Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36096 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2022-2023 | 36096 nr. 6 |
Vastgesteld16 januari 2023
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de initiatiefnemers over de initiatiefnota van de leden Omtzigt, Kuiken, Azarkan, Dassen, Sylvana Simons en Van der Plas over Recht doen waar recht ontbreekt (Kamerstuk 36 096, nr. 2).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 juni 2022 aan de initiatiefnemers voorgelegd. Bij brief van 16 januari 2023 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
Adjunct-griffer van de commissie, Nouse
Sinds het indienen van de initiatiefnota over de problemen met de uithuisplaatsing van kinderen op 12 mei jongstleden, is de stand van zaken rondom uithuisplaatsingen nog altijd zeer zorgelijk te noemen. In het debat erkende Minister Weerwind dat het kabinet geen enkele expert kan noemen die vindt dat het systeem van uithuisplaatsingen aan de rechtstatelijke waarborgen voldoet. De rechtsbescherming bij uithuisplaatsingen faalt en er wordt structureel onvoldoende perspectief geboden aan zowel ouders als kinderen. Op 27 juni jongstleden is door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd een rapport uitgebracht over de kwaliteit van het feitenonderzoek bij de aanvraag van een machtiging voor gedwongen uithuisplaatsing.1 Uit dit rapport blijkt dat van de 45 onderzochte dossiers er maar liefst 45 niet op orde zijn. Dit is een ontluisterend resultaat. Niet alleen is deze uitkomst bijzonder pijnlijk voor de getroffen ouders en uithuisgeplaatste kinderen, het is daarnaast ook zeer schadelijk voor de rechtsstaat als zodanig. Op 13 september jongstleden heeft de inspectie de noodklok geluid dat het momenteel onmogelijk is om de hun toegewezen taak naar behoren uit te oefenen.2 Bij een dergelijk helder signaal zouden alle alarmbellen af moeten gaan. Hier lijkt echter, zo blijkt uit een artikel in de Volkskracht van 14 september jongstleden, geen sprake van aangezien Minister Weerwind het op dit moment nog niet nodig vindt om direct in te grijpen.3 Inmiddels heeft ook, naast de inspectie, de Universiteit Groningen aan de bel getrokken. Aanleiding hiervoor was het tegenhouden van een door de Universiteit Groningen gepland onafhankelijk onderzoek naar de uithuisplaatsing van toeslagenkinderen.4 En ook de Universiteit Leiden publiceerde op 7 september jongstleden een in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uitgevoerd onderzoek. Dit onderzoek is een evaluatie van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en betreft een boekwerk van meer dan 300 pagina’s over wat er fout gaat en op welke punten verbeteringen mogelijk zijn.5 Wat opvalt, is de conclusie van de onderzoekers dat uithuisgeplaatste kinderen niet de aandacht en hulp krijgen waar zij recht op hebben. De onderzoekers roepen Minister Weerwind dan ook op om direct in te grijpen. Het feit dat de Minister hier geen gehoor aan heeft gegeven en pas in november van dit jaar met een reactie komt, laat zien dat urgentie met betrekking tot deze problematiek ontbreekt. Het is hoogtijd voor concrete en gerichte acties om het systeem van uithuisplaatsingen te verbeteren waardoor uiteindelijk perspectief kan worden geboden aan ouders en kinderen.
Uithuisplaatsingen en toeslagenschandaal
De rechtstatelijke situatie rondom uithuisplaatsingen is ronduit zorgelijk te noemen. Voor één groep ouders en kinderen is de situatie ronduit dramatisch. Dat zijn de kinderen in het kinderopvangtoeslagschandaal.
Twee jaar geleden, na het aftreden van het kabinet, was duidelijk dat er een groep ouders is voor wie het slachtofferschap van het kinderopvangtoeslagenschandaal samenvalt met een uithuisplaatsing. Het ministerie en de belastingdienst hebben de lijsten vergeleken en bij de laatste vergelijking blijkt dat bij van de kinderen van gedupeerden bij het toeslagenschandaal, 2 090 een uithuisplaatsing gehad tussen 2015 en eind juni 2022, waarvan er nog 645 liepen op 30 juni 2022.
Deze cijfers gaan enkel over uithuisplaatsingen na 2015, terwijl het toeslagenschandaal tien jaar eerder begon en enkel over uithuisplaatsingen via de rechter: er worden in Nederland ook kinderen uit huis geplaatst zonder tussenkomst van de rechter.
Het CBS concludeert met een hoop slagen om de arm dat uithuisplaatsingen binnen de groep niet vaker voorkomen dan binnen een vergelijkbare groep. Wel komen uithuisplaatsingen veel maar dan ook veel vaker voor in deze groep dan in de samenleving als geheel, maar dat komt door de eigenschappen van de groep: gemiddeld een laag inkomen, veel alleenstaande ouders en veel mensen die in het buitenland geboren zijn.
Na twee jaar is het feit dat we de gegevens op macroniveau nog niet op orde hebben, natuurlijk volstrekt onvoldoende. Een rechtsstaat gaat principieel niet over rechtvaardigheid op groepsniveau, maar op individueel niveau.
Individueel zijn er voldoende aanwijzingen – zo liet onze nota zien – dat er kinderen uit huis geplaatst zijn, die zonder het toeslagenschandaal niet uit huis geplaatst zouden zijn. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat geen van de kinderen zonder het toeslagenschandaal uit huis geplaatst zou zijn. Maar juist dat zou uitgezocht moeten worden en wil per gezin, te beginnen bij de kinderen die nu nog uit huis geplaatst zijn.
De regering heeft een Ondersteuningsteam opgezet, waar ouders zich kunnen melden. Dit Ondersteuningsteam, waar mensen zich echt voor de kinderen en ouders inzetten, heeft echter met ten minste twee manco’s te maken: ten eerste heeft het ondersteuningsteam geen doorzettingsmacht. Het kan zelfs niet bij de rechter verzoeken om een uithuisplaatsing te beëindigen, zoals de Kamer wel gevraagd heeft.
Ook hebben veel ouders na alles wat er gebeurd is, zeer weinig vertrouwen in de officiële instanties. Na twee jaar ligt er nu een wetsvoorstel in de Kamer waardoor de overheidsinstanties de slachtoffers van het toeslagenschandaal kunnen benaderen. Let wel: dit zijn dezelfde overheidsinstanties die betrokken waren bij de bandeling van de ouders en kinderen. Onafhankelijke onderzoekers krijgen de data niet volgens dat wetsvoorstel, terwijl onafhankelijk onderzoek naar de oorzaken en de gevolgen juist zeer gewenst is.
Toen de slachtoffers benadeeld werden, was een uitwisseling van data onmogelijk: via de zwarte lijsten, via Syri, via het LSI werden data met vele overheidsinstanties gedeeld. En nu het rechtgezet moet worden, volgt de regering heel, heel nauwgezet de privacywet.
Na meer dan twee jaar zal het mogelijk zijn om mensen aan te schrijven – jawel – om te vragen of ze hulp zonder doorzettingsmacht zouden willen hebben.
Tot voor kort werd door de Gecertificeerde instelling(GI) zeer strikt de aanvaardbare termijn gehanteerd: bij jonge kinderen tot 6 maanden gewerkt aan terugkeer, bij oudere kinderen een jaar. Daarna was het perspectief volgens de GI niet langer terugkeer naar de ouders. De richtlijnen die de GI’s gebruiken worden nu iets flexibeler gehanteerd.6
Het beeld is duidelijk: de grote snelheid waarmee ouders gedupeerd geraakt zijn met frequente wetsovertredingen aan de kant van de overheid, is vervangen door een bureaucratische traagheid, waardoor ouders en kinderen opnieuw geen kant op kunnen.
Al in 2019 stelde de Kamer unaniem vast dat de belastingdienst onrechtmatig gehandeld had. Van dat onrechtmatig handelen is een aantal mensen nog steeds slachtoffer: de overheid slaagt er niet in recht doen en dat is zeer schrijnend. Het is om die reden dat de indieners de voorstellen in de initatiefnota gedaan hebben. Zij hopen dat de Kamer die overneemt en probeert om nog recht te doen waar recht ontbroken heeft.
In het vervolg gaan de indieners nader in op vragen van de Kamerleden op deze nota.
De crisis in de jeugdzorg vraag om een direct ingrijpen. De ernst en diepte van de crisis vraagt verder voor herbezinning op eerder gemaakte keuzes, in het bijzonder als het gaat om een stelsel dat is gebaseerd op decentralisatie. Initiatiefnemers willen graag wijzen op twee aanbevelingen die direct uitgevoerd moeten worden:
Aanbeveling 1 factsheet Bruning:
«Besteed meer aandacht aan de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing en besteed aandacht aan het faciliteren van juridische ondersteuning van minderjarigen en hun ouders bij uithuisplaatsingen»
Waarheidsvinding
De initiatiefnemers vinden het van groot belang dat direct actie ondernomen wordt om de rechtsbescherming van kinderen en ouders bij een uithuisplaatsing beter te waarborgen. Zorg voor een goed en degelijk feitenonderzoek. Laat het artikel in de jeugdwet waarheidsvinding7 een prominente rol krijgen in de rechtspraak. Het is van groot belang dat de dossiers op orde zijn. Dat de feiten kloppen en naar waarheid zijn beschreven. Dat er recente bronvermeldingen gebruikt worden in de stukken. Dat ouders geen diagnoses krijgen zonder enig brondocument of een gedragsdeskundige gezien te hebben.
Verplichte procesvertegenwoordiging
Deze juridische rechtsbijstand moet worden gefaciliteerd door het invoeren van verplichte procesvertegenwoordiging voor zowel ouder als kind met vrije advocaatkeuze. Omdat het gaat om een procedurele ongelijkheid in zaken waarbij dezelfde of vergelijkbare fundamentele rechten in het geding zijn, ligt het voor de hand om het stelsel van een ambtshalve toevoeging, alsmede een last tot toevoeging, zoals we dat kennen in het strafrecht en de Wvggz (wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), direct in te voeren in zaken waarin ouders en kinderen worden geconfronteerd met het verzoek tot ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing.
Los het gebrek aan jeugdbeschermers op.
In het WODC-rapport8 is vastgesteld dat kinderrechters vanaf 2019 de noodklok luiden en aangeven dat zonder verandering de geloofwaardigheid van de rechtspraak op het spel staat.
Die noodklok wordt geluid dat kinderen met een kinderbeschermingsmaatregel geholpen moeten worden, maar die hulp niet krijgen vanwege een gebrek aan jeugdbeschermers, te lange wachtlijsten en een tekort aan passende hulp. Hoewel kinderrechters hierover in mei 20229 een brandbrief aan het kabinet hebben gestuurd, is er feitelijk geen verandering gekomen. Daarbij is de gereedschapskist van de rechter leeg, wanneer hij zou willen ingrijpen met beslissingen om een ondertoezichtstelling en/of uithuisplaatsing te voorkomen. De rechter kan nu enkel alleen beslissen of er gronden zijn voor een kinderbeschermingsmaatregelen, maar verder dan dat kan de rechter niet.
Wanneer een kind uit huis geplaats wordt is het de verplichting van de overheid om voor goede hulp te zorgen. De overheid moet alles op alles zetten om de kinderen te beschermen. De staat heeft een positieve verplichting om beschermende maatregelen te treffen en deze verplichting wordt op dit moment geschonden. De vraag rijst of de overheid nog aan haar rechtstatelijke verplichting voldoet.
