Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36067 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 36067 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is om het pensioenstelsel te herzien, over te gaan tot standaardisering van het nabestaandenpensioen en de fiscale behandeling van pensioen te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Pensioenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van afkoop wordt «55, zesde lid» vervangen door «55, vijfde lid».
2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt «in variabele uitkeringen» vervangen door «in variabele uitkeringen van flexibele premieovereenkomsten».
4. De definitie van kapitaalovereenkomst vervalt.
5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.
6. De definitie van partner komt te luiden:
a. echtgenoot;
b. geregistreerd partner; of
c. partner in de zin van de pensioenovereenkomst zijnde de meerderjarige persoon die met de werknemer of de gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.
7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:
een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer;.
8. In de definitie van pensioenreglement wordt «en deelnemer» vervangen door «en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde».
9. In de definitie van premie vervalt «de verzekering van».
10. De definitie van toeslag komt te luiden:
een verhoging van:
a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of
b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de pensioenovereenkomst;.
11. De definitie van uitkeringsovereenkomst vervalt.
12. In de definitie van wezenpensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
13. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:
de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;
premieovereenkomst waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;
premieovereenkomst uitgevoerd door een verzekeraar waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;
een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers met toekomstige opbouw kunnen worden gedeeld;
de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;
premieovereenkomst waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen gedurende de uitkeringsfase wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;
een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers met toekomstige opbouw kunnen worden gedeeld;
de wijze waarop bij de solidaire premieovereenkomst financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het negende en tiende lid vervallen, onder vernummering van het elfde, twaalfde en dertiende lid tot het negende, tiende en elfde lid.
2. In het negende lid (nieuw) wordt «1, 2, 4» vervangen door «1, 2, 2a, 4».
3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
12. Onder pensioenovereenkomst wordt mede verstaan hetgeen tussen een werkgever en een gewezen werknemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde is overeengekomen betreffende pensioen.
C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:
a. de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten waarin zij zich wederzijds hebben verplicht bij te dragen in de kosten van levensonderhoud; of
b. er sprake is van een samenlevingsverklaring waarbij is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.
2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen.
3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:
a. voor het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of
b. na het overlijden van de werknemer of gewezen werknemer er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.
4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden werknemer of gewezen werknemer een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:
a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
b. het gezamenlijk eigendom van een huis;
c. een huurcontract op beider naam; of
d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden werknemer of gewezen werknemer aangemerkt als partner van de betrokkene.
5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.
6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als gevolg van opname in een zorginstelling vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt en geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten dat zij niet langer als partner willen worden aangemerkt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
D
Artikel 10 komt te luiden:
E
Artikel 10a komt te luiden:
1. Bij een solidaire premieovereenkomst berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt bij de opdrachtaanvaarding en periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de werkgever of de partijen die de pensioenregeling zijn overeengekomen hierover.
2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.
3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieovereenkomst.
4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.
5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.
F
Na artikel 10a worden de volgende artikelen ingevoegd:
1. Bij een flexibele premieovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. Een risicodelingsreserve kan onderdeel zijn van een flexibele premieovereenkomst.
3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling of door middel van een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme.
4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
5. Het voor pensioen bestemd vermogen is niet negatief.
6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.
7. In afwijking van het zesde lid kunnen:
a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en
b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.
8. Bij uitvoering van een flexibele premieovereenkomst door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds geldt, in afwijking van het tweede lid en het zevende lid, het volgende:
a. een risicodelingsreserve is onderdeel van de flexibele premieovereenkomst; en
b. de verwerking van het sterfteresultaat vindt plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.
1. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
3. De verzekeraar informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.
5. Het voor pensioen bestemd vermogen is niet negatief.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.
2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement, bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.
3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.
2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar. Een risicodelingsreserve wordt niet gevuld uit rendement.
3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de pensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. Bij een flexibele premieovereenkomst met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.
5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
G
Artikel 13 vervalt.
H
In artikel 14, tweede lid, wordt «in meer dan 26 weken» vervangen door «in meer dan acht weken» en wordt «de termijn van 26 weken» vervangen door «de termijn van acht weken».
I
Artikel 16 komt te luiden:
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;
b. een nabestaandenpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op opbouwbasis;
c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de pensioenovereenkomst voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en
d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de pensioenovereenkomst bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.
2. Voor de toepassing van deze wet kan een werknemer of gewezen werknemer op enig moment slechts één partner hebben. Indien de werknemer of gewezen werknemer op dat moment meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.
3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
J
Artikel 17 komt te luiden:
1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op opbouwbasis bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.
2. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie voor pensioen op risicobasis bedraagt bij een pensioenregeling uitgevoerd door een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.
3. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld. Voor verschillende pensioenregelingen die worden uitgevoerd door hetzelfde verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfonds kunnen geen verschillende premies worden vastgesteld indien die pensioenregelingen dezelfde of nagenoeg dezelfde inhoud hebben.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.
K
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. Een werkgever kan de pensioenovereenkomst ook wijzigen voor gewezen werknemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
L
In artikel 20 vervalt «voor de aanspraakgerechtigden» en wordt «opgebouwde pensioenaanspraken» vervangen door «opgebouwde pensioenaanspraken en de pensioenrechten».
M
In artikel 21, eerste lid, vervalt «, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een variabele uitkering».
N
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:
f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:
1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;
2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;
3°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;
4°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;
5°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en
6°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures;.
2. Het tweede lid, onderdeel b, komt te luiden:
b. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.
3. In het tweede lid, onderdeel e, wordt «; of» vervangen door een puntkomma.
4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door «; of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.
O
Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en tekort minimaal vereist eigen vermogen».
2. In het eerste lid vervalt «en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 131 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen».
P
Artikel 35, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel b wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
d. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;
e. de risicohouding per leeftijdscohort;
f. de toedelingsregels; en
g. het projectierendement.
Q
Artikel 38, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen c en d wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
3. In onderdeel l vervalt «voor zover van toepassing,».
R
Artikel 40, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b en c wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
3. In onderdeel i vervalt «voor zover van toepassing,».
S
In artikel 41, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 42, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 43, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 44, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
T
In artikel 44a, eerste lid, wordt «kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst» vervangen door «flexibele premieovereenkomst of premie-uitkeringsovereenkomst».
U
In artikel 46, tweede lid, wordt «bij premieovereenkomsten waarbij de premie wordt belegd» vervangen door «bij flexibele premieovereenkomsten of premie-uitkeringsovereenkomsten» en wordt «bij kapitaalovereenkomsten en premieovereenkomsten» vervangen door «bij flexibele premieovereenkomsten en bij premie-uitkeringsovereenkomsten».
V
In artikel 46a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.
W
In artikel 47a, eerste lid, wordt «kapitaalovereenkomst of premieovereenkomst» vervangen door «flexibele premieovereenkomst en premie-uitkeringsovereenkomst».
X
Artikel 48 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «en de gevolgen» vervangen door «, de gevolgen» en wordt na «het pensioen» toegevoegd «en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen».
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.
3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Bij de informatie, bedoeld in de artikelen 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, en 44, eerste lid, wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 46 biedt.
4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Y
Na artikel 48 worden de volgende artikelen ingevoegd:
De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de pensioenovereenkomst, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.
1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij er geen zodanige instantie is. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 18, 19 en 20, met dien verstande dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, partner, gewezen partner of nabestaande en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.
2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2028.
4. Het derde lid en dit lid kunnen vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Z
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
2. Het eerste, tweede en derde lid, komen te luiden:
1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.
3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.
3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens «elektronisch» vervangen door «elektronisch of via een website».
AA
In artikel 50, vierde lid wordt «verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk» vervangen door «biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven».
BB
In artikel 51, eerste lid, wordt «op duidelijke en begrijpelijke wijze» vervangen door «op duidelijke wijze» en vervalt in de tweede zin «, waaronder de mogelijkheid tot omzetting in een variabele uitkering,».
CC
Na artikel 51 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De instelling, bedoeld in artikel 51, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.
2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.
3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.
4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.
5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.
DD
Artikel 52 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het eerste lid wordt «premieovereenkomst» vervangen door «flexibele premieovereenkomst»
EE
Artikel 52a, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een premieovereenkomst in de opbouwfase, een premie-uitkeringsovereenkomst voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 135. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.
FF
Na artikel 52a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 52a, baseert zijn beleggingsbeleid op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.
2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een pensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het pensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.
GG
Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Bij een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een premie-uitkeringsovereenkomst wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de pensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot het derde, vierde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien de pensioenovereenkomst voorziet in een partnerpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het partnerpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
b. gedurende een periode van drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
HH
Artikel 60, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid, en het negende lid vervalt, onder vernummering van het tiende en elfde lid tot het achtste en negende lid.
II
Artikel 61 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.
3. Het tiende lid vervalt.
JJ
Na artikel 61 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een pensioenovereenkomst voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 55, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.
2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:
a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 66 bepaalde bedrag;
b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting bij het bereiken van de maximale duur; of
c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.
3. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil.
4. Artikel 61, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
KK
Artikel 62 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het pensioen, bedoeld in de artikelen 60 en 61» vervangen door «het pensioen, bedoeld in de artikelen 60, 61 en 61a».
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.
LL
In artikel 63, vierde lid, wordt «het uitgangspunt was» vervangen door «het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 63a, derde lid».
MM
Artikel 63a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:
2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.
3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieovereenkomst kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.
4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «door middel van individuele toedeling» vervangen door «door middel van individuele toedeling in de flexibele premieovereenkomst of de premie-uitkeringsovereenkomst».
5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieovereenkomst wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij het spreiden van de verwerking van het financiële resultaat kan het projectierendement worden aangepast indien en voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.
6. Het negende lid komt te luiden:
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer de vaste daling en het projectierendement.
NN
Artikel 63b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Bij een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst,» vervangen door «Bij een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst».
2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de pensioenovereenkomst overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.
3. Het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.
OO
In artikel 66, zevende lid, vervalt «met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2005».
PP
Artikel 69, vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het vijfde en zesde lid.
Artikel 76, vijfde en zesde lid, vervallen, onder vernummering van het zevende, achtste en negende lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.
RR
In artikel 79, eerste lid, wordt «de artikelen 60 en 61» vervangen door «de artikelen 10c, 60, 61 en 61a».
SS
Artikel 80 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,» vervangen door «uit een flexibele premieovereenkomst».
2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast».
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
TT
Artikel 81 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst» vervangen door «uit een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst».
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid.
UU
Artikel 81a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op de datum van omzetting» vervangen door «welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst per de pensioendatum voor omzetting».
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «de waarde van zijn pensioenaanspraken» vervangen door «de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieovereenkomst».
3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het vierde en vijfde lid.
VV
Artikel 81b vervalt.
WW
Artikel 83 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «schriftelijk».
2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het derde en vierde lid.
XX
In artikel 84 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
YY
In artikel 89, aanhef, wordt «een kapitaalovereenkomst of een premieovereenkomst» vervangen door «een flexibele premieovereenkomst of een premie-uitkeringsovereenkomst» en wordt «aan de in artikel 80 opgenomen voorwaarden» vervangen door «aan de in de artikelen 80, 81 of 81a opgenomen voorwaarden».
ZZ
Artikel 102a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in overleg» vervangen door «na overleg».
2. In het tweede lid wordt «de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding,» vervangen door «de doelstellingen».
3. In het vierde lid wordt «met betrekking tot het eerste lid» vervangen door «met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding».
AAA
In artikel 104, derde lid, onderdeel f, vervalt «door een algemeen pensioenfonds».
BBB
Na artikel 112a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een pensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het pensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.
2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.
CCC
Artikel 115a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h wordt «uitvoeringsovereenkomst;» vervangen door «uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement; en».
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel i door een punt vervallen de onderdelen j en k.
DDD
Artikel 115c wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel d, wordt «een uitvoeringsovereenkomst» vervangen door «een uitvoeringsovereenkomst of het vaststellen, wijzigen of beëindigen van een uitvoeringsreglement».
2. Aan het achtste lid wordt toegevoegd: Bij het vragen van goedkeuring is het vijfde lid van overeenkomstige toepassing.
3. In het negende lid komt onderdeel f te luiden:
f. de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
4. In het negende lid wordt, onder verlettering van de onderdelen g tot en met j tot de onderdelen h tot en met k, een onderdeel ingevoegd luidende:
g. de toedelingsregels;.
5. In het negende lid, onderdeel j (nieuw), vervalt «of geven van premiekorting».
EEE
De artikelen 118 en 119 vervallen.
FFF
Artikel 120, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieovereenkomst welke wordt uitgevoerd door een pensioenfonds geldt:
a. dat de werkgever ten minste 10 procent van de premie van de vrijwillige pensioenregeling bijdraagt; of
b. dat op de vrijwillige pensioenregeling in beginsel dezelfde regels en voorwaarden van toepassing zijn als op de basispensioenregeling en de basispensioenregeling een solidaire premieovereenkomst betreft of een flexibele premieovereenkomst met een risicodelingsreserve.
GGG
In artikel 123, eerste lid, wordt «financieel een geheel» vervangen door «financieel een geheel, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 150l, zevende lid» en wordt «iedere collectiviteitkring» vervangen door «iedere collectiviteitkring, waarbij ten aanzien van een collectiviteitkring toepassing kan worden gegeven aan artikel 150l, zevende lid.
HHH
In artikel 125a wordt «128 tot en met 142» vervangen door «129 tot en met 142».
III
Artikel 128 vervalt.
JJJ
Artikel 129 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het eerste lid, aanhef, vervalt «kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en».
KKK
De artikelen 130 en 130a vervallen.
LLL
In artikel 134, tweede lid, wordt «onverwijld schriftelijk» vervangen door «onverwijld».
MMM
In artikel 137, eerste lid, wordt «Een pensioenfonds stelt» vervangen door «Voor zover van toepassing stelt een pensioenfonds».
NNN
Artikel 144 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 126, 128, 137, 138, 139, 140 en 143,» vervangen door «ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een pensioenregeling,».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.
OOO
Artikel 145 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bepaalde» vervangen door «bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding» en vervalt de tweede zin.
2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een beschrijving van de wijze waarop het pensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;.
PPP
Artikel 147 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.
2. In het vierde lid wordt «derde lid, onderdeel h,» vervangen door «derde lid».
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.
QQQ
Na hoofdstuk 6 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:
1. Bij algemene maatregel van bestuur kan bij wijze van experiment, met het oog op het onderzoeken van de effecten van de mogelijkheid om een pensioenregeling aan zelfstandigen aan te bieden ten einde het sparen voor de oude dag onder zelfstandigen te stimuleren, worden afgeweken van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 65, 70, 117 en 120 van deze wet. Bij toepassing van de eerste zin wordt bij algemene maatregel van bestuur geregeld op welke wijze en gedurende welke periode van welke artikelen van de wet wordt afgeweken.
2. Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt dan wel tot het tijdstip waarop duidelijk is dat het voorstel van wet niet in werking treedt. Het eerste lid, tweede zin, is van overeenkomstige toepassing.
3. Onverminderd het eerste lid is deze wet met uitzondering van de artikelen 7 en 9 van overeenkomstige toepassing op de zelfstandige die deelneemt in een pensioenregeling die wordt uitgevoerd in het kader van een experiment als bedoeld in het eerste lid.
4. Bij de uitvoering van een experiment als bedoeld in het eerste lid kan de pensioenuitvoerder persoonsgegevens van gewezen deelnemers uitsluitend voor het in het eerste lid omschreven doel verwerken.
5. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.
6. Onze Minister zendt uiterlijk negen maanden voor het einde van de werkingsduur van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het experiment in de praktijk alsmede een standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.
7. De voordracht voor een krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:
a. op 31 december 2022 een pensioenovereenkomst gold;
b. de pensioenovereenkomst wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en
c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.
2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder werkgever mede verstaan de partijen die de wijziging van de pensioenregeling zijn overeengekomen.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-gecorrigeerde economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 150e, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 150n. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 144, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een pensioenfonds met ingang van uiterlijk 1 januari 2027 wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de werkgever zendt uiterlijk op 1 januari 2025 de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan het pensioenfonds;
b. het pensioenfonds dient uiterlijk op 1 juli 2025 het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan in bij de toezichthouder.
