisis heeft de commissie in deze fase gesprekken gevoerd met deskundigen met uiteenlopende achtergronden en expertises. Ook heeft de commissie drie werkbezoeken afgelegd, aan Noordoost-Brabant, Zuid-Limburg en Utrecht (zie de bijlage voor een overzicht van betrokkenen bij de gesprekken en de werkbezoeken). Doel hiervan was een goed beeld te krijgen van de verschillende relevante aspecten en gevolgen van de coronacrisis in de samenleving.
Dit onderzoeksvoorstel is tot stand gekomen op basis van de verkregen informatie van deskundigen, de afgelegde werkbezoeken en informatie uit bestaand onderzoek. Het concept onderzoeksvoorstel is besproken met een klankbordgroep bestaande uit externe deskundigen.
De commissie spreekt haar dank uit voor de bereidwilligheid en openheid van alle betrokken partijen om informatie over en ervaringen uit de coronacrisis te delen. Deze informatie is zeer waardevol geweest voor het opstellen van dit voorstel.
Advies- en onderzoeksinstellingen
– Ir. J.R.V.A. (Jeroen) Dijsselbloem en betrokken medewerker (Onderzoeksraad voor Veiligheid)
– Dr. E.A. (Erica) Bakkum en betrokken medewerkers (Onderzoeksraad voor Veiligheid)
– Prof. dr. M. (Jet) Bussemaker en drs. S. (Stannie) Driessen (Raad voor Volksgezondheid en Samenleving)
– Drs. M. (Marjolein) Olde Monnikhof en betrokken medewerker (Sociaal en Cultureel Planbureau)
– Drs. E. (Ewout) Irrgang en drs. M. (Maaike) Adema (Algemene Rekenkamer)
Betrokkenen bij eerdere parlementaire enquêtes of buitenlandse parlementaire onderzoeken
– Drs. K. (Kathleen) van Brempt (Bijzondere Commissie COVID-19-pandemie Europees Parlement)
– Prof. dr. J.G. (Jørgen) Christensen (Universiteit van Aarhus, corona onderzoekscommissie Deens Parlement)
– Dr. G.D. (Greg) Clark (corona onderzoekscommissie Brits Lagerhuis)
– Drs. M.T.M. (Tom) van der Lee en M.Y. (Miguel) Israël MSc (voorzitter respectievelijk griffier Parlementaire Enquête Aardgaswinning Groningen)
– Prof. dr. A.A.G.M. (Ronald) van Raak (tijdelijke commissie evaluatie Wet Parlementaire Enquête) en mr. A.C. (Anouschka) Verbruggen-Groot (diverse parlementaire enquête- en ondervragingscommissies)
– Drs. V.A. (Ed) Groot (parlementaire enquêtecommissie Woningcorporaties)
– Prof. mr. dr. E.R. (Erwin) Muller (Universiteit Leiden)
Overige gesprekspartners
– Prof. dr. C.J. (Casper) Albers (Rijksuniversiteit Groningen)
– Dr. A. (Amrish) Baidjoe (London School of Hygiene and Tropical Medicine, voormalig Red Team)
– Prof. dr. M. (Maurice) van den Bosch (OLVG Amsterdam)
– Dr. E.M. (Eline) van den Broek-Altenburg (Universiteit Vermont Verenigde Staten)
– Prof. dr. R.A. (Roel) Coutinho (voormalig RIVM)
– Prof. dr. A.R.J. (Armand) Girbes (Amsterdam UMC, locatie VUmc)
– Prof. dr. P. (Paul) ’t Hart (Universiteit Utrecht, Nederlandse School voor Openbaar Bestuur)
– Prof. dr. F.G. (Frank) Huisman (Universiteit Utrecht)
– Ir. P. (Pieter) Klok (Volkskrant)
– Mr. dr. J.P. (Jan-Peter) Loof (College voor de Rechten van de Mens; Universiteit Leiden)
– Prof. dr. R.W.J. (Ronald) Meester (Vrije Universiteit Amsterdam)
– Drs. N. (Nathal) van Rijn (Nationaal Ouderenfonds)
– Prof. dr. T. (Theo) Schetters (Universiteit van Pretoria, ProtActivity)
– Prof. dr. M.C. (Michaéla) Schippers (Erasmus Universiteit Rotterdam)
– Drs. E. (Els) van Veen (huisarts)
– Prof. dr. J.C.M. (Julia) van Weert (Universiteit van Amsterdam)
– Dr. M. (Marino) van Zelst (voormalig Red Team)
Gesprekspartners tijdens werkbezoeken
I. Werkbezoek Noordoost-Brabant
– Bernhoven Ziekenhuis Uden (management en betrokken zorgmedewerkers ten tijde van de coronacrisis, rondleiding in aanwezigheid van ic-artsen en -verpleegkundigen langs de ic-afdeling, de spoedeisende hulp en de voormalige afdeling corona)