Aanbeveling 2: «het oprichten van een onderzoeksteam».
Het onderzoeksteam kan voor ouders een eigen onafhankelijk onderzoek verrichten. Ouders kunnen dit onderzoek vervolgens toevoegen aan het verzoek tot beëindiging uithuisplaatsing of herstel gezag. Het door het onderzoekteam uitgevoerde onafhankelijk onderzoek functioneert dan als herbeoordeling.
De leden van de fracties van de VVD en D66 hebben met interesse kennisgenomen van de initiatiefnota «Recht doen waar recht ontbreekt» van de leden Omtzigt, Arib, Azarkan, Dassen, Simons en Van der Plas. De leden van de VVD-fractie onderkennen dat gedupeerde ouders en kinderen ongekend onrecht is aangedaan. Zij steunen alle initiatieven die bijdragen aan concrete oplossingen. Daarbij zien zij ook dat het bieden van hulp en ondersteuning aan gedupeerde ouders niet los kan worden gezien van het stelsel van uithuisplaatsingen. Zij bedanken de indieners voor de inzet voor zowel de betreffende ouders als kinderen, en in het bijzonder nu, voor het indienen van onderhavige initiatiefnota.
De leden van de VVD-fractie danken de indieners voor het geleverde werk en willen samen met hen, de regering en andere partijen optrekken om het leed voor gedupeerde ouders en kinderen zoveel als mogelijk te verzachten. Voornoemde leden stellen een aantal vragen aan de indieners over de analyse en onderbouwing van de initiatiefnota en maken van deze gelegenheid ook gebruik enkele vragen aan de regering voor te leggen.
De leden van de VVD-fractie waarderen de inzet van de indieners een aantal voorstellen te doen om gedupeerde ouders zo snel mogelijk in beeld te krijgen en te helpen. Ook delen de voorgenoemde leden met de indieners dat er goede redenen zijn om scherp en kritisch de aangekondigde onderzoeken te volgen en te blijven volgen.
Ook de leden van de D66-fractie onderschrijven de noodzaak voor de overheid om actie te ondernemen teneinde gedupeerden van de toeslagenaffaire te ondersteunen die tevens te maken hebben gehad met een uithuisplaatsing van hun kind. Het leed voor deze ouders is onbeschrijfelijk en verdient ons aller aandacht. Deze leden waarderen het zeer dat de initiatiefnemers hun analyse en aanbevelingen delen met deze initiatiefnota en hebben daarover nog de volgende vragen.
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Omtzigt, Arib, Azarkan, Dassen, Sylvana Simons en Van der Plas over recht doen waar recht ontbreekt en hebben daarover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden danken de indieners voor deze initiatiefnota. De initiatiefnota vat de trieste staat van de jeugdzorg, jeugdbescherming en de rechtsbescherming op een duidelijke wijze samen, namelijk dat deze ernstig tekort schiet.
De leden van de GroenLinks-fractie danken de indieners voor de initiatiefnota. Veel van de beschreven problemen rondom uithuisplaatsingen zijn zaken die deze leden ook al jaren aankaarten. Het is triest dat door te weinig urgentie bij vorige kabinetten op dit onderwerp, deze toeslagenouders naast al het onrecht wat hun al is aangedaan, ook met dit falende systeem te maken kregen. De voornoemde leden hebben nog enkele vragen aan de
indieners over twee aanbevelingen.
De leden van de PVV-fractie delen de mening van de indieners dat de voorstellen van de regering ontoereikend zijn en veel te lang op zich laten wachten. Zij herkennen het beeld wat de indieners schetsen dat ouders angstig zijn geworden voor overheidsinstanties en dat het wantrouwen groot is. Genoemde leden begrijpen deze gevoelens van ouders ook, de overheid heeft hen immers in de steek gelaten en groot onrecht aangedaan. Door het ontbreken van zorg en de ellenlange wachtlijsten zijn situaties geëscaleerd en omgang en contact met ouders vonden na de uithuisplaatsing niet of nauwelijks plaats. Biologische ouders hebben kortom geen eerlijke kans gehad.
De leden van de PVV-fractie vinden dat kinderen zoveel mogelijk en zo dicht mogelijk bij hun eigen ouders moeten blijven en uithuisplaatsing zoveel mogelijk voorkomen dient te worden. Wanneer er toch uithuisplaatsing plaatsvindt moet het uiteindelijke doel, indien dit mogelijk is, altijd hereniging met de ouders zijn. Het is niet te verkroppen dat er onvoldoende gewerkt wordt aan terugplaatsing bij de ouder(s). Contact tussen ouders en kind moet altijd blijven bestaan en gestimuleerd worden. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat nog steeds onduidelijk is wat er met de kinderen is gebeurd en dat er van concrete oplossingen nog steeds geen sprake is. Het leed, dat ouders is aangedaan is immens, onvoorstelbaar en niet te herstellen. Kostbare jaren zijn verloren gegaan en tot op heden is er veel te weinig voortuitgang geboekt.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de analyse dat de regering er tot op heden niet in is geslaagd recht te doen aan de gedupeerden van het kinderopvangtoeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen. Om recht te doen aan de gedupeerden en in het bijzonder de 1.675 kinderen die uit huis zijn geplaatst moet er snel actie komen. Het is positief dat de indieners hiertoe een aanzet geven. Tegelijk is het een schande dat de uitvoerende macht hier geen prioriteit aan lijkt te geven.
Het lid van de BBB-fractie heeft kennisgenomen van de initiatiefnota van de leden Omtzigt, Arib, Azarkan, Dassen, Simons en Van der Plas over «Recht doen waar recht Ontbreekt». Dit lid ondersteunt de aanbevelingen in de initiatiefnota volledig en acht deze cruciaal voor de rechtstatelijke functies van onze overheid. Onder de noemer voorkomen is beter dan genezen is dit lid blij met de voorstellen die inzetten op preventie en tijdige aanwezigheid van professionals om te voorkomen dat wij in een situatie van uithuisplaatsing terechtkomen. Wel is dit lid van mening dat preventie niet enkel door overheidsinstanties kan gebeuren: de beste preventie zijn sterke gezinnen, een gezonde economie en een overheid die haar burgers niet in het nauw drijft. Dit is niet alleen een taak van de Tweede Kamer, maar eentje van de hele samenleving.
De initiatiefnemers bedanken de leden van de VVD-fractie, D66-fractie, PVV-fractie, SP-fractie, GroenLinks-fractie en BBB-fractie voor de door hun gestelde vragen en gemaakte opmerkingen over de initiatiefnota. De ingediende vragen en opmerkingen van deze fracties bieden de initiatiefnemers de mogelijkheid om de nota nader toe te lichten.
De leden van de D66-fractie onderschrijven de analyse dat schulden als gevolg van de kinderopvangtoeslag weliswaar geen reden op zichzelf zijn voor een uithuisplaatsing, maar wel een sneeuwbaleffect kunnen hebben veroorzaakt zoals de initiatiefnemers het noemen, waarvan een uithuisplaatsing een uiteindelijke uitkomst is geweest. Suggereert het benoemen van dit effect dat deze erkenning er niet is bij de regering en/of andere partijen en waaruit vinden de initiatiefnemers dat blijken?
Antwoord:
De initiatiefnemers verwijzen in dit kader als voorbeeld naar het opiniestuk van een Utrechtse rechter die aangeeft dat kinderen van toeslagenouders onterecht uit huis zijn geplaatst en/of ten onrechte niet zijn teruggeplaatst onjuist is en ongenuanceerd is.10
Is het niet zo dat met de ondersteuning via kosteloze rechtsbijstand en het landelijk ondersteuningsteam, ongeacht de waardering van deze maatregelen, de regering in ieder geval verantwoordelijkheid erkent dat overheidsingrijpen mogelijk aan de basis heeft gestaan van deze uithuisplaatsingen?
Antwoord:
De initiatiefnemers zijn van mening dat met het nemen van deze maatregelen sprake is impliciete politieke erkenning dat het overheidsingrijpen mogelijk aan de basis heeft gestaan van de uithuisplaatsingen. Van een juridische erkenning is met het nemen van deze maatregelen alleen geen sprake.
De leden van de VVD-fractie hechten aan een goede uitwisseling van gedachten, ideeën en voorstellen om de problemen van gedupeerde ouders op te lossen. Ook vinden zij het belangrijk dat er ruimte is voor kritische vragen over hoe het systeem van uithuisplaatsingen en ook breder in de jeugdbeschermingsketen, toekomstbestendig kan worden gemaakt. Daarbij willen deze leden uitgaan van en werken aan vertrouwen, want daarmee kunnen processen en resultaten inzichtelijker en zichtbaarder worden gemaakt en kan de regering kritisch kijken wat beter, sneller of anders kan en overgaan tot concrete actie. De indieners schrijven echter dat vanuit de regering tot en met het uitbrengen van de initiatiefnota in mei 2022 géén voorstellen en acties zijn gedaan tot oplossingen te komen met betrekking tot het helpen van gedupeerde ouders en kinderen. Ook schrijven de indieners dat het hele systeem van de jeugdzorg jarenlang niet heeft gefunctioneerd.
Deze statements worden, wat de leden van de VVD-fractie betreft, slechts in zeer beperkte mate onderbouwd en doen geen recht aan de feitelijke situatie, maar ook geen recht aan de inzet die zoveel professionals iedere dag plegen om gedupeerde gezinnen sneller te helpen, te onderzoeken hoe de jeugdbeschermingsketen kan worden verbeterd en in het belang van ons allemaal te werken aan herstel van vertrouwen van deze groep gedupeerde burgers in de overheid. Kunnen de indieners hierop reflecteren?
Antwoord:
De initiatiefnemers waarderen de inzet die professionals iedere dag plegen om gedupeerde gezinnen te helpen. Dit is alleen niet voldoende. Ondanks de inzet van professionals functioneert het systeem van de jeugdzorg niet zoals het zou moeten functioneren. De initiatiefnemers brengen ter onderbouwing de volgende passages uit een artikel uit de Volkskrant onder de aandacht:
«Het is de zoveelste noodklok: twee inspecties eisen een crisisaanpak van de overheid voor de haperende jeugdbeschermingsketen, vandaag debatteert de Tweede Kamer over het onderwerp.»11
«De inspecties zullen waarschijnlijk niet tevreden zijn met de brief die Weerwind en Van Ooijen aan de Tweede Kamer gestuurd hebben. Jeugdzorg Nederland, de brancheorganisatie van de jeugdzorg en de jeugdbescherming, heeft al gezegd dat ze de maatregelen volstrekt onvoldoende vindt.» 12
«De noodklok die de inspecties dinsdag luidden, is de zoveelste: eigenlijk is elke denkbare noodklok die geluid zou kunnen worden over dit onderwerp, al geluid – en ook steeds harder. Deze instanties zeiden bijvoorbeeld in 2019 al in een rapport met de veelzeggende titel Kwetsbare kinderen onvoldoende beschermd dat de jeugdbeschermingsketen ernstig tekortschiet. Bedenk dat kinderen die in het vizier komen van de jeugdbescherming vaak in hun veiligheid worden bedreigd: ze worden bijvoorbeeld mishandeld, misbruikt of verwaarloosd. Zulke zorg zou op orde moeten zijn.»13
Ter onderbouwing wijzen de initiatiefnemers ook naar de signaalbrief Toezicht jeugdbeschermingsketen van de inspectie Gezondheidszorg en Jeugd.14 Hierin wordt gesteld dat de overheid faalt bij haar taak om kwetsbare kinderen te beschermen. Dit falen van de overheid draagt niet bij aan het vertrouwen van gedupeerde ouders in de overheid. Het vertrouwen van gedupeerde ouders in de overheid is al ernstig geschonden. Van de overheid mag worden verwacht dat zij zich ten opzichte van de gedupeerde ouders op een bijzondere wijze inspant om dit vertrouwen te herstellen.