2. Ten behoeve van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling met ingang van uiterlijk 1 januari 2027 wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de werkgever zendt uiterlijk op 1 oktober 2026 de gewijzigde pensioenovereenkomst en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;
b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient uiterlijk op 1 oktober 2026 het implementatieplan in bij de toezichthouder.
1. In het transitieplan legt de werkgever de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.
2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. het karakter van de gewijzigde pensioenovereenkomst, bedoeld in artikel 10, tweede lid;
b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
c. de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend per leeftijdscohort, op de wijze vastgelegd in artikel 150e;
d. de gemaakte afspraken over compensatie;
e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en
f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve.
3. De werkgever zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de pensioenuitvoerder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
4. Bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. De effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
3. In afwijking van het eerste lid worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:
a. de pensioenovereenkomst voor de wijziging het karakter heeft van een premieovereenkomst of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022;
b. de pensioenovereenkomst na de wijziging het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst; en
c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 220e.
4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Indien een pensioenovereenkomst afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de werknemer heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de werknemer behoort compensatie is overeengekomen in de pensioenovereenkomst, waarbij niet is vereist dat de werknemer bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was bij de werkgever;
b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de werknemer toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde pensioenovereenkomst en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en
c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.
2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen werknemer die op grond van de pensioenovereenkomst recht heeft op premievrije voortzetting.
1. Indien de pensioenovereenkomst is ondergebracht bij een pensioenfonds stelt de werkgever, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het pensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het pensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes.
2. Onverminderd artikel 115h is een pensioenfonds gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers of een vereniging van gewezen deelnemers mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.
1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.
2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst sluiten en de uitvoering daarvan willen onderbrengen bij:
a. een pensioenfonds, indien deze partijen daartoe voor 1 januari 2024 gezamenlijk een verzoek doen; of
b. een verzekeraar of premiepensioeninstelling, indien deze partijen daartoe voor 1 januari 2025 gezamenlijk een verzoek doen.
3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een pensioenovereenkomst sluiten en de uitvoering daarvan willen onderbrengen bij:
a. een pensioenfonds, indien deze partijen daartoe gezamenlijk voor 1 juli 2024 een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie; of
b. een verzekeraar of premiepensioeninstelling, indien deze partijen daartoe gezamenlijk voor 1 januari 2026 een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomst, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. de technische uitvoerbaarheid van de pensioenovereenkomst;
b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;
c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;
d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de pensioenovereenkomst;
e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de pensioenovereenkomst met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;
g. een communicatieplan; en
h. de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie, bedoeld in artikel 150q, en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m.
3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een pensioenfonds legt het pensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 150n.
4. De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin is een verzekeraar of premiepensioenstelling bevoegd een implementatieplan op te stellen dat zich uitstrekt tot meerdere pensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.
5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder. De pensioenuitvoerder stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 150i, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden geïnformeerd over de voor hen relevante gevolgen van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd over:
a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de pensioenovereenkomst, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de pensioenovereenkomst rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario;
b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en
c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden voorafgaand aan het tijdstip, bedoeld in artikel 220i, tweede lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
In aanvulling op artikel 25 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 150d, tweede lid, onderdeel b, houdt voor pensioenfondsen in dat na de collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het pensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde pensioenovereenkomsten, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de werkgever.
2. Het besluit van de werkgever om het pensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.
3. Het pensioenfonds meldt de werkgever of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert de organen van het pensioenfonds hierover.
4. Indien de werkgever een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het pensioenfonds het verzoek van de werkgever alleen af indien:
a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;
b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of
c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.
5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van de artikelen 20 en 83, artikel 150m van toepassing.
6. Indien de wijziging van de pensioenovereenkomsten betekent dat een pensioenfonds overgaat van uitvoering van een pensioenovereenkomst die het karakter heeft van een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, naar uitvoering van een flexibele premieovereenkomst, legt het pensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 150m, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 70, derde lid, is artikel 80 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 44a, 47a, 47b, 47c en 63b zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Indien een pensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de pensioenovereenkomsten zoals die luidden voor de wijziging van deze pensioenovereenkomsten aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Artikel 125a is van overeenkomstige toepassing.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een pensioenfonds is op verzoek van de werkgever bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een collectieve wijziging van de pensioenovereenkomsten de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het pensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde pensioenovereenkomsten.
2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het pensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.
3. Het intern toezicht bij een pensioenfonds houdt toezicht op de voorgenomen interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.
4. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.
5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het pensioenfonds de werkgever die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de werkgever het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De werkgever onderbouwt het resultaat van de heroverweging.
6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het pensioenfonds bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de collectieve waardeoverdracht. Artikel 104, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
8. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het pensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
9. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
10. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m en het aanwenden van het vermogen maakt een pensioenfonds gebruik van de vba-methode of van de standaardmethode.
2. Bij toepassing van de vba-methode is per leeftijdscohort de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.
3. Een pensioenfonds is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m bevoegd om op verzoek van de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het pensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:
a. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het tweede lid genoemde voorwaarde is voldaan;
b. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers enkel het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;
c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.
4. Met inachtneming van het derde lid, aanhef, kan in afwijking van het derde lid, onder b, een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten met het oog op een evenwichtige transitie als bedoeld in artikel 150d aanwenden voor het bijstellen van de transitie-effecten bedoeld in artikel 150e, eerste lid, mits:
a. de mogelijkheid van het bijstellen van de transitie-effecten is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 150d;
b. het pensioenfonds advies dan wel goedkeuring heeft verkregen van de medezeggenschapsorganen op grond van artikel 150m, derde, vijfde en zesde lid; en
c. advies is ingewonnen bij de commissie transitie-effecten standaardmethode, bedoeld in artikel 150o, indien de bijstelling van de transitie-effecten er toe leidt dat voor het leeftijdscohort met de meest negatieve transitie-effecten de transitie-effecten negatiever worden en het verantwoordingsorgaan hierover negatief heeft geadviseerd.
5. Het bijstellen van de transitie-effecten, bedoeld in het vierde lid, kan voor een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 100% door waarden worden gedekt een bijstelling van de waarde van pensioenaanspraken en pensioenrechten inhouden, mits dit er niet toe leidt dat de waarde hoger wordt dan bij toepassing van de standaardmethode bij een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor 100% door waarden worden gedekt.
6. Een pensioenfonds kan na een collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 10d of 10e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen van het vermogen boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van artikel 10d, derde lid, of artikel 10e, derde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de in het eerste lid genoemde vba-methode en standaardmethode.
1. Er is een onafhankelijke commissie transitie-effecten standaardmethode.
2. De commissie transitie-effecten standaardmethode heeft tot taak het adviseren van pensioenfondsen die invaren met toepassing van de standaardmethode wanneer het verantwoordingsorgaan negatief heeft geadviseerd over de bijstelling van de transitie-effecten en die bijstelling ertoe leidt dat voor het leeftijdscohort met de meest negatieve transitie-effecten de transitie-effecten negatiever worden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een pensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 150m, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 138, 139, of 140, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een pensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.
3. In het overbruggingsplan beschrijft het pensioenfonds de financiële situatie van het pensioenfonds in de periode tot het pensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het pensioenfonds op 31 december van enig jaar.
4. Een pensioenfonds:
a. onderbouwt in het overbruggingsplan:
1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;
2°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het pensioenfonds;
3°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het pensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en
4°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan; en
b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.
5. Het pensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 115a, vijfde en zesde lid, 115e en 217 van overeenkomstige toepassing.
6. Het pensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van het belanghebbendenorgaan voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de vaststelling van een overbruggingsplan. Artikel 115c, vijfde, achtste, negende en tiende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Voor de toepassing van artikel 140 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.
8. Artikel 137, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een pensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.
1. Een pensioenfonds dat van plan is een overbruggingsplan in te dienen voor het jaar 2023 meldt dit voor 1 april 2023 bij de toezichthouder. Een pensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.
2. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het pensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar. Het pensioenfonds dient het overbruggingsplan in:
a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;
b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en
c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.
3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het pensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.
4. Indien het pensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het pensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.
5. Indien een pensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.
6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het pensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het pensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het pensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een pensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde pensioenovereenkomsten en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde pensioenovereenkomsten en de compensatie.
7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:
a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;
b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en
c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.
RRR
In artikel 151, tweede lid, wordt «ten aanzien van voorlichting» vervangen door «ten aanzien van voorlichting in ruime zin» en wordt «de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid» vervangen door «de uitvoering van flexibele premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid».
SSS
In artikel 176, eerste lid, wordt «artikelen 21» vervangen door «artikelen 10a, 10b, 10c, 10d, 10e, 17, 21», wordt «48, 49» vervangen door «48, 48a, 48b, 48c, 49», wordt «51, 52» vervangen door «51, 51a, 52», wordt «52a, 58» vervangen door «52a, 52b, 58», wordt «61, 62» vervangen door «61, 61a, 62», wordt «76, eerste tot en met vierde en negende lid, 83, tweede en achtste lid, 84, tweede en zevende lid» vervangen door «76, eerste tot en met vierde en zevende lid, 83, tweede en vierde lid, 84, tweede en vierde lid», wordt «112a, 113» vervangen door «112a, 112b, 113», wordt «118, eerste tot en met derde lid, 119, eerste tot en met derde lid, 120, eerste tot en met derde lid» vervangen door «120, eerste en tweede lid», wordt «128, 129, 130, 130a» vervangen door «129» en wordt «150, 167» vervangen door «150, 150g, tweede lid, 150i, 150j, 150k, 150l, derde en vierde lid, 150m, tweede tot en met achtste en tiende lid, 150p, derde tot en met zesde lid, 150q, tweede en vierde lid, 167».
TTT
In artikel 220b, eerste lid, wordt «Artikel 55, zesde lid» vervangen door «Artikel 55, vijfde lid».
UUU
Voor artikel 221 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 14, tweede lid, heeft een werknemer die werkzaam is in een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en die op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen in acht weken of meer maar in minder dan 26 weken arbeid heeft verricht, de wachttijd of drempelperiode van acht weken waarin hij arbeid heeft verricht, bedoeld in artikel 14, tweede lid, vervuld op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen. De tweede zin van artikel 14, tweede lid, is van toepassing.
2. Indien een werknemer als bedoeld in het eerste lid, op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen in minder dan acht weken arbeid heeft verricht, tellen de weken waarin hij arbeid heeft verricht mee voor de beoordeling of vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Wet toekomst pensioenen in acht weken arbeid is verricht. De tweede zin van artikel 14, tweede lid, is van toepassing.
1. In afwijking van artikel 17 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:
a. op 31 december 2022 sprake was van een premieovereenkomst met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;
b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een pensioenovereenkomst geldt waarbij de premie conform artikel 17 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en
c. de pensioenovereenkomst niet het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst.
2. In aanvulling op de artikelen 38, eerste lid, en 39, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe pensioenovereenkomst. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Indien op of na 1 januari 2027 de pensioenovereenkomst zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de werkgever de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.
4. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieovereenkomst of een flexibele premieovereenkomst met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
5. Indien de pensioenovereenkomst na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een flexibele premieovereenkomst zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsovereenkomst worden de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de pensioenovereenkomst af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het vierde en vijfde lid over in ieder geval het berekenen van de marktwaarde, de te verwachten pensioenuitkeringen en de toekomstige premie-inleg.
1. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken opgebouwd in:
a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en
b. uitkeringsovereenkomsten en kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.
2. De artikelen 60, vierde en vijfde lid, en 62, eerste lid, kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
3. Artikel 66, zevende lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd.
4. Artikel 69, vierde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de pensioenovereenkomst is overeengekomen.
5. De artikelen 76, vierde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, en 150m, achtste lid, zijn met betrekking tot pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in:
a. premieovereenkomsten van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd;
b. kapitaalovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd; en
c. uitkeringsovereenkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2002 zijn opgebouwd.
6. Artikel 76, vierde lid, kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
7. De artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, en 81a, derde lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2005 zijn opgebouwd en kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2005 indien dit is overeengekomen in de pensioenovereenkomst.
8. Voor de toepassing van de artikelen 83, 84 en 150m is op pensioenaanspraken die voor de in het vijfde lid genoemde data zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 71, vierde lid, van toepassing, tenzij in de pensioenovereenkomst is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing zijn.
9. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 80, eerste lid, 81, eerste lid, 81a, eerste en tweede lid, 83, eerste lid, 84, eerste lid, of 150m, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 80, eerste lid, onderdeel b, 81, eerste lid, onderdeel a, 81a, derde lid, 83, tweede lid, onderdeel b, 84, tweede lid, onderdeel b, of 150m, achtste lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2002.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.
2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen blijft als partner in de zin van de Pensioenwet aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de werknemer of gewezen werknemer wordt voortgezet.
3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner begunstigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft begunstigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen.
4. Artikel 16, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor het overgangstijdstip.
5. Artikel 55, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 61a zijn van toepassing indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In afwijking van artikel 10 kan opbouw van pensioenaanspraken in een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in artikel 1, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, ook vanaf 1 januari 2023 worden voortgezet indien:
a. de uitkeringsovereenkomst wordt uitgevoerd door een pensioenfonds dat een beëindigde pensioenregeling uitvoert en de onderneming van de werkgever heeft opgehouden te bestaan;
b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd; en
c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voor 1 januari 2023.
2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 16 en artikel 220g, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.
1. De Pensioenwet, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdelen A, H, K, L, X, Y, Z, AA, CC, ZZ, BBB, CCC, DDD, NNN, QQQ en UUU van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:
a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 14, 19, 20, 48, 48a, 48b, 48c, 49, 50, 51a, 102a, 112b, 115a, voor zover het betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen, 115c, met dien verstande dat er zowel goedkeuringsrecht is voor de premie als de solidariteitsreserve, 144, 220d, 220e en 220f, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 150m; en
b. de hoofdstukken 6a en 6b.
2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3.18 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «18, eerste lid en tweede lid, onderdeel b, 18a, tweede tot en met negende lid, 18b, tweede tot en met zesde lid, 18c, tweede tot en met vijfde lid, 18d, 18f en 18ga, eerste lid,» vervangen door «18, eerste en tweede lid, 18a, 18b, 18c, 18d, 18f, 18ga, 38b, 38c, 38r, 38s en 38t» en wordt «eerste volzin zijn de 19a» vervangen door «eerste zin zijn de artikelen 19a».
2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «vierde lid, vijfde lid, zevende lid, onderdeel a» vervangen door «eerste en derde lid».
b. Onderdeel e komt te luiden:
e. het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in de artikelen 18b en 18c van de Wet op de loonbelasting 1964;.
B
In artikel 3.18, eerste lid, vervalt «, 38s».
C
In artikel 3.68, vierde lid, worden de tweede en derde zin vervangen door een zin, luidende: Bij deze wijziging wordt het in het eerste lid genoemde percentage verlaagd met 0,36%-punt indien het verschil tussen de voor het kalenderjaar van wijziging geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, en de voor het aan dat kalenderjaar voorafgaande kalenderjaar geldende pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, afgerond op hele jaren naar beneden, één jaar bedraagt.
D
In artikel 3.126a, vierde lid, onderdeel a, onder 3°, wordt na «20 jaar bedraagt» ingevoegd «, verminderd met het aantal jaren tussen het tijdstip waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, heeft bereikt en het tijdstip van het uitkeren van de eerste termijn,».
E
Artikel 3.127 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «nog niet de» ingevoegd «leeftijd heeft bereikt die vijf jaar hoger is dan de» en wordt «heeft bereikt kan hij» vervangen door «kan hij». Voorts wordt «13,3%» vervangen door «30%».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de eerste zin wordt «zeven» vervangen door «tien» en wordt «voorzover» vervangen door «voor zover».
b. In de tweede zin wordt «17% van de premiegrondslag, met een maximum van € 7.587» vervangen door «€ 38.000».
c. De derde zin vervalt.
