Kamerstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36067 nr. CJ |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
|---|---|---|---|
| Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2025-2026 | 36067 nr. CJ |
Vastgesteld 10 november 2025
De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid1 heeft schriftelijk overleg gevoerd met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen. Bijgaand brengt de commissie hiervan verslag uit. Dit verslag bestaat uit:
– De uitgaande brief van 16 september 2025.
– De antwoordbrief van 6 november 2025.
De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van der Bijl
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Den Haag, 16 september 2025
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van uw ambtsvoorganger van 2 juli 2025 over de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen (Wtp).2 De leden van de PVV-fractie, het lid van de 50PLUS-fractie en het lid van de OPNL-fractie hebben naar aanleiding van deze brief een aantal vragen. De leden van de BBB-fractie sluiten zich aan bij de gestelde vragen van zowel het lid van de fractie van 50PLUS als het lid van de fractie van OPNL.
Vragen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben de volgende vragen:
1. De deadline van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is wettelijk verankerd, maar hoe wordt gegarandeerd dat alle pensioenfondsen per 1 januari 2028 daadwerkelijk over zijn naar het nieuwe stelsel? M.a.w. wat zijn de juridische consequenties indien dit niet het geval is?
2. Hoe wordt gecontroleerd of de toelichtingen op transitieoverzichten aansluiten bij de situatie van individuele deelnemers? Zijn er normen voor transparantie en is er wel een beoordelaar?
3. In de brief van uw ambtsvoorganger wordt de inspanningsverplichting voor pensioenuitvoerders om realistische verwachtingen te scheppen aangekondigd.3 Wat is de juridische grondslag en afdwingbaarheid voor deze inspanningsverplichting?
4. Hoe verhoudt het Verzamelbesluit pensioenen4 zich tot de bepalingen in de Wtp? Mag lagere regelgeving nieuwe verplichtingen introduceren of slechts uitwerken?
5. Hoe verhoudt de nieuwe regelgeving zich tot de bestaande verplichtingen inzake transparantie en zorgplicht in de Pensioenwet? Vervult de nieuwe regelgeving bestaande verplichtingen of conflicteert deze? Wordt er bijvoorbeeld een koppeling met de bestaande zorgplicht gelegd?
6. De term «evenwichtigheid» is normstellend. Welke juridische criteria gelden voor het beoordelen van deze «evenwichtigheid» bij de keuze om wel of niet in te varen?
7. Welke juridische status hebben collectieve bijeenkomsten of consultaties met deelnemers in het besluitvormingsproces over invaren? Worden deze gezien als een formele consultatie of slechts als communicatie-instrument?
8. Wat zijn de juridische implicaties voor fondsen (met bijvoorbeeld verschillende risicoprofielen), die besluiten tot samenvoeging tijdens of na de transitie. Uw ambtsvoorganger noemt het toezicht door DNB5, echter samenvoeging kan invloed hebben op rechten en vermogensdeling?
9. Hoe worden deelnemers met gesloten regelingen die niet invaren beschermd tegen achterstelling in communicatie en toekomstige indexaties? Wordt er actief toezicht gehouden op de naleving van rechten voor deze groep?
10. Welke juridische of beleidsmatige waarborgen zijn er bij het invaren van fondsen met een lage dekkingsgraad? De leden van de PVV-fractie lezen in de brief dat uw ambtsvoorganger erkent dat invaren bij een lage dekkingsgraad het risico voor deelnemers verhoogt, maar er worden geen waarborgen benoemd.
11. Hoe wordt toezicht gehouden op de inhoud van bindende adviezen van de transitiecommissie en hoe verhoudt dit zich tot de bestuursautonomie? Is het bindend advies juridisch doorslaggevend of is het ondergeschikt aan het fondsbestuur?
12. Volgens deze leden ontbreekt het aan transparantie over toegang tot de Geschilleninstantie Pensioenfondsen (GIP) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), evenals de effectiviteit hiervan tijdens de transitie. In de brief van uw ambtsvoorganger worden een aantal zaken en de procedurevorm genoemd6, maar hoe wordt geborgd dat deelnemers toegang hebben tot laagdrempelige en onafhankelijke geschilbeslechting tijdens de transitieperiode?
13. In hoeverre kan een pensioenfonds juridisch worden aangesprokken als deelnemers achteraf de transitie als onevenwichtig of nadelig ervaren?
14. Is de bestaande rechtsbescherming toereikend voor deelnemers die pas na 2027 ontdekken dat zij financieel benadeeld zijn door de transitie? (Vertraging in informatie of inzicht in nadeel kan leiden tot verlate klachten).
15. Welke formele bezwaar- en klachtenprocedures staan open voor deelnemers tegen een invaarbesluit van een pensioenfonds? En welke overige juridische middelen kunnen deelnemers benutten om een invaarbesluit aan te vechten of te beïnvloeden?
Vragen van de 50PLUS-fractie
Het lid van de 50PLUS-fractie ziet dat De Nederlandsche Bank (DNB) op 6 augustus 2025 een aanpassing bekend heeft gemaakt op haar website van de Q&A «Welke beleidsaannames hanteert een pensioenuitvoerder bij het berekenen van de transitie-effecten?».7 Ingevolge deze aanpassing kunnen pensioenuitvoerders er nu ook voor kiezen om in de modellering van de huidige (FTK) regeling gemotiveerd af te wijken van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK. Deze aanvulling dient ertoe, aldus DNB, om te komen tot een meer realistische invulling van het beleid op langere termijn.8 Deze actie van DNB geeft het lid van de 50PLUS-fractie aanleiding tot het stellen van de volgende vragen:
1. Is deze aanpassing van de FTK-regels opgenomen in de derde voortgangsrapportage monitoring Wet Toekomst Pensioenen?
2. Is deze aanpassing van de FTK-regels vooraf met uw ambtsvoorganger besproken?
3. Heeft de regering voorafgaande aan de bekendmaking met deze aanpassing ingestemd?
4. Om welke reden is deze aanpassing opgenomen in een Q&A van DNB en niet in een wijziging van het Besluit FTK zelve?
5. Berust deze als terloops gepresenteerde bekendmaking, op een achternamiddag genomen, «besluit bij nader inzien»?
6. Komt DNB met deze aanpassing tegemoet aan de pensioenfondsen op een gevoelig punt, namelijk de rekenrente? Door beide Kamers der Staten-Generaal is bij herhaling en nadrukkelijk aangedrongen op aanpassing van het rekenrentebeleid, steeds gevolgd door een stellig nee van zowel DNB als de regering.
7. Impliceert deze beleidswijziging dat de diverse parlementaire vragenstellers het gelijk meer aan hun kant hadden dan werd toegegeven?
8. Waarom zijn de beide Kamers der Staten-Generaal niet vooraf en ook niet achteraf geïnformeerd over deze aanpassing van de regelgeving? Sterker nog, waarom zijn beide Kamers niet vooraf betrokken bij de totstandkoming van deze beleidswijziging?
9. Was het om wetstechnische redenen en ook voor de duidelijkheid niet de juiste weg geweest om de aanpassing vast te leggen door middel van een wijziging van het Besluit FTK?
10. Waarom is in dit geval voor deze procedure gekozen?
11. Kan de Kamer in de toekomst meer aanpassingen van formele wet- en regelgeving verwachten via informele berichten op internet, in het algemeen, en specifiek inzake de Wtp?
12. Is deze beleidswijziging een initiatief van DNB of hebben de pensioenfondsen hierom gevraagd? Welke pensioenfondsen waren dit? Wanneer zijn deze verzoeken gedaan? Met welke concrete problemen zijn deze pensioenfondsen geconfronteerd?
13. Is de conclusie gerechtvaardigd dat de ingevolge het Besluit FTK dwingend voorgeschreven rekenregels in de transitie onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp) nu soepeler kunnen worden toegepast, onder het beginsel van «principle based» (ruimte voor het bestuur, maar wel toegelicht)?
14. Impliceert de door DNB mogelijk gemaakte nieuwe invulling van het beleid van de pensioenfondsen op lange termijn dat DNB een deel van haar verantwoordelijkheid voor het transitieproces afschuift naar de pensioenfondsen, omdat deze nu inhoudelijk vrij zijn om af te wijken van de (tot nu toe) verplichte normen die vastliggen in de parameters van het Besluit FTK? De (keuze)vrijheid van de pensioenfondsen wordt immers groter en daardoor de verantwoordelijkheid van DNB kleiner?
15. De hiervoor gesignaleerde verschuiving in verantwoordelijkheid een (bijkomend) gevolg van de maatregel van DNB of is dat ook de (vooropgezette) bedoeling? Kan zo’n fundamentele wijziging naar uw oordeel via een Q&A van DNB worden geregeld of is hiervoor een aanpassing van de wetgeving nodig?
16. Mag uit de gang van zaken worden geconcludeerd dat een oordeel over de evenwichtigheid in alle opzichten van een besluit inzake de pensioentransitie beter door het betrokken pensioenbestuur en alle betrokkenen kan worden gegeven dan door DNB?
