36 100 IX Jaarverslag en slotwet Ministerie van Financiën en Nationale Schuld 2021

Nr. 9 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 24 juni 2022

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 18 mei 2022 inzake het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2021 bij het Ministerie van Financiën en Nationale Schuld (Kamerstuk 36 100 IX, nr. 2).

De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 7 juni 2022. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Tielen

Adjunct-griffier van de commissie, Lips

Vraag 1, 6, 7 en 8

Hoe gaat u onvolkomenheden wegwerken?

Wat zijn de belangrijkste prioriteiten op uw ministerie als het gaat om de onvolkomenheden door de Algemene Rekenkamer zijn gepresenteerd?

Kunt u ten aanzien van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer in meer detail aangeven op welke wijze u uitvoering gaat geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in haar rapport bij het Jaarverslag 2021?

Kunt u ten aanzien van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer aangeven welke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in haar rapport bij het Jaarverslag 2021 u niet, of niet geheel, overneemt en waarom?

Antwoord 1, 6, 7 en 8

In onze bestuurlijke reactie op het Verantwoordingsrapport 2021 van de Algemene Rekenkamer (AR) wordt in meer detail ingegaan op welke wijze uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen van de AR en welke aanbevelingen niet (geheel) over worden genomen.

Om de onvolkomenheden effectief aan te pakken is drie jaar geleden een sturingsmodel ingericht. Er is ingezet op onderstaande punten:

  • I. de primaire verantwoordelijkheid voor het oplossen van de onvolkomenheden ligt bij de betrokken directeuren-generaal, die de verantwoordelijke directeur(en) aanspreken;

  • II. de eerstelijnscontrollers van Douane, Toeslagen en de Belastingdienst houden daarbij toezicht op de verbeteraanpak van de onvolkomenheden op hun terrein;

  • III. FEZ is verantwoordelijk voor het systeemtoezicht en adviseert viermaandelijks vanuit een onafhankelijke positie de Bestuursraadleden en de bewindspersonen;

  • IV. jaarlijks worden gap-gesprekken gevoerd tussen de verantwoordelijke dienstonderdelen, FEZ en de AR en/of de ADR. In deze gesprekken wordt vastgesteld wat de gap (het verschil tussen de ist en de soll) is;

  • V. rapportages over de voortgang van de verbeteraanpakken in de Planning & Control-cyclus;

  • VI. periodieke bijeenkomsten van een speciale commissie, de Monitoringscommissie, onder leiding van FEZ waaraan alle verantwoordelijke dienstonderdelen deelnemen;

  • VII. sturing aan de voorkant om te voorkomen dat er in de toekomst nieuwe onvolkomenheden ontstaan in combinatie met een risicogerichte benadering.

Deze aanpak heeft bijgedragen aan het wegwerken van enkele onvolkomenheden in voorgaande jaren. Echter, een aantal onvolkomenheden blijken lastig op te lossen vanwege onder meer hun meerjarige karakter en de brede en complexe werkterreinen in de uitvoering bij de Belastingdienst, Toeslagen en Douane waar veel medewerkers betrokken zijn bij het werkend krijgen van de maatregelen. Bovenstaande waarnemingen hebben ertoe geleid dat sinds dit jaar de sturing op het wegwerken van de onvolkomenheden is geïntensiveerd. Zo zijn aan de bestaande sturingsaanpak extra (tweemaandelijkse) voortgangsgesprekken tussen de bewindspersonen en de directeuren-generaal toegevoegd. Daarnaast wordt sinds dit jaar tijdens de gap-gesprekken (naast de gap vaststelling) ook de fase (planning – opzet – bestaan – werking) waarin de onvolkomenheid zich bevindt vastgesteld en worden de te nemen verbetermaatregelen om de onvolkomenheid op te lossen afgezet tegen een planning. Op deze manier kunnen we gedurende het jaar gerichter sturen op de voortgang en sneller opschalen wanneer tijdlijnen gemist dreigen te worden.