3. In het derde lid wordt «€ 12.837» vervangen door «€ 14.802».
4. Het zesde en zevende lid vervallen, onder vernummering van het achtste lid tot zesde lid.
F
In artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, wordt «6,27 keer de aan het voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen aangroei van het bedrag van de jaarlijkse uitkeringen van de aan de belastingplichtige toekomende aanspraken volgens een pensioenregeling voorzover deze aangroei het gevolg is van de toeneming van de diensttijd in dat kalenderjaar» vervangen door «het gezamenlijke bedrag van de in het voorafgaande kalenderjaar in pensioenregelingen van de belastingplichtige ingelegde premies voor ouderdomspensioen en partnerpensioen op of na pensioendatum, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964».
G
In artikel 3.127, vierde lid, vervalt «, exclusief de premie voor een compensatie als bedoeld in artikel 38s van de Wet op de loonbelasting 1964».
H
In artikel 3.129, vijfde lid, wordt «gezonde» vervangen door «geestelijk gezonde».
I
Artikel 5.16b komt te luiden:
1. De jaarlijkse premie ter zake van alle nettolijfrenten van de belastingplichtige gezamenlijk bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 3.127, eerste lid, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van het gezamenlijke bedrag in het voorafgaande kalenderjaar van de inkomensbestanddelen, bedoeld in artikel 3.127, derde lid, onderdelen a tot en met d, voor zover dit bedrag het bedrag, genoemd in artikel 3.127, derde lid, overtreft.
2. De ten hoogste in aanmerking te nemen premie, bedoeld in het eerste lid, wordt verminderd met de premie die in het voorafgaande kalenderjaar is ingelegd ten behoeve van een nettopensioenregeling als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid.
3. Artikel 3.127, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het bedrag, genoemd in artikel 3.127, tweede lid, wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
4. Artikel 3.127, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
J
Artikel 5.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «2° of 3°» vervangen door «2°, 3° of 4°».
2. Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel a wordt «netto-ouderdomspensioen» vervangen door «netto-ouderdomspensioen of nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum».
b. In onderdeel b wordt «nettopartnerpensioen» vervangen door «nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum».
K
Artikel 5.17a komt te luiden:
1. Een netto-ouderdomspensioen en een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum worden opgebouwd over ten hoogste het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het pensioengevend loon behoort. De premie bedraagt ten hoogste het percentage, genoemd in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, van dat bedrag, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de tweede zin.
2. Artikel 18a, vierde en vijfde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
L
Artikel 5.17b komt te luiden:
1. Een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18b, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
2. Artikel 18b, tweede en derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
M
Artikel 5.17c komt te luiden:
1. Een nettowezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, eerste lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
2. Een nettowezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het bedrag dat ingevolge artikel 18ga van de Wet op de loonbelasting 1964 niet tot het laatstgenoten pensioengevend loon, bedoeld in artikel 18c, tweede lid, van die wet, behoort, vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
3. Artikel 18c, derde en vierde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing.
N
Artikel 5.17d komt te luiden:
Artikel 18d van de Wet op de loonbelasting 1964 is van overeenkomstige toepassing op een netto-ouderdomspensioen, een nettopartnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, een nettopartnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een nettowezenpensioen met dien verstande dat het in het tweede lid van dat artikel genoemde bedrag wordt vermenigvuldigd met de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid.
O
In artikel 5.17e, vijfde lid, onderdeel b, wordt «tweede tot en met zevende lid» vervangen door «tweede tot en met achtste lid».
P
In artikel 10.1, eerste lid, vervalt «het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag,».
Q
Artikel 10.2b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt na «Contractloonontwikkelingscorrectie» ingevoegd «, percentage jaarruimte en drempelbedrag».
2. In het eerste lid wordt «artikel 10.1» vervangen door «het vijfde lid».
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, eerste lid, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op het voor dat jaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage.
5. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in artikel 3.127, derde lid, laatstvermelde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75.
R
Aan hoofdstuk 10 wordt een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7, 3.13, 3.18, 3.27, 3.68, 3.82, 3.83, 3.95, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.16a, 5.17, 7.2 en 10a.24, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet, waarbij wordt verstaan onder dienstjaar: jaar waarin wordt deelgenomen in een pensioenregeling op grond van artikel 150a van de Pensioenwet.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt voor de toepassing van artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, op een pensioenregeling als bedoeld in artikel 150a van de Pensioenwet het pensioengevend loon bepaald op basis van de inkomensbestanddelen, genoemd in artikel 3.18, vierde lid, onderdeel d, in het eerste kalenderjaar voorafgaande aan het dienstjaar, bedoeld in het eerste lid.
S
Afdeling 10.3 vervalt.
T
Aan hoofdstuk 10 worden drie artikelen toegevoegd, luidende:
Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 3.18 zoals dat luidde op 31 december 2022 is artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 van overeenkomstige toepassing en blijven artikel 3.18 zoals dat luidde op 31 december 2022 en de bij of krachtens dat artikel gestelde normeringen en beperkingen van toepassing.
1. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die met toepassing van artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 pensioenaanspraken opbouwt volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga van die wet alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op 31 december 2022, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, zoals dat luidde op 31 december 2023. Voor de toepassing van de eerste zin blijven artikel 3.127, zesde lid, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen zoals deze luidden op 31 december 2023, van toepassing.
2. Voor de toepassing van artikel 3.127, eerste lid, wordt in afwijking van het vierde lid, onderdeel a, van dat artikel, voor de belastingplichtige die een ouderdomspensioen of partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum opbouwt, waarbij de premie per dienstjaar is bepaald met inachtneming van artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, de vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken gesteld op het bedrag dat volgt uit de formule:
A = (1 – (X–Y) / X) * B
waarbij wordt verstaan onder:
A: het bedrag aan vermindering in verband met de opbouw van pensioenaanspraken;
B: het bedrag van het in het voorafgaande kalenderjaar in artikel 18a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 vermelde percentage, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet, vermeerderd met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen betaalde of verrekende premies, bedoeld in artikel 5.17, gedeeld door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid;
X: het bedrag van het voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar geldende maximale premiepercentage, bedoeld in de in artikel 38r, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de in het voorafgaande kalenderjaar voor de belastingplichtige geldende pensioengrondslag, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van die wet;
Y: het bedrag van de door of voor de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar ingelegde premies voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum als bedoeld in artikel 18a van de Wet op de loonbelasting 1964.
1. Voor de toepassing van de artikelen 1.2, 1.7 3.13, 3.82, 3.83, 3.100, 3.106, 3.107, 3.126, 3.127, 3.133, 3.135, 3.136, 3.146, 5.17 en 7.2, artikel 5 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, artikel 32 van de Successiewet 1956 en artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de op die artikelen berustende bepalingen wordt onder een pensioenregeling als bedoeld in artikel 1.7, tweede lid, onderdeel b, mede verstaan een pensioenregeling als bedoeld in artikel 10.11, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in artikel XV.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de afwikkeling van reeds opgebouwde pensioenen op grond van een pensioenregeling als bedoeld in het eerste lid.
U
Artikel 10a.24 vervalt.
V
In artikel 10a.25 vervallen het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» voor het tweede lid.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a, wordt als volgt gewijzigd:
a. Subonderdeel 2° komt te luiden:
2°. een inkomensvoorziening na hun overlijden op of na de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1 van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum);.
b. Onder vernummering van de subonderdelen 3° en 4° tot 4° en 5° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
3°. een inkomensvoorziening na hun overlijden voor de ingangsdatum van het ouderdomspensioen ten behoeve van hun partner of gewezen partner in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Pensioenwet of artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum);.
c. In subonderdeel 4° (nieuw) wordt «30» vervangen door «25».
d. Onder vernummering van subonderdeel 5° (nieuw) tot 6° wordt een subonderdeel ingevoegd, luidende:
5°. een inkomensvoorziening die het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum dan wel het wezenpensioen aanvult in verband met het ontbreken van uitkeringen ingevolge de Algemene nabestaandenwet (nabestaandenoverbruggingspensioen);.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Het eerste lid, onderdeel a, onder 2o en 3o, is van overeenkomstige toepassing op een regeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
B
Artikel 18a komt te luiden:
1. De premie per dienstjaar voor een ouderdomspensioen en een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt ten hoogste 30% van de pensioengrondslag. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de kosten die zijn begrepen in de premie, bedoeld in de eerste zin.
2. De pensioengrondslag bestaat uit het pensioengevend loon verminderd met de franchise.
3. De franchise, bedoeld in het tweede lid, bedraagt € 14.802. Dit bedrag wordt bij het begin van het kalenderjaar bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt berekend door de voor dat jaar geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene Ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, te vermenigvuldigen met de factor 100/75. Bij dienstbetrekkingen in deeltijd wordt dit bedrag verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een lager bedrag in aanmerking kan worden genomen dan het bedrag, genoemd in de eerste zin, indien een lager percentage per dienstjaar wordt toegepast dan het percentage, genoemd in het eerste lid.
4. Een ouderdomspensioen:
a. gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die tien jaar lager is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, tenzij in de pensioenregeling een eerdere ingangsdatum als uiterlijke ingangsdatum is opgenomen; en
b. gaat niet later in dan op het tijdstip waarop de werknemer of gewezen werknemer de leeftijd bereikt die vijf jaar hoger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet.
5. Een partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
6. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur elke vijf jaar, bij het begin van het kalenderjaar, voor het eerst per 1 januari 2037, gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bepaald aan de hand van de volgende tabel waarbij het rendement voor de toepassing van deze tabel wordt bepaald per 1 oktober (peildatum) van het derde kalenderjaar voorafgaande aan het kalenderjaar van wijziging op basis van het 27e percentiel van de per scenario bepaalde gemiddelde jaarlijkse netto reële rendementsverwachting in de meest recente door De Nederlandsche Bank gepubliceerde scenarioset, gebaseerd op artikel 144, eerste lid, onderdeel d, van de Pensioenwet, uitgaande van een portefeuille voor de helft bestaande uit risicovrije AAA-staatsobligaties met een looptijd van 30 jaar en voor de helft bestaande uit beursgenoteerde aandelen.
Bij een rendement van meer dan |
maar niet meer dan |
bedraagt het percentage, genoemd in het eerste lid, |
---|---|---|
– |
0,25% |
48% |
0,25% |
0,5% |
44% |
0,5% |
0,75% |
41% |
0,75% |
1% |
38% |
1% |
1,25% |
35% |
1,25% |
1,5% |
32% |
1,5% |
1,75% |
30% |
1,75% |
2% |
28% |
2% |
2,25% |
26% |
2,25% |
2,5% |
24% |
2,5% |
2,75% |
22% |
2,75% |
3% |
20% |
3% |
3,25% |
19% |
3,25% |
3,5% |
17% |
3,5% |
3,75% |
16% |
3,75% |
4% |
15% |
4% |
– |
13% |
7. Het percentage, genoemd in het eerste lid, wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur eveneens gewijzigd indien het bij overeenkomstige toepassing van het zesde lid resulterende percentage, jaarlijks te bepalen per 1 oktober (peildatum), meer dan 5%-punt hoger of lager uitkomt dan het percentage, genoemd in het eerste lid, of het meest recente op grond van het zesde lid bekendgemaakte percentage. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt. Na een wijziging van het percentage ingevolge de eerste zin begint een nieuwe vijfjaarstermijn als bedoeld in het zesde lid.
8. Een verhoging of een verlaging van het percentage, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het zesde of zevende lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.
9. Een verhoging of een verlaging van de pensioengrondslag, bedoeld in het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren die voor het tijdstip van die verhoging of verlaging zijn geëindigd.
10. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.
C
Artikel 18b komt te luiden:
1. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum bedraagt niet meer dan 50% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
2. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum wordt verzekerd op risicobasis.
3. Een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
D
Artikel 18c komt te luiden:
1. Een wezenpensioen bedraagt voor halve wezen niet meer dan 20% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
2. Een wezenpensioen bedraagt voor volle wezen niet meer dan 40% van het laatstgenoten pensioengevend loon.
3. Een wezenpensioen wordt verzekerd op risicobasis.
4. Een wezenpensioen gaat niet eerder in dan op de eerste dag van de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden en gaat niet later in dan op de eerste dag van de maand volgend op de kalendermaand waarin de werknemer of gewezen werknemer is overleden.
E
Artikel 18d komt te luiden:
1. De hoogte van de uitkeringen van ouderdomspensioen, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en wezenpensioen kan variëren, mits de laagste uitkering niet minder bedraagt dan 75 procent van de hoogste uitkering en de mate van variatie ten laatste op de ingangsdatum van het pensioen wordt vastgesteld. Door toepassing van de eerste zin kunnen in afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima.
2. Voor de toepassing van het eerste lid blijft in de jaren tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, van de uitkering buiten aanmerking een bedrag van € 1.874 vermenigvuldigd met het op hele maanden naar boven afgeronde aantal maanden tussen de eerste uitkering in die periode en het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Het in de eerste zin genoemde bedrag wordt in die jaren evenredig per kalenderjaar toegepast en de eerste zin is onverminderd van toepassing bij dienstbetrekkingen in deeltijd. Ingeval de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen wordt verlaagd, wordt voor de toepassing van de eerste zin uitgegaan van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die van toepassing was voor deze verlaging.
3. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van de omstandigheid dat de opgetreden ontwikkeling van de levensverwachting, de behaalde sterfteresultaten of de behaalde beleggingsrendementen tot hogere of lagere uitkeringen leiden dan op het tijdstip van ingang van het pensioen het uitgangspunt was. Voor de toepassing van het eerste lid blijven aanpassingen van de uitkeringen eveneens buiten aanmerking voor zover deze het gevolg zijn van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente, bedoeld in artikel 63a, derde lid, van de Pensioenwet of artikel 75a, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
4. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij een aanpassing van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, na de ingangsdatum van het pensioen, de mate van variatie ten laatste vastgesteld bij het bereiken van de hoogste pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, die op enig moment na de ingangsdatum van het pensioen geldt of heeft gegolden voor de werknemer.
5. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van een ruil van pensioensoorten, mits de ruil uiterlijk voor de ingangsdatum van het partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, onderscheidenlijk het wezenpensioen, plaatsvindt op basis van algemeen aanvaarde actuariële grondslagen.
6. In afwijking in zoverre van de artikelen 18b en 18c kunnen een partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum en een wezenpensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima voor zover zulks het gevolg is van aanpassing van het pensioen aan de loon- of prijsontwikkeling na ingang van het pensioen.
7. Bij het begin van het kalenderjaar wordt het in het tweede lid genoemde bedrag bij ministeriële regeling vervangen door een ander bedrag. Dit bedrag wordt gesteld op het bedrag dat na aftrek van de in te houden loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen, rekening houdend met de algemene heffingskorting voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, nog niet heeft bereikt, gelijk is aan het netto-ouderdomspensioen per maand, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, onderdeel a, van die wet, waarbij de nodig geachte afronding wordt aangebracht.
8. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van dit artikel.
F
Artikel 18e vervalt.
G
Artikel 18f wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt «partnerpensioen» vervangen door «partnerpensioen bij overlijden voor pensioendatum, partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum».
2. In onderdeel d, onder 1o, vervallen «het gezamenlijke bedrag van» en «, en het verschil in verschuldigde premie voor de volksverzekering over het partnerpensioen voor en na de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet».
H
Artikel 18g wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «dienstjaren dan wel deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18a, 18b, 18c en 18e» vervangen door «dienstjaren als bedoeld in artikel 18a».
2. Het tweede lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In de aanhef wordt «18b, 18c, 18d en 18e» vervangen door «18b en 18c».
b. De onderdelen b en c vervallen, onder verlettering van de onderdelen d en e tot b en c.
I
In artikel 18ga, eerste lid, wordt «18b, 18c, 18d en 18e» vervangen door «18b en 18c».
J
Artikel 19b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «samenleving» vervangen door «de gezamenlijke huishouding».
2. Onder vernummering van het zesde en zevende lid tot zevende en achtste lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Ingeval het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum van de werknemer of de gewezen werknemer later ingaat dan op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, onderscheidenlijk vijfde lid, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt in afwijking in zoverre van het eerste lid het ouderdomspensioen of het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. De datum waarop het ouderdomspensioen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht is 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vierde lid, onderdeel b, is gelegen. De datum waarop het partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht is 31 december van het tweede kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 18a, vijfde lid, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.