De indieners constateren dat er een rechtstreekse koppeling bestaat tussen de problemen met de kinderopvangtoeslag en de uithuisplaatsing van kinderen. Kunnen de indieners dat onderbouwen?
Antwoord:
De initiatiefnemers kunnen dit als volgt onderbouwen. Als gevolg van de terugvorderingen, hebben ouders te maken gekregen met enorme schulden. Hierdoor zijn zij in het vizier gekomen van de instanties. De vraag die kan (en moet) worden gesteld, is of deze ouders ook in beeld waren gekomen bij de instanties wanneer zij geen schulden zouden hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat schulden stress veroorzaken. Uit het onderzoek van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd «kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen» kan worden afgeleid dat financiële problemen invloed kan hebben op de opvoedvaardigheden van een ouder. Hierover staat in het onderzoek het volgende beschreven:
«Bij ontslag ontstaan financiële problemen, waardoor huurachterstanden ontstaan. De problemen grijpen op elkaar in, de huurachterstanden en dreigende huisuitzetting vergroten de stress die ook zijn weerslag heeft op de opvoeding van de kinderen. Armoede kan er in de praktijk ook toe leiden dat er geen gezond eten of kleding voor de kinderen is.»15
Op grond van welke onderzoeken is het de indieners duidelijk gebleken dat er een zeer sterke correlatie en ook causaliteit is tussen deze twee?
Antwoord:
Als eerste verwijzen de indieners naar de opmerkingen van de regering zelf, zoals de uitspraak van voormalig Staatssecretaris van Huffelen in juni 2021:
«Veel van de kinderen van gedupeerde ouders zijn ten gevolge van de problemen bij de kinderopvangtoeslag in problematische omstandigheden opgegroeid. Kinderen hebben onder meer armoede ervaren. Ook leidde de stressvolle thuissituatie in sommige gevallen tot gebroken gezinnen en/of zelfs tot uithuisplaatsing van kinderen.»
De indieners citeren uit het rapport «Ken ons, help ons, 114 verhalen die helpen bij de invulling van de kindregeling, dat in oktober 2022 verscheen:
«De gezinsdynamiek van veel gedupeerde gezinnen is verstoord, en in sommige gevallen ongezond. Veel gedupeerde kinderen geven aan lang boos te zijn geweest op hun ouders, of dat nog altijd te zijn. Veel gedupeerde kinderen hebben geen of slecht contact met hun ouders, broertjes, zusjes, en andere familieleden. Het zijn veel gebroken gezinnen. «Ik heb heel lang gedacht dat mijn moeder niet van mij hield, vanwege de irritatie en stress thuis. Maar ik zie nu in wat de reden was: ze probeerde haar best te doen voor ons.» Er is al bekend dat er veel uithuisplaatsingen zijn geweest die verband lijken te houden met de toeslagenaffaire. Er zijn ook meerdere deelnemers die verteld hebben over geweld binnen het gezin en situaties van seksueel misbruik. De gezinnen stonden onder grote druk: sommigen hadden al iets kwetsbaars, maar anderen zijn geknakt onder de toeslagenaffaire.»
De indieners hebben kennis genomen van het meest recente rapport van CBS over uithuisplaatsingen, «jeugdbescherming en de toeslagenaffaire»16 van 1 november 2022, waarin het CBS concludeert dat «Uit een vergelijking van de gedupeerdengroep met de brede vergelijkingsgroep blijkt dat de gedupeerden voor dupering vaker te maken kregen met kinderbeschermingsmaatregelen in het gezin. Deze verschillen kunnen worden verklaard door specifieke kenmerken en omstandigheden van gedupeerde gezinnen vóórdat ze gedupeerd raakten. Zo zijn gedupeerden gezinnen vaker een eenoudergezin en hebben ze vaker een lager huishoudinkomen dan niet gedupeerde gezinnen.»
Zij merken op dat op basis van een vergelijking met een smalle groep, de onderzoekers geen statistische significante verschillen vinden en dus geen effect van gedateerdheid op uithuisplaatsingen.
De indieners merken echter op dat de onderzoekers ook zelf een aantal vervolgvragen hebben: zij hebben niet kunnen checken op de mate van gedupeerdheid (moet je 1000 of 20.000 euro terugbetalen).
Verder merken de indieners op dat slechts 4% van de gedupeerden is meegenomen en 96% dus niet, dat gekeken wordt naar een kinderbeschermingmaatregel en niet naar uithuisplaatsing als zodanig en dat zogenaamde vrijwillige uithuisplaatsingen niet zijn meegenomen in de studie, omdat ze niet geregistreerd zijn.
Zij merken verder op dat bepaalde kenmerken in de groep (zoals geboorteland) leiden tot enorm hogere kinderbeschermingsmaatregelen – met soms wel 900% –, iets dat op zich verder onderzocht dient te worden.
Zij hopen dan ook dat van harte dat nader onderzoek gedaan zal worden naar de hele populatie, dat gekeken wordt naar de mate van gedupeerdheid en dat gekeken wordt naar alle vormen van uithuisplaatsingen.
Tot slot merken indieners op dat een relatief kleine groep genomen is en dat er geen betrouwbaarheidsinterval vermeld wordt in de studie. Ofwel hoeveel kinderen worden er naar schatting meer uit huis geplaatst door het kinderopvangoeslagschandaal. Dat zou toch het minimum zijn dat je dient te melden in dit soort onderzoek. (het zou dan moeten gaan om een 1-sided test)
Achten de indieners het zinvol onderzoek te verrichten naar de data van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en vragen de regering of juist alle vragen hierover onderdeel zijn van het lopende onderzoek van de Inspecties Uithuisplaatsingen in het kinderopvangtoeslagschandaal?
Antwoord:
Initiatiefnemers vinden nader onderzoek naar deze door het CBS beschikbaar gestelde gegevens zinvol. Dit maakt het namelijk mogelijk om deze overrepresentatie beter te verklaren. Zij achten het ook zinvol om zeer specifiek naar de verhalen te kijken van de uithuis geplaatste kinderen en hun ouders
De leden van de D66-fractie lezen in de stelling van de initiatiefnemers dat het toch wel de communis opinio is dat stukken van de Gecertificeerde Instellingen vaak niet voldoende concreet en op feiten gebaseerd zijn, feiten en meningen met regelmaat door elkaar lopen en de kwaliteit regelmatig ernstig te wensen overlaat. Deze leden hebben ook kennisgenomen van verschillende signalen van ouders die deze mening zijn toegedaan en de verkenning van een casus door de heer Woittiez. Deze hebben voornoemde leden serieus genomen, aan de hand daarvan bijvoorbeeld vragen gesteld over dit onderwerp en is de motie-Bergkamp (Kamerstuk 34 550 XVI, nr. 85) ingediend te komen tot het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek. Graag nemen voorgenoemde leden kennis van verdere onderzoeken op basis waarvan de initiatiefnemers de eerder gestelde feiten ten aanzien van het feitenonderzoek in de jeugdbescherming baseren. Op basis van hoeveel onderzochte casussen is bijvoorbeeld het aangehaalde cijfer gebaseerd van 40% van de zaken waarin niet beargumenteerd is of minder verstrekkende maatregelen ook voldoende zijn?
Betreffen dit recente dossiers of zijn deze gedateerd voor het Actieplan Verbetering Feitenonderzoek of zelfs voor de invoering van de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen in 2015?
Antwoord:
Het aangehaalde cijfer van 40% van de zaken waarin niet beargumenteerd is of minder verstrekkende maatregelen voldoende zijn, is gebaseerd op een dossierstudie naar de rechtvaardiging van jeugdbescherming in de praktijk.17 Dit onderzoek dateert uit 2020. Voor de dossierstudie zijn 200 afgeronde beschermingsonderzoeken in de peiljaren 2013 en 2014 geanalyseerd. Meer specifiek gaat het om 100 verzoeken tot ondertoezichtstelling die in het jaar 2013 aan de kinderrechter zijn voorgelegd en 100 verzoeken tot ondertoezichtstelling met machtiging uithuisplaatsing die in het jaar 2014 aan de kinderrechter zijn voorgelegd. De relevant wijzigingen die vanaf 1 januari 2015 zijn doorgevoerd met de Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen en de Jeugdwet zijn bij het onderzoek betrokken.
Initiatiefnemers willen hiernaast wijzen op het door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd uitgevoerde onderzoek waaruit blijkt dat het feitenonderzoek, van alle 45 door de inspectie onderzochte dossiers, niet op orde was.18 Dit wekt de indruk dat het percentage van 40% naar alle waarschijnlijkheid is onderschat. Uit het onderzoek van de inspectie blijkt immers dat 100% van de onderzochte dossiers wat betreft het feitenonderzoek niet op orde waren. Als het feitenonderzoek niet op orde is, kan ook geen goede beoordeling worden gemaakt of minder verstrekkende maatregelen ook voldoende zijn. Voor dit onderzoek zijn 45 gedwongen uithuisplaatsingen verspreid over het land die in 2021 hebben plaatsgevonden, onderzocht.
Dit rapport is uitgebracht na afronding van het actieplan. Indieners zijn dus van mening dat het actieplan geen succes gehad heeft.
Verder vragen de leden van de D66-fractie de initiatiefnemers om hun appreciatie van de maatregelen uit dit Actieplan Verbetering Feitenonderzoek en hoe deze maatregelen zich verhouden tot de aanbevelingen uit de initiatiefnota.
Antwoord:
Op de website van Jeugdzorg Nederland staat vermeld dat bij de activiteiten die uit het actieplan voortvloeien ook ouders en jongeren worden betrokken.19 Een artikel van Pointer beschrijft over het actieplan:
«In het actieplan – dat nog loopt tot eind dit jaar – staan acties genoemd die ervoor moeten zorgen dat het feitenonderzoek door instanties zo goed mogelijk wordt uitgevoerd. Zoals het duidelijk scheiden van meningen en feiten en het zorgen voor wederhoor. Oorspronkelijk deden ook vijf oudercomités mee aan de voorbereiding van het plan. Maar toen zij merkten dat ze geen steun kregen om het feitenonderzoek juridisch te verankeren en de rechtspositie van kinderen en ouders te versterken, dropen ze teleurgesteld af.»20
Hieruit blijkt dat ouders niet optimaal worden betrokken bij de uitvoering van het actieplan. Het is dus noodzakelijk om ouders op een andere manier bij het feitenonderzoek te betrekken.
Initiatiefnemers zijn van mening dat zo snel mogelijk veranderingen moeten komen met betrekking tot het rapporten. Er dient een goed en degelijk feitenonderzoek plaats te vinden. Indieners verwijzen ook wederom naar het onderzoek van de inspectie van juni jl.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het volgens de indieners nogal bizar is dat ouders, volgens de brief van de vorige regering, zelf bij de rechter verzoeken moeten gaan indienen. Zijn de indieners zich ervan bewust, dat sommige ouders eerst maximaal hun thuissituatie willen verbeteren en daarbij hulp willen ontvangen van professionals, voordat er sprake kan zijn van een succesvolle terugkeer van een kind?