Het sturingsmodel op het wegwerken van de onvolkomenheden wordt toegepast op alle acht onvolkomenheden van Financiën. Alle onvolkomenheden hebben de volledige aandacht. Het is mijn ambitie om in 2022 goede voortgang te boeken op alle onvolkomenheden en een aantal langer lopende onvolkomenheden bij het Verantwoordingsonderzoek 2022 opgelost te hebben. Hierbij wordt opgemerkt dat het aan de Algemene Rekenkamer is om – als onafhankelijk orgaan – te besluiten of een onvolkomenheid daadwerkelijk is opgelost.

Vraag 2

Is er een financiële dekking voor tegemoetkomingen aan toeslagenouders?

Antwoord 2

Ja. Het kabinet heeft middelen beschikbaar gesteld voor de hersteloperatie toeslagen. Deze middelen worden zowel gebruikt voor financiële tegemoetkomingen, bijvoorbeeld in de vorm van de 30 000 euro regeling of het kwijtschelden van schulden, als voor de apparaatsbudgetten. Met de Voortgangsrapportage over de hersteloperatie toeslagen (VGR HT) wordt integraal inzicht gegeven in de Rijksbrede budgetten en de mutaties. Daarnaast is het parlement betrokken via de goedkeuring van de departementale begrotingen.

Na de Voorjaarsnota en de 1e suppletoire begroting 2022 is er in totaal (cumulatief en meerjarig) circa € 5,8 miljard budget beschikbaar voor de hersteloperatie toeslagen. Hiervan is circa € 5 miljard reeds op de departementale begrotingen verwerkt en circa € 0,8 miljard gereserveerd op de Aanvullende Post. Deze budgetten omvatten zowel apparaatskosten als programmagelden. Een overzicht hiervan vindt u ook in bijlage 5 van de Voorjaarsnota1.

Vraag 3

Loopt uw ministerie een financieel risico met zoveel onvolkomenheden?

Antwoord 3

Het ministerie loopt niet zo zeer een direct financieel risico vanwege het aantal (acht) onvolkomenheden. Deze zien namelijk vooral op de ICT van de belastingdienst en de vastlegging van verplichtingen en prestatieverklaringen in de administratie. Niettemin, kan er sprake zijn van een (in)direct financieel risico op basis van de aard van enkele onvolkomenheden. In theorie zou er bijvoorbeeld een (in)direct financieel risico kunnen zijn voor de onvolkomenheid verplichtingenbeheer, doordat er onvoldoende inzicht in de resterende verplichtingenruimte is en daarmee op de resterende financiële ruimte voor het aan gaan van verplichtingen. De AR stelt dat de opzet en het bestaan van de beheersmaatregelen in dit geval in orde is, maar de werking nog onvoldoende is aangetoond. Het mogelijke financieel risico op deze onvolkomenheid lijkt dan ook beperkt.

Antwoord 4

Om de ICT te laten voldoen aan het vereiste en gewenste niveau, lopen er, met name bij de Belastingdienst, meerdere meerjarige initiatieven. De Belastingdienst is een ICT-intensieve organisatie. Het ICT-landschap van de Belastingdienst omvat circa 900 applicaties.

In veel applicaties is sprake van achterstallig onderhoud, ook wel technische schuld genoemd. De oorzaak van dit achterstallig onderhoud komt voort uit het feit dat er onvoldoende is geïnvesteerd in modernisering.

In 2014 een project gestart om de technische schuld in het IV-landschap van de Belastingdienst te reduceren. Eind 2021 bedroeg de technische schuld nog 26% van het aantal applicaties. De doelstelling om maximaal 30% technische schuld over te hebben per eind 2022 wordt gehaald. Om er voor te zorgen dat de technische schuld niet oploopt wordt, door alle organisatieonderdelen van het ministerie, gebruik gemaakt van het proces Life Cycle Management. Dat proces, waarbij tijdig wordt geïnvesteerd in modernisering van de ICT, wordt de komende tijd versterkt. Modernisering van het IV-landschap is belangrijk om de wendbaarheid te vergroten, de onderhoudskosten terug te dringen en de continuïteitsrisico’s te beperken.