3. In het achtste lid (nieuw) wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid».
K
Artikel 19f vervalt.
L
In artikel 32ba, zesde lid, wordt «in de artikelen 38d, 38e of 38f» vervangen door «hoofdstuk VIII».
M
Artikel 38b wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «derde lid» vervangen door «vierde lid».
3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
2. Het eerste lid is niet van toepassing op aanspraken die na 31 december 2022 zijn omgezet in aanspraken ingevolge een premieovereenkomst als bedoeld in artikel 10 van de Pensioenwet of artikel 28 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet waarvan als verzekeraar optreedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen a of b.
3. In afwijking in zoverre van het eerste lid is een wijziging van de begrenzingen, bedoeld in artikel 18, vierde lid, ten gunste van de werknemer of gewezen werknemer niet van toepassing op aanspraken waarvan een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdelen d of e, zoals dat artikel luidde op 31 december 2016, als verzekeraar optreedt.
N
Artikel 38c vervalt.
O
Na artikel 38b wordt een artikel ingevoegd, luidende:
In afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, bedraagt de premie per dienstjaar ten hoogste de premie ter zake waarvan een recht van voortgezette inleg bestaat gedurende perioden van onvrijwillig ontslag waarin loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, indien:
a. deze perioden zijn aangevangen vóór 1 januari 2023, dan wel, voor zover met toepassing van artikel 38q zoals dat luidde op 1 januari 2023 opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de in de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2022 opgenomen normeringen en begrenzingen, na 31 december 2022;
b. het recht op voortgezette premie-inleg verband houdt met arbeidsongeschiktheid van de werknemer;
c. als verzekeraar van het pensioen treedt een lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel b, een pensioenfonds als bedoeld in artikel 220h van de Pensioenwet of een beroepspensioenfonds als bedoeld in artikel 214f van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
P
Artikel 38d wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste en tweede lid.
2. In het eerste lid (nieuw) wordt «In afwijking in zoverre van het eerste lid blijft artikel 38a, zoals dit artikel luidde op 31 december 2004,» vervangen door «Artikel 38a zoals dit artikel luidde op 31 december 2004 blijft».
3. In het tweede lid (nieuw) wordt «een ouderdomspensioen meer bedragen dan de aldaar opgenomen maxima» vervangen door «de premie meer bedragen dan het aldaar opgenomen maximum».
Q
De artikelen 38e tot en met 38i vervallen.
R
Na artikel 38p worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
1. Voor een pensioenregeling als bedoeld in artikel 18, zoals dat luidde op 31 december 2022, die na 31 december 2022 niet voldoet aan hoofdstuk IIB blijven de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2022, van toepassing.
2. Bij de toepassing van het eerste lid wordt voor:
a. het aantal deelnemingsjaren, bedoeld in de artikelen 18, tweede lid, onderdeel a, en 18e, eerste lid, onderdeel c, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2022, gelezen: 415/6 deelnemingsjaren;
b. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, eerste lid, onderdeel b, tweede lid en derde lid, zoals dit luidde op 31 december 2022, gelezen: 645/6-jarige leeftijd;
c. de leeftijd, bedoeld in artikel 18e, vijfde lid, zoals dit luidde op 31 december 2022, gelezen: 665/6-jarige leeftijd.
1. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden, genoemd in artikel 220e, eerste lid, onderdelen a en b, van de Pensioenwet, of artikel 214d, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, wordt in afwijking in zoverre van artikel 18a, eerste lid, de maximale premie per dienstjaar bepaald aan de hand van de volgende tabel.
Indien de belastingplichtige bij het einde van het kalenderjaar |
bedraagt de premie ten hoogste het volgende percentage van de pensioengrondslag |
---|---|
15 jaar of ouder, doch jonger dan 20 jaar is |
19,0% |
20 jaar of ouder, doch jonger dan 25 jaar is |
19,8% |
25 jaar of ouder, doch jonger dan 30 jaar is |
21,0% |
30 jaar of ouder, doch jonger dan 35 jaar is |
22,6% |
35 jaar of ouder, doch jonger dan 40 jaar is |
24,4% |
40 jaar of ouder, doch jonger dan 45 jaar is |
26,4% |
45 jaar of ouder, doch jonger dan 50 jaar is |
28,6% |
50 jaar of ouder, doch jonger dan 55 jaar is |
31,0% |
55 jaar of ouder, doch jonger dan 60 jaar is |
33,8% |
60 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar is |
37,0% |
65 jaar of ouder is |
40,0% |
De eerste zin is van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
2. De in het eerste lid opgenomen premiepercentages worden, indien toepassing van artikel 18a, zesde of zevende lid, leidt tot een wijziging van het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gewijzigd. Een wijziging ingevolge de eerste zin wordt bekendgemaakt ten minste drie kalenderjaren voordat deze toepassing vindt en wordt bepaald door de premiepercentages, genoemd in het eerste lid, te herijken op basis van het rendement dat wordt gehanteerd voor de toepassing van artikel 18a, zesde lid.
3. Een verhoging of een verlaging van de percentages, genoemd in het eerste lid, als gevolg van toepassing van het tweede lid, werkt niet terug voor dienstjaren voor het tijdstip van die verhoging of verlaging.
4. Indien in enig jaar minder premie in aanmerking is genomen dan mogelijk was op grond van het eerste lid, kan het niet in aanmerking genomen bedrag alsnog in aanmerking worden genomen, voor zover dit niet in een eerder jaar op grond van dit lid in aanmerking is genomen.
Indien een pensioenregeling op grond van artikel 150f van de Pensioenwet of artikel 145e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling voorziet in een compensatie wordt het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, met 3 procentpunt verhoogd. De premie voor het ouderdomspensioen en partnerpensioen bij overlijden op of na pensioendatum bedraagt zonder de premie ten behoeve van de compensatie ten hoogste het percentage, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de pensioengrondslag. De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de pensioenregeling van een directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
1. De premie, genoemd in artikel 18a, eerste en tiende lid, dan wel artikel 38r, eerste en vierde lid, zijn niet van toepassing op dienstjaren die uiterlijk op 31 december 2022 eindigen.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op dienstjaren die na 31 december 2022 eindigen en waarvoor met toepassing van artikel 38q opbouw van pensioen heeft plaatsgevonden volgens de normeringen en begrenzingen uit de artikelen 18 tot en met 18ga alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, zoals deze luidden op 31 december 2022.
S
In artikel 38q, tweede lid, wordt «415/6» vervangen door «42» en wordt «645/6-jarige» vervangen door «65-jarige». Voorts wordt «665/6-jarige» vervangen door «67-jarige».
T
Artikel 38q vervalt.
U
Artikel 38s vervalt.
V
Aan artikel 39f wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Een aanspraak op periodieke uitkeringen als bedoeld in het eerste lid die op de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, of onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, nog niet tot uitkering is gekomen, omdat de omvang van de uitkeringen nog moet worden vastgesteld, wordt geacht te zijn afgekocht op de datum, bedoeld in de tweede zin, onderscheidenlijk derde zin, indien op die datum nog geen vaststelling van de omvang van de uitkeringen heeft plaatsgevonden. Bij in leven zijn van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel a, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. Bij overlijden van de werknemer of gewezen werknemer is de datum waarop de aanspraak op periodieke uitkeringen ingevolge de eerste zin wordt geacht te zijn afgekocht 31 december van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarin de uiterste ingangsdatum, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, onder 1°, of artikel 11a, derde lid, onderdeel b, onder 1°, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2013, is gelegen. De data, bedoeld in de tweede en derde zin, kunnen door de inspecteur worden uitgesteld wanneer door bijzondere omstandigheden de omvang van de uitkeringen niet voor die data is vastgesteld.
De Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel a komt te luiden:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma worden de volgende definities toegevoegd:
de aanspraakgerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
de gewezen deelnemer, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
de pensioengerechtigde, bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet.
B
Artikel 4 komt te luiden:
De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden en de bij het bedrijfstakpensioenfonds aangesloten werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na.
C
Artikel 8 vervalt.
D
In artikel 17, eerste lid, wordt «de artikelen 5, 6, 7, 8 en 9» vervangen door «de artikelen 5, 6, 7 en 9».
E
Na artikel 39 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 8, zoals dat luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat het bedrijfstakpensioenfonds overgaat op uitvoering van een gewijzigde pensioenovereenkomst, maar uiterlijk 1 januari 2027. De artikelen 2, tweede lid, en 220h, tweede lid, van de Pensioenwet zijn van toepassing.
Artikel 8, derde lid, van de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid vervalt.
Artikel 12c van de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste en derde lid vervallen onder vernummering van het tweede lid tot het eerste lid en het vierde en vijfde lid tot het tweede en derde lid.
2. In het eerste lid (nieuw) vervalt in de aanhef «of een kapitaalovereenkomst als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet», vervalt in onderdeel a «of kapitaalovereenkomst» en vervalt in onderdeel b «respectievelijk de opbouw van aanspraak op kapitaal».
3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «of een aanspraak op kapitaal op basis van een kapitaalregeling».
4. In het derde lid (nieuw) wordt «het tweede en vierde lid» vervangen door «dit artikel».
De Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de definitie van afkoop wordt «66, zesde lid» vervangen door «66, vijfde lid».
2. In de definitie van arbeidsongeschiktheidspensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
3. In de definitie van collectief toedelingsmechanisme wordt «in variabele uitkeringen» vervangen door «in variabele uitkeringen van flexibele premieregelingen».
4. De definitie van kapitaalregeling vervalt.
5. De definitie van Onze Minister komt te luiden:
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen;.
6. De definitie van partner komt te luiden:
a. echtgenoot;
b. geregistreerd partner; of
c. partner in de zin van de beroepspensioenregeling zijnde de meerderjarige persoon die met de beroepsgenoot of de gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad, een bloedverwant in de tweede graad in de rechte lijn, een meerderjarig stiefkind of meerderjarig voormalig pleegkind;.
7. De definitie van partnerpensioen komt te luiden:
een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is, voor de partner of gewezen partner wegens het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot;.
8. In de definitie van pensioenreglement wordt «en deelnemer» vervangen door «en deelnemer, gewezen deelnemer, andere aanspraakgerechtigde of pensioengerechtigde».
9. In de definitie van premie vervalt «de verzekering van».
10. In de definitie van scheiding wordt «partnerrelatie in de zin van de pensioenovereenkomst» vervangen door «gezamenlijke huishouding».
11. De definitie van toeslag komt te luiden:
een verhoging van:
a. een pensioenrecht in de vorm van een vastgestelde uitkering; of
b. een pensioenaanspraak in de vorm van een aanspraak op een vastgestelde uitkering, mits die verhoging geen verband houdt met een verhoging van de pensioengrondslag, de toename van het in aanmerking te nemen aantal jaren of een wijziging van de beroepspensioenregeling;.
12. De definitie van uitkeringsregeling vervalt.
13. In de definitie van wezenpensioen wordt «een geldelijke, vastgestelde uitkering» vervangen door «een geldelijke uitkering, die vastgesteld of variabel is,».
14. In alfabetische volgorde worden de volgende definities ingevoegd:
de vermogensbijschrijving die ervoor zorgt dat de, uit het opgebouwde pensioenvermogen te financieren, toekomstige pensioenuitkeringen en lopende pensioenuitkeringen nominaal stabiel blijven, dat wordt gefinancierd vanuit het totaal behaalde rendement en looptijdafhankelijk wordt toebedeeld aan de vermogens op basis van marktwaardering, waarbij toedelingsregels worden gehanteerd;
premieregeling waarbij de premie individueel wordt belegd en waarbij het kapitaal voortvloeiend uit de premie vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
het saldo van het totaal behaalde rendement op de beleggingen, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat en het toebedeelde beschermingsrendement op basis van de toedelingsregels;
premieregeling uitgevoerd door een verzekeraar waarbij de premie individueel wordt belegd, waarbij de premie of het kapitaal voortvloeiend uit de premie in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, kan worden aangewend voor aankoop van een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum en waarbij het resterend kapitaal vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering of voor de aankoop van een vastgestelde uitkering;
het ingerekende toekomstig rendement voor de vaststelling van variabele uitkeringen;
een collectieve vermogensreserve waarmee in een flexibele premieregeling financiële mee- of tegenvallers met toekomstige opbouw kunnen worden gedeeld;
de vastgestelde mate waarin een groep deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden bereid is beleggingsrisico’s te lopen met oog op hun doelstellingen en de mate waarin deze groep beleggingsrisico’s kan dragen gegeven de kenmerken van deze groep;
premieregeling waarbij de premie collectief wordt belegd, de resultaten in ieder geval naar leeftijdscohorten worden toebedeeld en waarbij het voor pensioenuitkering bestemd vermogen vanaf de pensioendatum wordt aangewend voor financiering van een variabele uitkering;
een collectieve vermogensreserve waarmee in een solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers met toekomstige opbouw kunnen worden gedeeld;
de wijze waarop bij de solidaire premieregeling financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectief gevoerde beleggingsbeleid, de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat via beschermingsrendementen en overrendementen in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens of in de solidariteitsreserve worden verwerkt;.
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vierde, vijfde en zesde lid.
2. In het vierde lid (nieuw) wordt «1, 2, 19» vervangen door «1, 2, 2a, 19».
C
Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien:
a. de betrokkenen een notarieel verleden samenlevingscontract hebben gesloten waarin zij zich wederzijds hebben verplicht bij te dragen in de kosten van levensonderhoud; of
b. er sprake is van een samenlevingsverklaring waarbij is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede of derde lid.
2. Bij een bepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien en zolang er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is, waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen.
3. Bij een onbepaald partnerpensioen is sprake van een gezamenlijke huishouding indien:
a. voor het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door beide betrokkenen ondertekende samenlevingsverklaring is waarin zij verklaren woonachtig te zijn op hetzelfde adres en voor elkaar te zorgen; of
b. na het overlijden van de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot er een door een betrokkene ondertekende samenlevingsverklaring is waarin hij verklaart partner van de overledene te zijn geweest en hij aannemelijk maakt ten tijde van het overlijden of, indien relevant, op enig moment voor het overlijden een gezamenlijke huishouding met de overledene te hebben gevoerd.
4. De betrokkene, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, maakt in ieder geval aannemelijk met de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot een gezamenlijke huishouding te hebben gevoerd indien sprake is geweest van inschrijving op hetzelfde adres gedurende zes maanden en een van de volgende omstandigheden:
a. uit hun relatie is een kind geboren of heeft erkenning plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;
b. het gezamenlijk eigendom van een huis; of
c. een huurcontract op beider naam; of
d. in de pensioenregeling van de betrokkene is de overleden beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot aangemerkt als partner van de betrokkene.
5. Indien van toepassing wordt de duur van de gezamenlijke huishouding bij een onbepaald partnerpensioen beoordeeld op grond van de omstandigheden, bedoeld in het derde en vierde lid.
6. Personen die partners waren omdat zij een gezamenlijke huishouding voerden blijven als partner aangemerkt wanneer zij niet langer hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning als gevolg van opname in een zorginstelling vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt en geen van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de pensioenuitvoerder heeft laten weten dat zij niet langer als partner willen worden aangemerkt.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
D
In artikel 4a, eerste lid, wordt «120 tot en met 214b» vervangen door «120 tot en met 214f».
E
Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel 214b» vervangen door «artikel 214f»
2. Het derde lid komt te luiden:
3. De deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden leven de beroepspensioenregeling en de daarop gebaseerde besluiten na.
F
Artikel 21, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van onderdeel c wordt «; en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma worden de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
e. de regels en procedures die gelden ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve;
f. de risicohouding per leeftijdscohort;
g. de toedelingsregels; en
h. het projectierendement.
G
Artikel 23 komt te luiden:
1. De door of voor een deelnemer verschuldigde premie bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van de gerealiseerde omzet, het gerealiseerde inkomen of het gerealiseerde loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen.
2. Voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen kunnen verschillende premies worden vastgesteld.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op de premie voor vrijwillige pensioenregelingen.
