36 063 Wijziging van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104) (Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen aan te passen in verband met de implementatie van Richtlijn (EU) 2021/514 van de Raad van 22 maart 2021 tot wijziging van Richtlijn 2011/16/EU betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen (PbEU 2021, L 104);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

r. gezamenlijke audit:

een administratief onderzoek dat gezamenlijk door de bevoegde autoriteiten van twee of meer lidstaten wordt uitgevoerd, en verband houdt met een of meer personen van gezamenlijk of complementair belang voor de bevoegde autoriteiten van die lidstaten;

s. gegevensinbreuk:

een inbreuk op de beveiliging die leidt tot vernietiging, verlies, wijziging of elk voorval van ongepaste of ongeoorloofde inzage, openbaarmaking of gebruik van inlichtingen, met inbegrip van persoonsgegevens die worden doorgegeven, opgeslagen of anderszins verwerkt, als gevolg van opzettelijke onwettige handelingen, nalatigheid of ongevallen, waarbij geldt dat een gegevensinbreuk betrekking kan hebben op de vertrouwelijkheid, de beschikbaarheid en de integriteit van gegevens.

B

In artikel 2a, zesde lid, wordt «10e en 10h» vervangen door «10e, 10h, 10j en 10l».

C

Na artikel 2d wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2e

Voor de toepassing van dit artikel, artikel 6g, artikel 8, eerste lid, hoofdstuk II, afdeling 4ac, en de daarop berustende bepalingen en artikel 11 wordt verstaan onder:

a. platform:

een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU;

b. platformexploitant:

een entiteit als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

c. uitgesloten platformexploitant:

een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

d. rapporterende platformexploitant:

een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

e. gekwalificeerde platformexploitant buiten de Unie:

een platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

f. gekwalificeerd niet-Unierechtsgebied:

een niet-Unierechtsgebied als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

g. van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten:

een overeenkomst tussen de bevoegde autoriteiten van een lidstaat en een niet-Unierechtsgebied als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

h. relevante activiteit:

een activiteit als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

i. gekwalificeerde relevante activiteiten:

relevante activiteiten als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 9, van Richtlijn 2011/16/EU;

j. tegenprestatie:

een compensatie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 10, van Richtlijn 2011/16/EU;

k. persoonlijke dienst:

een dienst als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 11, van Richtlijn 2011/16/EU;

l. verkoper:

een gebruiker van een platform als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 1, van Richtlijn 2011/16/EU;

m. actieve verkoper:

een verkoper als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

n. te rapporteren verkoper:

een actieve verkoper als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 3, van Richtlijn 2011/16/EU;

o. uitgesloten verkoper:

een verkoper als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel B, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

p. entiteit:

een rechtspersoon of een juridische constructie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 1, eerste zin, van Richtlijn 2011/16/EU;

q. gelieerde entiteit van een entiteit:

een entiteit die tot de andere entiteit in een verhouding staat als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 1, tweede tot en met vierde zin, van Richtlijn 2011/16/EU;

r. overheidsinstantie:

een instantie als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 2, van Richtlijn 2011/16/EU;

s. btw-identificatienummer:

het unieke nummer, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 4, van Richtlijn 2011/16/EU;

t. hoofdadres:

het adres, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 5, van Richtlijn 2011/16/EU;

u. rapportageperiode:

het kalenderjaar, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 6, van Richtlijn 2011/16/EU;

v. eigendomslijst:

alle onroerende zaken als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 7, van Richtlijn 2011/16/EU;

w. identificatiecode van de financiële rekening:

het identificatienummer of referentienummer, bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel C, onder 8, van Richtlijn 2011/16/EU;

x. goederen:

alle materiële zaken.

D

Na artikel 5 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5bis

  • 1. Voor een verzoek als bedoeld in artikel 5 zijn de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang indien de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat op het moment van het verzoek van oordeel is dat er overeenkomstig haar nationale wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek.

  • 2. Om het verwachte belang van de verzochte inlichtingen aan te tonen, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat ten minste de volgende inlichtingen aan Onze Minister:

    • a. het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en

    • b. een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van haar nationale wetgeving.