Antwoord:
De initiatiefnemers zijn zich ervan bewust dat er situaties kunnen zijn waarin eerst, door middel van hulp van professionals, de thuissituatie moet worden verbeterd alvorens de tijd rijp is voor een succesvolle terugkeer van een kind naar de ouders. De initiatiefnemers willen alleen wijzen op de lange wachtlijsten en het niet beschikbaar zijn van tijdige en gepaste hulp voor deze ouders. De vraag is dus of ouders van de overheid wel de juiste hulp geboden krijgen om de thuissituatie te verbeteren. Tot slot willen de initiatiefnemers nog wijzen op het feit dat tijdsverloop nadelig kan werken met betrekking tot kansen en mogelijkheden voor het terugplaatsen van een kind. Factoren als hechting en een onzeker toekomstperspectief kunnen ervoor zorgen dat terugplaatsing minder haalbaar wordt naar mate de tijd verstrijkt. Hierbij speelt ook het vraagstuk van de aanvaardbare termijnen ook een rol.
Het streven moet er, wat deze leden betreft, op zijn gericht dat ouders en kinderen zo snel en zorgvuldig mogelijk worden geholpen, zonder dat de ouders zelf allerlei stappen moeten zetten. Toch hebben ook zij begrip voor de complexiteit waar professionals tegenaan lopen, waarbij het soms juist in het belang van ouders is het initiatief tot het indienen van een verzoek tot terugplaatsing bij de ouders te laten, om de kans op succesvolle terugplaatsing of duurzaam herstel van contact zo groot mogelijk te maken. Hoe zien de indieners dit?
Antwoord:
De initiatiefnemers hebben begrip voor de complexiteit waar professionals tegenaan lopen. Het zijn alleen wel de kinderen die de dupe zijn van deze complexiteit. Het is de plicht van de overheid om zich in te spannen om de juiste hulpverlening te bieden en waar mogelijk ouders en kinderen weer te herenigen. Deze plicht geldt ongeacht de aanwezigheid van een complex systeem en is niet afhankelijk van initiatief vanuit de ouders. Enige vorm van initiatief vanuit de ouders kan momenteel niet worden verwacht aangezien er bij ouders angst bestaat om zelf bij een instanties aan de bel te trekken. Deze angst komt voort uit eventuele onverwachtse gevolgen die zouden kunnen optreden als er zelf bij de instantie aan de bel wordt getrokken. De overheid zal deze angst eerst weg moeten nemen alvorens van ouders kan worden verwacht dat zij zelf ergens het initiatief toe nemen. Tot die tijd is het aan de overheid om zich in te zetten om de juiste hulpverlening te beiden en, indien mogelijk, ouders en kinderen weer te herenigen.
De indieners werpen in de initiatiefnota de vraag op of advocaten überhaupt overgaan tot procederen bij uithuisplaatsingszaken gezien de haalbaarheid van een zaak. De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners die stelling kunnen motiveren?
Antwoord:
Bij een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing moet de verzoekende partij de gewijzigde omstandigheden motiveren21. De rechter oordeelt eerst of er überhaupt sprake is van gewijzigde omstandigheden alvorens wordt overgegaan tot een beoordeling van de inhoud van het verzoek. Het kan lastig zijn om aan te tonen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden. Als de motivering met betrekking tot gewijzigde omstandigheden gering is, zullen advocaten niet snel overgaan tot het indienen van een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing.
Graag wijzen de initiatiefnemers ter nadere motivering op een door leden Omtzigt en Marijnissen ingediende motie over een mogelijkheid tot herziening bij lopende uithuisplaatsingen (zie motie van de leden Omtzigt en Marijnissen, Kamerstuk 31 839, nr. 849). Deze motie verlaagt de drempel voor het aantonen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden.
Op grond waarvan is hen gebleken dat geen rechtshulp wordt verleend door advocaten op grond van een beperkte haalbaarheid van een zaak?
Antwoord:
Wanneer een advocaat kansloze procedures start dan kunnen daar consequenties aan verbonden zijn zoals: misbruik van recht of een proceskostenveroordeling of eventuele tuchtrechtelijke consequenties.
Kunnen de indieners hiervan concrete voorbeelden noemen?
Antwoord:
De Hoge Raad 22 heeft onder andere in 2012 geoordeeld dat er sprake is van onrechtmatig procederen als het instellen van de eis, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eiser zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende of behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. De rechter dient wel terughoudend te zijn bij het aannemen van onrechtmatig procederen.23
Ook stellen de indieners dat er geen sprake is van adequate rechtsbijstand en rechtsbescherming bij het besluit tot uithuisplaatsing. Deze leden zijn benieuwd hoe adequate rechtsbijstand en rechtsbescherming volgens de indieners eruit zou moeten zien bij het besluit tot uithuisplaatsingen. Kunnen zij dat concretiseren?
Antwoord:
Het bevreemdt indieners dat juist bij een ingrijpende beslissing tot uithuisplaatsing, de wet niet regelt dat ouders en kinderen van rechtsbijstand worden voorzien. Dat schuurt in de ogen van indieners, omdat niet goed voorstelbaar is dat ouders en kinderen zelf voldoende tegenwicht kunnen bieden tegen onderdelen van de overheid (Raad voor de Kinderbescherming en Gecertificeerde Instellingen) die als organisatie ingrijpende maatregelen verzoeken. Indieners zijn van mening dat er in civiele uithuisplaatsingszaken een verplichte procesvertegenwoordiging zou moeten zijn waarbij het van belang is dat ouders en kind een vrije advocaatkeuze hebben.
Een groter inbreuk op het recht op gezinsleven (beschermd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, artikel 7 van het handvest van de grondrechten van de Europese Unie) is ook nauwelijks mogelijk. Daarom is een verplichte procesvertegenwoordiging gepast in de ogen van de indieners.
De noodzaak tot verplichte procesvertegenwoordiging blijkt ook onder andere uit een door professor Bruning verricht onderzoek. In dit onderzoek staat vermeld:
«Bovendien kan worden beargumenteerd dat in zaken betreffende de UHP van kinderen de staat in rechtsbijstand moet voorzien, omdat zulke zaken complexe rechtsvragen kunnen betreffen en een grote emotionele invloed op de ouders kunnen hebben. Als het gaat om emotionele betrokkenheid, wat vaak het geval is in kinderbeschermingsprocedures, zal volgens het EHRM niet zo snel kunnen worden aangenomen dat een ouder zijn zaak 'properly and satisfactory» zonder ondersteuning van een advocaat kan behartigen voor de rechter».24
Daarnaast blijkt de noodzaak tot procesvertegenwoordiging uit de praktijk van de meldbrieven. Bij een verlenging van de uithuisplaatsing ontvangen ouders deze brieven van de rechtbank. In de brief staat beschreven dat ouders zelf om een zitting moeten vragen. Als zij dit niet doen, dan wordt de zaak zonder zitting afgedaan (en dus enkel op basis van de stukken). Ouders hebben twee weken om op de brief te reageren. In de praktijk blijkt dat ouders deze brieven niet goed begrijpen waardoor de kans groot is dat hun zaak zonder zitting wordt afgedaan. Vaak hadden ouders graag tijdens een zitting hun standpunt, mening en gevoel met de rechter gedeeld. Een advocaat zal ouders hierbij begeleiden waardoor het niet zal voorkomen dat ouders een zitting laten lopen, terwijl ze dit eigenlijk wel hadden gewild.
Daarnaast is er bij een uithuisplaatsing sprake van procedurele ongelijkheid. Procedurele ongelijkheid tussen ouders en kinderen aan de ene kant ten opzichte van De Raad voor de Kinderbescherming en de Gecertificeerde Instellingen aan de andere kant. Deze procedurele ongelijkheid laat zich goed vergelijken met de positie die verdachten innemen in een strafzaak en met degenen ten aanzien waarvan een maatregel tot gedwongen zorg in de zin van de Wvggz (voorheen de BOPZ) wordt verzocht. Steeds staat aan de ene kant een burger die geen kennis heeft van zijn rechten en van de procedure waarin hij/zij wordt betrokken, en aan de andere kant een onderdeel van de overheid met alle kennis en ervaring. In het strafrecht en de gedwongen zorg wordt deze ongelijkheid onderkend en gecompenseerd met de ambtshalve toevoeging van een advocaat. Deze ambtshalve toevoeging zorgt ervoor dat de betrokkene zonder eigen kosten bijstand krijgt. Hierdoor komt een «equality of arms» tot stand en wordt de procedurele ongelijkheid weggenomen. In uithuisplaatsingszaken zijn vergelijkbare fundamentele rechten in het geding als in strafzaken en de gedwongen zorg. Het ligt dus voor de hand om het stelsel van ambtshalve toevoeging ook in te voeren in zaken waarin ouders en kinderen worden geconfronteerd met een spoed uithuisplaatsing.
Indien sprake is van een spoedverzoek, moet een advocaat worden toegewezen vanuit de Raad voor de Rechtsbijstand, zoals dit nu ook geregeld is bij het strafpiket. Ouders kunnen dan namelijk een advocaat weigeren en een voorkeursadvocaat opgeven. Dit komt ten goede aan de vrije advocaatkeuze. De advocaat moet in ieder geval niet worden toegewezen vanuit de rechtbank omdat dit de vrije advocaatkeuze beperkt en zal leiden tot wantrouwen. Ouders hebben momenteel veel wantrouwen richting instanties, ook richting de rechterlijke macht.
Vervolgens zien de initiatiefnemers de wijze waarop invulling moet worden gegeven bij reguliere uithuisplaatsingen en verlengingsverzoeken als volgt:
Bij kinderbeschermingszaken en zeker bij uithuisplaatsingszaken moet verplichte procesvertegenwoordiging gelden, zoals reeds het geval is als ouders hoger beroep willen instellen tegen de beschikking van de rechtbank. Zowel de ouders als het kind moeten een vrije advocaatkeuze hebben25. Voorts stellen indieners voor dat als zodanig gespecialiseerde advocaten bij vervolgverzoeken en samenhangende procedures in de kaders van de ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing zoals bijvoorbeeld het verlenen van bijstand in hoger beroep een last tot toevoeging kunnen verzoeken bij de betreffende gerechtelijke instantie.
De leden van de D66-fractie herkennen de situatie dat er geen sprake is van een «equality of arms». Kunnen de initiatiefnemers reageren op de suggestie van voornoemde leden een hoorrecht op te nemen voor kinderen onder de 12 jaar en bij een uithuisplaatsing standaard een advocaat toe te wijzen aan het kind, ook als er geen conflict is tussen ouder en kind?
Antwoord:
Initiatiefnemers zijn er voorstander van om de leeftijd van het hoorrecht te verlagen. Momenteel horen sommige rechtbanken kinderen beneden de 12 jaar oud. Er zijn alleen kinderen die echt nog te jong zijn om te worden gehoord. Het zal dus altijd afhankelijk zijn van het kind of het zal worden gehoord.
Initiatiefnemers vragen zich af of het hoorrecht moet plaatsvinden door een rechter of door een gedragsdeskundige. In sommige gevallen zijn het kwetsbare kinderen en/of kinderen die hun ouders lang niet hebben gezien en opeens met een weerzien worden geconfronteerd. Dit kan veel impact hebben. Initiatiefnemers denken dat het beter is als een gespecialiseerde gedragsdeskundige op de rechtbank in bijzijn van de rechter het kind hoort in plaats van een rechter.