– Sint Petrusparochie Uden (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– Uitvaartonderneming Uden (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– Openbare basisschool Uilenspiegel Boekel (betrokkenen vanuit de directies van verschillende SAAM-scholen te Uden en Boekel)
– Zorg- en verpleeghuiscentrum Sint Petrus (BrabantZorg) Boekel (betrokkenen vanuit de directie, zorgmedewerkers waaronder artsen, verpleegkundigen en verzorgenden en daarnaast bewoners en familieleden)
II. Werkbezoek Zuid-Limburg
– Gemeenten Maastricht en Voerendaal (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– Veiligheidsregio Zuid-Limburg (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– EMRIC (Euregio Maas-Rijn Incidentenbestrijding en Crisisbeheersing) Maastricht (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– Horeca- en ondernemersverenigingen Maastricht (betrokkenen ten tijde van de coronacrisis)
– Expertisecentrum ITEM (Institute for Transnational and Euregional cross border cooperation and Mobility) Maastricht (onderzoekers)
– Maastricht Universitair Medisch Centrum Plus (Maastricht UMC+) (directie en betrokken zorgmedewerkers ten tijde van de coronacrisis waaronder artsen, verpleegkundigen en medewerkers laboratorium voor Medische Biotechnologie)
III. Werkbezoek Utrecht
– Landelijke Studentenvakbond (LSVb) Utrecht (betrokkenen)
– Landelijke Kamer van Verenigingen (LKvV) Utrecht (betrokkenen)
– Penitentiaire Inrichting Nieuwegein (directie)
– Stichting Krachtwijken Overvecht (betrokkenen zoals bewoners, jongeren, zorgmedewerkers en andere professionals vanuit de wijk Overvecht)
– St. Antonius Ziekenhuis Nieuwegein (bestuurders en betrokken zorgmedewerkers tijdens de coronacrisis waaronder artsen en verpleegkundigen)
Centraal Bureau voor de Statistiek (27 juli 2022), 3480 mensen overleden aan COVID-19 in eerste kwartaal.
De onderliggende doodsoorzaak definieert het CBS als de ziekte of aandoening (in dit geval COVID-19) waarmee de reeks van gebeurtenissen begon die uiteindelijk het overlijden van de persoon veroorzaakte.
Sociaal en Cultureel Planbureau (3 maart 2021). Factsheet. Een jaar met corona: werk en inkomen.
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (23 september 2022). Communicatie en vertrouwen.
Onderzoeksproject maatschappelijke impact van corona (oktober 2021). COVID-19 en institutioneel vertrouwen.
Motie van de leden De Vries (VVD), Hijink (SP), Paternotte (D66), Kuiken (PvdA), Van den Berg (CDA), Westerveld (GroenLinks), Bikker (ChristenUnie) en Van der Staaij (SGP) over een parlementaire enquête naar de aanpak van de coronapandemie, Kamerstuk 25 295, nr. 1470.
Het BAO toetst adviezen van het OMT op bestuurlijke haalbaarheid en wenselijkheid, stelt op basis hiervan een BAO-advies op en legt dit voor aan de Minister van VWS.
Tijdens de coronacrisis werd voor langdurige klachten na covid de term «long covid» gebruikt. De Minister van VWS is gedurende de crisis de term «post-covid» gaan gebruiken. Omdat in deze enquête de periode tot het voorjaar van 2022 wordt onderzocht, is in dit onderzoeksvoorstel de gangbare term uit deze periode (long covid) gebruikt.
Onderzoeksraad voor Veiligheid (16 februari 2022). Aanpak coronacrisis – Deel 1: tot september 2020, p. 14.
Onderzoeksraad voor Veiligheid (16 februari 2022). Aanpak coronacrisis – Deel 1: tot september 2020, p. 157 -160.
https://www.onderzoeksraad.nl/nl/page/20377/aanpak-coronacrisis-%E2%80%93-deel-3-vanaf-juli-2021, geraadpleegd 15 maart 2023.
De geplande publicatiedatum is 1 oktober 2023 (zie https://www.rekenkamer.nl/actueel/lopend-onderzoek/coronavaccins, geraadpleegd 15 maart 2023).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36142-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.