H
Artikel 28 komt te luiden:
I
Artikel 28a komt te luiden:
1. Bij een solidaire premieregeling berekent de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de beoogde pensioendoelstelling wordt behaald. Deze berekening wordt bij de opdrachtaanvaarding en periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar, gedaan aan de hand van een uniforme scenario-analyse. De pensioenuitvoerder informeert de beroepspensioenvereniging hierover.
2. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen wordt gedurende de uitkeringsfase gebruikt voor financiering van een variabele uitkering.
3. De solidariteitsreserve is onderdeel van de solidaire premieregeling.
4. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het collectieve beleggingsbeleid worden in de voor pensioenuitkering bestemde vermogens en de solidariteitsreserve verwerkt door middel van vastgelegde toedelingsregels die in ieder geval aansluiten bij de risicohouding per leeftijdscohort, waarbij in de toedelingsregels bepaald kan worden dat het beschermingsrendement voor het renterisico wordt toebedeeld ofwel op basis van wijziging van de rentetermijnstructuur die de toezichthouder beschikbaar stelt ofwel rechtstreeks uit het rendement van de daarvoor bestemde beleggingen. De financiële mee- of tegenvallers als gevolg van de ontwikkeling van de levensverwachting en het sterfteresultaat worden verwerkt door middel van aparte toedelingsregels of de solidariteitsreserve.
5. De toedelingsregels voor de beschermingsrendementen en overrendementen voor het beleggingsrisico zijn zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
6. Het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen is niet negatief.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de scenario-analyse en de toedelingsregels.
J
Na artikel 28a worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. Bij een flexibele premieregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. Een risicodelingsreserve is onderdeel van een flexibele premieregeling.
3. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling of door middel van een collectief toedelingsmechanisme. De verwerking van financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het sterfteresultaat gebeurt door middel van een collectief toedelingsmechanisme.
4. De vormgeving van het collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico is zodanig dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
5. Het voor pensioen bestemd vermogen is niet negatief.
6. De pensioenuitvoerder past een collectief toedelingsmechanisme toe op een toedelingskring die bestaat uit pensioengerechtigden.
7. In afwijking van het zesde lid kunnen:
a. deelnemers of gewezen deelnemers deel uitmaken van de toedelingskring in de laatste tien jaar voorafgaand aan de reglementaire pensioenleeftijd, waarbij de deelname van deelnemers of gewezen deelnemers aan de toedelingskring plaatsvindt door tijdsevenredige toetreding tot het collectief toedelingsmechanisme in deze periode; en
b. alle deelnemers, gewezen deelnemers of andere aanspraakgerechtigden deel uitmaken van de toedelingskring voor het collectief toedelingsmechanisme voor verwerking van het sterfteresultaat.
8. Zo nodig in afwijking van het zevende lid, onderdeel b, vindt de verwerking van het sterfteresultaat plaats over alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over onder meer de tarieven voor een vastgestelde uitkering.
1. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt de premie belegd tot de pensioendatum. Het kapitaal voortvloeiend uit de premies wordt vanaf de pensioendatum gebruikt voor financiering van een vastgestelde of variabele uitkering.
2. In afwijking van het eerste lid is de verzekeraar verplicht om op verzoek van de deelnemer of gewezen deelnemer in de laatste 15 jaar voor de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet, het tot op dat moment opgebouwde kapitaal of de vanaf dat moment beschikbaar gestelde premie geheel of gedeeltelijk aan te wenden voor een aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum.
3. De verzekeraar informeert degene die het kapitaal of de premie wenst aan te wenden als bedoeld in het tweede lid over de voor hem relevante gevolgen en risico’s hierbij, waaronder een opgave van de hoogte van de vastgestelde uitkeringen indien het kapitaal of de premie daarvoor zou worden aangewend en de hoogte van de variabele uitkeringen als wordt belegd tot de pensioendatum. Deze opgaven worden tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario.
4. Bij de variabele uitkering worden financiële mee- of tegenvallers die het gevolg zijn van het beleggingsrisico of van de ontwikkeling van de levensverwachting verwerkt door middel van individuele toedeling.
5. Het voor pensioen bestemd vermogen is niet negatief.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een solidariteitsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is niet negatief.
2. Indien een solidariteitsreserve wordt gevuld uit premies of overrendement bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar en bedraagt de inleg uit overrendement niet meer dan 10% van het positieve collectieve overrendement per jaar.
3. Door middel van de solidariteitsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de aanname dat de solidariteitsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling zou zijn. De solidariteitsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de solidariteitsreserve en het vullen en uitdelen uit de solidariteitsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een risicodelingsreserve heeft een maximale omvang van 15% van het geheel voor pensioen gereserveerde vermogen inclusief de risicodelingsreserve. De risicodelingsreserve is niet negatief.
2. Indien een risicodelingsreserve wordt gevuld uit premies bedraagt de inleg uit premie niet meer dan 10% van de premiesom per deelnemer per jaar. Een risicodelingsreserve wordt niet gevuld uit rendement.
3. Door middel van de risicodelingsreserve worden financiële mee- of tegenvallers collectief gedeeld op een wijze die op voorhand leidt tot gemiddeld stabielere of hogere toekomstige en al ingegane pensioenuitkeringen voor alle generaties, ten opzichte van de situatie dat de risicodelingsreserve geen onderdeel van de beroepspensioenregeling is. De risicodelingsreserve wordt niet gebruikt voor deling van operationele kosten.
4. Bij een flexibele premieregeling met beleggingsvrijheid worden financiële mee- of tegenvallers als gevolg van het beleggingsrisico niet gecompenseerd door de risicodelingsreserve.
5. De pensioenuitvoerder stelt regels vast voor de doelstellingen van de risicodelingsreserve en het vullen en uitdelen uit de risicodelingsreserve. Deze regels zijn evenwichtig, transparant, onderling consistent en worden voor langere tijd vastgesteld.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
K
Artikel 30 vervalt.
L
Artikel 32 komt te luiden:
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een nabestaandenpensioen wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. een nabestaandenpensioen bij overlijden voor pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op risicobasis en de hoogte is diensttijdonafhankelijk;
b. een nabestaandenpensioen bij overlijden op of na pensioendatum betreft een nabestaandenpensioen op opbouwbasis;
c. indien sprake is van een partnerpensioen, voorziet de beroepspensioenregeling voor alle partnerrelaties in partnerpensioen en wordt geen onderscheid gemaakt al naar gelang het type partnerrelatie; en
d. indien sprake is van een wezenpensioen wordt in de beroepspensioenregeling bepaald dat het wezenpensioen wordt uitgekeerd tot het kind 25 jaar wordt.
2. Voor de toepassing van deze wet kan een beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op enig moment slechts één partner hebben. Indien de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot op dat moment meer dan één partner zou hebben, wordt alleen de partner uit de oudste relatie als partner in de zin van deze wet aangemerkt.
3. Elk beding in strijd met dit artikel is nietig.
M
Artikel 33 vervalt.
N
Artikel 35 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid komt onderdeel f te luiden:
f. indien van toepassing de uitgangspunten, regels en procedures welke gelden ten aanzien van een solidariteitsreserve of een risicodelingsreserve waaronder:
1°. de wijze waarop de reserve wordt gevuld;
2°. de regels voor het uitdelen uit de reserve;
3°. de gewenste en maximale omvang van de reserve;
4°. het beleid ten aanzien van een lege of volle reserve;
5°. de wijze waarop de reserve bijdraagt aan de intergenerationele risicodeling en stabiliteit; en
6°. de samenhang en onderlinge consistentie van deze uitgangspunten, regels en procedures.
2. Het tweede lid, onderdeel a, komt te luiden:
a. in geval van terugstorting: de voorwaarden waaronder sprake is van terugstorting, de wijze van vaststelling van de hoogte van de terugstorting en de bestemming ervan;.
3. In het tweede lid, onderdeel b wordt «; of» vervangen door een puntkomma.
4. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door «; of», een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. de maatstaven voor en voorwaarden waaronder toeslagverlening plaatsvindt.
O
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift vervalt «en tekort minimaal vereist eigen vermogen».
2. In het eerste lid vervalt «en tevens niet voldaan wordt aan de bij of krachtens artikel 126 geldende eisen inzake het minimaal vereist eigen vermogen».
P
In artikel 48, eerste lid, vervalt «, waaronder de mogelijkheid te kiezen voor een variabele uitkering».
Q
Artikel 49, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen c en d wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
2. Onderdeel e, komt te luiden:
e. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve;.
3. In onderdeel l vervalt «voor zover van toepassing,».
R
Artikel 51, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen b en c wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
2. Onderdeel d komt te luiden:
d. voor zover van toepassing, informatie over de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve;.
3. In onderdeel i vervalt «voor zover van toepassing,».
S
In artikel 52, eerste lid, onderdelen b en d, artikel 53, eerste lid, onderdelen b en c, artikel 54, eerste lid, onderdelen c en d, en artikel 55, eerste lid, onderdelen c en d, wordt «informatie over» vervangen door «voor zover van toepassing, informatie over».
T
In artikel 55a, eerste lid, wordt «kapitaalregeling of premieregeling» vervangen door «flexibele premieregeling of premie-uitkeringsregeling».
U
In artikel 57, tweede lid, wordt «bij premieregelingen waarbij de premie wordt belegd» vervangen door «bij flexibele premieregelingen of premie-uitkeringsregelingen» en wordt «bij kapitaalregelingen en premieregelingen» vervangen door «bij flexibele premieregelingen en bij premie-uitkeringsregelingen».
V
In artikel 57a, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen d en e tot de onderdelen e en f een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. informatie over de beleggingen en het beleggingsbeleid;.
W
In artikel 58a, eerste lid, wordt «kapitaalregeling of premieregeling» vervangen door «flexibele premieregeling en premie-uitkeringsregeling».
X
Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt «en de gevolgen» vervangen door «, de gevolgen» en wordt na «het pensioen» toegevoegd «en de gevolgen van een keuze of combinatie van keuzes voor het pensioen».
2. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot het vijfde en zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. De pensioenuitvoerder bevordert dat de informatie de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde aanzet tot relevante actie.
3. Het vijfde lid (nieuw) komt te luiden:
5. Bij de informatie, bedoeld in de artikelen 49, eerste lid, 51, eerste lid, 53, eerste lid, en 55, eerste lid, wordt een verwijzing opgenomen naar de website van de pensioenuitvoerder, de website waarop het pensioenregister te raadplegen is en wordt gewezen op de mogelijkheden die artikel 57 biedt.
4. Het zesde lid (nieuw) lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
Y
Na artikel 59 worden de volgende artikelen ingevoegd:
De pensioenuitvoerder begeleidt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde op een adequate wijze bij het maken van een keuze binnen de beroepspensioenregeling, zorgt voor de inrichting van de keuzeomgeving en stelt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde daarmee in staat om een passende keuze te maken.
1. Een pensioenuitvoerder draagt zorg voor een adequate behandeling van klachten van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden. Hiertoe beschikt de pensioenuitvoerder over een interne klachten- en geschillenprocedure.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een pensioenuitvoerder is aangesloten bij een door Onze Minister overeenkomstig artikel 16, eerste lid, van de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten aangewezen instantie tot beslechting van geschillen tussen deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners of pensioengerechtigden enerzijds en pensioenuitvoerders anderzijds, tenzij er geen zodanige instantie is. De Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten is van overeenkomstige toepassing, met uitzondering van de artikelen 13, 14, 15, 18, 19 en 20 met dien verstande dat voor «consument» telkens wordt gelezen: deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde, partner, gewezen partner of nabestaande en dat voor «ondernemer» telkens wordt gelezen: pensioenuitvoerder.
2. In aanvulling op de bij de Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten gestelde regels, worden bij algemene maatregel van bestuur nadere regels gesteld met betrekking tot de aan de geschilleninstantie te stellen eisen en de geschillenprocedure, alsmede regels met betrekking tot de door de geschilleninstantie aan Onze Minister te verstrekken informatie.
3. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2028.4. Het derde lid en dit lid kunnen vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
4. Het derde en het vierde lid kunnen vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Z
Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:
2. Het eerste, tweede en derde lid komen te luiden:
1. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie elektronisch, schriftelijk of via een website, waarbij informatieverstrekking via een website wordt gecombineerd met persoonlijk attenderen als er nieuwe of gewijzigde informatie op de website staat.
2. Indien de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde niet heeft bepaald op welke wijze hij informatie wil ontvangen, verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk, elektronisch of via een website. Bij verstrekking via een website wordt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner of pensioengerechtigde persoonlijk geattendeerd op deze website en op de mogelijkheid te kiezen voor een andere wijze van informatieverstrekking. De pensioenuitvoerder meldt op de website dat informatie ook elektronisch of schriftelijk kan worden verstrekt en biedt op de website de mogelijkheid om de wijze van informatieverstrekking te regelen. Het persoonlijk attenderen gebeurt elektronisch, indien het email adres bij de pensioenuitvoerder bekend is, of schriftelijk.
3. Er wordt ten hoogste een maal per jaar gewisseld in de wijze waarop informatie wordt verstrekt.
3. In het vierde en vijfde lid wordt telkens «elektronisch» vervangen door «elektronisch of via een website».
AA
In artikel 61, vierde lid wordt «verstrekt de pensioenuitvoerder de informatie schriftelijk» vervangen door «biedt de pensioenuitvoerder de mogelijkheid het juiste adres voor elektronische verstrekking van informatie op te geven».
BB
In artikel 62, eerste lid, wordt «op duidelijke en begrijpelijke wijze» vervangen door «op duidelijke wijze» en vervalt in de tweede zin «, waaronder de mogelijkheid tot omzetting in een variabele uitkering,».
CC
Na artikel 62 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De instelling, bedoeld in artikel 62, zesde lid, stelt een gebruikersorgaan in samengesteld uit gebruikers van het pensioenregister. Het gebruikersorgaan overlegt met en adviseert het bestuur van de instelling over voorgenomen besluitvorming over opzet, bestaan en werking van het pensioenregister, waaronder in ieder geval wordt verstaan de functionaliteiten en ontwikkeling van het pensioenregister alsmede de wijze waarop het pensioenregister invulling geeft aan haar wettelijke taak.
2. De instelling stelt een regeling vast voor samenstelling, werkwijze, taken en bevoegdheden van het gebruikersorgaan.
3. Het bestuur van de instelling en het gebruikersorgaan komen ten minste twee maal per kalenderjaar in vergadering bijeen. Tijdens deze vergaderingen worden de aangelegenheden aan de orde gesteld waarover het bestuur of het gebruikersorgaan overleg wenselijk acht.
4. De instelling verstrekt desgevraagd aan het gebruikersorgaan tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van de taak.
5. De instelling deelt het gebruikersorgaan onderbouwd mee waarom het een advies niet of niet geheel volgt.
DD
Artikel 63 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. In het eerste lid wordt «premieregeling» vervangen door «flexibele premieregeling».
EE
Artikel 63a, eerste lid, komt te luiden:
1. Bij de uitvoering van een premieregeling in de opbouwfase, een premie-uitkeringsregeling voor zover de premie wordt belegd of een variabele uitkering is de pensioenuitvoerder verantwoordelijk voor de beleggingen en voert een beleggingsbeleid overeenkomstig artikel 130. Bij de uitvoering van dit beleggingsbeleid wordt rekening gehouden met de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden.
FF
Na artikel 63a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De pensioenuitvoerder, bedoeld in artikel 63a, baseert zijn beleggingsbeleid op de risicohouding van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden. Bij het vaststellen van de risicohouding wordt in ieder geval onderscheid gemaakt naar leeftijdscohorten en wordt per leeftijdscohort een risicohouding vastgesteld.
2. De risicohouding wordt door de pensioenuitvoerder vastgesteld en periodiek getoetst, waarbij gebruik wordt gemaakt van onderzoek naar de risicopreferentie van de deelnemers, gewezen deelnemers of pensioengerechtigden, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken. De resultaten hiervan worden door een beroepspensioenfonds beoordeeld na overleg met de andere organen van het beroepspensioenfonds. De toetsing van de risicohouding vindt plaats ten minste eenmaal in vijf jaar en bij een ingrijpende wijziging.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel.
GG
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Bij een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling.
2. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij een premie-uitkeringsregeling wordt bij beëindiging van de deelneming het tot op dat moment ontstane kapitaal voortvloeiend uit de tot de beëindiging beschikbaar gestelde premies belegd in overeenstemming met de afspraken hierover in de beroepspensioenregeling. Indien de gewezen deelnemer voor beëindiging van de deelneming de premie of het uit de premie voortvloeiende kapitaal heeft aangewend voor aanspraak op een vastgestelde uitkering vanaf de pensioendatum behoudt de gewezen deelnemer deze pensioenaanspraak. Deze pensioenaanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. In geval van premievrijmaking op grond van artikel 29, vierde lid, wordt daarmee bij de vaststelling van de opgebouwde aanspraken rekening gehouden.
3. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde, vijfde en zesde lid tot het derde, vierde en vijfde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Indien de beroepspensioenregeling voorziet in een partnerpensioen op risicobasis wordt de dekking uit hoofde van het partnerpensioen voortgezet, waarbij voor de hoogte van de dekking wordt uitgegaan van de situatie op de dag voor beëindiging van de deelneming:
a. gedurende de periode dat de gewezen deelnemer direct na beëindiging van de deelneming recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet of een werkloosheidsuitkering van zijn woonland en de uitkering ontvangt, waarbij voor de hoogte van de dekking rekening wordt gehouden met de omvang van de werkloosheid; dan wel
b. gedurende een periode van ten minste drie maanden rechtstreeks na beëindiging van de deelneming indien er geen sprake is van een aansluitend dienstverband of een uitkering als bedoeld in onderdeel a, doch uiterlijk tot het moment dat sprake is van een nieuw dienstverband dan wel de ingangsdatum van het ouderdomspensioen.
HH
Artikel 72, zevende lid, vervalt, onder vernummering van het achtste lid tot het zevende lid en het negende lid vervalt onder vernummering van het tiende en elfde lid tot het achtste en negende lid.
II
Artikel 73 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Het eerste en tweede lid komen te luiden:
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen heeft de deelnemer of gewezen deelnemer met ingang van de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat of kan ingaan het recht om in plaats van een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor partnerpensioen op opbouwbasis, onder de voorwaarde dat de hoogte van het partnerpensioen maximaal 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na de uitruil resteert.
2. De pensioenuitvoerder biedt de deelnemer in het laatste jaar voor ingang van het ouderdomspensioen standaard de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aan.
3. Het tiende lid vervalt.
JJ
Na artikel 73 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Indien een beroepspensioenregeling voorziet in een ouderdomspensioen en een partnerpensioen op risicobasis heeft de gewezen deelnemer na afloop van de periode waarin het partnerpensioen op risicobasis op grond van artikel 66, vierde lid, wordt voortgezet recht om in plaats van ouderdomspensioen of een deel van het ouderdomspensioen te kiezen voor het gedurende een periode van ten hoogste drie jaar na dat moment voortzetten van het partnerpensioen op risicobasis.
2. In afwijking van het eerste lid is er geen recht op uitruil:
a. indien de uitruil ertoe zou leiden dat op basis van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen de uitkering van het ouderdomspensioen op jaarbasis op de reguliere ingangsdatum minder zou bedragen dan het op basis van artikel 78 bepaalde bedrag;
b. indien de pensioenregeling voorziet in een maximale duur voor de vrijwillige voortzetting bij het bereiken van de maximale duur; of
c. voor zover de pensioenregeling voorziet in een maximum voor de omvang van de uitruil bij het bereiken van dat maximum.
3. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, informeert de pensioenuitvoerder de gewezen deelnemer jaarlijks over de gevolgen van voortzetting van de uitruil.
4. Artikel 73, derde, vierde en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
KK
Artikel 74 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «het pensioen, bedoeld in de artikelen 72 en 73» vervangen door «het pensioen, bedoeld in de artikelen 72, 73 en 73a».
2. Het derde lid vervalt, onder vernummering van het vierde lid tot derde lid en het vijfde lid vervalt onder vernummering van het zesde lid tot het vierde lid.
LL
In artikel 75, vierde lid, wordt «het uitgangspunt was» vervangen door «het uitgangspunt was of sprake is van een periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering of toepassing van een projectierendement hoger of lager dan de risicovrije rente als bedoeld in artikel 75a, derde lid».
MM
Artikel 75a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede, derde en vierde lid komen te luiden:
2. De hoogte van een variabele uitkering in een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling kan ook variëren door een, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen vastgestelde, periodieke vaste daling of vaste stijging van de uitkering. De periodieke vaste daling bedraagt ten hoogste 35% van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen en is niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid.
3. De hoogte van een variabele uitkering in een solidaire premieregeling kan ook variëren door inrekenen van een projectierendement op het voor pensioen bestemde vermogen dat hoger of lager is dan de risicovrije rente. Het toepassen van het projectierendement wordt per regeling, uiterlijk op de ingangsdatum van het pensioen, vastgesteld en is van toepassing op alle pensioengerechtigden. Voor het projectierendement mag ten hoogste worden uitgegaan van een risicopremie die 35% bedraagt van het verschil tussen de parameter voor aandelenrendement en de risicovrije rente op de ingangsdatum van het pensioen. Het projectierendement is daarbij niet hoger dan consistent met het beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor pensioengerechtigden.
4. De periodieke vaste daling of het projectierendement is zodanig vormgegeven dat er op voorhand geen herverdelingseffecten tussen leeftijdsgroepen plaatsvinden.
2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde, zevende en achtste lid tot het vijfde, zesde en zevende lid.
3. In het zesde lid (nieuw) vervalt de tweede zin.
4. In het zevende lid (nieuw) wordt «door middel van individuele toedeling» vervangen door «door middel van individuele toedeling in de flexibele premieregeling of de premie-uitkeringsregeling».
5. Na het zevende lid (nieuw) wordt een lid ingevoegd, luidende:
8. Bij toepassing van toedelingsregels in de solidaire premieregeling wordt het financiële resultaat ten minste een maal per jaar vastgesteld en verwerkt, waarbij een spreidingsperiode kan worden gehanteerd van maximaal tien jaar in het voor de pensioenuitkering bestemd vermogen. Bij het spreiden van de verwerking van het financiële resultaat kan het projectierendement worden aangepast indien en voor zover dat nodig is om gelijke aanpassingen van de pensioenuitkeringen te realiseren.
6. Het negende lid komt te luiden:
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over dit artikel over onder meer het collectief toedelingsmechanisme, de vaste daling en het projectierendement.
NN
Artikel 75b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «Bij een kapitaalregeling of een premieregeling,» vervangen door «Bij een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling».
2. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: In afwijking van de eerste zin kunnen de partijen die betrokken zijn bij de vaststelling, wijziging of intrekking van de beroepspensioenregeling overeenkomen dat de pensioenuitvoerder op de ingangsdatum van het pensioen overgaat tot verstrekking van een variabele uitkering aan een deelnemer of gewezen deelnemer die niet binnen de door de pensioenuitvoerder gestelde termijn reageert op de keuzemogelijkheid die hem ingevolge het eerste lid is geboden.
3. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.
OO
In artikel 78, zevende lid, vervalt «met betrekking tot perioden van opbouw vanaf 1 januari 2007».
PP
Artikel 80a, vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het vijfde en zesde lid.
In artikel 87, eerste lid, wordt «de artikelen 72 en 73» vervangen door «de artikelen 28c, 72, 73 en 73a».
RR
Artikel 88 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum,» vervangen door «uit een flexibele premieregeling».
2. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «, tenzij de deelnemer of gewezen deelnemer voor de pensioendatum deel uitmaakt van de toedelingskring waarop een collectief toedelingsmechanisme voor het beleggingsrisico wordt toegepast».
3. Het derde, vierde en vijfde lid vervallen, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
SS
Artikel 89 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «uit een kapitaalregeling of een premieregeling die voorziet in de uitkering van een aan te wenden kapitaal op de pensioendatum» vervangen door «uit een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling».
2. Het tweede, derde en vierde lid vervallen onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het tweede en derde lid.
TT
Artikel 89a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «op de datum van omzetting» vervangen door «welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling per de pensioendatum voor omzetting».
2. In het tweede lid, aanhef, wordt «de waarde van zijn pensioenaanspraken» vervangen door «de waarde van zijn pensioenaanspraken welke voortvloeien uit een flexibele premieregeling».
3. Het vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het vierde en vijfde lid.
UU
Artikel 89b vervalt.
VV
Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, vervalt «schriftelijk».
2. Het derde, vierde, vijfde en zesde lid vervallen, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het derde en vierde lid.
WW
In artikel 92 vervallen het derde, vierde en vijfde lid, onder vernummering van het zesde en zevende lid tot het derde en vierde lid.
XX
In artikel 97, aanhef, wordt «een kapitaalregeling of een premieregeling» vervangen door «een flexibele premieregeling of een premie-uitkeringsregeling» en wordt «aan de in artikel 88 opgenomen voorwaarden» vervangen door «aan de in de artikelen 88, 89 of 89a opgenomen voorwaarden».
YY
Na artikel 107 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Een beroepspensioenfonds meldt een voorgenomen fusie of splitsing van het beroepspensioenfonds uiterlijk drie maanden voor de beoogde datum van de fusie of splitsing aan de toezichthouder.
2. De toezichthouder kan tot die beoogde datum een verbod tot fusie of splitsing opleggen.
ZZ
Artikel 109a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «in overleg» vervangen door «na overleg».
2. In het tweede lid wordt «de doelstellingen, het ambitieniveau van de toeslagverlening en de risicohouding,» vervangen door «de doelstellingen».
3. In het vierde lid wordt «met betrekking tot het eerste lid» vervangen door «met betrekking tot dit artikel over onder meer de vastlegging van de doelstellingen en beleidsuitgangspunten en het proces van opdrachtaanvaarding».
AAA
Artikel 110e, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h wordt de puntkomma vervangen door «; en».
2. Onder vervanging van «; en» in onderdeel i door een punt vervalt onderdeel j.
BBB
De artikelen 116 en 117 vervallen.
CCC
Artikel 118 komt te luiden:
Voor een vrijwillige pensioenregeling in de vorm van een premieregeling welke wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds geldt dat de premie voor de vrijwillige pensioenregeling in enig jaar niet meer bedraagt dan een derde van de over dat jaar verschuldigde premie voor de basispensioenregeling.
DDD
Aan artikel 119 wordt toegevoegd «, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 145k, zevende lid».
EEE
Artikel 123 vervalt.
FFF
Artikel 124 wordt als volgt gewijzigd:
2. In het eerste lid, aanhef, vervalt «kan uitsluitend korting verlenen op de kostendekkende premie of de gedempte premie en».
GGG
De artikelen 125 en 125a vervallen.
HHH
In artikel 129, tweede lid, wordt «onverwijld schriftelijk» vervangen door «onverwijld».
III
In artikel 132, eerste lid, wordt «Een beroepspensioenfonds stelt» vervangen door «Voor zover van toepassing stelt een beroepspensioenfonds».
JJJ
Artikel 139 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «ten behoeve van de berekeningen, bedoeld bij de artikelen 121, 123, 132, 133, 134, 135 en 138,» vervangen door «ten behoeve van de berekeningen noodzakelijk voor de uitvoering van een beroepspensioenregeling,».
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Ten behoeve van de toetsing, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister een commissie in met toepassing van artikel 6 van de Kaderwet adviescolleges. Onze Minister kan tevens het oordeel van de commissie vragen over de toepassing van de rentetermijnstructuur bij rentes met een lange looptijd.
3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot het vierde lid.
KKK
Artikel 140 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «bepaalde» vervangen door «bepaalde en de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de regels ten aanzien van de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve, de toedelingsregels, het projectierendement of de vaste daling en de risicohouding» en vervalt de tweede zin.
2. In het tweede lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a, b en c tot de onderdelen b, c en d, een onderdeel ingevoegd, luidende:
a. een beschrijving van de wijze waarop het beroepspensioenfonds voorkomt dat de voor pensioen bestemde vermogens, de solidariteitsreserve of de risicodelingsreserve negatief kunnen worden;.
LLL
Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het derde lid komt te luiden:
3. De actuariële staten zijn gewaarmerkt door een bevoegd actuaris. Bij de actuariële staten hoort een actuarieel verslag voorzien van een verklaring van een actuaris.
2. In het vierde lid wordt «derde lid, onderdeel h,» vervangen door «derde lid».
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke staten worden verstrekt en worden regels gesteld met betrekking tot de inhoud en de modellen van de staten en de wijze, de periodiciteit en de termijnen van de verstrekking.
MMM
Na hoofdstuk 5 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Dit hoofdstuk is van toepassing, indien:
a. op 31 december 2022 een beroepspensioenregeling gold;
b. de beroepspensioenregeling wordt gewijzigd met als doel om te voldoen aan het nieuwe kader zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen; en
c. er geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214c.
2. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de risico-gecorrigeerde economische scenario’s die worden gebruikt bij de berekening van de transitie-effecten, bedoeld in artikel 145e, vijfde lid, en de collectieve waardeoverdracht indien gebruik wordt gemaakt van de vba-methode, bedoeld in artikel 145m. Voordat de voordracht van de algemene maatregel van bestuur wordt gedaan vraagt Onze Minister het oordeel van de commissie, bedoeld in artikel 139, derde lid. De voordracht voor deze algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide Kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
1. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een pensioenfonds met ingang van uiterlijk 1 januari 2027 wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de beroepspensioenvereniging zendt uiterlijk op 1 januari 2025 de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan het pensioenfonds;
b. het pensioenfonds zendt uiterlijk op 1 juli 2025 het implementatieplan met inbegrip van het communicatieplan aan de toezichthouder.
2. Ten behoeve van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de uitvoering daarvan door een verzekeraar of premiepensioeninstelling met ingang van uiterlijk 1 januari 2027 wordt voldaan aan de volgende mijlpalen:
a. de beroepspensioenvereniging zendt uiterlijk op 1 oktober 2026 de gewijzigde beroepspensioenregeling en het transitieplan aan de verzekeraar of de premiepensioeninstelling;
b. de verzekeraar of premiepensioeninstelling dient uiterlijk op 1 oktober 2026 het implementatieplan in bij de toezichthouder.
1. In het transitieplan legt de beroepspensioenvereniging de keuzes, overwegingen en berekeningen die ten grondslag liggen aan de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten schriftelijk vast, alsmede de verantwoording waarom sprake is van een evenwichtige transitie.
2. Het transitieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. het karakter van de gewijzigde beroepspensioenregeling, bedoeld in artikel 28, tweede lid;
b. de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
c. de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden berekend per leeftijdscohort, op de wijze vastgelegd in artikel 145d;
d. de gemaakte afspraken over compensatie;
e. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, het financieringsplan voor deze compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate elke bron ingezet zal worden; en
f. voor zover van toepassing, de gemaakte afspraken over de initiële vulling van de solidariteitsreserve.
3. De beroepspensioenvereniging zendt het transitieplan binnen twee weken na de afronding aan de toezichthouder. De pensioenuitvoerder stelt het transitieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. De effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten worden berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
3. In afwijking van het eerste lid worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, indien:
a. de beroepspensioenregeling voor de wijziging het karakter heeft van een premieregeling of een kapitaalregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022;
b. de beroepspensioenregeling na de wijziging het karakter heeft van een flexibele premieregeling zonder solidariteitsreserve, een premie-uitkeringsregeling of een premie-kapitaalregeling; en
c. geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht, bedoeld in artikel 214c.
4. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
5. De pensioenuitvoerder stelt op de website een kwalitatieve toelichting op de transitie-effecten beschikbaar en verstrekt de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde op verzoek een berekening van de transitie-effecten per leeftijdscohort.
6. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Indien een beroepspensioenregeling afspraken bevat over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken, wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de beroepsgenoot heeft recht op compensatie als voor het leeftijdscohort waartoe de beroepsgenoot behoort compensatie is overeengekomen in de beroepspensioenregeling, waarbij niet is vereist dat de beroepsgenoot bij aanvang van de compensatieperiode reeds werkzaam was als beroepsgenoot;
b. de compensatie wordt tijdsevenredig aan de beroepsgenoot toegekend over de compensatieperiode, die aanvangt op de ingangsdatum van de gewijzigde beroepspensioenregeling en uiterlijk 31 december 2036 eindigt; en
c. de compensatie is gefinancierd op het moment dat de compensatie onvoorwaardelijk wordt toegekend.
