36 104 Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022 over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen

C BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE EERSTE KAMER DER STATEN GENERAAL

Aan de Voorzitter van het Europees Parlement

Den Haag, 13 juli 2022

De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde procedure, de wetgevingsresolutie tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel 5 Verdrag betreffende de Europese Unie en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.

Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De meerderheid van de Eerste Kamer is van oordeel dat het voorstel voor de wijziging van de Europese Kiesakte, zoals opgenomen in de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 3 mei 2022, de rechtsgrondslag te buiten gaat en niet voldoet aan het beginsel van subsidiariteit. Graag deel ik met u de gronden waarop dit oordeel rust.

Naar de mening van de meerderheid van de Eerste Kamer is het van groot belang dat de nationale volksvertegenwoordiging zeggenschap heeft en houdt over verkiezingen die in het eigen land georganiseerd worden, ook als het verkiezingen voor het Europees Parlement betreffen.

De meerderheid van de Eerste Kamer vindt dat de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement inzake het wegnemen of beperken van de zeggenschap van de nationale volksvertegenwoordiging over zaken zoals de dag waarop verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden, de wijze waarop gestemd kan worden, de regels inzake campagnevoeren voor die verkiezingen en over de zeggenschap van politieke partijen over hun kandidatenlijsten, onnodig de zeggenschap van de nationale volksvertegenwoordiging beperkt.

Vanwege bovenstaande argumentatie strookt het voorstel van het Europees Parlement volgens de Eerste Kamer niet met het beginsel van subsidiariteit.

Identieke brieven zijn verzonden aan de Europese Commissie, de Raad en de Nederlandse regering.

Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn

Naar boven