  • 3. Indien een verzoek als bedoeld in artikel 5 betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, verstrekt de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat aan Onze Minister ten minste de volgende inlichtingen:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van de groep;

    • b. een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving niet hebben nageleefd;

    • c. een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen; en

    • d. in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.

E

Artikel 5a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Bij een verzoek om inlichtingen van de bevoegde autoriteit van een lidstaat verstrekt Onze Minister de inlichtingen, bedoeld in artikel 5, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden na de datum van ontvangst van het verzoek. Indien Onze Minister niet binnen die termijn van drie maanden aan het verzoek kan voldoen, deelt hij de redenen hiervoor onmiddellijk, en in elk geval uiterlijk drie maanden na ontvangst van het verzoek, mee aan de bevoegde autoriteit van een verzoekende lidstaat met vermelding van de datum waarop hij denkt aan het verzoek te kunnen voldoen, waarbij geldt dat aan het verzoek uiterlijk zes maanden na de datum van ontvangst van het verzoek dient te worden voldaan. In afwijking van de eerste en tweede zin verstrekt Onze Minister inlichtingen die reeds in zijn bezit zijn binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek.

2. Het vijfde lid vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot vijfde lid.

F

Artikel 6b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt «de inlichtingen» vervangen door «alle inlichtingen».

b. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. royalty’s.

2. Het derde lid, tweede zin, vervalt.

G

Artikel 6d wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt na «reeks van transacties,» ingevoegd «alsook alle andere inlichtingen die voor de bevoegde autoriteit van de lidstaat nuttig kunnen zijn bij de evaluatie van een mogelijk belastingrisico,» en wordt «die samenvatting» vervangen door «die verstrekking».

2. Het vijfde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt na «bedoeld in het eerste lid» ingevoegd «, onverwijld zodra de voorafgaande grensoverschrijdende ruling of voorafgaande verrekenprijsafspraak is afgegeven of gemaakt, gewijzigd of hernieuwd en».

b. In de onderdelen a en b wordt na «hernieuwd:» ingevoegd «uiterlijk».

H

Aan hoofdstuk II, afdeling 2, wordt een artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 6g

  • 1. Onze Minister verstrekt op grond van Richtlijn 2011/16/EU de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU en, indien de te rapporteren verkoper onroerende zaken verhuurt, in ieder geval aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin de onroerende zaak is gelegen, automatisch de gegevens en inlichtingen, bedoeld in de artikelen 10j, tweede, derde en vierde lid, en 10l, derde en vijfde lid.

  • 2. Onze Minister verstrekt de gegevens en inlichtingen uiterlijk twee maanden na het einde van de rapportageperiode waarop de op de rapporterende platformexploitant toepasselijke rapportageverplichtingen betrekking hebben.

I

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt na «6f» ingevoegd «, 6g».

2. Het tweede lid, tweede zin, komt te luiden: Indien Onze Minister van oordeel is dat er geen administratief onderzoek nodig is, deelt hij de bevoegde autoriteit van de verzoekende lidstaat onmiddellijk de redenen daarvoor mee.

J

In artikel 8a, derde lid, tweede zin, wordt na «autoriteit» ingevoegd «binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van het voorstel».

K

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, eerste zin, wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Onze Minister kan door de bevoegde autoriteit van een verzoekende staat worden verzocht, ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, dat door de bevoegde autoriteit van die verzoekende staat gemachtigde ambtenaren overeenkomstig de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen:

b. In de onderdelen a en b vervalt «kunnen».

c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. deelnemen aan onderzoeken die in Nederland worden uitgevoerd, waar passend met gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

2. Onder vernummering van het tweede en derde lid tot derde en vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Onze Minister reageert op een verzoek als bedoeld in het eerste lid binnen een termijn van zestig dagen na ontvangst van dat verzoek. Hij deelt de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat de inwilliging van het verzoek of de gemotiveerde weigering ervan mee.