Initiatiefnemers zijn van mening dat kinderen moeten worden bijgestaan door een advocaat. In de uitzending van ARGOS betoogt26 professor Bruning:
«Een deel van de oplossing zou gevonden kunnen worden in rechtshulp voor kinderen. Net als de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming pleit ook Bruning voor een gespecialiseerde advocaat die kinderen bijstaat. Bruning: «Vaak wordt er in Nederland gezegd: dat is te veel juridisering. Maar in landen om ons heen hebben kinderen wel een advocaat. Dat wordt daar normaal gevonden. Kinderen worden nu nog onvoldoende serieus genomen.» De RSJ noemt rechtsbijstand voor kinderen in zaken waarin ze worden gescheiden van hun ouders «cruciaal». In het RSJ-advies staat: «Juist vanwege die ingrijpende beslissing van de overheid op het leven van kinderen en ouders. Er is deskundigheid van een gespecialiseerde advocaat en een effectief rechtsmiddel nodig om deze kinderen en/of ouders goed bij te staan in de verdediging van hun rechten.» 27
De leden van de SP-fractie lezen steeds dat de regering erg terughoudend is met het terugplaatsen van kinderen bij uithuisplaatsingen in relatie tot het toeslagenschandaal. Hoewel deze leden van mening zijn dat zorgvuldigheid in het belang van het kind altijd voorop moet staan, valt het hen ook op dat de regering daarbij vaak het argument gebruikt dat sprake is van een stapeling van problemen. Kunnen de indieners toelichten hoe zij deze kwalificatie van de regering duiden?
Antwoord:
De regering lijkt ervan uit te gaan dat schuldenproblematiek van ouders niet op zichzelf tot de uithuisplaatsing van een kind kan leiden. Waarschijnlijk gaat de regering ervan uit dat er meerdere vormen van problematiek aanwezig zijn (naast de schuldenproblematiek) die uiteindelijk hebben geleid tot overheidsingrijpen met een uithuisplaatsing.
Initiatiefnemers zijn van mening dat er zaken zijn waarin een enkelvoudig verband bestaat tussen de schuldenproblematiek en een uithuisplaatsing. De schuldenproblematiek is dan ontstaan door de onterechte verdenking van toeslagenfraude en/of onevenredige harde gevolgen van de terugvordering. In deze zaken is het de vraag of de gedupeerde ouders ook in aanraking waren gekomen met de jeugdhulpinstanties als zij geen schulden zouden hebben gehad.
Ook andere problemen als stress, verslaving en ziekte kunnen veroorzaakt of verergerd zijn door het toeslagenschandaal. Ofwel alleen een nadere bestudering van elke uithuisplaatsingen kan inzicht geven in de vraag of een uithuisplaatsing ook plaats gevonden zou hebben zonder het toeslagenschandaal. En zelfs die nadere bestudering zal niet in alle gevallen uitsluitsel kunnen bieden.
Delen de indieners de analyse dat de regering deze stapeling eerder presenteert als een voldongen feit dan als iets waar door overheidsingrijpen iets aan veranderd kan worden?
Antwoord:
Initiatiefnemers vinden dat de regering voor haar beurt spreekt. Als overheidsoptreden ter discussie staat, zoals in het toeslagenschandaal, is het passender eerst onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren en niet om op voorhand te concluderen dat er geen enkelvoudig verband aanwezig is.
De indieners doen zeven aanbevelingen om vooruitgang te boeken, kunnen de indieners aangeven per aanbeveling wanneer zij de aanbeveling gerealiseerd willen zien, zo vragen de leden van de PVV-fractie?
Antwoord:
De initiatiefnemers zien een groot belang in het doen van onafhankelijk onderzoek en begrijpen dat dit de nodige tijd zal vergen. Voor wat betreft de andere aanbevelingen, zijn de initiatiefnemers de mening toegedaan dat binnen een half jaar concrete stappen gezet moeten zijn. De verplichte procesvertegenwoordiging dient direct gerealiseerd te worden.
De leden van de D66-fractie lezen de aanbeveling, om de aanbevelingen uit de factsheet van professor Bruning en anderen over te nemen en uit te voeren. Kunnen de initiatiefnemers uiteenzetten op welke wijze aanbevelingen opgevolgd zouden moeten worden zoals het zorgen voor voldoende mogelijkheden voor stabiele plaatsingen in pleeggezinnen of welke rechtsgronden op welke manier aangepast zouden moeten worden om te zorgen voor minder spoeduithuisplaatsingen? Geldt daarbij dat minder spoeduithuisplaatsingen een doel op zich is of de verbetering van de rechtsgronden, indien overgegaan wordt tot een spoeduithuisplaatsing, zo vragen deze leden.
Antwoord:
Initiatiefnemers vinden dat het netwerk (van ouders) meer ingezet moet worden. Hierdoor kan een kind in het geval van een (spoed)uithuisplaatsing worden geplaatst bij bijvoorbeeld familie of kennissen/vrienden.
Vervolgens moet er meer hulp ingezet worden in pleeggezinnen om de bestaande pleegouders te behouden en goed te kunnen ondersteunen. Veel pleegouders geven aan dat zij niet voldoende gesteund worden met de juiste hulpverlening waardoor zij stoppen met pleegzorg. Het is van belang om de pleegouders die er zijn goed te begeleiden zodat er geen terugloop ontstaat. Zorg voor stabiliteit bij de bestaande pleegouders.
Daarbij zijn indieners de mening toegedaan dat de rechtsbescherming met betrekking tot een spoedprocedure nihil is. Wanneer de GI of de raad naar een piketrechter belt dan worden ouders of hun advocaat niet meegenomen in het gesprek. Ook worden de procespartijen lang niet altijd op de hoogte gesteld van de inhoud van dit gesprek.
Indieners pleiten daarom voor dat wanneer de instantie de piketrechter belt de ouders of hun advocaat ook direct gehoord worden om de rechtsbescherming te kunnen waarborgen. Dit kan geborgd worden door middel van een piketadvocaat.28
Daarbij geven ouders vaak aan dat wat zij ook aandragen qua verweren ter zitting dat zij het idee krijgen dat hier vrijwel niets mee gedaan wordt.
De rechtsbescherming in jeugdbeschermingszaken kan worden verbeterd door de rechter te verplichten om verweren die worden verworpen gemotiveerd te weerleggen. Dit verstrekt de acceptatie van de ouder(s) wanneer zijn of haar verweer niet wordt gevolgd. In het strafecht geldt voor de strafrechter een vergelijkbare verplichting.29
De indieners zijn van mening dat naast het onderzoek van de inspecties nog een separaat onderzoek zou moeten komen onder leiding van een hoogleraar of oud-rechter. Dat separate, nog in te stellen onderzoek, zou wat de indieners betreft op individuele basis moeten plaatsvinden om zo het causaal verband in individuele zaken te kunnen vaststellen tussen het toeslagenschandaal en de uithuisplaatsingen. De leden van de VVD-fractie vragen een nadere duiding wat hier exact de toegevoegde waarde van is ten opzichte van de aangenomen motie van de leden Omtzigt en Marijnissen (Kamerstuk 31 839, nr. 850) die Kamerbreed is gesteund. De regering is verzocht zaken met een lopende uithuisplaatsing te herzien en dit binnen een half jaar af te ronden. Wat zou wat de indieners betreft – zo vragen de leden van de VVD-fractie een goede taakomschrijving van deze commissie kunnen zijn en hoe zou voorkomen kunnen worden dat geen doublures optreden met lopende onderzoeken en ondersteuningstrajecten?
Antwoord:
Volgens initiatiefnemers moet er onderscheid worden gemaakt tussen het instellen van een commissie voor een onafhankelijk onderzoek en het instellen van een onderzoeksteam voor de herbeoordeling van lopende uithuisplaatsingen.
De commissie richt zich met het onafhankelijk onderzoek op de uithuisplaatsingen van kinderen van gedupeerde ouders van het toeslagenschandaal. Onderzocht wordt of er tussen de verdenking van toeslagenfraude en uithuisplaatsing een enkelvoudig oorzakelijk verband bestaat. De Rijksuniversiteit Groningen heeft hieromtrent een onderzoeksvoorstel gedaan.30 Het lijkt, wat initiatiefnemers betreft, voor de hand liggend dat de Rijksuniversiteit Groningen de opdracht krijgt om dit onderzoek uit te voeren. Uit dit onderzoek kunnen voor de toekomst lessen worden getrokken.
Daarnaast houdt het onderzoeksteam zich bezig met de herbeoordeling van lopende uithuisplaatsingen. Het idee is dat het onderzoeksteam bestaande uit ter zake dienende gedragsdeskundigen, zoals een orthopedagoog of een klinisch psycholoog, een herbeoordeling kan laten uitvoeren door middel van een eigen onafhankelijk onderzoek.
Dit onafhankelijk onderzoek zal zich richten op de (on)mogelijkheden van een ouder.
De uitkomst van het onafhankelijk onderzoek kan worden toegevoegd aan het verzoekschrift voor een verzoek tot beëindiging uithuisplaatsing of herstel gezag. Dit verzoekschrift wordt vervolgens door ouders (of hun advocaat) ingediend bij de rechtbank. De rechter beoordeelt vervolgens, over de herbeoordeling van de uithuisplaatsing.
De commissie en het onderzoeksteam hebben zodoende dus twee aparte taken waardoor er geen doublures zullen optreden.
De leden van de D66-fractie lezen daarnaast de aanbeveling, om in plaats van het onderzoek van de inspecties, een onderzoek op individuele basis te doen om het causaal verband te kunnen aantonen. Op basis van welk aantal of aandeel van de casussen zou volgens de initiatiefnemers voldoende basis bestaan om bruikbare conclusies te kunnen trekken?
Antwoord:
De onafhankelijkheid van het onderzoek brengt met zich mee dat het aan de onderzoekers is om te bepalen of alle zaken moeten worden onderzocht of dat steekproefsgewijs onderzoek volstaat. Initiatiefnemers vinden wel dat het tot aanbeveling strekt om zo veel mogelijk dossiers te onderzoeken: immers recht doe je op individuele basis en niet op groepsbasis.
Kunnen de initiatiefnemers een inschatting maken hoeveel tijd een dergelijk onderzoek zal vergen en dat afwegen tegen de noodzaak snel tot verbeteringen over te moeten gaan?
Antwoord:
Indieners zijn bekend met een onderzoeksvoorstel van de Rijksuniversiteit Groningen.31 Ingewonnen informatie daarover leert dat wanneer dossiers digitaal worden aangeleverd, onderzoek voortvarend kan worden gedaan. De tijdsduur is afhankelijk van de vraag of alle dossiers moeten worden onderzocht of dat een steekproefsgewijs onderzoek wordt gedaan. Daarbij is ook de financiering bepalend voor het aantal dossiers dat in een gegeven tijdsbestek kan worden onderzocht.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag over aanbeveling twee. Hier stellen de indieners dat er onafhankelijk onderzoek moet komen. Niet alleen op systeemniveau, maar ook op individuele basis. De voorgenoemde leden zijn benieuwd naar hoe de indieners dit praktisch willen inrichten. Moeten alle zaken afzonderlijk bekeken worden of een deel van de zaken?