17. In de Q&A van DNB wordt aangegeven dat in de modellering van de huidige pensioenovereenkomst eventuele beleidswijzigingen die met het oog op de transitie naar het nieuwe stelsel worden doorgevoerd buiten beschouwing worden gelaten.9 Kunt u aangeven welke beleidswijzigingen impact hebben op de scenario-parameters?
18. Kan de regering bevestigen dat de bestaande parameters leiden tot niet-plausibele uitkomsten van de risico neutrale Q-scenariotest? Indien dit inderdaad zo is, wat zijn dan daarvan de gevolgen voor de netto profijt inkomsten? Hebben de aanpassingen ook invloed op de uitkomsten van de P-scenariotest? Indien dat zo is, welke concrete gevolgen hebben deze aanpassingen dan? Was deze aanpassing nodig omdat de in het Besluit FTK neergelegde regels inzake de parameters niet juist waren?
19. Voor welke categorieën deelnemers bij de pensioenfondsen zouden de in het Besluit FTK neergelegde regels zoals deze luidden voorafgaande aan deze aanpassing van de Q&A nadelig zijn en voor welke categorieën deelnemers voordelig?
20. Hoe valt dit oordeel vervolgens uit aan de hand van deze aanvulling in de Q&A van DNB?
21. Deze aanpassing zou het mogelijk maken dat het verwachte rendement op vermogenstitels en de inflatieverwachting zouden mogen worden aangepast. Consequenties daarvan zouden een hoger of lager nettorendement kunnen zijn, en in verband daarmee een lagere of hogere premie. Is dit een juiste constatering? Is deze aanpassing in feite met name bedoeld om te komen tot lagere premies, om aldus het nieuwe stelsel aantrekkelijker te maken voor werkgevers en werknemers?
22. Wat zijn de consequenties van de aanpassing voor de gepensioneerden? Zij betalen immers geen premie.
23. Kunnen de uitkomsten voor gepensioneerden veranderen door deze aanpassing? Tot welke gevolgen voor gepensioneerden zouden veranderingen in prognosescenario’s kunnen leiden?
24. In hoeverre zouden deze wijzigingen gevolgen (kunnen) hebben voor de met betrekking tot het transitieplan voorgeschreven evenwichtigheid?
25. Wat zijn de consequenties van deze aanpassing voor de lopende procedures inzake de transitie? Moeten deze procedures opnieuw worden uitgevoerd teneinde alsnog een meer realistische invulling van het beleid op de langere termijn mogelijk te maken? Moet het hoorrecht opnieuw worden toegepast?
26. Leidt deze gang van zaken ertoe dat moet worden vastgesteld dat beslissingen omtrent invaren tot op heden kunnen zijn genomen op basis van verkeerde uitgangspunten, namelijk de oorspronkelijke parameters in het Besluit FTK?
27. Is de conclusie juist dat de in het Besluit FTK neergelegde parameters nu eigenlijk niet correct zijn, omdat zij zouden kunnen leiden tot een niet realistische invulling van het beleid op lange termijn, dan wel niet kunnen leiden tot een realistische invulling van het beleid op lange termijn?
28. Indien de afwijking van de in het Besluit FTK vastgelegde parameters wenselijk is, moet dat gemotiveerd door het pensioenfonds worden aangegeven, aldus de Q&A.10 Wanneer de berekeningen aan de hand van de parameters van het Besluit FTK al gemaakt zijn en daarbij (op dat moment) een realistische invulling is gegeven van het beleid op lange termijn, en daarbij dus is uitgegaan van de passendheid van deze parameters, in hoeverre zou er dan nog ruimte zijn om daarnaast van dezelfde parameters af te wijken? In dat geval zouden er immers twee verschillende berekeningen zijn die allebei door het pensioenfonds als passend moeten zijn aangemerkt en een realistische invulling moeten inhouden van het beleid op lange termijn?
29. Hoe moet worden omgegaan met de mogelijkheid dat verschillende betrokkenen bij een pensioenfonds het eens zijn met de ene berekening en andere betrokkenen het eens zijn met de andere berekening?
30. Hoeveel goedgekeurde transitieplannen staan nu op losse schroeven door deze maatregel van DNB?
31. In hoeverre zou deze maatregel van DNB kunnen leiden tot vertraging in het transitieproces?
32. Acht de regering dergelijke vertragingen aanvaardbaar?
33. Betekent de aanpassing door DNB van haar Q&A in feite dat eindelijk ook DNB tot de conclusie is gekomen dat haar rekenregels te rigide zijn?
34. Welke consequenties verbindt DNB aan deze gevolgtrekking?
35. Welke consequenties verbindt u aan deze gevolgtrekking?
36. Sluit de regering uit dat na deze Q&A van DNB het nog eens nodig zou kunnen zijn om te komen tot een nog meer realistische invulling van het beleid op lange termijn?
Vragen van de OPNL-fractie
Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen en wenst naar aanleiding hiervan een aantal vragen te stellen.
Volgens de Rapportage van de Pensioenfederatie bieden vijf pensioenfondsen een online tool aan waarmee bedragen in de huidige en nieuwe pensioenregeling vergeleken kunnen worden. Daarbij zijn volgens de pensioenfederatie 36 pensioenfondsen van plan een dergelijke tool aan te bieden.11 Deze online tool maakt de verwachte bedragen inzichtelijk onder de huidige en de nieuwe pensioenregeling.
1. Kunt u toelichten welke pensioenfondsen niet voornemens zijn een dergelijke tool aan te bieden en wat daarvoor de reden(en) is/zijn?
2. In de derde voortgangsrapportage schrijft uw ambtsvoorganger dat de impact van de transitie op de persoonlijke situatie pas volledig kan worden weergegeven wanneer de datum van overgang nadert. Wat is volgens u het vroegst mogelijke moment waarop pensioenfondsen deze tool kunnen aanbieden?
3. Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om pensioenfondsen te stimuleren deze tool tijdig beschikbaar te stellen?
Het lid van de OPNL-fractie leest in de brief van uw ambtsvoorganger het volgende: «In aanvulling op de bestaande koopkrachtinstrumenten in de Wtp heb ik toegezegd om te onderzoeken of het denkbaar en praktisch uitvoerbaar is om binnen de kaders van het Pensioenakkoord additionele koopkrachtinstrumenten vorm te geven. In dit kader beschouw ik tevens de voor- en nadelen om sociale partners en pensioenfondsen te verplichten om een koopkrachtambitie te formuleren. Uw Kamer wordt op korte termijn separaat geïnformeerd over de stand van zaken rondom dit onderzoek, dat omwille van de voortgang in eerste instantie een kwalitatief karakter heeft.»12
4. Kunt u inmiddels aangeven wanneer u verwacht de resultaten van dit onderzoek met beide Kamers te kunnen delen?
Het lid van de OPNL-fractie leest in het schriftelijk overleg over de tweede monitorrapportage van de Wet toekomst pensioenen van 24 april 2025: «Momenteel vallen de gemaakte kosten nog ruim binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de memorie van toelichting. Voor deze gemaakte kosten wordt een overstap naar een ander en toekomstbestendig pensioenstel gerealiseerd. Ik merk op dat sinds het maken van die achterliggende berekeningen er sprake is geweest van (forse) inflatie, onder andere op lonen en diensten zoals IT-dienstverlening. Zoals ook in de transitiemonitor aangegeven bestaat er nog geen eenduidig beeld of de transitiekosten van de transitie hoger zijn dan vooraf gedacht.»13
5. Welke maatregelen zullen er worden getroffen indien de transitiekosten de in de memorie van toelichting vastgestelde bandbreedtes dreigen te overschrijden?
6. Komt het overschrijden van de bandbreedtes ten laste van de deelnemer?
Tevens bevat de brief van uw ambtsvoorganger over de derde monitorrapportage de volgende passage «In de pensioenwet is een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten. Hierbij moet het pensioenfonds de gemaakte kosten kritisch evalueren en kijken naar mogelijke verbeteringen met betrekking tot de beheersing van deze kosten. Dit vergroot de druk om de gemaakte kosten effectief te beheersen. Beide toezichthouders houden hier ook ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid toezicht op. DNB houdt toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de transparantie en informatievoorziening aan deelnemers.»14
De AFM heeft echter in oktober 2024 geconstateerd dat in te veel gevallen de informatie over de risico’s en/of negatieve gevolgen over het toepassen van de versoepelde indexatieregels en het indienen van een overbruggingsplan de deelnemer niet bereikt.15
7. Welke stappen zijn er sinds de publicatie van het rapport van de AFM gezet om ervoor te zorgen dat deelnemers over het volledige verhaal van de pensioentransitie geïnformeerd worden?
8. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat het bestuursverslag – en de daarbij behorende verantwoording – daadwerkelijk de druk verhoogt bij pensioenuitvoerders om de transitiekosten te beheersen?
De rechter heeft erop gewezen dat de deelnemer geen afdwingbare rechten aan het UPO kan ontlenen.16 Desalniettemin heeft het UPO wel degelijk (juridische) impact, de deelnemer moet er immers op kunnen vertrouwen dat de informatie over hun pensioen correct is.
9. Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te waarborgen dat gepensioneerden aan het aan hen verstrekte UPO rechtsgeldigheid kunnen ontlenen?
De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien uw beantwoording met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken.
Voorzitter van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid M.L. Vos
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 november 2025
Hierbij zend ik u de antwoorden op de Kamervragen van de leden van de PVV-fractie, het lid van de 50PLUS-fractie en het lid van de OPNL-fractie over de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen (met als kenmerk 178057). De leden van de BBB-fractie sluiten zich aan bij de gestelde vragen van zowel het lid van de fractie van 50PLUS als het lid van de fractie van OPNL.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, M.L.J. Paul
Beantwoording vragen van de leden van de PVV-fractie, het lid van de 50PLUS-fractie en het lid van de OPNL-fractie naar aanleiding van de derde voortgangsrapportage Wet toekomst pensioenen.
Vragen van de PVV-fractie
1. De deadline van de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel is wettelijk verankerd, maar hoe wordt gegarandeerd dat alle pensioenfondsen per 1 januari 2028 daadwerkelijk over zijn naar het nieuwe stelsel? M.a.w. wat zijn de juridische consequenties indien dit niet het geval is?
Antwoord vraag 1
Als een pensioenuitvoerder de transitie niet op tijd lijkt te halen, dan kunnen de consequenties groot zijn. Een van deze sancties is de zogenaamde sanctiebepaling. Als de pensioenregeling vanaf 1 januari 2028 niet voldoet aan de fiscale wetgeving, treedt de sanctiebepaling in werking. Dat betekent dat de waarde van de pensioenaanspraak in één keer progressief belast wordt via de loonbelasting. Daarnaast wordt er maximaal 20% revisierente geheven over deze waarde. De omkeerregel (dat wil zeggen dat de premies niet tot het belastbaar loon behoren, de aanspraak onbelast is en de uitkeringen belast zijn) is vanaf dat moment niet meer van toepassing op de eerder opgebouwde pensioenaanspraak. De waarde van de pensioenaanspraak vormt na de heffing loonbelasting een vermogensbestanddeel dat in box 3 valt. Bij fiscale bovenmatigheid kan het deel van de pensioenaanspraken dat uitgaat boven de fiscale begrenzingen worden afgekocht.
Daarnaast mogen pensioenuitvoerders geen uitvoeringsovereenkomsten en daaraan ten grondslag liggende pensioenregelingen die in strijd zijn met de wet. Bovendien vervallen het wettelijke transitiekader en de faciliteringsmogelijkheden van invaren en compensatie per de uiterste transitiedatum grotendeels. Bij verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen kan het uitblijven van overeenstemming leiden tot een ambtshalve intrekking van de verplichtstelling.
Juist vanwege de omvangrijke impact wordt de transitie nauwlettend gemonitord. Tweemaal per jaar brengt het Ministerie van SZW daarom verslag uit aan de Eerste en Tweede Kamer. Tevens is de onafhankelijk regeringscommissaris Transitie Pensioenen aangesteld om gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen over het verloop van de transitie. Deze adviezen en de reactie daarop, worden betrokken bij de halfjaarlijkse voortgangsrapportages.
2. Hoe wordt gecontroleerd of de toelichtingen op transitieoverzichten aansluiten bij de situatie van individuele deelnemers? Zijn er normen voor transparantie en is er wel een beoordelaar?
Antwoord vraag 2
Transitie-informatie bevat informatie over de pensioenbedragen van de individuele deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partners en pensioengerechtigden volgens de voorschriften van artikel 150j Pensioenwet. De informatie sluit daarmee aan bij die betreffende deelnemer. De AFM is de toezichthouder die beoordeelt of de transitie-informatie conform de wettelijke bepalingen wordt verstrekt.
3. In de brief van uw ambtsvoorganger wordt de inspanningsverplichting voor pensioenuitvoerders om realistische verwachtingen te scheppen aangekondigd. Wat is de juridische grondslag en afdwingbaarheid voor deze inspanningsverplichting?
Antwoord vraag 3
Ervan uitgaande dat de leden van de PVV-fractie doelen op de brief «Beter betrekken en informeren van deelnemers bij invaren» van 13 mei jl., kan worden gesteld dat daarin is aangekondigd om de bestaande bepalingen aan te scherpen. De aangekondigde aanscherping ten behoeve van het bevorderen van realistische verwachtingen zal in het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling worden opgenomen. Dit Besluit is momenteel voorgelegd aan de RvS en zal naar verwachting voor 1 januari 2026 in werking treden.
4. Hoe verhoudt het Verzamelbesluit pensioenen17 zich tot de bepalingen in de Wtp? Mag lagere regelgeving nieuwe verplichtingen introduceren of slechts uitwerken?
Antwoord vraag 4
In de beantwoording wordt ervan uitgegaan dat de leden van de PVV-fractie doelen op het in voorbereiding zijnde Verzamelbesluit Pensioentransitie. Het verzamelbesluit pensioentransitie bevat uitwerkingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur (AMvB). Uitwerking op dat niveau is mogelijk wanneer er in de bovenliggende wetgeving een delegatiebepaling is opgenomen en dient altijd in lijn te zijn met de bovenliggende wetgeving. In dit geval is dat ook zo. Er mogen op AMvB-niveau wel nieuwe verplichtingen worden geïntroduceerd, maar deze moeten dus in lijn zijn met de bovenliggende wetgeving.
5. Hoe verhoudt de nieuwe regelgeving zich tot de bestaande verplichtingen inzake transparantie en zorgplicht in de Pensioenwet? Vervult de nieuwe regelgeving bestaande verplichtingen of conflicteert deze? Wordt er bijvoorbeeld een koppeling met de bestaande zorgplicht gelegd?
Antwoord vraag 5
In aansluiting op het antwoord bij vraag 4, wordt in een besluit wetgeving nader uitgewerkt, dat geldt ook in de verhouding Pensioenwet en Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling.
6. De term «evenwichtigheid» is normstellend. Welke juridische criteria gelden voor het beoordelen van deze «evenwichtigheid» bij de keuze om wel of niet in te varen?
Antwoord vraag 6
Het begrip evenwichtigheid is een open norm. Het is ook niet wenselijk om deze norm nader in te vullen, omdat de evenwichtigheid van de transitie afhankelijk is van specifieke kenmerken van de pensioenregeling en het deelnemersbestand. In de Wet toekomst pensioenen is bepaald dat sociale partners en pensioenfondsen gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor een evenwichtige transitie van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten naar het nieuwe stelsel, en de overstap naar één van de contracten uit het nieuwe stelsel. Rond de transitie en het standaard invaarpad is een veelheid aan wettelijke waarborgen opgenomen. Daarnaast bevat de «Handreiking evenwichtige transitie» en de good practice «Stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen» handvatten voor sociale partners en/of pensioenfondsbesturen om op een goede wijze invulling te geven aan die verantwoordelijkheid voor een evenwichtige transitie.18, 19
7. Welke juridische status hebben collectieve bijeenkomsten of consultaties met deelnemers in het besluitvormingsproces over invaren? Worden deze gezien als een formele consultatie of slechts als communicatie-instrument?
Antwoord vraag 7
In het besluitvormingsproces rondom invaren zijn in de wet verschillende collectieve waarborgen opgenomen, zoals het hoorrecht voor verenigingen van gepensioneerden en verenigingen van gewezen deelnemers in de arbeidsvoorwaardelijke fase en een versterking van de rol van de fondsorganen (verantwoordings- of belanghebbendenorgaan) in de implementatiefase. Het organiseren van collectieve bijeenkomsten met deelnemers of het in de implementatiefase blijven betrekken van de hoorrechtverenigingen, zijn goede voorbeelden van de wijze waarop deelnemers betrokken kunnen worden. Hoewel deze stap wettelijk niet verplicht is, worden pensioenfondsenbesturen opgeroepen om hier hun voordeel mee te doen en de input van de hoorrechtverenigingen, zoals ook gedaan tijdens de arbeidsvoorwaardelijke fase, mee te nemen in de implementatiefase.
8. Wat zijn de juridische implicaties voor fondsen (met bijvoorbeeld verschillende risicoprofielen), die besluiten tot samenvoeging tijdens of na de transitie. Uw ambtsvoorganger noemt het toezicht door DNB20, echter samenvoeging kan invloed hebben op rechten en vermogensdeling?
Antwoord vraag 8
Een collectieve waardeoverdracht (CWO) tussen twee pensioenfondsen, waarmee opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten worden samengevoegd, kan alleen vóór of na invaren plaatsvinden. Oftewel, vóór of na de transitie. Tijdens de transitie (het invaren) is er sprake van een interne waardeoverdracht binnen één pensioenfonds. Indien een pensioenfonds besluit tot samenvoeging met een ander pensioenfonds, ongeacht of dat vóór of na de transitie is, dan valt dit proces onder een reguliere collectieve waardeoverdracht zoals gesteld in artikel 83 van de Pensioenwet. DNB houdt hier vanuit zijn rol als prudentieel toezichthouder toezicht op. DNB toetst na ontvangst van alle benodigde gegevens of er aanleiding is tot het opleggen van een verbod tot waardeoverdracht, indien dit niet het geval is kan de collectieve waardeoverdracht plaatsvinden. Bij het besluit tot een CWO vóór de transitie, heeft het invaren mogelijk meer invloed op de vermogensverdeling dan bij een CWO na de transitie aangezien de vermogensverdeling bij invaren plaatsvindt. Of hier sprake van is, hangt van verschillende aspecten af waaronder de samenstelling van de deelnemersbestanden van de samen te voegen pensioenfondsen.