Het belang van de modernisering van het IV-landschap is besproken in de technische briefing van 25 januari jl. aan uw Kamer. Toen is tevens aangegeven dat er nog het nodige moet gebeuren om de ICT te laten voldoen aan het vereiste en gewenste niveau. Zo is onder andere toegelicht dat het portfoliomanagement wordt verbetert evenals het versterken van het werken onder architectuur. Tevens wordt er gewerkt aan het verkrijgen van meerjarig inzicht in gewenste wetgeving zodat de impact daarvan vroegtijdig gesignaleerd wordt en er op gestuurd kan worden. Daarnaast is in 2020 het ICT-verbeterprogramma ter versterking van ICT-processen bij de Belastingdienst gestart. Met behulp van dit programma wordt de ICT-uitvoeringsorganisatie, van de Belastingdienst, zodanig verbetert, dat deze doelmatiger en effectiever gaat werken.

De richting van de verbeteringen is onder andere toegelicht in de Kamerbrief Verbeteringen Belastingdienst: «Op weg naar de beste Belastingdienst voor Nederland» (14 september 2020) (Kamerstukken 31 066 en 32 140, nr. 700).

Een randvoorwaarde voor continu verbeteren van de ICT, is het werven en behouden van ervaren personeel. Deze randvoorwaarde staat momenteel onder druk door de krappe arbeidsmarkt.

Vraag 5

Hoe gaat u kritiek van de Nationale ombudsman verwerken?

Antwoord 5

De aanbevelingen en signalen van de Nationale ombudsman worden zeer serieus genomen en deze worden voor zover mogelijk meegenomen bij het verbeteren van de Uitvoeringsorganisatie Herstel Toeslagen (UHT) voor de ouders. Op 31 mei jl. is schriftelijk gereageerd op een zorgenbrief van eind april 2022 van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman. Een afschrift van deze reactie is op 1 juni aan de Tweede Kamer gestuurd. Op ambtelijk niveau is er regelmatig contact met de Nationale ombudsman om de signalen van de ombudsman te bespreken, zodat deze snel opgepakt kunnen worden. Een van de aanbevelingen die de Nationale ombudsman heeft gedaan ten aanzien van de Uitvoeringsorganisatie Herstel betreft het opnemen van de reden van afwijzing van de eerste toets in de afwijzingsbrief die een ouder ontvangt, in plaats van een standaardrijtje met mogelijke redenen. Het opnemen van de specifieke afwijzingsgrond in de brief bleek ingewikkelder dan was voorzien, maar sinds 17 januari 2022 ontvangen ouders een gepersonaliseerde brief. Daarnaast wordt elke ouder voorafgaand aan het versturen van de aangepaste brief gebeld door een medewerker van UHT om persoonlijk de reden van afwijzing toe te lichten.

Vraag 6

Wat zijn de belangrijkste prioriteiten op uw ministerie als het gaat om de onvolkomenheden door de Algemene Rekenkamer zijn gepresenteerd?

Antwoord 6

Zie vraag 1.

Vraag 7

Kunt u ten aanzien van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer in meer detail aangeven op welke wijze u uitvoering gaat geven aan de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in haar rapport bij het Jaarverslag 2021?

Antwoord 7

Zie vraag 1.

Vraag 8

Kunt u ten aanzien van het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer aangeven welke aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer in haar rapport bij het Jaarverslag 2021 u niet, of niet geheel, overneemt en waarom?

Antwoord 8

Zie vraag 1.

Vraag 9

Kunt u aangeven op welke wijze in het afgelopen jaar op uw eigen departement gebruik is gemaakt van het protocol voor de toepassing van de artikelen 2.25 en 2.27 van de Comptabiliteitswet, zoals aan de Kamer toegestuurd op 2 november 2021 (Kamerstuk 31 865, nr. 199)?

Antwoord 9

De beslisboom in de «Handreiking toepassing uitzonderingsgronden Comptabiliteitswet 2016 met betrekking tot de parlementaire autorisatie» (bijlage bij de Kamerbrief) gebruik ik in de beoordeling van alle begrotingsvoorstellen die op de begroting van het Ministerie van Financiën landen. Deze beslisboom heeft mij geholpen om een weloverwogen beslissing te nemen over het al dan niet opstellen van een incidentele suppletoire begroting (ISB) en het eventuele (terughoudende) gebruik van artikel 2.27, tweede lid, van de Comptabiliteitswet (CW).