Antwoord:
De indieners beogen een type onderzoek zoals dat bijvoorbeeld door Rijksuniversiteit Groningen32 is voorgesteld. Indieners menen dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek nodig en mogelijk is, bijvoorbeeld naar alle dossiers van alle gedupeerde ouders.
Zijn de indieners niet bang dat het hierdoor langer gaat duren voordat er antwoorden en resultaten komen?
Antwoord:
Initiatiefnemers vinden het noodzakelijk dat er goed onderzoek wordt gedaan. Dit zal inderdaad de nodige tijd in beslag nemen. Zolang dat niet ten koste gaat van de herbeoordeling van lopende uithuisplaatsingszaken, is dat wat initiatiefnemers betreft geen probleem.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het privacy-technisch mogelijk alle gegevens van individuele zaken in te zien?
Antwoord:
Artikel 41 van de CBS-wet maakt het mogelijk dat een universiteit voor een onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek toegang krijgt tot de gegevens van het CBS. Hierdoor kunnen de persoonsgegevens van de gedupeerde ouders en hun kinderen beschikbaar komen.
Het lid van de BBB-fractie vindt aanbeveling twee cruciaal voor het vertrouwen van de samenleving in de waarheidsvinding in dit dossier en valt goed samen met recente voorstellen om de eigenstandige onderzoekskracht van de Kamer te versterken.
De leden van de VVD-fractie constateren dat de indieners weinig vertrouwen stellen in het landelijk ondersteuningsteam. Het ondersteuningsteam is een verlengstuk van een Gecertificeerde Instelling, aldus de indieners. Kunnen de indieners dit toelichten?
Antwoord:
Problemen kunnen niet worden opgelost door de instanties die ze hebben veroorzaakt. Het ondersteuningsteam bestaat voornamelijk uit professionals die uit de keten komen.
Er is een breed gedeelde ervaring onder jeugdrechtadvocaten en de gezinnen die te maken hebben met een uithuisplaatsing, dat de «ketenpartners» (jeugdteam, Veilig Thuis, raadsonderzoekers, gecertificeerde instellingen en kinderrechters) erg op elkaar leunen en vaak te gemakkelijk elkaars meningen overnemen, ook als die betwist worden door de ouders of zelfs in strijd zijn met de feiten. De meeste raadsrapporten beginnen met de gemelde zorgen en eindigen in de conclusies met dezelfde geuite zorgen. De visie van ouders hierop lijkt nauwelijks invloed te hebben. De ketenverbondenheid is kortom een zeer belangrijk gegeven dat niet onderschat of genegeerd moet worden. Zoals lid Omtzigt al aangaf op woensdag 7 september33 tijdens het debat omtrent «de wijziging van de jeugdwet en enkele andere wetten in verband met de verlenging van de duur van pleegzorg en het vervallen van de verleningsbeschikking bij machtigingen tot uithuisplaatsing en gesloten jeugdhulp»: mondt overleg over de vorm als snel uit in overleg over de inhoud. Dit kleurt de mening van rechters ten aanzien van hele groepen mensen.
Het lijkt indieners van groot belang voor het herstel van vertrouwen te koersen op een zo onafhankelijk mogelijk ondersteuningsteam. Dit laat onverlet dat indieners veel respect hebben voor het werk van het ondersteuningsteam.
Na alles wat er gebeurd is, ligt er wel een speciale opdracht bij de regering om voor de onafhankelijkheid en het herstel van vertrouwen te zorgen.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners met het ondersteuningsteam hebben gesproken?
Antwoord:
Indieners hebben inderdaad met het ondersteuningsteam gesproken en waarderen hun inspanningen voor de ouders.
Initiatiefnemers spannen zich in om van zoveel mogelijk mensen uit de keten van jeugdbescherming input te krijgen. Met betrekking tot het ondersteuningsteam volgen initiatiefnemers een zaak bij de rechtbank Overijssel op de voet.34 Het ondersteuningsteam is bij deze zaak als informant betrokken en heeft zodoende een prominente rol.
De leden van de VVD-fractie vragen of de indieners ouders gesproken hebben gesproken die al contact hebben gehad met het ondersteuningsteam, en zo ja, hebben de indieners eventuele signalen van negatieve ervaringen van het ondersteuningsteam onder de aandacht gebracht van de regering? Zo nee, waarom niet?
Antwoord:
De initiatiefnemers hebben gesproken met ouders die te maken hebben met het ondersteuningsteam. Vooralsnog zijn er geen negatieve signalen vanuit ouders, behalve dat het ondersteuningsteam geen doorzettingsmacht heeft. Hierdoor moet het ondersteuningsteam nog steeds ten alle tijden bemiddelen tussen de instanties en hebben zij geen eigen bevoegdheden. De ouders ervaren het ondersteuningsteam als helpend bij de communicatie tussen de verschillende professionals (bijvoorbeeld bij het maken van afspraken).
De leden van de VVD-fractie lezen dat de indieners van mening zijn dat het ondersteuningsteam geen mogelijkheden heeft tot gerichte actie voor gedupeerde gezinnen en ook dat het ondersteuningsteam geen bevoegdheden heeft ook daadwerkelijk iets te betekenen voor ouders. Deze leden vragen de regering of deze kritiek ook door het ondersteuningsteam zelf wordt erkend en hoe het ondersteuningsteam in de praktijk ermee omgaat wanneer het ondersteuningsteam constateert dat ouders te traag worden geholpen door instanties. De voorgenoemde leden vragen de indieners of zij het bezwaar zien, dat een ondersteuningsteam mét doorzettingsmacht en vergaande beslissingsbevoegdheden in potentie een groot aantal bestaande wettelijke procedures en systemen op een dusdanige manier zou doorkruisen, dat ouders daardoor (nog) langer moeten wachten?
Antwoord:
De initiatiefnemers komen terug op hun eerdere standpunt met betrekking tot een doorzettingsmacht omdat de wet aangepast dient te worden en dit veel tijd kost. Er is een wettelijke voorziening beschikbaar om een herbeoordeling te vragen (aan de kinderrechter) van eerder genomen maatregelen35. Deze mogelijkheid kan gebruikt worden bij gewijzigde omstandigheden of voortschrijdend inzicht.
De indieners zijn van mening dat een onderzoeksteam moet worden samengesteld om in voorkomende gevallen die gewijzigde omstandigheden vast te stellen.
Dit team dient te worden samengesteld uit een ter zake dienend gedragsdeskundige zoals een orthopedagoog of een klinische psycholoog en professionals die de bevoegdheden en de deskundigheid in huis hebben om te kunnen onderzoeken of de uithuisgeplaatste kinderen weer naar huis kunnen dan wel de (on)mogelijkheden onderzoeken wat het meest haalbare is voor ouders en kind.
Het is belangrijk dat dit team een goed en degelijk onderzoeksrapport opstelt met duidelijke adviezen over de mogelijkheden. Het is belangrijk dat er waarde gehecht wordt aan dit onderzoeksrapport door alle professionals. Daarbij is het van belang dat dit onderzoeksteam ook de bevoegdheden krijgt om ouders en kind te mogen onderzoeken. Nu heeft voornamelijk de gecertificeerde instelling deze bevoegdheden (en de regie) om beslissingen hieromtrent in het kader van de uithuisplaatsing te maken.
Dit onderzoek kan gezien worden als een contra-onderzoek, wat nu in de wet geregeld is.36 Het probleem op dit moment is namelijk dat wanneer de rechtbank zelf een onderzoek gelast er lange wachtlijsten zijn.37
Het is daarom van groot belang dat een ouder op voorhand een goed en degelijk onafhankelijk onderzoeksrapport tot zijn of haar beschikking heeft en dat deze ouder vervolgens middels een advocaat – (er is nu nog geen verplichte procesvertegenwoordiging voor een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing) – een verzoek in kan dienen voor een herbeoordeling bij de rechtbank.38
Is de aanpak van de regering via het ondersteuningsteam er juist niet op gericht dat beslissingen zo snel mogelijk binnen de bestaande wettelijke kaders en verantwoordelijkheden worden genomen?
Antwoord:
Het ondersteuningsteam heeft geen bevoegdheden om daadwerkelijk gericht actie te ondernemen waardoor het Ondersteuningsteam niet direct en zelfstandig beslissingen kan nemen. Het ondersteuningsteam kan enkel bemiddelen tussen de professionals. De initiatiefnemers zijn de mening toegedaan dat in voorkomende zaken een onderzoeksteam meer kan bieden.
Hoe zien de indieners dat in de praktijk zou moeten worden omgegaan met conflicterende beslissingen tussen bijvoorbeeld een Gecertificeerde Instelling en het ondersteuningsteam?
Antwoord:
Het ondersteuningsteam heeft in de huidige vormgeving geen kader om beslissingen te kunnen nemen. Het liefst zien indieners dat er een team komt met doorzettingsmacht, De kinderen kunnen niet langer wachten op een wetsaanpassing.
Indieners achten het daarom wenselijk en passend dat alle beschikbare informatie en onderbouwde visies van zowel van de gecertificeerde instelling als ouders met hun eigen onafhankelijk onderzoek vanuit het onderzoeksteam kunnen worden voorgelegd aan de (kinder)rechter. Deze visie dient de GI volgens de wet ook te geven alvorens er overgegaan kan worden tot een verzoek beëindiging van de uithuisplaatsing39door een ouder. De mening van de GI dient te worden gevraagd. Het besluit van de GI dient dan meegezonden te worden met het verzoekschrift tot beëindiging van de uithuisplaatsing.
Brengt dat niet het risico met zich mee van nog verdergaande juridisering en bureaucratisering?
Antwoord:
De wet hoeft niet te worden aangepast. De juridische ingang is immers aanwezig.40 Verder merken de initiatiefnemers op dat er wellicht sprake is van te weinig juridisering van een uithuisplaatsing in een bepaald opzicht: juridische waarborgen zijn tot nu toe volstrekt afwezig.
De leden van de SP-fractie onderschrijven het voorstel van de indieners dat het ondersteuningsteam doorzettingsmacht moet krijgen. In eerdere debatten hebben deze leden daarom al eens de suggestie gedaan om (kinder)rechters deel uit te laten maken van dit team. Verwachten de indieners dat wanneer de rechterlijke macht onderdeel uitmaakt van het ondersteuningsteam die doorzettingsmacht beter geborgd is? De leden van de GroenLinksvragen vragen in het verlengde hiervan hoe het team eruit ziet dat deze individuele zaken moet bekijken.
Antwoord:
De initiatiefnemers hadden voor ogen om het voor het ondersteuningsteam mogelijk te maken om een verzoek in te dienen bij de rechtbank (ofwel: doorzettingsmacht).
De bedoeling was dat het ondersteuningsteam ingericht zou zijn met professionals die aan de hand van een eigen onafhankelijk onderzoek bijvoorbeeld een ouder en kind kunnen onderzoeken en dan middels een onderzoeksrapport en een verzoekschrift een herbeoordeling41 kunnen indienen bij de rechtbank. Het ondersteuningsteam kan dit niet op grond van de wet. De snelste route is een onderzoeksteam samenstellen dat bestaat uit ter zake dienende gedragsdeskundigen die door een eigen onafhankelijk onderzoek bepalen wat voor ouder en kind het meest haalbare is in het herstel van de band.