9. Hoe worden deelnemers met gesloten regelingen die niet invaren beschermd tegen achterstelling in communicatie en toekomstige indexaties? Wordt er actief toezicht gehouden op de naleving van rechten voor deze groep?
Antwoord vraag 9
Wanneer partijen de opgebouwde aanspraken en rechten van deelnemers niet invaren en deze in een gesloten regelingen blijven, blijft het nFTK van toepassing. De regels uit het nFTK bepalen dan ook of er wel of niet geïndexeerd kan worden. Daarnaast zijn er in de wet, onder andere in artikel 40 van de Pensioenwet, eisen opgenomen over de jaarlijkse informatieverstrekking aan gewezen deelnemers. Het toezicht door DNB hierop wijzigt niet.
10. Welke juridische of beleidsmatige waarborgen zijn er bij het invaren van fondsen met een lage dekkingsgraad? De leden van de PVV-fractie lezen in de brief dat uw ambtsvoorganger erkent dat invaren bij een lage dekkingsgraad het risico voor deelnemers verhoogt, maar er worden geen waarborgen benoemd.
Antwoord vraag 10
Sociale partners leggen in het kader van de complete besluitvorming in het transitieplan concreet de doelstellingen, kwantitatieve maatstaven, bandbreedtes en voorrangregels vast. De wijze waarop het pensioenfonds vervolgens uitvoering geeft aan het invaarbesluit en hoe het hierbij gebruik maakt van de doelstellingen, maatstaven, bandbreedtes en voorrangsregels uit het transitieplan, wordt toegelicht in het implementatieplan. Zowel sociale partners als het betrokken pensioenfonds geven daarbij, respectievelijk in het transitieplan en het implementatieplan, onder andere aan vanaf wanneer de financiële positie van een pensioenfonds dusdanig is dat de gemaakte afspraken uit het transitieplan van sociale partners niet meer toereikend zijn en welke alternatieve afspraken dan van toepassing zijn en/of de procedure die voor deze situatie is afgesproken.
Daarnaast zijn er in de wet diverse waarborgen opgenomen om deelnemers te beschermen bij lage dekkingsgraden. Bijvoorbeeld in artikel 150o lid 1 PW staat dat een pensioenfonds dat over wil gaan tot een collectieve waardeoverdracht en een dekkingsgraad heeft van minder dan 90% tijdig maatregelen moet nemen zodat de dekkingsgraad bij invaren ten minste 90% bedraagt. In hetzelfde artikel is de waarborg ingebouwd dat deelnemers, slapers en gepensioneerden ten minste 95% van de uitkomst van de toepassing van de standaardregel krijgen, tenzij de technische voorziening voor de pensioenaanspraak of het pensioenrecht van de deelnemer, slaper of gepensioneerd lager is. Dan bedraagt dit de waarde van ten minste de technische voorziening.
Ten slotte is in het derde lid van dit artikel aangegeven dat niemand erop vooruit kan gaan als iemand anders in het pensioenfonds erop achteruitgaat, tenzij het meerdere voortkomt vanuit compensatie door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
11. Hoe wordt toezicht gehouden op de inhoud van bindende adviezen van de transitiecommissie en hoe verhoudt dit zich tot de bestuursautonomie? Is het bindend advies juridisch doorslaggevend of is het ondergeschikt aan het fondsbestuur?
Antwoord vraag 11
De transitiecommissie pensioenen heeft tot doel om ondersteuning te bieden aan sociale partners, dan wel werkgever en werknemers, die geen overeenstemming kunnen bereiken over (een deel van) de afspraken die vastgelegd moeten worden in het transitieplan. De ondersteuning van de transitiecommissie bestaat uit twee instrumenten: bemiddeling en bindend advies. Bemiddeling en bindend advies kan worden ingeroepen door partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, als zij daartoe een gezamenlijk verzoek doen. Een beroep doen op de transitiecommissie is vrijwillig. Partijen kunnen elkaar ook niet dwingen om gebruik te maken van de transitiecommissie. Het gaat altijd om een gezamenlijke beslissing. Het bindend advies geldt tussen de betrokken partijen die het gezamenlijke verzoek doen en heeft betrekking op (een deel van) het transitieplan. De bindende adviezen worden door de transitiecommissie openbaar gemaakt. Het is aan de maatschappelijke partijen zelf om toezicht te houden op hoe de adviezen van de transitiecommissie worden uitgevoerd.
Het advies van de transitiecommissie helpt partijen om tot afspraken te komen en deze vervolgens vast te leggen in een transitieplan. Het transitieplan wordt (samen met de gewijzigde pensioenovereenkomst) binnen twee weken na de afronding naar de pensioenuitvoerder gestuurd.
Vervolgens wordt de pensioenuitvoerder verzocht de regeling (inclusief de afspraken over de transitie) uit te voeren. Specifiek bij pensioenfondsen geldt dat deze het transitieplan betrekt bij de eigen besluitvorming over bijvoorbeeld de opdrachtaanvaarding. Het fondsbestuur werkt dit uit in een implementatieplan. In het implementatieplan wordt uiteengezet op welke wijze en in welk tijdspad de voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling, op welke wijze er invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de nieuwe pensioenregeling en de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Kortom, het bestuur van een pensioenfonds heeft een eigen verantwoordelijk bij de opdrachtaanvaarding.
De transitiecommissie maakt een jaarverslag van haar werkzaamheden en maakt dit openbaar vóór 1 april van elk jaar. Het gaat hierbij zowel om een financieel jaarverslag, als een verslag dat inzage geeft in de inhoudelijke werkzaamheden. Zowel het publiceren van bindende adviezen als het publiceren van het jaarverslag maken het mogelijk toezicht te houden op de inhoud van bindende adviezen.
12. Volgens deze leden ontbreekt het aan transparantie over toegang tot de Geschilleninstantie Pensioenfondsen (GIP) en het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (Kifid), evenals de effectiviteit hiervan tijdens de transitie. In de brief van uw ambtsvoorganger worden een aantal zaken en de procedurevorm genoemd 21, maar hoe wordt geborgd dat deelnemers toegang hebben tot laagdrempelige en onafhankelijke geschilbeslechting tijdens de transitieperiode?
Antwoord vraag 12
Deelnemers hebben de mogelijkheid om vragen en klachten neer te leggen bij hun pensioenuitvoerder. Pensioenuitvoerders moeten op grond van de wet daartoe over een interne klachten- en geschillenprocedure beschikken. Als dat niet tot een oplossing leidt kan een deelnemer zich richten tot het GIP of Kifid. Deze geschilleninstanties zijn zowel telefonisch als digitaal bereikbaar voor vragen. En om kwesties voor te leggen. Deelnemers kunnen er verder altijd voor kiezen een kwestie aan de rechter voor te leggen. Al deze mogelijkheden ter beantwoording van vragen of beslechting van geschillen staan vanaf het begin van de transitie voor elke deelnemer open.
13. In hoeverre kan een pensioenfonds juridisch worden aangesproken als deelnemers achteraf de transitie als onevenwichtig of nadelig ervaren?
Antwoord vraag 13
De deelnemer kan zelf in contact treden met het pensioenfonds en zijn vragen stellen. Ook kan bij het pensioenfonds een klacht worden ingediend over hoe de ervaring onevenwichtig of nadelig door de deelnemer is beleefd en om hierover nader in gesprek te gaan. Als een deelnemer dit niet bij het pensioenfonds zelf wil doen, om welke reden dan ook, dan bestaat de mogelijkheid om een vraag of klacht neer te leggen bij de Geschilleninstantie Pensioenfondsen (GIP). Een deelnemer kan verder altijd naar een rechter gaan. In alle gevallen zal een deelnemer de gestelde onevenwichtigheid of nadelige uitkomst moeten kunnen aantonen. De kosten van een gang naar de rechter liggen wel een stuk hoger, waardoor met het GIP een laagdrempelige manier wordt geboden om een vraag of klacht voor te leggen.
14. Is de bestaande rechtsbescherming toereikend voor deelnemers die pas na 2027 ontdekken dat zij financieel benadeeld zijn door de transitie? (Vertraging in informatie of inzicht in nadeel kan leiden tot verlate klachten).
Antwoord vraag 14
Ja. Ook na 2027 kunnen deelnemers nog steeds bij pensioenuitvoerders terecht met vragen en klachten over eventueel financieel nadeel. Dergelijke klachten verjaren conform Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) pas na 20 jaar. De Wtp bevat veel waarborgen om te voorkomen dat tijdens (en na) het invaren fouten gemaakt worden en dat fouten ook hersteld kunnen en zullen worden. Fondsen dienen hier alert op te zijn en werk van te maken.