Vraag 10 en 11

Op welke wijze heeft u in het afgelopen jaar het gebruik van het protocol voor de toepassing van artikelen 2.25 en 2.27 van de Comptabiliteitswet, zoals aan de Kamer toegestuurd op 2 november 2021 (Kamerstuk 31 865, nr. 199), onder de aandacht gebracht van uw collega-bewindspersonen?

Bent u in het afgelopen jaar actief nagegaan of uw collega-bewindspersonen gebruik hebben gemaakt van het protocol voor de toepassing van artikelen 2.25 en 2.27 van de Comptabiliteitswet, zoals aan de Kamer toegestuurd op 2 november 2021 (Kamerstuk 31 865, nr. 199)? Zo ja, wat was daarvan het resultaat? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 10 en 11

Sinds de uitbraak van de coronacrisis is er interdepartementaal veelvuldig en herhaaldelijk aandacht gevraagd voor de juiste toepassing van de uitzonderingsgronden in de Comptabiliteitswet 2016. Als onderdeel daarvan is onder de departementen de handreiking verspreid, waarin de relevante informatie uit de Comptabiliteitswet 2016 schematisch is weergegeven. Bij wijzigingen van de begroting wordt als onderdeel van het reguliere begrotingsproces afgestemd met het Ministerie van Financiën. Onderdeel daarvan is het naleven van de Comptabiliteitswet. Veel van de onrechtmatigheden die werden veroorzaakt door het onjuist toepassen van de uitzonderingsgronden hadden betrekking op het niet actief informeren van de Eerste Kamer. Door de aandacht voor de juiste toepassing van de uitzonderingsgronden is het aantal onrechtmatigheden door het onjuist informeren van het parlement sterk afgenomen.

Vraag 12

Waarom zijn de aanbevelingen om voorafgaand aan een wet een uitvoeringstoets te doen genegeerd?

Antwoord 12

Er van uitgaande dat u met u vraag doelt op de hersteloperatie Toeslagen is het antwoord dat het klopt dat er voor deze regelingen geen uitvoeringstoetsen vooraf hebben plaatsgevonden. Het herstel voor gedupeerde ouders in de kinderopvangtoeslag heeft voor het kabinet de grootst mogelijk politieke en maatschappelijke urgentie. Tegemoetkomingsregelingen voor deze ouders zijn daarom met een groot tempo ontworpen en vastgelegd in beleidsbesluiten die later in wetgeving worden gecodificeerd. Door de urgentie in dit proces was er initieel geen ruimte voor reguliere uitvoeringstoetsen. Inmiddels zijn deze toetsen alsnog door Toeslagen opgesteld. Bij de codificatie van de wetgeving, onder andere in het kader van de herijking van de hersteloperatie en de Wet hersteloperatie toeslagen, worden deze uitvoeringstoetsen gedeeld met de Tweede Kamer.

Vraag 13

Waarom zijn de fiscale regelingen niet herzien, zoals aanbevolen in het verantwoordingsonderzoek 2020?

Antwoord 13

In het coalitieakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) heeft het kabinet afgesproken een aantal fiscale regelingen af te schaffen. Het gaat om de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning, de middelingsregeling en vrijstellingen in de energiebelasting. Ook zijn sinds het verantwoordingsonderzoek 2020 stappen gezet die leiden tot een heroverweging van bestaande fiscale regelingen en een kritische beoordeling van nieuw voorgestelde fiscale regelingen. Bestaande regelingen worden geëvalueerd aan de hand van het toetsingskader fiscale regelingen en ditzelfde toetsingskader wordt toegepast bij invoering van nieuwe fiscale regelingen. Een negatief oordeel moet in principe leiden tot afschaffing of aanpassing van een regeling. Gebeurt dit niet, dan moet het kabinet dit verantwoorden. Verder komt het kabinet deze zomer met een plan van aanpak voor het afschaffen dan wel aanpassen van ondoelmatige fiscale regelingen.

Vraag 14

Welke stappen zijn sinds 2018 gezet om de managementinformatie, het verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen bij de Belastingdienst te verbeteren?

