De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat in het pensioenakkoord van 2019 een van de belangrijkste eisen en
afspraken was dat er een goede regeling zou komen zodat mensen met een zwaar beroep
op tijd kunnen stoppen met werken;
constaterende dat voor deze eis veel is gedemonstreerd en dat het nakomen van deze
afspraak voor mensen met fysiek of mentaal zware beroepen, zoals verpleegkundigen,
bouwvakkers en politieagenten en hun vakbonden een harde eis was;
constaterende dat de tijdelijke regeling, de Regeling voor vervroegde uittreding (RVU),
die als overbrugging diende totdat er een goede permanente regeling was, totaal tekortschiet;
slechts enkele duizenden kunnen hiervan gebruikmaken, en degenen die ervan gebruikmaken
hebben veelal een hoog inkomen en/of academische opleiding en zijn dus niet de beoogde
doelgroep, en de regeling loopt af in 2025 zonder zicht op een structurele opvolging;
constaterende dat de Wtp een uitwerking zou moeten zijn van het pensioenakkoord en
dus de afspraken daaruit zou moeten eerbiedigen, wat nu niet het geval is omdat er
geen enkel concreet zicht is op een structurele regeling waardoor mensen met zware
beroepen niet door hoeven te werken tot ze erbij neervallen;
constaterende dat er veel onrust is ontstaan onder werknemers met zware beroepen en
hun bonden, zoals de Nederlandse Politiebond, over het ontbreken van deze structurele
regeling en het breken van de beloftes uit het pensioenakkoord, en dit bijdraagt aan
het verdere verlies aan vertrouwen in de politiek;
verzoekt de regering voor de stemming over de Wtp een ruimhartige en daadwerkelijk
bruikbare regeling te maken zodat mensen op tijd kunnen stoppen met werken,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Kent