15. Welke formele bezwaar- en klachtenprocedures staan open voor deelnemers tegen een invaar-besluit van een pensioenfonds? En welke overige juridische middelen kunnen deelnemers benutten om een invaarbesluit aan te vechten of te beïnvloeden?
Antwoord vraag 15
Sociale partners en pensioenfonds besluiten collectief tot invaren. Deelnemers kunnen geen bezwaar maken tegen invaren van de opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. Deelnemers kunnen wel bezwaar maken tegen de gevolgen van invaren, waarbij dan sprake moet zijn van nadeel als gevolg van het invaren.
Vragen van de 50PLUS-fractie
Het lid van de 50PLUS-fractie ziet dat De Nederlandsche Bank (DNB) op 6 augustus 2025 een aanpassing bekend heeft gemaakt op haar website van de Q&A «Welke beleidsaannames hanteert een pensioenuitvoerder bij het berekenen van de transitie-effecten?».22 Ingevolge deze aanpassing kunnen pensioenuitvoerders er nu ook voor kiezen om in de modellering van de huidige (FTK) regeling gemotiveerd af te wijken van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK. Deze aanvulling dient ertoe, aldus DNB, om te komen tot een meer realistische invulling van het beleid op langere termijn.23 Deze actie van DNB geeft het lid van de 50PLUS-fractie aanleiding tot het stellen van de volgende vragen:
1. Is deze aanpassing van de FTK-regels opgenomen in de derde voortgangsrapportage monitoring Wet Toekomst Pensioenen?
Antwoord vraag 1
De Q&A van 6 augustus 2025 betrof geen aanpassing van het gebruik van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK, maar een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader van het gebruik van de betreffende parameters bij netto-profijt berekeningen. In een Q&A geeft DNB interpretatie van wettelijke normen, waarmee wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt.24 Wat DNB in een Q&A schetst, is toegestaan binnen de wet. Aangezien de betreffende Q&A een verduidelijking betreft, is deze niet genoemd in de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen.
2. Is deze aanpassing van de FTK-regels vooraf met uw ambtsvoorganger besproken?
Antwoord vraag 2
De Q&A van 6 augustus 2025 betrof geen aanpassing van het gebruik van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK, maar een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader van het gebruik van de betreffende parameters bij netto-profijt berekeningen. Er vindt periodiek overleg plaats tussen SZW en DNB, onder andere om de transitie zo goed mogelijk te monitoren en eventuele onduidelijkheden snel in samenwerking op te kunnen lossen. Het was het ministerie bekend dat DNB een Q&A zou opstellen ter verduidelijking van het gebruik van de betreffende parameters bij netto-profijt berekeningen. DNB heeft binnen het geldende wettelijke kader en in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen de betreffende Q&A opgesteld.
3. Heeft de regering voorafgaande aan de bekendmaking met deze aanpassing ingestemd?
Antwoord vraag 3
DNB voert het toezicht op de pensioensector uit, binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld. Daarbij kan DNB als onafhankelijk toezichthouder in een Q&A een interpretatie geven van wettelijke normen, waarmee wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt. Dat geldt ook voor deze Q&A, het gaat om een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk. Instemming van de regering is dan niet aan de orde.
4. Om welke reden is deze aanpassing opgenomen in een Q&A van DNB en niet in een wijziging van het Besluit FTK zelve?
Antwoord vraag 4
Het gaat hier niet om een wijziging van de wetgeving, maar om een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader. In dat geval kan DNB een Q&A opstellen, waarmee een interpretatie gegeven kan worden van wettelijke normen. Op die manier wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt.
5. Berust deze als terloops gepresenteerde bekendmaking, op een achternamiddag genomen, «besluit bij nader inzien»?
Antwoord vraag 5
Nee. Het betreft geen aanpassing van een besluit. De suggestie dat de toezichthouder buiten het parlement en daarmee buiten zijn mandaat wet- en regelgeving zou aanpassen klopt niet.
6. Komt DNB met deze aanpassing tegemoet aan de pensioenfondsen op een gevoelig punt, namelijk de rekenrente? Door beide Kamers der Staten-Generaal is bij herhaling en nadrukkelijk aangedrongen op aanpassing van het rekenrentebeleid, steeds gevolgd door een stellig nee van zowel DNB als de regering.
Antwoord vraag 6
De Q&A gaat niet over de rekenrente. Voor het aanpassen van de rekenrente is een wijziging van de wet- en regelgeving vereist. Daarvoor moet uiteraard de geëigende parlementaire route worden doorlopen.
7. Impliceert deze beleidswijziging dat de diverse parlementaire vragenstellers het gelijk meer aan hun kant hadden dan werd toegegeven?
Antwoord vraag 7
Nee, het betreft geen beleidswijziging.
8. Waarom zijn de beide Kamers der Staten-Generaal niet vooraf en ook niet achteraf geïnformeerd over deze aanpassing van de regelgeving? Sterker nog, waarom zijn beide Kamers niet vooraf betrokken bij de totstandkoming van deze beleidswijziging?
Antwoord vraag 8
Het betreft geen beleidswijziging.
9. Was het om wetstechnische redenen en ook voor de duidelijkheid niet de juiste weg geweest om de aanpassing vast te leggen door middel van een wijziging van het Besluit FTK?
Antwoord vraag 9
Het gaat hier niet om een wijziging van de wetgeving, maar om een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader. In dat geval kan DNB een Q&A opstellen, waarmee een interpretatie gegeven kan worden van wettelijke normen. Op die manier wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt.
10. Waarom is in dit geval voor deze procedure gekozen?
Antwoord vraag 10
Het gaat hier niet om een wijziging van de wetgeving, maar om een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader. In dat geval kan DNB een Q&A opstellen, waarmee een interpretatie gegeven kan worden van wettelijke normen. Op die manier wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt.
11. Kan de Kamer in de toekomst meer aanpassingen van formele wet- en regelgeving verwachten via informele berichten op internet, in het algemeen, en specifiek inzake de Wtp?
Antwoord vraag 11
Er is sprake van een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader. DNB kan een Q&A opstellen, waarmee een interpretatie gegeven kan worden van wettelijke normen. Op die manier wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt. Wanneer de wet- en regelgeving dient te worden aangepast, dan wordt het parlement hier altijd over geïnformeerd en wordt het reguliere wetgevingsproces met het parlement doorlopen.
12. Is deze beleidswijziging een initiatief van DNB of hebben de pensioenfondsen hierom gevraagd? Welke pensioenfondsen waren dit? Wanneer zijn deze verzoeken gedaan? Met welke concrete problemen zijn deze pensioenfondsen geconfronteerd?
Antwoord vraag 12
DNB heeft op basis van ervaringen in het invaartoezicht opgemerkt dat transitie-effecten gevoelig zijn voor de gebruikte parameters en dat gebruik van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK in sommige gevallen niet tot de meest realistische uitkomsten leidt bij netto-profijt berekeningen. Met de Q&A van DNB wordt verduidelijkt dat pensioenfondsen de ruimte hebben om netto-profijt berekeningen zo realistisch mogelijk te modelleren.
13. Is de conclusie gerechtvaardigd dat de ingevolge het Besluit FTK dwingend voorgeschreven rekenregels in de transitie onder de Wet toekomst pensioenen (Wtp) nu soepeler kunnen worden toegepast, onder het beginsel van «principle based» (ruimte voor het bestuur, maar wel toegelicht)?
Antwoord vraag 13
Er is sprake van een verduidelijking binnen het geldende wettelijke kader. In dat geval kan DNB een Q&A opstellen, waarmee een interpretatie gegeven kan worden van wettelijke normen. Op die manier wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt Er is dus geen sprake van soepelere toepassingen van rekenregels.
14. Impliceert de door DNB mogelijk gemaakte nieuwe invulling van het beleid van de pensioenfondsen op lange termijn dat DNB een deel van haar verantwoordelijkheid voor het transitie-proces afschuift naar de pensioenfondsen, omdat deze nu inhoudelijk vrij zijn om af te wijken van de (tot nu toe) verplichte normen die vastliggen in de parameters van het Besluit FTK? De (keuze)vrijheid van de pensioenfondsen wordt immers groter en daardoor de verantwoordelijkheid van DNB kleiner?
Antwoord vraag 14
De suggestie die in de vraagstelling besloten ligt, kan ik niet plaatsen. DNB voert het toezicht op de pensioensector uit, binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld. Daarbij stelt DNB invaarbeschikkingen op, op basis van de relevante wettelijke normen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
15. De hiervoor gesignaleerde verschuiving in verantwoordelijkheid een (bijkomend) gevolg van de maatregel van DNB of is dat ook de (vooropgezette) bedoeling? Kan zo’n fundamentele wijziging naar uw oordeel via een Q&A van DNB worden geregeld of is hiervoor een aanpassing van de wetgeving nodig?