Antwoord 14

Managementinformatie

De Algemene Rekenkamer constateert dat de Belastingdienst inmiddels in belangrijke mate beschikt over adequate managementinformatie, maar dat voor een aantal ketens de instrumenten nog moeten worden ontwikkeld. Dit is het gevolg van verschillende verbeteringen sinds 2014. In figuur 3 (pagina 25) van het verantwoordingsonderzoek 2021 zijn de voornaamste stappen weergegeven. Sinds 2018 gaat het hoofdzakelijk om het programma Managementinformatie/Risicomanagement (MI/RM), waarmee, onder andere, de managementinformatie voor de ketens en het concern van de Belastingdienst wordt verbeterd. Inmiddels zijn tien van de dertien ketens door het programma ondersteund. Voor de resterende drie ketens is begin 2022 gestart met de ondersteuning door het programma en volgens de planning is dit eind 2022 gereed. Het programma MI/RM stopt eind 2022. Naast de ondersteuning door het programma MI/RM blijft ook de (routinematige) doorontwikkeling van de beschikbare MI voor de Belastingdienst van belang. Hier wordt aandacht aan besteed.

Verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen

De Algemene Rekenkamer heeft bij het verantwoordingsonderzoek 2021 geconstateerd dat de opzet van de beheersmaatregelen in orde is, maar de werking nog onvoldoende aangetoond. De Belastingdienst heeft sinds 2018 diverse stappen ondernomen om de bevindingen bij het verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen op te lossen. Dit omvatte onder andere:

  • Inrichten werkgroep en stuurgroep met key directieleden t.b.v. implementatie van de maatregelen en het monitoren van de voortgang

  • Nieuwe handleidingen voor verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen

  • Opleidingen aan medewerkers

  • Opschonen verplichtingenadministratie met focus op jaareindecontrole

  • Inrichten (verbijzonderde) interne controles op het proces van verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen (werking)

In 2021 lag de focus op de verdere optimalisatie van de werking van het proces door het naleven van de instructies, door onder andere het verder inbedden en structureel uitvoeren van de (verbijzonderde) interne controles en overige interne controles binnen het proces, inclusief aantonen van de werking. Het betreft een grote groep werknemers die de instructies strikt moeten naleven, uit onze controles blijkt dat dit nog niet in alle gevallen afdoende plaatsvindt. Het thuiswerken in verband met coronamaatregelen in combinatie met het grote aantal medewerkers bij de Belastingdienst dat betrokken is bij het proces heeft daarbij ook een rol gespeeld. Met als gevolg dat de onvolkomenheden zijn gehandhaafd.

In 2022 zijn alle inspanningen erop gericht om de onvolkomenheden verplichtingenbeheer en prestatieverklaringen op te lossen. Dit betekent onder andere focus op de naleving van de instructies en het tijdiger signaleren van omissies daarin door o.a. het periodiek uitvoeren van de interne controle. Voor de structurele knelpunten zijn reeds maatregelen genomen. Voor de incidentele knelpunten is een analyse uitgevoerd en daarin wordt gekeken naar aangepaste maatregelen om dit op te pakken.

Vraag 15

Zijn inmiddels de werkzaamheden (fysiek toezicht, boekenonderzoeken en bedrijfsbezoeken) van de Belastingdienst en Douane bij bedrijven weer hersteld?

Antwoord 15

Vanaf 25 februari 2022 geldt voor het buitentoezicht van de Belastingdienst dat de beperkende maatregelen door het coronavirus zijn komen te vervallen. Uiteraard met inachtneming van de basismaatregelen. Dat betekent dat vanaf die datum het reguliere toezicht wordt uitgevoerd, waarbij ook de mogelijkheid bestaat om digitaal en op afstand toezicht uit te oefenen.

Bij de Douane zijn vanaf 2021 geen redenen geweest om het handhavingsniveau in verband met het coronavirus te verlagen. Er zijn protocollen opgesteld die invulling geven aan de 1,5 meter samenleving bij de Douane waardoor medewerkers hun werk konden blijven doen. Waar nodig kunnen zij, indien de veiligheid in geding is, altijd afwijken van de controle.