2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder voor zover van toepassing de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over de compensatieperiode en de mogelijke effecten voor compensatie bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een nieuwe beroepspensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de gewezen beroepsgenoot die op grond van de beroepspensioenregeling recht heeft op premievrije voortzetting.
1. Indien de beroepspensioenregeling is ondergebracht bij een beroepspensioenfonds stelt de beroepspensioenvereniging, voor zover van toepassing, een vereniging van gewezen deelnemers die aantoont een substantieel gedeelte van alle gewezen deelnemers van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen of een vereniging van pensioengerechtigden die aantoont een substantieel gedeelte van alle pensioengerechtigden van het beroepspensioenfonds te vertegenwoordigen in de gelegenheid een oordeel uit te spreken over het transitieplan. Het oordeel wordt op een zodanig tijdstip gevraagd dat het van invloed kan zijn op de inhoud van het transitieplan en de daarin verantwoorde keuzes.
2. Een beroepspensioenfonds is gehouden om op verzoek van gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden mee te werken aan de verstrekking van informatie aan de gewezen deelnemers of pensioengerechtigden van het fonds over het voornemen tot oprichting, of over het bestaan, van een vereniging van gewezen deelnemers of een vereniging van pensioengerechtigden.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de voorwaarde dat een vereniging van gewezen deelnemers dan wel vereniging van pensioengerechtigden een substantieel gedeelte van de gewezen deelnemers respectievelijk pensioengerechtigden dient te vertegenwoordigen.
1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.
2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een beroepspensioenregeling sluiten en de uitvoering daarvan willen onderbrengen bij:
a. een beroepspensioenfonds, indien deze partijen daartoe voor 1 januari 2024 gezamenlijk een verzoek doen;
b. een verzekeraar of premiepensioeninstelling, indien deze partijen daartoe voor 1 januari 2025 gezamenlijk een verzoek doen.
3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een beroepspensioenregeling sluiten en de uitvoering daarvan willen onderbrengen bij:
a. een beroepspensioenfonds, indien deze partijen daartoe gezamenlijk voor 1 juli 2024 een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie;
b. een verzekeraar of premiepensioeninstelling, indien deze partijen daartoe gezamenlijk voor 1 januari 2026 een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In het implementatieplan legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregeling, alsmede de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het implementatieplan bevat in ieder geval de volgende onderdelen:
a. de technische uitvoerbaarheid van de beroepspensioenregeling;
b. de kosten die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;
c. de risico’s die verband houden met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;
d. de risicobeheersmaatregelen die worden getroffen in verband met de uitvoering van de beroepspensioenregeling;
e. de wijze waarop zal worden omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten;
f. de wijze waarop uitvoering zal worden gegeven aan de beroepspensioenregeling met inachtneming van de toepasselijke wet- en regelgeving, waaronder de gelijkebehandelingswetgeving;
g. een communicatieplan; en
h. de effecten van het toepassen van het financieel toetsingskader tijdens de transitie, bedoeld in artikel 145p, en van toeslagverlening tussen 1 juli 2022 en de aanvang van de transitie op grond van de verwachting dat zal worden overgegaan tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l.
3. Indien het implementatieplan wordt opgesteld door een beroepspensioenfonds legt het beroepspensioenfonds tevens vast, voor zover van toepassing, op welke wijze voorbereidingen worden getroffen voor en invulling zal worden gegeven aan de uitvoering van een besluit als bedoeld in artikel 145m.
4. De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin is een verzekeraar of premiepensioenstelling bevoegd een implementatieplan op te stellen dat zich uitstrekt tot meerdere pensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.
5. De pensioenuitvoerder dient het implementatieplan binnen twee weken na de afronding in bij de toezichthouder en stelt het implementatieplan op zijn website beschikbaar voor de deelnemer, gewezen deelnemer, gewezen partner en pensioengerechtigde.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In het communicatieplan, bedoeld in artikel 145h, tweede lid, onderdeel g, legt de pensioenuitvoerder schriftelijk vast dat en op welke wijze deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden worden geïnformeerd over de voor hen relevante gevolgen van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten.
2. Het communicatieplan bevat in ieder geval de wijze waarop deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, voor zover van toepassing, worden geïnformeerd over:
a. de hoogte van het reglementair te bereiken pensioen, de opgebouwde pensioenaanspraken of het pensioenrecht met en zonder wijziging van de beroepspensioenregeling, waarbij bij de informatie over de hoogte met wijziging van de beroepspensioenregeling rekening is gehouden met de effecten van de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Voor zover de informatie betrekking heeft op het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers, wordt deze informatie tevens weergegeven op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en
b. de mate waarin het verwacht scenario voor het reglementair te bereiken ouderdomspensioen voor deelnemers of de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen voor gewezen deelnemers zich na ingang kan ontwikkelen op basis van een pessimistisch scenario, een verwacht scenario en een optimistisch scenario; en
c. indien afspraken zijn gemaakt over compensatie in de vorm van het toekennen van extra pensioenaanspraken aan deelnemers, de inhoud van deze afspraken en het financieringsplan voor de compensatie waarbij inzichtelijk wordt gemaakt in welke mate welke bron ingezet zal worden.
3. De pensioenuitvoerder verstrekt de informatie aan deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden, bedoeld in het tweede lid, en de overige relevante informatie bij de transitie, voorafgaand aan het tijdstip bedoeld in artikel 214g, tweede lid.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
In aanvulling op artikel 35 wordt in de uitvoeringsovereenkomst, voor zover overeengekomen, een regeling opgenomen met betrekking tot de toekenning en financiering van de compensatie aan deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken.
1. De wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 145c, tweede lid, onderdeel b, houdt voor beroepspensioenfondsen in dat na de wijziging van de beroepspensioenregeling door collectieve waardeoverdracht de waarde van de pensioenaanspraken en pensioenrechten wordt aangewend bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig de gewijzigde beroepspensioenregeling, tenzij dit onevenredig ongunstig zou zijn voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden, pensioengerechtigden of de beroepspensioenvereniging.
2. Het besluit van de beroepspensioenvereniging om het beroepspensioenfonds niet te verzoeken over te gaan tot collectieve waardeoverdracht moet evenwichtig zijn en alle relevante belangen moeten in acht zijn genomen. De onderbouwing van dit besluit wordt opgenomen in het transitieplan.
3. Het beroepspensioenfonds meldt de beroepspensioenvereniging of de analyse en de onderbouwing voor het afzien van collectieve waardeoverdracht wordt gedeeld en informeert de organen van het beroepspensioenfonds hierover.
4. Indien de beroepspensioenvereniging een verzoek tot collectieve waardeoverdracht doet, wijst het beroepspensioenfonds het verzoek van de beroepspensioenvereniging alleen af indien:
a. sprake is van strijd met wettelijke voorschriften;
b. de effecten van de voorgenomen wijzigingen ten aanzien van het pensioen als geheel tot onevenwichtig nadeel zou leiden voor deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden; of
c. de waardeoverdracht niet uitvoerbaar is binnen de grenzen van een beheerste en integere bedrijfsvoering.
5. Bij de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in dit artikel, is, in afwijking van artikel 91, artikel 145l van toepassing.
6. Indien de wijziging van de beroepspensioenregeling betekent dat een beroepspensioenfonds overgaat van uitvoering van een beroepspensioenregeling die het karakter heeft van een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, naar uitvoering van een flexibele premieregeling, legt het beroepspensioenfonds binnen een jaar na de collectieve waardeoverdracht, bedoeld in artikel 145l, gepensioneerden de keuze voor tussen een vastgestelde of variabele uitkering. In afwijking van artikel 81, derde lid, is artikel 88 van overeenkomstige toepassing. De artikelen 55a, 58a, 58b, 58c en 75b zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Indien een beroepspensioenfonds niet overgaat tot een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, worden de pensioenaanspraken en pensioenrechten die voortvloeien uit de beroepspensioenregeling zoals die luidde voor de wijziging aangemerkt als een te onderscheiden financieel geheel. Hetgeen bij of krachtens de artikelen 121, 124 tot en met 137, 138, voor zover het de haalbaarheidstoets betreft, 140, 142, 144 en 149 is bepaald, wordt toegepast per financieel geheel.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een beroepspensioenfonds is op verzoek van de beroepspensioenvereniging bevoegd tot collectieve waardeoverdracht indien de waardeoverdracht ertoe strekt in verband met een wijziging van de beroepspensioenregeling de waarde van pensioenaanspraken of pensioenrechten aan te wenden bij het beroepspensioenfonds overeenkomstig die gewijzigde beroepspensioenregeling.
2. Het voornemen tot waardeoverdracht wordt door het beroepspensioenfonds, onverwijld nadat het besluit tot waardeoverdracht is genomen maar uiterlijk zes maanden voor de beoogde datum van waardeoverdracht, elektronisch gemeld aan de toezichthouder. De toezichthouder kan binnen die periode een verbod tot waardeoverdracht opleggen. De toezichthouder kan de termijn van zes maanden gemotiveerd verlengen met maximaal twee maal drie maanden. De toezichthouder richt een proces in voor de melding van de interne collectieve waardeoverdracht en schrijft voor welke stukken daarvoor benodigd zijn.
3. Het intern toezicht bij een beroepspensioenfonds houdt toezicht op de interne collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen en legt hierover verantwoording af in het bestuursverslag.
4. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen van het beroepspensioenfonds bij de waardeoverdracht. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.
5. Indien het verantwoordingsorgaan of een geleding binnen het verantwoordingsorgaan negatief adviseert over de voorgenomen collectieve waardeoverdracht, informeert het beroepspensioenfonds de beroepspensioenvereniging die het verzoek tot collectieve waardeoverdracht heeft gedaan hierover en vraagt de beroepspensioenvereniging het verzoek tot waardeoverdracht te heroverwegen met inachtneming van het advies van het verantwoordingsorgaan of een geleding van het verantwoordingsorgaan. De beroepspensioenvereniging onderbouwt het resultaat van de heroverweging.
6. Het beroepspensioenfonds heeft de goedkeuring nodig van de raad van toezicht voor elk voorgenomen besluit met betrekking tot de collectieve waardeoverdracht met inbegrip van het aanwenden van het vermogen bij de waardeoverdracht. Artikel 110a, vierde, achtste en negende lid, is van overeenkomstige toepassing.
7. Bij de collectieve waardeoverdracht wordt de overdrachtswaarde door het beroepspensioenfonds zodanig vastgesteld dat de voor mannen en vrouwen te verwerven pensioenrechten gelijk zijn waarbij aan het vereiste van collectieve actuariële gelijkwaardigheid op basis van dezelfde grondslagen wordt voldaan.
8. Elk beding strijdig met dit artikel is nietig.
9. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Voor de waardering van pensioenaanspraken en pensioenrechten bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l en het aanwenden van het vermogen maakt een beroepspensioenfonds gebruik van de vba-methode of van de standaardmethode.
2. Bij toepassing van de vba-methode is per leeftijdscohort de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten na de collectieve waardeoverdracht minimaal gelijk aan de marktwaarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor de collectieve waardeoverdracht.
3. Een beroepspensioenfonds is bij een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l bevoegd om op verzoek van de werkgever het vermogen, met uitzondering van het minimaal vereist eigen vermogen, van het beroepspensioenfonds aan te wenden voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers door het toekennen van extra pensioenaanspraken, mits:
a. bij toepassing van de vba-methode: voor het aanwenden van het vermogen ten behoeve van de compensatie van deelnemers reeds zonder toedeling van de compensatie aan de in het tweede lid genoemde voorwaarde is voldaan;
b. bij toepassing van de standaardmethode: voor de initiële vulling van een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve of de compensatie van deelnemers enkel het vermogen wordt aangewend dat op het moment van de collectieve waardeoverdracht niet strekt ter dekking van de technische voorzieningen;
c. voor zover het vermogen wordt aangewend voor de compensatie van deelnemers, de verdelingsregels van het vermogen dat hiervoor wordt benut vastliggen.
4. Met inachtneming van het derde lid, aanhef, kan in afwijking van het derde lid, onder b, een beroepspensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 105% door waarden worden gedekt, ten hoogste 5% van de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten met het oog op een evenwichtige transitie als bedoeld in artikel 145c aanwenden voor het bijstellen van de transitie-effecten bedoeld in artikel 145d, eerste lid, mits:
a. de mogelijkheid van het bijstellen van de transitie-effecten is opgenomen in het transitieplan, bedoeld in artikel 145c;
b. het beroepspensioenfonds advies dan wel goedkeuring heeft verkregen van de medezeggenschapsorganen op grond van artikel 145l, vierde en zesde lid; en
c. advies is ingewonnen bij de commissie transitie-effecten standaardmethode, bedoeld in artikel 145n, indien de bijstelling van de transitie-effecten er toe leidt dat voor het leeftijdscohort met de meest negatieve transitie-effecten de transitie-effecten negatiever worden en het verantwoordingsorgaan hierover negatief heeft geadviseerd.
5. Het bijstellen van de transitie-effecten, bedoeld in het vierde lid, kan voor een pensioenfonds dat op het tijdstip van de collectieve waardeoverdracht een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 100% door waarden worden gedekt een bijstelling van de waarde van pensioenaanspraken en pensioenrechten inhouden, mits dit er niet toe leidt dat de waarde hoger wordt dan bij toepassing van de standaardmethode bij een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen voor 100% door waarden worden gedekt.
6. Een beroepspensioenfonds kan na een collectieve waardeoverdracht een solidariteitsreserve of risicodelingsreserve hebben die, in afwijking van de artikelen 28d of 28e, een omvang heeft van meer dan 15% van het geheel voor pensioen gereserveerd vermogen inclusief de solidariteitsreserve of risicodelingsreserve. Voor deze reserve geldt de eis van de maximale omvang van 15% op 1 januari 2037 of zoveel eerder als de omvang van de reserve maximaal 15% is gaan bedragen. Voor het uitdelen van het vermogen boven de maximale omvang van 15% kan worden afgeweken van artikel 28d, derde lid, of artikel 28e, derde lid.
7. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel over in ieder geval de in het eerste lid genoemde vba-methode en standaardmethode.
1. Er is een onafhankelijke commissie transitie-effecten standaardmethode.
2. De commissie transitie-effecten standaardmethode heeft tot taak het adviseren van beroepspensioenfondsen die invaren met toepassing van de standaardmethode wanneer het verantwoordingsorgaan negatief heeft geadviseerd over de bijstelling van de transitie-effecten en die bijstelling ertoe leidt dat voor het leeftijdscohort met de meest negatieve transitie-effecten de transitie-effecten negatiever worden.
3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. Een beroepspensioenfonds dat naar verwachting zal overgaan op een collectieve waardeoverdracht als bedoeld in artikel 145l, kan in de periode tot die collectieve waardeoverdracht plaatsvindt, in afwijking van de artikelen 133, 134, of 135, eerste en derde lid, afzien van het jaarlijks indienen van een herstelplan en kan in plaats daarvan jaarlijks een concreet en haalbaar overbruggingsplan indienen dat voldoet aan de daarvoor gestelde voorwaarden.
2. In afwijking van het eerste lid kan een beroepspensioenfonds dat op 1 juli 2025 geen implementatieplan heeft ingediend bij de toezichthouder geen overbruggingsplan indienen voor de jaren 2025 en 2026.
3. In het overbruggingsplan beschrijft het beroepspensioenfonds de financiële situatie van het beroepspensioenfonds in de periode tot het beroepspensioenfonds overgaat tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk op 1 januari 2027. Het uitgangspunt voor de beschrijving is de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar.