Antwoord vraag 15
De suggestie die in de vraagstelling besloten ligt, kan ik niet plaatsen. DNB voert het toezicht op de pensioensector uit, binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld. Daarbij stelt DNB invaarbeschikkingen op, op basis van de relevante wettelijke normen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
16. Mag uit de gang van zaken worden geconcludeerd dat een oordeel over de evenwichtigheid in alle opzichten van een besluit inzake de pensioentransitie beter door het betrokken pensioenbestuur en alle betrokkenen kan worden gegeven dan door DNB?
Antwoord vraag 16
Bij de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel zijn allereerst de sociale partners aan zet. Sociale partners moeten in het kader van de transitie verschillende keuzes maken, onder andere over de wijziging van de pensioenregeling. Het totaal aan keuzes dient evenwichtig te zijn. Sociale partners leggen de gemaakte keuzes, inclusief onderbouwing van de evenwichtigheid van de keuzes, vast in het transitieplan. Vervolgens geeft het pensioenfonds invulling aan het transitieplan, waarbij het de gemaakte afspraken en keuzes vertaalt naar de nieuwe pensioenregeling en de transitie daarnaartoe. Het pensioenfonds beoordeelt daarbij de opdracht op uitvoerbaarheid en evenwichtigheid en heeft dus een zelfstandige verantwoordelijkheid in dezen. Dit betekent dat het pensioenfonds kwalitatief en kwantitatief onderbouwt waarom de uitkomsten van bepaalde keuzes evenwichtig worden geacht. DNB vervult hierin als toezichthouder een belangrijke rol door te toetsen of gemaakte keuzes en de bijbehorende uitkomsten binnen de wettelijke kaders passen. Als een fonds niet aan de wettelijke eisen voldoet, kan DNB besluiten om een verbod op het invaren op te leggen.
17. In de Q&A van DNB wordt aangegeven dat in de modellering van de huidige pensioenovereenkomst eventuele beleidswijzigingen die met het oog op de transitie naar het nieuwe stelsel worden doorgevoerd buiten beschouwing worden gelaten.25 Kunt u aangeven welke beleidswijzigingen impact hebben op de scenario-parameters?
Antwoord vraag 17
De parameters uit artikel 23a van het Besluit FTK staan los van beleidswijzigingen. Hetzelfde geldt voor de economische dan wel risico-neutrale scenariosets, die veranderen niet door de wijziging van beleid van een pensioenfonds. De Q&A van DNB verduidelijkt dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen zoals blijkt uit artikel 150b, vierde lid, van de Pensioenwet.
18. Kan de regering bevestigen dat de bestaande parameters leiden tot niet-plausibele uitkomsten van de risico neutrale Q-scenariotest? Indien dit inderdaad zo is, wat zijn dan daarvan de gevolgen voor de netto profijt inkomsten? Hebben de aanpassingen ook invloed op de uitkomsten van de P-scenariotest? Indien dat zo is, welke concrete gevolgen hebben deze aanpassingen dan? Was deze aanpassing nodig omdat de in het Besluit FTK neergelegde regels inzake de parameters niet juist waren?
Antwoord vraag 18
Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid. Op basis van ervaringen in het invaartoezicht heeft DNB opgemerkt dat transitie-effecten gevoelig zijn voor de gebruikte parameters en dat gebruik van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK in sommige gevallen niet tot de meest realistische uitkomsten leidt bij netto-profijt berekeningen. In artikel 150b, vierde lid, van de Pensioenwet is bepaald dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. Pensioenfondsen hebben daarmee ruimte om netto-profijt berekeningen zo realistisch mogelijk te modelleren. De Q&A van verduidelijkt dat. De scenariosets zijn niet afhankelijk van de parameters van artikel 23a van het Besluit FTK. Overigens heeft DNB de Q&A inmiddels (d.d. 9 september) aangepast, omdat deze onbedoeld de indruk kon wekken dat voor de berekening van de pensioenverwachting ook afgeweken kan worden van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK. Dat is niet het geval.
19. Voor welke categorieën deelnemers bij de pensioenfondsen zouden de in het Besluit FTK neergelegde regels zoals deze luidden voorafgaande aan deze aanpassing van de Q&A nadelig zijn en voor welke categorieën deelnemers voordelig?
Antwoord vraag 19
Er is geen sprake van een aanpassing van de in het Besluit FTK neergelegde regels. Uit de Pensioenwet blijkt dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. Met de publicatie van de Q&A wordt hier nog eens de aandacht op gevestigd. Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid.
20. Hoe valt dit oordeel vervolgens uit aan de hand van deze aanvulling in de Q&A van DNB?
Antwoord vraag 20
Er is geen sprake van een aanpassing van de in het Besluit FTK neergelegde regels. Uit de Pensioenwet blijkt dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. Met de publicatie van de Q&A wordt hier nog eens de aandacht op gevestigd. Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid.
21. Deze aanpassing zou het mogelijk maken dat het verwachte rendement op vermogenstitels en de inflatieverwachting zouden mogen worden aangepast. Consequenties daarvan zouden een hoger of lager nettorendement kunnen zijn, en in verband daarmee een lagere of hogere premie. Is dit een juiste constatering? Is deze aanpassing in feite met name bedoeld om te komen tot lagere premies, om aldus het nieuwe stelsel aantrekkelijker te maken voor werkgevers en werknemers?
Antwoord vraag 21
Nee, de gewekte suggestie over het aantrekkelijker maken van het nieuwe stelsel is niet juist. De aanvulling in de Q&A van DNB is bedoeld om voor pensioenfondsen te verduidelijken dat er ruimte is om netto-profijt berekeningen zo realistisch mogelijk te modelleren. Dat is van belang omdat daarmee beter inzichtelijk wordt wat de netto-profijt effecten van invaren voor alle deelnemerscohorten zijn.
22. Wat zijn de consequenties van de aanpassing voor de gepensioneerden? Zij betalen immers geen premie.
Antwoord vraag 22
Er is geen sprake van een aanpassing van de in het Besluit FTK neergelegde regels. Uit de Pensioenwet blijkt dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. Met de publicatie van de Q&A wordt hier nog eens de aandacht op gevestigd. Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid. Voor de volledigheid: Toepassing van de parameters uit artikel 23a van het Besluit FTK kunnen invloed hebben op de met verwacht rendement gedempte kostendekkende premie, de dekkingsgraadgrens vanaf waar volledige toeslag verleend kan worden (TBI-grens) en het overrendement in het herstelplan.
23. Kunnen de uitkomsten voor gepensioneerden veranderen door deze aanpassing? Tot welke gevolgen voor gepensioneerden zouden veranderingen in prognosescenario’s kunnen leiden?
Antwoord vraag 23
Er is geen sprake van een aanpassing van de in het Besluit FTK neergelegde regels. Uit de Pensioenwet blijkt dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. Met de publicatie van de Q&A wordt hier nog eens de aandacht op gevestigd. Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid. Voor de volledigheid: De scenariosets zijn niet afhankelijk van de parameters van artikel 23a van het Besluit FTK. Toepassing van de parameters uit artikel 23a van het Besluit FTK kunnen invloed hebben op de met verwacht rendement gedempte kostendekkende premie, de dekkingsgraadgrens vanaf waar volledige toeslag verleend kan worden (TBI-grens) en het overrendement in het herstelplan.
24. In hoeverre zouden deze wijzigingen gevolgen (kunnen) hebben voor de met betrekking tot het transitieplan voorgeschreven evenwichtigheid?
Antwoord vraag 24
Deze verduidelijking heeft geen impact op al ingevaren fondsen, afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. De Q&A van DNB is een uiting om duidelijkheid te bieden aan de sector over bestaande wetgeving en de staande toezichtspraktijk. De Q&A is bedoeld om voor pensioenfondsen te verduidelijken dat er ruimte is om netto-profijt berekeningen zo realistisch mogelijk te modelleren. Voor robuuste besluitvorming is het van belang dat transitie-effecten worden bepaald op basis van een zo realistisch mogelijke doorrekening van het pensioenbeleid.
25. Wat zijn de consequenties van deze aanpassing voor de lopende procedures inzake de transitie? Moeten deze procedures opnieuw worden uitgevoerd teneinde alsnog een meer realistische invulling van het beleid op de langere termijn mogelijk te maken? Moet het hoorrecht opnieuw worden toegepast?
Antwoord vraag 25
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
26. Leidt deze gang van zaken ertoe dat moet worden vastgesteld dat beslissingen omtrent invaren tot op heden kunnen zijn genomen op basis van verkeerde uitgangspunten, namelijk de oorspronkelijke parameters in het Besluit FTK?
Antwoord vraag 26
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
27. Is de conclusie juist dat de in het Besluit FTK neergelegde parameters nu eigenlijk niet correct zijn, omdat zij zouden kunnen leiden tot een niet realistische invulling van het beleid op lange termijn, dan wel niet kunnen leiden tot een realistische invulling van het beleid op lange termijn?