Voor een eventuele terugkerende lockdown periode is voor het op- en afschalen van het handhavingsniveau een protocol opgesteld die stap voor stap aangeeft op welke wijze dit moet plaatsvinden. Deze kan ook worden ingezet wanneer er keuzes in controles/prioriteiten moeten worden gemaakt bij groot ziekteverzuim van douane medewerkers. Dit is tot op heden niet nodig geweest.

Vraag 16

Hoe gaat de werkwijze van de Belastingdienst veranderen zodat er geen fouten meer ontstaan door het gebrek aan een wettelijke grondslag?

Antwoord 16

Het ontbreken van een wettelijke grondslag bij herstel- en compensatiebetalingen aan gedupeerden van de kinderopvangtoeslagaffaire door Toeslagen was aanleiding voor de Algemene Rekenkamer (AR) aanleiding voor een onrechtmatigheid. Zie hierover mijn bestuurlijke reactie op het verantwoordingsonderzoek van de AR over 2021.

Het kabinet werkt op dit moment een afwegingskader uit om terughoudender om te gaan met goedkeurende beleidsbesluiten. Vooruitlopend hierop én op nadere wetgeving zal ik inzetten op een uiterst gematigd gebruik van beleidsbesluiten, gezien de beperktere rol van de Staten-Generaal bij het gebruik van beleidsbesluiten.

Ten aanzien van 2021 merkt de AR echter terecht op dat de Staten-Generaal in 2021 weldegelijk in staat zijn geweest hun budgetrecht uit te oefenen en dat zij ertoe hadden kunnen besluiten dat de uitvoering niet ter hand zou worden genomen, totdat er een wettelijke basis voorlag. Het genoemde bezwaar van een beperktere rol van de Staten-Generaal is in de hersteloperatie ondervangen door zowel het beleid als de wijze van uitvoering telkens uitvoerig vooraf met het parlement te bespreken én telkens te voorzien in expliciete toestemming voor het aangaan van verplichtingen en uitgaven middels een begrotingswet.

Vraag 17

Komt er een afwegingskader met criteria waaronder het nemen van een beleidsbesluit gerechtvaardigd is en zo ja, geldt dit kader Rijksbreed?

Antwoord 17

Het kabinet werkt op dit moment aan een kader om terughoudender om te gaan met goedkeurende beleidsbesluiten. Dit naar aanleiding van het advies van de Raad van State over het Belastingplan 2021. Het is het streven van het kabinet om dit zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval dit jaar, aan de Tweede en de Eerste Kamer aan te bieden. Dit kader is beperkt tot goedkeurende beleidsbesluiten binnen de fiscaliteit, toeslagen en douane, omdat het gebruik van goedkeuringen op deze terreinen veel voorkomt.

Vraag 18

Wat is uw reactie op de constatering dat het bij twee van de vier incidentele suppletoire begrotingen (ISB’s) niet nodig was om een beroep te doen op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet? In hoeverre bestaat het risico dat in acute situaties «voor de zekerheid» een beroep op artikel 2.27 van de Comptabiliteitswet wordt gedaan en wordt dit artikel daarmee uitgehold?

Antwoord 18

De AR bestempelt het gebruik van art. 2.27, lid 2, van de Comptabiliteitswet (CW) in twee gevallen als onnodig. Gezien de omstandigheden ten tijde van het opstellen van deze ISB’s achtte ik het gebruik van dit artikellid echter noodzakelijk.

Als er geen beroep was gedaan op dit wetsartikel zou er een risico zijn – gezien de gevoelde urgentie het beleid uit te voeren – dat de verplichtingen in de hersteloperatie deels of geheel zouden zijn aangegaan vóór parlementaire autorisatie van het daarvoor benodigde (verplichtingen)budget en daarmee onrechtmatig zijn geweest, zoals zich voordeed bij de Catshuis-aankondiging in december 2020. Dat in één geval parlementaire goedkeuring alsnog plaatsvond alvorens de maatregelen in uitvoering werden genomen, was bij het beroep op art. 2.27 CW lid 2 nog niet te voorzien. In het andere geval zijn daadwerkelijk verplichtingen aangegaan vóór parlementaire goedkeuring.