4. Een beroepspensioenfonds:
a. onderbouwt in het overbruggingsplan:
1°. waarom het vanuit het belang van deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden een overbruggingsplan indient;
2°. hoe de premiedekkingsgraad bijdraagt aan de financiële positie van het beroepspensioenfonds;
3°. hoe zal worden voldaan aan de vereisten van het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen indien het beroepspensioenfonds niet of niet meer gebruik maakt van de regeling voor overbruggingsplannen; en
4°. hoe het rekening heeft gehouden met generatie-effecten in termen van netto-profijt die ontstaan door het indienen van een overbruggingsplan; en
b. stelt informatie over het overbruggingsplan en de onderbouwing daarvan tijdig ter beschikking van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden of verstrekt deze informatie tijdig.
5. Het beroepspensioenfonds stelt het verantwoordingsorgaan in de gelegenheid advies uit te brengen over de vaststelling van het overbruggingsplan. Ten aanzien van dit advies zijn de artikelen 110e, vijfde, zesde en zevende lid, en 211a van overeenkomstige toepassing.
6. Voor de toepassing van artikel 135 telt de vaststelling van een beleidsdekkingsgraad in de periode dat op grond van dit artikel geen herstelplan wordt ingediend mee voor de bepaling hoe veel maal opeenvolgend sprake is van een beleidsdekkingsgraad onder het minimaal vereist eigen vermogen.
7. Artikel 132, tweede lid, onderdeel a en b, is niet van toepassing zolang een beroepspensioenfonds een overbruggingsplan indient. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de toeslagverlening in die situatie.
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels worden gesteld met betrekking tot de overbruggingsplannen.
1. Een beroepspensioenfonds dat van plan is een overbruggingsplan in te dienen voor het jaar 2023 meldt dit voor 1 april 2023 bij de toezichthouder. Een beroepspensioenfonds dat na een of meer jaren overbruggingsplannen te hebben ingediend, in een jaar in plaats van een overbruggingsplan een herstelplan indient bij toezichthouder, doet dit binnen drie maanden na de in het tweede lid, onderdeel b of c, genoemde tijdstippen.
2. Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan ter instemming in bij de toezichthouder nadat het beroepspensioenfonds de dekkingsgraad heeft vastgesteld op 31 december van enig jaar, Het beroepspensioenfonds dient het overbruggingsplan in:
a. in het jaar 2023: uiterlijk 1 september 2023;
b. in de jaren 2024 en 2025: uiterlijk 1 juli 2024 respectievelijk 2025; en
c. in het jaar 2026: uiterlijk 1 april 2026.
3. Het overbruggingsplan heeft steeds een looptijd tot het tijdstip waarop het beroepspensioenfonds verwacht over te gaan tot collectieve waardeoverdracht maar uiterlijk 1 januari 2027.
4. Indien het beroepspensioenfonds op 31 december van enig jaar een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 90% door waarden worden gedekt, neemt het binnen drie maanden na het tijdstip waarop het overbruggingsplan moet zijn ingediend maatregelen waardoor de dekkingsgraad van het beroepspensioenfonds direct zodanig wordt dat de technische voorzieningen voor 90% door waarden worden gedekt.
5. Indien een beroepspensioenfonds dat nog geen implementatieplan heeft ingediend een dekkingsgraad heeft waarbij de technische voorzieningen voor minder dan 95% door waarden worden gedekt, werkt het, eventueel in aanvulling op het vierde lid, in het overbruggingsplan uit hoe het in de looptijd van het overbruggingsplan zal komen tot een dekkingsgraad waarbij de technische voorzieningen minimaal voor 95% door waarden worden gedekt.
6. In de overbruggingsplannen die worden ingediend nadat het beroepspensioenfonds het implementatieplan heeft ingediend werkt het beroepspensioenfonds, eventueel in aanvulling op het vierde lid, onderbouwd uit hoe het zal komen tot een specifieke invaardekkingsgraad voor het beroepspensioenfonds. De invaardekkingsgraad is de dekkingsgraad die een beroepspensioenfonds nodig heeft om te komen tot een verantwoorde, uitlegbare en evenwichtige overstap naar de uitvoering van de gewijzigde beroepspensioenregelingen en is een financiële uitwerking van de besluitvorming over de gewijzigde beroepspensioenregelingen en de compensatie.
7. Voor zover het bij de maatregelen die in het overbruggingsplan zijn opgenomen een vermindering van pensioenaanspraken en pensioenrechten betreft, worden deze voor zover het betreft een vermindering die betrekking heeft op:
a. het vierde lid: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct ofwel in beginsel evenredig gespreid in de tijd doorgevoerd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn wordt doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend;
b. het vijfde lid in het overbruggingsplan voor het jaar 2023 of 2024: evenredig gespreid in de tijd gedurende maximaal de termijn die wordt gebruikt voor het overbruggingsplan, waarbij de eerste termijn direct in de technische voorzieningen wordt verwerkt en doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend; en
c. het zesde lid in de overbruggingsplannen voor de jaren 2024, 2025 of 2026: direct in de technische voorzieningen verwerkt en direct doorgevoerd in het jaar waarin het overbruggingsplan is ingediend.
NNN
In artikel 146, tweede lid, wordt «ten aanzien van voorlichting» vervangen door «ten aanzien van voorlichting in ruime zin» en wordt «de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid» vervangen door «de uitvoering van flexibele premieregelingen met beleggingsvrijheid».
OOO
In artikel 171, eerste lid, wordt «26, 35» vervangen door «26, 28a, 28b, 28c, 35», wordt «46 tot en met 59» vervangen door «46 tot en met 59c», wordt «62, 63, 63a» vervangen door «62, 62a, 63, 63a, 63b», wordt «91, tweede en achtste lid, 92, tweede en zevende lid»» vervangen door «91, tweede en vierde lid, 92, tweede en vierde lid», wordt «107, 108» vervangen door «107, 107a, 108», wordt «116, 117, 118» vervangen door «118» en wordt «123, 124» vervangen door «123, 145f, tweede lid, 145h, 145i, 145j, 145k, derde en vierde lid, 145l, tweede tot en met zevende en negende lid, 145o, derde tot en met zesde lid, en 145p, tweede en vierde lid».».
PPP
In artikel 214a, eerste lid, wordt «Artikel 66, zesde lid» vervangen door «Artikel 66, vijfde lid».
QQQ
Voor artikel 215 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:
1. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 78, zevende lid, 80, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, en 145l, zevende lid, zijn van toepassing op pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2007 zijn opgebouwd.
2. De artikelen 72, vierde en vijfde lid, 74, eerste lid, 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, en 89a, derde lid, kunnen van toepassing zijn op pensioenaanspraken die voor 1 januari 2007 zijn opgebouwd indien dit is overeengekomen in de beroepspensioenregeling.
3. Artikel 80a, vierde lid, is van toepassing op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd vanaf 1 januari 2015 en kan van toepassing zijn op pensioenaanspraken die zijn opgebouwd voor 1 januari 2015 indien dit in de beroepspensioenregeling is overeengekomen.
4. Voor de toepassing van de artikelen 91, 92 en 145l is op pensioenaanspraken die voor de in het eerste lid genoemde datum zijn opgebouwd de eis van individuele actuariële gelijkwaardigheid, bedoeld in artikel 82, vierde lid, van toepassing, tenzij in de beroepspensioenregeling is overeengekomen dat de voorwaarden, bedoeld in de artikelen 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing zijn.
5. Voor zover het bij de toepassing van de artikelen 88, eerste lid, 89, eerste lid, 89a, eerste en tweede lid, 91, eerste lid, 92, eerste lid, of 145l, eerste lid, pensioenaanspraken betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd zijn de artikelen 88, eerste lid, onderdeel b, 89, eerste lid, onderdeel a, 89a, derde lid, 91, tweede lid, onderdeel b, 92, tweede lid, onderdeel b, of 145l, zevende lid, van toepassing indien het recht op die premievrije voortzetting is ontstaan op of na 1 januari 2006.
1. In afwijking van artikel 23 mag de door of voor een deelnemer verschuldigde premie tot het moment van beëindiging van de deelneming een met de leeftijd oplopend percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedragen, mits:
a. op 31 december 2022 sprake was van een premieregeling met een met de leeftijd oplopend premiepercentage of een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, met een met de leeftijd oplopend premiepercentage ondergebracht bij een verzekeraar;
b. de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen op de dag voordat voor nieuwe deelnemers een beroepspensioenregeling geldt waarbij de premie conform artikel 23 voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen bedraagt, doch uiterlijk op 31 december 2026; en
c. de beroepspensioenregeling niet het karakter heeft van een solidaire premieregeling.
2. In aanvulling op de artikelen 49, eerste lid, en 50, eerste lid, verstrekt de pensioenuitvoerder de deelnemer jaarlijks en bij beëindiging van de deelneming informatie over het hanteren van een met de leeftijd oplopend premiepercentage en de mogelijke effecten bij beëindiging van de deelneming en het aangaan van een solidaire pensioenregeling. De pensioenuitvoerder stelt deze informatie tevens op zijn website beschikbaar voor de deelnemer.
3. Indien op of na 1 januari 2027 de beroepspensioenregeling zodanig wordt gewijzigd dat de door of voor een deelnemer verschuldigde premie niet langer een met de leeftijd oplopend premiepercentage bedraagt maar een voor alle deelnemers gelijk premiepercentage maakt de beroepspensioenvereniging de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten voor deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden per leeftijdscohort inzichtelijk.
4. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een solidaire premieregeling of een flexibele premieregeling met risicodelingsreserve worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, berekend door het netto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het netto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het netto profijt is het verschil tussen de marktwaarde van de te verwachten pensioenuitkeringen en de marktwaarde van de toekomstige premie-inleg.
5. Indien de beroepspensioenregeling na de wijziging, bedoeld in het derde lid, het karakter heeft van een flexibele premieregeling zonder risicodelingsreserve of een premie-uitkeringsregeling worden de effecten van de wijziging van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten, berekend door het bruto profijt van het ongewijzigd voortzetten van de beroepspensioenregeling af te zetten tegen het bruto profijt van het wijzigen van de beroepspensioenregeling en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten. Het bruto profijt is de contante waarde van de toekomstige premie-inleg.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het vierde en vijfde lid over in ieder geval het berekenen van de marktwaarde, de te verwachten pensioenuitkeringen en de toekomstige premie-inleg.
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overgangstijdstip verstaan: het tijdstip waarop de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling om te voldoen aan de regels omtrent het nabestaandenpensioen zoals geïntroduceerd met de Wet toekomst pensioenen maar uiterlijk 1 januari 2027.
2. Een persoon die vóór het overgangstijdstip kwalificeerde als partner zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op de dag voor de datum van inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel A, van de Wet toekomst pensioenen, blijft als partner in de zin van de Wet verplichte beroepspensioenregeling aangemerkt zo lang de betreffende relatie tussen de persoon en de beroepsgenoot of gewezen beroepsgenoot wordt voortgezet.
3. Een persoon die voor het overgangstijdstip als partner begunstigde was voor partnerpensioen op opbouwbasis blijft begunstigde voor de tot het overgangstijdstip opgebouwde aanspraak op partnerpensioen.
4. Artikel 32, eerste lid, onderdeel d, is niet van toepassing op een wezenpensioen waarvan de ingangsdatum ligt voor het overgangstijdstip of dat is opgebouwd voor dat tijdstip.
5. Artikel 66, vierde lid, zoals dat komt te luiden na de inwerkingtreding van artikel VII, onderdeel GG, onder 4, van de Wet toekomst pensioenen en artikel 73a zijn van toepassing indien het einde van de deelneming ligt vanaf het overgangstijdstip.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.
1. In afwijking van artikel 28 kan opbouw van pensioenaanspraken in een uitkeringsregeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, zoals dat artikel luidde op 31 december 2022, ook vanaf 1 januari 2023 worden voortgezet indien:
a. de uitkeringsregeling wordt uitgevoerd door een beroepspensioenfonds dat een beëindigde beroepspensioenregeling uitvoert en de beroepspensioenvereniging heeft opgehouden te bestaan;
b. het pensioenaanspraken voor ouderdomspensioen betreft die als gevolg van een premievrije voortzetting van die pensioenaanspraken worden opgebouwd;
c. het recht op de premievrije voortzetting is ontstaan voor 1 januari 2023.
2. Indien sprake is van premievrije voortzetting in de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid, kan, in afwijking van artikel 32 en artikel 214e, de regeling van het nabestaandenpensioen ongewijzigd worden voortgezet.
1. De Wet verplichte beroepspensioenregeling, zoals die luidde op de dag voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen, blijft van toepassing tot het tijdstip dat de pensioenuitvoerder overgaat op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling, maar uiterlijk tot 1 januari 2027. In afwijking van de vorige zin zijn vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van artikel VII, onderdelen A, X, Y, Z, AA, CC, YY, ZZ, AAA, JJJ, MMM en QQQ van de Wet toekomst pensioenen van toepassing:
a. de artikelen 1, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 59, 59a, 59b, 59c, 60, 61, 62a, 107a, 109a, 110e, voor zover het betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen, 139, 214c, voor zover het betreft het overgangsrecht voor artikel 145l, 214d en 214g; en
b. hoofdstuk 5a.
2. De pensioenuitvoerder vermeldt het tijdstip van overgang op uitvoering van een gewijzigde beroepspensioenregeling op zijn website en meldt het aan de toezichthouder.
In artikel 21, vierde lid, van de Wet privatisering ABP wordt «de artikelen 5, 6, 7, 8, 14» vervangen door «de artikelen 5, 6, 7, 14» en wordt «en 39, zesde en zevende lid,» vervangen door «, 39, zesde lid en 39a».
Artikel II, onderdelen B, C, E en F, van de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd vervalt.
Artikel IV, onderdeel Y, van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd vervalt.
Artikel 113a van de Wet op het notarisambt wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «4 tot en met 8» gewijzigd in «4 tot en met 7» en wordt «17 tot en met 21 en 25» vervangen door «17 tot en met 21, 25 en 39a».
2. In het vijfde lid wordt «artikel 8, eerste lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000» vervangen door «artikel 17 van de Pensioenwet».
De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:
A
Aan artikel 1, eerste lid, onderdeel d, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd «zoals dat artikel luidde op 31 december 2022.».
B
Aan artikel 13, vijfde lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma toegevoegd «zoals dat artikel luidde op 31 december 2022.».
C
In artikel 13d, eerste lid, wordt na «artikel 18a, zevende lid, van de Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,zoals dat artikel luidde op 31 december 2022,».
D
In artikel 14, derde lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,zoals deze luidde op 31 december 2022,».
E
In artikel 45a, tweede lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,zoals deze luidde op 31 december 2022,».
F
In artikel 90a, tweede lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,zoals deze luidde op 31 december 2022,».
G
In artikel 163h, tweede lid, wordt na «Wet op de loonbelasting 1964» ingevoegd «,zoals deze luidde op 31 december 2022,».
H
In artikel 165, wordt na «jaren» ingevoegd «tot en met het jaar 2022».
1. Indien artikel I, onderdeel DDDD, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, wordt in het kopje van artikel XI en in de aanhef van dat artikel voor «Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers» steeds gelezen «Algemene pensioen- en uitkeringswet 2021».
2. Indien artikel I, onderdelen N, QQ, EEE en CCCC, van de Wet aanpassing Appa en enkele andere wetten 2021 eerder in werking treedt of is getreden dan artikel XI, vervallen de onderdelen C, E, F en G van artikel XI, onder verlettering van de onderdelen D en H tot de onderdelen C en D.
Onze Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen zendt aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk:
a. binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze wet, voor zover het betreft de voorschriften tijdens de transitieperiode, bedoeld in hoofdstuk 6b van de Pensioenwet en hoofdstuk 5a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de geschilleninstantie, bedoeld in artikel 48c van de Pensioenwet en artikel 59c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
b. binnen vier jaar na het einde van de transitieperiode, waarbij in het bijzonder aandacht zal worden besteed aan het kader voor de pensioenovereenkomsten, de wijzigingen ten aanzien van het nabestaandenpensioen en het fiscale kader waaronder ook het harmoniseren van het fiscale kader van de tweede en derde pensioenpijler; en
c. in het jaar 2038, voor zover het betreft het overgangsrecht voor de progressieve premie in artikel 220e van de Pensioenwet en artikel 214c van de Wet verplichte beroepspensioenregeling.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,
De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-36067-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.