Antwoord vraag 27
De in het Besluit FTK opgenomen parameters zijn correct. DNB heeft enkel, op basis van ervaringen in het invaartoezicht, opgemerkt dat transitie-effecten gevoelig zijn voor de gebruikte parameters en dat gebruik van de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK in sommige gevallen niet tot de meest realistische uitkomsten leidt bij netto-profijt berekeningen. In artikel 150b, vierde lid, van de Pensioenwet is bepaald dat de parameters in artikel 23a van het Besluit FTK niet van toepassing zijn op netto-profijt berekeningen. DNB verduidelijkt in de Q&A dat pensioenfondsen dus ruimte hebben om netto-profijt berekeningen zo realistisch mogelijk te modelleren.
28. Indien de afwijking van de in het Besluit FTK vastgelegde parameters wenselijk is, moet dat gemotiveerd door het pensioenfonds worden aangegeven, aldus de Q&A.26 Wanneer de berekeningen aan de hand van de parameters van het Besluit FTK al gemaakt zijn en daarbij (op dat moment) een realistische invulling is gegeven van het beleid op lange termijn, en daarbij dus is uitgegaan van de passendheid van deze parameters, in hoeverre zou er dan nog ruimte zijn om daarnaast van dezelfde parameters af te wijken? In dat geval zouden er immers twee verschillende berekeningen zijn die allebei door het pensioenfonds als passend moeten zijn aangemerkt en een realistische invulling moeten inhouden van het beleid op lange termijn?
Antwoord vraag 28
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
29. Hoe moet worden omgegaan met de mogelijkheid dat verschillende betrokkenen bij een pensioenfonds het eens zijn met de ene berekening en andere betrokkenen het eens zijn met de andere berekening?
Antwoord vraag 29
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
30. Hoeveel goedgekeurde transitieplannen staan nu op losse schroeven door deze maatregel van DNB?
Antwoord vraag 30
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
31. In hoeverre zou deze maatregel van DNB kunnen leiden tot vertraging in het transitieproces?
Antwoord vraag 31
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB.
Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
32. Acht de regering dergelijke vertragingen aanvaardbaar?
Antwoord vraag 32
Deze verduidelijking heeft geen impact op reeds ingevaren fondsen, reeds afgegeven beschikkingen of op berekeningen in lopende beoordelingen waarvan de plausibiliteit reeds als voldoende geborgd is gekwalificeerd door DNB. Voor die betreffende fondsen is reeds de lijn uit de Q&A gehanteerd. Deze Q&A is immers een uiting die duidelijkheid geeft naar de sector over bestaande wetgeving en reeds staande toezichtspraktijk.
Voor fondsen waarvan de plausibiliteit van de berekeningen nog niet is vastgesteld, zijn alleen aanvullende berekeningen noodzakelijk wanneer de aangepaste parameters een materiële impact hebben op de uitkomsten, in lijn met de eerder dit jaar uitgebrachte Good practice: stappenplan onderbouwing evenwichtige transitie door pensioenfondsen die beogen in te varen. Deze handreiking is begin dit jaar door DNB in samenspraak met sectorpartijen en SZW opgesteld. De handreiking is op diverse wijzen onder de aandacht gebracht bij de sector, onder meer via nieuwsbrieven, webinars en seminars zoals Werken aan ons Pensioen, maart jl.
DNB streeft ernaar in een zo vroeg mogelijk stadium de sector duidelijkheid te verschaffen over de invulling van wettelijke normen. Hiervoor is DNB in goed contact met sectorpartijen om deze kennis te delen. Verder geldt dat DNB als toezichthouder nadrukkelijk de proportionaliteit van zijn uitingen voor sectorpartijen in ogenschouw neemt.
33. Betekent de aanpassing door DNB van haar Q&A in feite dat eindelijk ook DNB tot de conclusie is gekomen dat haar rekenregels te rigide zijn?
Antwoord vraag 33
Nee. DNB voert het toezicht op de pensioensector uit binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld.
34. Welke consequenties verbindt DNB aan deze gevolgtrekking?
Antwoord vraag 34
DNB voert het toezicht op de pensioensector uit binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld.
35. Welke consequenties verbindt u aan deze gevolgtrekking?
Antwoord vraag 35
DNB voert het toezicht op de pensioensector uit binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld.
36. Sluit de regering uit dat na deze Q&A van DNB het nog eens nodig zou kunnen zijn om te komen tot een nog meer realistische invulling van het beleid op lange termijn?
Antwoord vraag 36
DNB voert het toezicht op de pensioensector uit binnen de wettelijke kaders zoals deze door het parlement zijn vastgesteld. Daarbij kan DNB in een Q&A een interpretatie geven van wettelijke normen, waarmee wordt aangegeven hoe DNB naar de invulling en toepassing van die normen kijkt. Op die manier kunnen eventuele onduidelijkheden snel opgelost worden.
Vragen van de OPNL-fractie
Het lid van de OPNL-fractie heeft met interesse kennisgenomen van de derde voortgangsrapportage monitoring Wet toekomst pensioenen en wenst naar aanleiding hiervan een aantal vragen te stellen.
Volgens de Rapportage van de Pensioenfederatie bieden vijf pensioenfondsen een online tool aan waarmee bedragen in de huidige en nieuwe pensioenregeling vergeleken kunnen worden. Daarbij zijn volgens de pensioenfederatie 36 pensioenfondsen van plan een dergelijke tool aan te bieden.27 Deze online tool maakt de verwachte bedragen inzichtelijk onder de huidige en de nieuwe pensioenregeling.
1. Kunt u toelichten welke pensioenfondsen niet voornemens zijn een dergelijke tool aan te bieden en wat daarvoor de reden(en) is/zijn?
Antwoord vraag 1
Pensioenfondsen maken gebruik van verschillende, zowel wettelijk verplichte als bovenwettelijke, instrumenten in hun contact met alle belanghebbenden om hen te informeren over de overstap naar een nieuwe pensioenregeling en de verwachte impact van de overstap. De online tool met (verwachte) bedragen in de huidige/oude en nieuwe pensioenregeling is wettelijk niet verplicht. Het is aan het pensioenfonds om te besluiten een dergelijke tool wel of niet aan te bieden. De aanpak per fonds verschilt en hangt af van de kenmerken van het deelnemersbestand, de verwachte impact van de transitie, de grootte van het pensioenfonds, de visie van het bestuur op de rol van het pensioenfonds en op communicatie en uiteraard de mogelijkheden bij de pensioenuitvoeringsorganisatie.
2. In de derde voortgangsrapportage schrijft uw ambtsvoorganger dat de impact van de transitie op de persoonlijke situatie pas volledig kan worden weergegeven wanneer de datum van overgang nadert. Wat is volgens u het vroegst mogelijke moment waarop pensioenfondsen deze tool kunnen aanbieden?
Antwoord vraag 2
In de Pensioenwet is voorgeschreven dat pensioenfondsen rond de transitiedatum hun deelnemers op een duidelijke, evenwichtige en correcte wijze informeren over hun te verwachten pensioen in de oude en in de nieuwe situatie; wat kon men verwachten in de oude regeling en hoeveel wordt het pensioen in de nieuwe regeling. Zoals in het antwoord op uw vraag 1 is aangegeven, kan hierbij in aanvulling op de wettelijk verplichte communicatie-uitingen gebruik worden gemaakt van de online tool.
Aanvullend heeft het kabinet wettelijk vastgelegd dat deelnemers uiterlijk één maand voorafgaand aan het moment van overgang naar het nieuwe pensioenstelsel worden geïnformeerd over de persoonlijke gevolgen hiervan. Het belang van tijdige informatieverstrekking wordt in de pensioensector erkend, en over het algemeen wordt onderschreven dat een maand voorafgaand aan de transitiedatum het uiterste moment is waarop deelnemers geïnformeerd dienen te worden. Doorgaans zijn de pensioenuitvoerders echter voornemens om de deelnemers eerder te informeren (veelal twee tot drie maanden voorafgaand aan het transitiemoment).
3. Kunt u toelichten welke stappen u onderneemt om pensioenfondsen te stimuleren deze tool tijdig beschikbaar te stellen?
Antwoord vraag 3
In de voortgangsrapportage monitoring Wtp is aangeven dat van de pensioensector een brede inzet wordt verwacht om deelnemers te betrekken bij en te informeren over de transitie. De sector onderschrijft deze rol. Het delen van goede voorbeelden maakt daar onderdeel van uit. Zo levert de Pensioenfederatie twee keer per jaar een rapportage op waarmee inzicht wordt geboden in wat pensioenfondsen doen om hun deelnemers mee te nemen in de transitie en om de dialoog met deelnemers te voeren. Andere pensioenfondsen kunnen daar aansluitend bij hun fondsspecifieke situatie vervolgens hun voordeel mee doen. Ter illustratie wordt een aantal van deze voorbeelden vervolgens in de voortgangsrapportage monitoring Wtp uitgelicht.