Ik ben in algemene zin terughoudend met het gebruik van artikel 2.27 lid 2 van de CW en doe daar alleen een beroep op als uitzonderingsbepaling voor uitzonderlijke situaties, waarin de normale parlementaire behandeling afwachten echt niet mogelijk is. De politieke en maatschappelijk urgentie om gedupeerde ouders snel een oplossing voor hun (publieke) schulden te bieden en te compenseren stond voor het kabinet buiten kijf. Daarbij blijft zorgvuldige besluitvorming van kabinet en de betrokkenheid van het parlement een groot goed. Omdat art. 2.27 van de CW altijd voorafgaand aan de uitvoering wordt ingeroepen kan het bij vertraging in de uitvoering voorkomen dat het achteraf niet nodig blijkt te zijn geweest. Dat risico wordt afgewogen bij het terughoudend gebruik van art. 2.27 van de CW.

Vraag 19

Hoe groot is de nog te verwachten kwijtschelding van publieke vorderingen op toeslagenouders die nog open staan?

Antwoord 19

Voor de kwijtschelding van publieke schulden in 2022 e.v. is na de Voorjaarsnota en de 1e suppletoire begroting 2022 circa € 654 miljoen beschikbaar voor toeslagouders. Hiervan is circa € 546 miljoen reeds op de departementale begrotingen verwerkt en circa € 108 miljoen gereserveerd op de Aanvullende Post. Een overzicht hiervan vindt u ook in bijlage 5 van de Voorjaarsnota2. Dit budget is vastgesteld op basis van ramingen. Het werkelijke kwijt te schelden bedrag aan publieke schulden kan uiteraard afwijken van deze ramingen.

Vraag 20, 21 en 22

Kunt u ten aanzien van het Financieel Jaarverslag Rijk 2021 aangeven welk deel van de vordering van 18,5 miljard euro aan belastingschuld aan ondernemers u op dit moment oninbaar acht en welk deel daarvan ook oninbaar zou zijn geweest als geen uitstel van belastingen en aanpassing van de invorderingsrente had plaatsgevonden waardoor ondernemers failliet waren gegaan?

Kunt u ten aanzien van het Financieel Jaarverslag Rijk 2021 toelichten waarom er in het Financieel Jaarverslag Rijk wordt gerekend met een oninbaar geachte belastingschuld aan ondernemers van 6,8 procent van het totaal uitstaande bedrag, terwijl dit in werkelijkheid veel hoger ligt?

Heeft u ten aanzien van het Financieel Jaarverslag Rijk 2021 overwogen een reservering op te nemen voor het geval de oninbare belastingschuld van ondernemers hoger zou uitvallen dan eerder verwacht? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd? Zo nee, waarom niet?

Antwoord 20, 21 en 22

In het Financieel Jaarverslag van het Rijk 2021 is voor het bijzonder corona-uitstel dat betrekking heeft op 2021 uitgegaan van een verliespercentage van 6,8 procent, evenals in het Financieel Jaarverslag van het Rijk over 2020 is gehanteerd. Op basis van een totale schuld van 18,5 miljard euro, die zowel betrekking heeft op 2020 als 2021, is hierbij rekening gehouden met circa 1,3 miljard euro aan afstel. Dit bedrag is reeds «afgeboekt» van de gerapporteerde ontvangsten over 2020 en 2021 terwijl de faillissementen zich grotendeels nog moeten materialiseren. Hiermee is de gevraagde reservering getroffen. Daarnaast is rekening gehouden met lagere renteontvangsten over schulden als gevolg van deze faillissementen.

