Aan de Voorzitter van het Europees Parlement
Den Haag, 13 juli 2022
De Eerste Kamer der Staten-Generaal heeft, overeenkomstig de daarvoor vastgestelde
procedure, de wetgevingsresolutie tot wijziging van de Akte betreffende de verkiezing
van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen
getoetst aan het beginsel van subsidiariteit. Daarmee is toepassing gegeven aan artikel
5 Verdrag betreffende de Europese Unie en Protocol 2 bij het Verdrag van Lissabon
betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel.
Met deze brief stel ik u in kennis van het oordeel van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.
De meerderheid van de Eerste Kamer is van oordeel dat het voorstel voor de wijziging
van de Europese Kiesakte, zoals opgenomen in de wetgevingsresolutie van het Europees
Parlement van 3 mei 2022, de rechtsgrondslag te buiten gaat en niet voldoet aan het
beginsel van subsidiariteit. Graag deel ik met u de gronden waarop dit oordeel rust.
Naar de mening van de meerderheid van de Eerste Kamer is het van groot belang dat
de nationale volksvertegenwoordiging zeggenschap heeft en houdt over verkiezingen
die in het eigen land georganiseerd worden, ook als het verkiezingen voor het Europees
Parlement betreffen.
De meerderheid van de Eerste Kamer vindt dat de wetgevingsresolutie van het Europees
Parlement inzake het wegnemen of beperken van de zeggenschap van de nationale volksvertegenwoordiging
over zaken zoals de dag waarop verkiezingen voor het Europees Parlement plaatsvinden,
de wijze waarop gestemd kan worden, de regels inzake campagnevoeren voor die verkiezingen
en over de zeggenschap van politieke partijen over hun kandidatenlijsten, onnodig
de zeggenschap van de nationale volksvertegenwoordiging beperkt.
Vanwege bovenstaande argumentatie strookt het voorstel van het Europees Parlement
volgens de Eerste Kamer niet met het beginsel van subsidiariteit.
Identieke brieven zijn verzonden aan de Europese Commissie, de Raad en de Nederlandse
regering.
Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, J.A. Bruijn