Vervolg vragen OPNL
Het lid van de OPNL-fractie leest in de brief van uw ambtsvoorganger het volgende: «In aanvulling op de bestaande koopkrachtinstrumenten in de Wtp heb ik toegezegd om te onderzoeken of het denkbaar en praktisch uitvoerbaar is om binnen de kaders van het Pensioenakkoord additionele koopkrachtinstrumenten vorm te geven. In dit kader beschouw ik tevens de voor- en nadelen om sociale partners en pensioenfondsen te verplichten om een koopkrachtambitie te formuleren. Uw Kamer wordt op korte termijn separaat geïnformeerd over de stand van zaken rondom dit onderzoek, dat omwille van de voortgang in eerste instantie een kwalitatief karakter heeft.» 28
4. Kunt u inmiddels aangeven wanneer u verwacht de resultaten van dit onderzoek met beide Kamers te kunnen delen?
Antwoord vraag 4
In de Kamerbrief «Additionele koopkrachtinstrumenten en koopkrachtambitie» van 9 juli jl. is een eerste kwalitatieve verkenning uitgevoerd.29 Momenteel voert DNB een kwantitatieve analyse uit naar de mate van ex-ante herverdeling en de effecten op de reële te verwachte pensioenuitkeringen (koopkrachteffecten). De verwachting is dat voor het einde van het jaar een kwantitatieve en kwalitatieve appreciatie van de varianten kan worden gedeeld met de Tweede Kamer, waarbij de analyse van DNB als bijlage zal worden meegestuurd.
Vervolg vragen OPNL
Het lid van de OPNL-fractie leest in het schriftelijk overleg over de tweede monitorrapportage van de Wet toekomst pensioenen van 24 april 2025: «Momenteel vallen de gemaakte kosten nog ruim binnen de bandbreedtes zoals gesteld in de memorie van toelichting. Voor deze gemaakte kosten wordt een overstap naar een ander en toekomstbestendig pensioenstel gerealiseerd. Ik merk op dat sinds het maken van die achterliggende berekeningen er sprake is geweest van (forse) inflatie, onder andere op lonen en diensten zoals IT-dienstverlening. Zoals ook in de transitiemonitor aangegeven bestaat er nog geen eenduidig beeld of de transitiekosten van de transitie hoger zijn dan vooraf gedacht.»30
5. Welke maatregelen zullen er worden getroffen indien de transitiekosten de in de memorie van toelichting vastgestelde bandbreedtes dreigen te overschrijden?
Antwoord vraag 5
Er zijn op dit moment geen signalen dat de kostenontwikkeling afwijkt van de begrote kosten uit de memorie van toelichting. Uit de transitiemonitor, uitgevoerd door EY, blijkt verder dat veel fondsen de transitie aangrijpen om noodzakelijk onderhoud uit te voeren aan IT-systemen. Hierdoor is het niet altijd even duidelijk welke kosten specifiek aan de transitie zijn toe te schrijven en welke niet. Om een beeld te kunnen vormen van de (ontwikkeling van de) transitiekosten, worden de kosten gemonitord. In de komende transitiemonitor (winter 2025) zal nieuwe data met betrekking tot de uitvoeringskosten van pensioenfondsen worden opgenomen.
6. Komt het overschrijden van de bandbreedtes ten laste van de deelnemer?
Antwoord op vraag 6
De kosten voor de overstap naar het nieuwe pensioenstelsel worden in principe uit het daarvoor gereserveerde vermogen gefinancierd, het collectieve pensioenvermogen. Dat betekent dat deelnemers indirect meebetalen aan de kosten.
Daar staat tegenover dat de huidige en ook toekomstige pensioendeelnemers er een ander pensioenstelsel en een andere pensioenregeling voor terugkrijgen. In het licht van de verbeteringen die de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel met zich meebrengt, is een incidentele kostenstijging aanvaardbaar.
Vervolg vragen OPNL
Tevens bevat de brief van uw ambtsvoorganger over de derde monitorrapportage de volgende passage «In de pensioenwet is een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet op het uniforme pensioenoverzicht (UPO) van iedere deelnemer staan welke kosten de pensioenuitvoerder maakt en moet het pensioenfonds in het bestuursverslag verantwoording afleggen over de uitvoeringskosten. Hierbij moet het pensioenfonds de gemaakte kosten kritisch evalueren en kijken naar mogelijke verbeteringen met betrekking tot de beheersing van deze kosten. Dit vergroot de druk om de gemaakte kosten effectief te beheersen. Beide toezichthouders houden hier ook ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid toezicht op. DNB houdt toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, de AFM houdt toezicht op de transparantie en informatievoorziening aan deelnemers.»31
De AFM heeft echter in oktober 2024 geconstateerd dat in te veel gevallen de informatie over de risico’s en/of negatieve gevolgen over het toepassen van de versoepelde indexatieregels en het indienen van een overbruggingsplan de deelnemer niet bereikt.32
7. Welke stappen zijn er sinds de publicatie van het rapport van de AFM gezet om ervoor te zorgen dat deelnemers over het volledige verhaal van de pensioentransitie geïnformeerd worden?
Antwoord vraag 7
Het is belangrijk dat deelnemers goed worden meegenomen in de transitie naar de nieuwe pensioenregeling. Sinds de publicatie van het AFM-rapport zijn diverse stappen gezet om de communicatie te versterken. Zo is het servicedocument transitiecommunicatie geactualiseerd33, worden uitvoerders via de Pensioenfederatie en het Verbond van Verzekeraars ondersteund met praktijkvoorbeelden en webinars, en voert SZW zelf ook overleg met zowel de sector als de toezichthouders om deelnemers tijdig en evenwichtig te informeren over de gevolgen van de transitie.
8. Op welke wijze wordt gewaarborgd dat het bestuursverslag – en de daarbij behorende verantwoording – daadwerkelijk de druk verhoogt bij pensioenuitvoerders om de transitiekosten te beheersen?
Antwoord vraag 8
Pensioenfondsen zijn verplicht om transparant te zijn over hun kosten en moeten hierover verantwoording afleggen. In de pensioenwet is een aantal waarborgen opgenomen om deze kosten voor deelnemers inzichtelijk te maken. Zo moet in het jaarverslag van het pensioenfonds zichtbaar zijn welke kosten worden gemaakt. Daarnaast heeft het verantwoordingsorgaan de bevoegdheid een oordeel te geven over het handelen van het bestuur aan de hand van het bestuursverslag, de jaarrekening en andere informatie, waaronder de bevindingen van het intern toezicht, over het door het bestuur uitgevoerde beleid, evenals over beleidskeuzes voor de toekomst waaronder de keuzes die van invloed zijn op de uitvoeringskosten. Dit oordeel wordt, samen met de reactie van het bestuur daarop, bekend gemaakt en opgenomen in het bestuursverslag. Het oordeel omvat in ieder geval een oordeel over de gemaakte uitvoeringskosten. Dit vergroot de druk om kosten effectief te beheersen. Tot slot houdt DNB toezicht op de beheerste en integere bedrijfsvoering, waar dit onderdeel van uitmaakt.
Vervolg vragen OPNL
De rechter heeft erop gewezen dat de deelnemer geen afdwingbare rechten aan het UPO kan ontlenen.34 Desalniettemin heeft het UPO wel degelijk (juridische) impact, de deelnemer moet er immers op kunnen vertrouwen dat de informatie over hun pensioen correct is.
9. Welke maatregelen bent u voornemens te treffen om te waarborgen dat gepensioneerden aan het aan hen verstrekte UPO rechtsgeldigheid kunnen ontlenen?
Antwoord vraag 9
Het klopt dat aan het UPO geen afdwingbare rechten te ontlenen zijn. Dit is in lijn met eerdere jurisprudentie en Kamerbrieven. Tegelijkertijd is het begrijpelijk dat verwacht mag worden dat deelnemers en gepensioneerden kunnen vertrouwen op de juistheid van de informatie in het UPO.
Daarom zien toezichthouders toe op de kwaliteit van pensioencommunicatie, waaronder het UPO. Pensioenuitvoerders zijn wettelijk verplicht om correcte, duidelijke en evenwichtige informatie te verstrekken. Deelnemers doen er daarbij goed aan om altijd de ontvangen pensioeninformatie zoals een UPO te controleren, vooral of de persoonlijke gegevens kloppen. Als blijkt dat er onjuiste informatie is verstrekt, heeft de pensioenuitvoerder de verplichting om dit herstellen en de gevolgen zoveel mogelijk te beperken.
Samenstelling:
Griffioen (BBB), Van Gasteren (BBB), Van Wijk (BBB), Ramsodit (GroenLinks-PvdA), Van Gurp (GroenLinks-PvdA) (voorzitter), Fiers (GroenLinks-PvdA), Roovers (GroenLinks-PvdA), Petersen (VVD), Van der Linden (VVD), Van Ballekom (VVD), Bakker-Klein (CDA), Bovens (CDA), Moonen (D66) (ondervoorzitter), Belhirch (D66), Bezaan (PVV), Koffeman (PvdD), Van Apeldoorn (SP), Huizinga-Heringa (ChristenUnie), Van den Oetelaar (FVD), Schalk (SGP), Perin-Gopie (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL), Van de Sanden (Fractie-Van de Sanden), Walenkamp (Fractie-Walenkamp)
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36067-CJ.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.