Een ouder kan dan middels een advocaat een verzoek tot beëindiging van de uithuisplaatsing of herstel gezag met daarbij het onderzoekrapport laten indienen.42 Door voor die weg te kiezen hoeft de wet niet nu gewijzigd te worden.
Het onderzoeksteam zal bestaan uit ter zake dienende deskundige, bijvoorbeeld een orthopedagoog of een klinische psycholoog en professionals die de bevoegdheden en de deskundigheid in huis hebben om te kunnen onderzoeken of de uithuisgeplaatste kinderen weer naar huis kunnen of wat het meest haalbare is.
De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de organisaties waar de mensen in het ondersteuningsteam vandaan komen. Dit zijn vaak dezelfde organisaties die mee hebben geholpen, of in ieder geval niet voorkomen hebben, aan het ontstaan van het toeslagenschandaal. In het voorstel van de indieners wordt daar niet over gesproken. Kunnen de indieners ingaan op dit punt, ook gelet op het feit dat dit mede aan de basis ligt van het wantrouwen dat ouders hebben richting het ondersteuningsteam.
Antwoord:
Initiatiefnemers merken dat een aantal ouders geen vertrouwen hebben in een ondersteuningsteam dat uit dezelfde professionals bestaat als die hun problemen in hug ogen hebben veroorzaakt. Vandaar ook de wens om het hierboven uiteengezette onderzoeksteam op te richten.
De leden van de SP-fractie vragen of het haalbaar is met een nieuw team tot snelle afwikkeling van de uithuisplaatsingen te komen, uiteraard met behoud van waarborgen?
Antwoord:
Met het instellen van een onderzoeksteam zou dit snel kunnen gaan. Het team kan ouders en kind onderzoeken en daarna kunnen ouders (onder begeleiding van een advocaat) een verzoek indienen met daarbij het onderzoeksrapport van het onderzoeksteam. Zaken binnen de kaders van de ondertoezichtstelling worden bij de rechtbank vrij snel ingepland.
De leden van de SP-fractie lezen dat conform aanbeveling drie het ondersteuningsteam uitgebreid zou moeten worden met professionals en doorzettingsmacht moet krijgen. De indieners zijn namelijk van mening dat er geen behoefte is aan een team dat slechts ouders kan aanhoren en dat die gesprekken nergens toe leiden. Deze leden vragen de indieners dit toe te lichten. Wat zouden de doelen van dit team moeten zijn?
Antwoord:
De initiatiefnemers hebben hiervoor uiteengezet dat doorzettingsmacht aan het ondersteuningsteam niet meer aan de orde is, maar dat een onderzoeksteam moet worden opgericht, zodat er ook concrete verzoeken tot hereniging en herstel van de ouderlijke macht ingediend kunnen worden
Aan wie rapporteert het team?
Antwoord:
Het onderzoeksteam stelt een rapport op dat ouders kunnen gebruiken voor het indienen van een verzoek43bij de rechtbank.
Waarom moet hiervoor een nieuw team worden opgericht?
Antwoord:
Het huidige ondersteuningsteam heeft geen professionals in huis om zelf een herbeoordeling te kunnen maken. Zij zouden deze hulpverlening wel kunnen inzetten maar hebben dan toestemming nodig van de gecertificeerde instelling. Ouders hebben doorgaans geen vertrouwen in de gecertificeerde instelling.
De leden van de SP-fractie vragen of er geen bestaande instantie is die deze taak op zich zou kunnen nemen?
Antwoord:
Indieners verwijzen naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel waar op dit moment een opdracht gegeven wordt voor het maken van een verklarende analyse.44 Daarbij verwijzen initiatiefnemers naar het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP)45 dat op dit moment een gigantische wachtlijst heeft.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vragen over aanbeveling drie waarin de indieners pleiten voor een speciale commissie met verschillende professionals waaronder rechters, advocaten, pedagogen, psychologen, orthopedagogen en andere professionals die bevoegdheden en doorzettingsmacht krijgen om daadwerkelijk een nieuwe situatie te kunnen afdwingen. De voorgenoemde leden zijn benieuwd of de indieners deze commissie zien als een aanvulling op het ondersteuningsteam of als vervanging?
Antwoord:
De indieners zien dat als een aanvulling. Als zij de hulp opnieuw zelf opgezet zouden hebben, zouden ze het wellicht als vervanging gezien hebben.
Het ondersteuningsteam is pas recent bezig, hoe weten de indieners nu al zeker dat het ondersteuningsteam niet nuttig gaat zijn voor ouders?
Antwoord:
Het ondersteuningsteam kan niet zelfstandig onderzoeken of een ouder en kind herenigd kunnen worden omdat zij hiertoe geen bevoegdheden heeft
Misschien zijn er ook ouders voor wie het ondersteuningsteam wel een helpende hand kan bieden bij verschillende problemen in hun leven?
Antwoord:
Indieners verwijzen naar de hierboven reeds gegeven antwoorden: het ondersteuningsteam doet zeker zeer nuttig werk, maar op het hoofdpunt, hereniging, gebeurt er simpelweg te weinig omdat het ondersteuningsteam over te weinig bevoegdheden beschikt.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat deze commissie bevoegdheden moet krijgen om tot een herbeoordeling te komen. Toch moet ook deze commissie met de herbeoordeling nog langs de rechter via snelrecht, zo lezen de voornoemde leden. Dan ligt de uiteindelijk herbeoordeling toch nog steeds bij de rechter, net zoals het nu geregeld is?
Antwoord:
De herbeoordeling ligt inderdaad nog steeds bij de rechter (ook wanneer er een onderzoeksteam wordt ingezet). In een rechtsstaat kan een rechterlijke beslissing (zoals uithuisplaatsing) alleen via een nieuwe beslissing teruggedraaid worden.
Waar zit het aspect van doorzettingsmacht dan bij deze commissie?
Antwoord:
Doorzettingsmacht kan bij het onderzoeksteam niet aan de orde zijn om de hiervoor uiteengezette redenen. Maar zij kunnen dan wel de onderbouwing leveren voor de herbeoordeling.
Of beoordelen de rechters in de commissie ook zelf de zaken? Zo ja, is dat wettelijk mogelijk?
Antwoord:
Dit is niet mogelijk. Zoals hierboven reeds uitgewerkt, verricht het onderzoeksteam, bestaande, een eigen onafhankelijk onderzoek naar de (on)mogelijkheden van ouders en kind dat kan worden gebruikt ter onderbouwing van het verzoek dat door ouders wordt ingediend bij de rechtbank.
De leden van de SP-fractie onderschrijven de wens van een reflectie door de rechtspraak zelf. Delen de indieners de mening dat deze reflectie eigenlijk door de rechterlijke macht zelf ingegeven zou moeten worden en dat het teleurstellend is dat de Kamer hier formeel om moet vragen?
Antwoord:
Indieners hechten zeer aan de scheiding der machten en vinden het op zich gewenst als de staatsmachten interne reflectie tonen. Dat zou niet afgedwongen moeten worden.
Juist gezien de kwaliteit van de reflectie op het kinderopvangtoeslagenschandaal. Hebben de indieners eerder al contact opgenomen met de rechtspraak om deze wens over te brengen?
Antwoord:
Indieners hebben inderdaad contact opgenomen met een aantal (kinder)rechters en er is contact geweest met de Rijksuniversiteit Groningen. Beide hebben geleid tot voortschrijdende inzichten over wat haalbaar, passend en geboden is.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het meldpunt, wat de indieners voorstellen, zich verhoudt tot het ondersteuningsteam met doorzettingsmacht. Als er wat de indieners betreft zowel een nieuw meldpunt moet komen, als doorzettingsmacht voor het ondersteuningsteam, betekent dat in de praktijk dan dat er een loket bij komt, waardoor ouders onbedoeld nog vaker hun verhaal moeten vertellen?
Antwoord:
Een veel voorkomend geluid is dat ouders aangeven dat zij zich niet gehoord voelen. Dat ouders het idee hebben dat het niet uitmaakt wat zij aangeven. Dat er, met andere woorden, toch niks gedaan wordt met hun stem. Sommige ouders voelen zich alleen en verloren in het gevecht met de instanties. Vaak is er veel schaamte bij ouders. Zij durven niet aan hun familie en/of vrienden te vertellen dat zij te maken hebben met jeugdzorginstanties. Dit voelt voor sommige ouders namelijk als falen. Een meldpunt voor ouders kan ervoor zorgen dat ouders met elkaar kunnen optrekken en steun kunnen vinden bij elkaar. Lotgenoten kunnen naar elkaar luisteren, elkaar steunen en elkaar versterken.
De leden van de D66-fractie lezen in de initiatiefnota de aanbeveling een extra meldpunt te creëren voor burgers om zich te melden. Daarnaast lezen zij dat veel van de ouders angstig zijn geworden voor overheidsinstanties en dat toenmalig Minister voor Rechtsbescherming niet begreep wat er in ouders omgaat als hij verwacht dat ouders zich melden bij een meldpunt vanuit de overheid. De leden van de D66-fractie hopen van harte dat er een meldpunt gecreëerd kan worden waar ouders zich veilig voelen om naartoe te kunnen gaan zodat zij geholpen kunnen worden en de overheid kennis kan nemen van de problemen met uithuisplaatsingen. Zij vragen de initiatiefnemers welke aspecten in hun visie het verschil moeten gaan vormen zodat dit overheidsmeldpunt dat zij aanbevelen wél daaraan tegemoetkomt.
Antwoord:
De initiatiefnemers denken dat er niet zozeer eisen aan het meldpunt gesteld moeten worden maar dat ingezet moet worden op een cultuurverandering. Een cultuurverandering die meer uitgaat van vertrouwen in ouders, samenwerking met ouders en respect voor ouders. Dit moet het meldpunt uitstralen.
De leden van de SP-fractie lezen in aanbeveling vijf van de indieners dat er een meldpunt moet komen waar ouders zich tot kunnen wenden. Om te voorkomen dat dit meldpunt ook slechts een praatpaal wordt stellen de indieners voor om de melder extra rechtsbescherming toe te kennen. Kunnen de indieners dit toelichten? Aan wat voor rechtsbescherming denken zij?
Antwoord:
Met het meldpunt beogen indieners een veilige plek te creëren waar ouders zich kunnen melden om vervolgens in contact kunnen komen met andere ouders. Het meldpunt zal volledige vertrouwelijkheid moeten kunnen garanderen, als er professionals bij betrokken zijn. En de informatie die ouders hier vertellen, mag in een andere procedure niet tegen de ouders zelf gebruikt worden of gedeeld worden zonder toestemming van de ouders. De angst voor officiele instanties is na het toeslagenschandaal, waarbij informatie op allerlei wijze gedeeld werd, gewoon te groot.
De leden van de SP-fractie willen weten wie zich allemaal bij het meldpunt melden?
Antwoord:
Eenieder die hier de behoefte aan heeft.
Bij aanbeveling vijf vindt dit lid van de BBB-fractie het belangrijk de boodschap te versterken die vraagt om daadwerkelijke actiemogelijkheden voor een meldpunt. In onze huidige overheid zijn er te veel instanties waar de burger zich kan melden met een probleem, waarbij na een vriendelijke glimlach hun zaak in een dossierkast verdwijnt. Deze ombudsinstanties en meldpunten moeten de middelen krijgen ook daadwerkelijk wat te doen voor de mensen die besluiten hun gevoelige problemen te delen. Dit lid ondersteunt de beslispunten en hoopt dat de regering bereid is de aanbevelingen over te nemen.