De inschatting van het percentage afstel is met veel onzekerheden omgeven. Zoals aangekondigd in het Financieel Jaarverslag van het Rijk heeft het Ministerie van Financiën voor de Voorjaarsnota 2022 op basis van nieuw beschikbare informatie gewerkt aan een nieuwe analyse. Deze analyse is inmiddels gepubliceerd. Op basis van vpb-aangiftedata kan de belastingschuld op bedrijfsniveau gekoppeld worden aan historische winsten en de vermogenspositie. Onder de aanname dat historische winsten van bedrijven (pre-corona) een beeld geven van de winsten post-corona kan een betere inschatting gemaakt worden of de schuld binnen de gestelde termijn van vijf jaar wel, niet of deels gedekt wordt door de beschikbare winst. Deze analyse duidt op een negatievere prognose voor de mate waarin de schuld kan worden terugbetaald dan dusver gehanteerd. Om die reden is de prognose voor de mate van oninbaarheid in de Voorjaarsnota opgehoogd naar 30 procent, in totaal circa 7 miljard euro.

Het is aannemelijk dat een deel van de bedrijven zonder mogelijkheid om belasting uit te stellen reeds failliet was gegaan tijdens de coronapandemie. Om die reden is een deel van de verwachte oninbaarheid niet additioneel, maar zou zich evengoed hebben voorgedaan. De mate waarin dit het geval is, kan niet betrouwbaar worden berekend.

Vraag 23

Kunt u ten aanzien van het Verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer aangeven op welke wijze u zich zult inzetten voor een terughoudend gebruik van beleidsbesluiten in de toekomst? Welke rol ziet u daarbij voor het instrument spoedwet?

Antwoord 23

Het kabinet werkt op dit moment een afwegingskader uit om terughoudender om te gaan met goedkeurende beleidsbesluiten. Het is het streven van het kabinet om dit zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval dit jaar, aan de Tweede en de Eerste Kamer aan te bieden.

Spoedwetgeving is een van de mogelijke alternatieven voor goedkeurende beleidsbesluiten.

Dit is in lijn zijn met het nader rapport n.a.v. het advies van de RvS over de Fiscale Verzamelwet 2023 (Nader rapport Fiscale verzamelwet 2023 | Kamerstuk 36 107, p. 3/«17») en de onderhanden Kamerbrief over de fiscale beleids- en uitvoeringsagenda van de Staatssecretaris F&B.

Vraag 24

Kunt u een nadere toelichting geven waarom bij Toeslagen, vanwege vereiste snelheid, afgeweken is van inkoop- en aanbestedingsregels?

Antwoord 24

DG Toeslagen is een relatief jonge organisatie die te maken heeft met veel veranderingen en een hoge politieke en maatschappelijke druk. Het afwijken van inkoop- en aanbestedingsregels was nodig voor het versneld inrichten van het proces van private schuldhulpverlening, zodat gedupeerde ouders zo snel mogelijk een schuldenoplossing geboden konden worden en niet verder in problemen zouden raken. Hiervoor is een contract aangegaan met de Stichting Sociale Banken (SBN). Het parlement is hierover geïnformeerd.

Daarnaast was er onder andere een onrechtmatigheid op het gebied van inhuur wat voortkomt uit het verlopen van de Rijksbrede raamovereenkomst.

Vraag 25

Kunt u aangeven op welke wijze u het inhuurproces en het contractbeheer gaat versterken en de interne beheersing en controle op het aangaan van verplichtingen gaat verbeteren?

Antwoord 25

Het inhuurproces, het contractbeheer en de interne beheersing en controle op het aangaan van verplichtingen worden verbeterd en versterkt door beter onderling samen te werken en heldere onderlinge afspraken te maken tussen de verschillende directies van DG Toeslagen. Dit heeft vorm gekregen in een Toeslagen-breed plan van aanpak dat nu uitgevoerd wordt. De belangrijkste maatregelen uit dit plan van aanpak zijn heldere procesafspraken (kaderstelling) en intensieve communicatie daarover, en het inrichten van adequaat verplichtingenbeheer. Ook worden waar nodig aanvullende zelfstandige interne controles ingericht en in grotere frequentie uitgevoerd en opgevolgd, zodat eerder in beeld is waar verdere versterking benodigd is. De voortgang op de uitvoering van dit plan van aanpak wordt gemonitord door de directie Control & Risk van Toeslagen, door de directie FEZ van het Ministerie van Financiën en door een speciale monitoringscommissie van het ministerie.


X Noot
1

Kamerstuk 36 120, nr. 1

X Noot
2

Kamerstuk 36 120, nr. 1

Naar boven