De leden van de SP-fractie lezen dat de indieners stellen dat bij een herbeoordeling van een rechtsbeschermingsmaatregel jeugdbeschermers persoonlijk aansprakelijk zouden zijn. Kunnen de indieners dit toelichten en wat de mogelijke gevolgen van deze aansprakelijkheid zijn?
Antwoord:
De initiatiefnemers verwijzen naar het artikel van Lex van Eijndhoven van WIJeindhoven: «Van Eijndhoven wijst erop dat de jeugdwet twee focuspunten kent: ontwikkelingsperspectief en veiligheid. Het eerste begrip is vaag. Het tweede lijkt meer houvast te bieden. In dezelfde wet is vastgelegd dat niet de instelling als geheel, maar de individuele medewerker aansprakelijk is als het mis gaat binnen een gezin. Ik vind dat principieel onjuist, en ik ben bang dat daardoor een te grote focus op veiligheid komt te liggen. Maar het is een illusie dat je 100 procent veiligheid kan bieden aan een kind. En eerlijk? We zien dat kinderen na een uithuisplaatsing in een situatie terecht kunnen komen waarbij ze qua veiligheid niet beter af zijn.»46
Initiatiefnemers werpen hiermee de vraag op of het van een medewerker verwacht kan worden dat zij terugkomen op een eerder genomen beslissing omdat medewerkers tuchtrechtelijk aansprakelijk zijn wanneer er een fout wordt gemaakt. Wanneer medewerkers aangesproken worden op fouten kan dit een angstcultuur bevorderen met als gevolg dat medewerkers te snel naar een maatregel grijpen daar zij bang zijn voor eventuele familiedrama’s en alle aansprakelijkheden van dien.
Initiatiefnemers wijzen ter onderbouwing op de zaak Savanna. Het Openbaar Ministerie stelde in deze zaak een strafrechtelijk onderzoek in naar het handelen van de betrokken gezinsvoogden.47 Dit heeft veel stof doen opwaaien onder de gezinsvoogden in Nederland, die op 23 maart 2005 naar aanleiding van dit alles een zeer drukbezochte landelijke manifestatie organiseerden. Juist de angst om aansprakelijk te zijn bij niet handelen, kan leiden tot het nemen van te snelle en te ingrijpende maatregelen.
Initiatiefnemers beogen niet om elke aansprakelijkheid of verantwoordelijkheid weg te nemen, maar signaleren wel dat deze angst kan leiden tot te snel handelen.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe de indieners aankijken tegen het inzichtelijk maken van de wachtlijsten in het systeem, denk bijvoorbeeld aan de wachtlijst voor het doen van aanvullend onderzoek door de rechter, en hoe is dit op te lossen?
Antwoord:
Initiatiefnemers merken op dat wanneer er een grondig en goed onderbouwd rapport ligt, er geen lange rechterlijke weg volgt, maar een snel besluit. Dat betekent dat zij geen bottlenecks bij de rechtspraak verwachten.
Wel moet er voldoende onderzoekscapaciteit zijn en dat zal inderdaad een uitdaging zijn. Het alternatief, namelijk slachtoffers in het toeslagenschandaal de mogelijkheid ontzeggen om een uithuisplaatsing terug te draaien, achten zij vele malen schadelijker.
De leden van de PVV-fractie vragen de indieners wat er van andere landen valt te leren met betrekking tot het doen van een volledig onderzoek (bijvoorbeeld opvoedkundig/ psychologisch) voorafgaand aan een uithuisplaatsing?
Antwoord:
Deze vraag leent zich niet voor een beantwoording door initiatiefnemers. De vraag wordt echter wel terecht gesteld gelet op het groot aantal kinderen dat in Nederland uit huis wordt geplaatst. Eventueel zou deze vraag kunnen worden neergelegd bij de Rijksuniversiteit Groningen zodat hier onderzoek naar kan worden gedaan en een goede internationale vergelijking gedaan kan worden.
Hoe kijken de indieners aan tegen het meer betrekken van het netwerk of het opstellen van een familieplan (jeugdwet) bij het voorkomen van uithuisplaatsingen?
Antwoord:
Dit was volgens initiatiefnemers de bedoeling van de wetgever; de inzet van eigen kracht conferenties zou vaker en meer geïnstitutionaliseerd kunnen of moeten worden toegepast. Het centrale idee van de Jeugdwet is om het gezin te versterken in de eigen kracht. De structuren en standaarden vanuit het gedwongen kader zijn hier onvoldoende of niet op ingericht. Het familiegroepsplan wordt in de praktijk niet of nauwelijks gepropageerd of toegepast.
Zou het niet beter zijn, zo vragen de leden van de SP-fractie zich af, wanneer de digitale keuze tussen kind wel of niet thuis, veel meer gekeken wordt naar tussenopties, inclusief het op korte termijn fors verbeteren van de thuisomstandigheden?
Antwoord:
Een uithuisplaatsing moet een ultimum remedium zijn. In bepaalde zaken wordt niet alles op alles gezet om een uithuisplaatsing te voorkomen. Dit kan komen doordat er wachtlijsten zijn, beperkt hulpaanbod is, sprake is van personeelsgebrek en/of gebrekkige dossiers.
Alles staat of valt wel met goede waarheidsvinding48, zoals die ook is vastgelegd in de jeugdwet. Indien de dossiers niet op orde zijn – en in de steekproef was geen enkel dossier op orde – dan kunnen verkeerde keuzes gemaakt worden.
Een forse verbetering van de thuisomstandigheden en een zeer tijdelijke plaatsing elders kunnen dan waardevolle opties zijn.
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen, Utrecht juni 2022 (https://www.igj.nl/publicaties/rapporten/2022/06/27/feitenonderzoek-voorafgaand-aan-uithuisplaatsingen-van-kinderen).
Charlotte Huisman, Inspecties willen crisisaanpak in falende jeugdbescherming, de Volkskrant: 13 september 2022 (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/inspecties-willen-crisisaanpak-in-falende-jeugdbescherming~b38e377a/).
Gijs Herderschee, Kabinet ziet geen noodzaak tot crisisaanpak jeugdbescherming ondanks oproep uit het veld, de Volkskrant: 14 september 2022 (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/kabinet-ziet-geen-noodzaak-tot-crisisaanpak-jeugdbescherming-ondanks-oproep-uit-het-veld~b5ddcf3e/).
NOS Nieuws, Onafhankelijk onderzoek naar rechters in toeslagenaffaire tegengehouden, 31 augustus 2022 (https://nos.nl/artikel/2442713-onafhankelijk-onderzoek-naar-rechters-in-toeslagenaffaire-tegengehouden).
M.R. Bruning, K.A.M. van der Zon, D.J.H. Smeets en H.J. van Boven, Eindevaluatie Wet herziening kinderbeschermingsmaatregelen; nieuwe rechtsgronden in een haperend jeugdbeschermingsstelsel, Boom juridische Den Haag 2022 (https://www.universiteitleiden.nl/nieuws/2022/09/inhoud-en-context-wet-herziening-kinderbeschermingsmaatregelen-belemmeren-betere-jeugdbescherming).
De Volkskrant, 19 mei 2022, Marieke Engbers, Kinderen worden echt niet uit huis geplaatst om een belastingschuld (https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-kinderen-worden-echt-niet-uit-huis-geplaatst-om-een-belastingschuld~b345d9d1a/)
Pepijn de Lange, De Kamer verliest vandaag misschien wel haar geduld: je kunt een kind in nood niet laten wachten, 15 september 2022 (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de-kamer-verliest-vandaag-misschien-wel-haar-geduld-je-kunt-een-kind-in-nood-niet-laten-wachten~baa721e6/).
Pepijn de Lange, De Kamer verliest vandaag misschien wel haar geduld: je kunt een kind in nood niet laten wachten, 15 september 2022 (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de-kamer-verliest-vandaag-misschien-wel-haar-geduld-je-kunt-een-kind-in-nood-niet-laten-wachten~baa721e6/).
Pepijn de Lange, De Kamer verliest vandaag misschien wel haar geduld: je kunt een kind in nood niet laten wachten, 15 september 2022 (https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/de-kamer-verliest-vandaag-misschien-wel-haar-geduld-je-kunt-een-kind-in-nood-niet-laten-wachten~baa721e6/).
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Toezicht jeugdbeschermingsketen, 9 september 2022 (https://www.inspectie-jenv.nl/toezichtgebieden/jeugd/documenten/brieven/2022/09/13/crisisaanpak-nodig-om-kinderen-met-jeugdbeschermingsmaatregel-te-beschermen).
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen, Utrecht juni 2022 (https://www.igj.nl/publicaties/rapporten/2022/06/27/feitenonderzoek-voorafgaand-aan-uithuisplaatsingen-van-kinderen).
Joost Huijer, Leren van het verleden voor het heden; een dossierstudie naar de rechtvaardiging van jeugdbescherming in de praktijk, Universiteit Utrecht, 23 november 2020 (Leren van het verleden voor het heden: Een dossierstudie naar de rechtvaardiging van jeugdbescherming in de praktijk (uu.nl)).
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport), Kwaliteit van feitenonderzoek rond de aanvraag van machtigingen voor uithuisplaatsingen, Utrecht juni 2022 (https://www.igj.nl/publicaties/rapporten/2022/06/27/feitenonderzoek-voorafgaand-aan-uithuisplaatsingen-van-kinderen).
Pointer, Ministeries spraken met ouders over fouten in jeugdzorgrapporten. Maar daarna bleef het stil, 7 juli 2021 (Ministeries spraken met ouders over fouten in jeugdzorgrapporten. Maar daarna bleef het stil | KRO-NCRV).
L. Glas, K. Geertsema & M. Bruning, Rechtspraak tijdens corona; «Over kwetsbare rechtzoekenden en hun grondrechten», NTM|NJCM-Bull, jrg. 47 (2022), nr. 3, p. 289–320.
J. Koolschijn & J. Konijn, «Er is te weinig besef dat fundamentele rechten worden geschonden; hoogleraar Mariëlle Bruning is kritisch op de rechtspraak rond uithuisplaatsingen», 8 nov. 2021 (https://www.vpro.nl/argos/lees/onderwerpen/uithuisgeplaatst/2021/er-is-te-weinig-besef-dat-fundamentele-rechten-worden-geschonden-uithuisplaatsing-marielle-bruning.html).
L. Verstappen, «Innovatieve onderzoeksmethode maakt snelle identificatie slachtoffers toeslagenaffaire mogelijk», 23 mei 2022 (https://www.rug.nl/rechten/news/archief/2022/innovatieve-onderzoeksmethode-maakt-snelle-identificatie-slachtoffers-toeslagenfraude-mogelijk).
Aanhangsel Handelingen II , 2021/22, nr. 4008 2022Z15410 Antwoord van Minister Weerwind (Rechtsbescherming), mede namens de staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Financiën (Toeslagen en Douane) (ontvangen 13 september 2022) vraag 17.
Zie artikel 1:265d BW en 1:277 BW/ zie motie van het lid Omtzigt, Kamerstuk 31 839, nr. 849.
M. Brunning, «Zorg voor kinderen en het IVRK; de verhouding tussen ouders, kinderen en overheid bij jeugdzorg en jeugdbescherming», (T2b_NTM2FNJCM-bull2E_050657_Final_LR.pdf).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36096-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.