3. Het derde lid (nieuw) komt te luiden:

  • 3. Indien door de bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gemachtigde ambtenaren deelnemen aan een onderzoek, al dan niet met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, kunnen zij met inachtneming van de door Nederland vastgestelde procedurele regelingen personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

L

In hoofdstuk II wordt na afdeling 4 een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 4BIS. GEZAMENLIJKE AUDITS

Artikel 10bis

  • 1. Onze Minister kan door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten worden verzocht een gezamenlijke audit uit te voeren.

  • 2. Onze Minister reageert op het verzoek binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van dat verzoek. Onze Minister kan het verzoek om gemotiveerde redenen verwerpen.

  • 3. Een gezamenlijke audit die in Nederland plaatsvindt, wordt uitgevoerd op een vooraf door Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten overeengekomen en gecoördineerde wijze, met inbegrip van taalregelingen, en in overeenstemming met de Nederlandse wetgeving en de in Nederland geldende procedures.

  • 4. Onverminderd het derde lid:

    • a. kunnen de door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten gemachtigde ambtenaren, in samenspraak met de ambtenaren van de rijksbelastingdienst of andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, personen ondervragen en bescheiden onderzoeken;

    • b. wordt bewijsmateriaal dat tijdens de activiteiten van een gezamenlijke audit is verzameld, ook wat betreft de toelaatbaarheid daarvan, beoordeeld onder dezelfde juridische voorwaarden als in het geval dat de audit alleen in Nederland was uitgevoerd;

    • c. heeft een persoon die aan een gezamenlijke audit wordt onderworpen of erdoor wordt geraakt, dezelfde rechten en plichten als in het geval dat de audit alleen in Nederland was uitgevoerd.

  • 5. Onze Minister wijst een vertegenwoordiger aan die voor Nederland wordt belast met het toezicht op en de coördinatie van de activiteiten van een gezamenlijke audit in Nederland.

  • 6. De rechten en plichten van door de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten gemachtigde ambtenaren die deelnemen aan een gezamenlijke audit in Nederland worden, in geval van hun aanwezigheid bij die activiteiten, vastgesteld overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. De ambtenaren zijn gehouden aan de Nederlandse wetgeving en oefenen in ieder geval geen bevoegdheden uit die verder gaan dan de bevoegdheden die aan hen krachtens de wetgeving van hun lidstaat zijn verleend.

Artikel 10ter

  • 1. Indien wordt overgegaan tot een gezamenlijke audit als bedoeld in artikel 10bis, eerste lid, streeft Onze Minister ernaar met de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten overeenstemming te bereiken over:

    • a. de feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de gezamenlijke audit; en

    • b. de fiscale positie van de geauditeerde persoon op basis van de resultaten van de gezamenlijke audit.

  • 2. De bevindingen van de gezamenlijke audit worden opgenomen in een eindverslag.

  • 3. In het eindverslag worden ook de punten opgenomen waarover Onze Minister en de bevoegde autoriteit van een of meer verzoekende lidstaten het eens zijn. Deze punten worden in aanmerking genomen bij de relevante instrumenten die Onze Minister naar aanleiding van de gezamenlijke audit kan uitvaardigen.

  • 4. De geauditeerde persoon wordt binnen zestig dagen na het uitbrengen van het eindverslag in kennis gesteld van het resultaat van de gezamenlijke audit en krijgt een kopie van dat eindverslag.

  • 5. De handelingen die Onze Minister verricht naar aanleiding van een gezamenlijke audit, alsmede eventuele verdere procedures, vinden plaats overeenkomstig de Nederlandse wetgeving.

M

In artikel 10g, eerste lid, wordt na «31» ingevoegd «, 32 bis».

N

In hoofdstuk II worden na afdeling 4ab twee afdelingen ingevoegd, luidende:

AFDELING 4AC. VERPLICHTINGEN TEN BEHOEVE VAN DE VERZAMELING EN VERIFICATIE VAN INLICHTINGEN OVER VERKOPERS DOOR RAPPORTERENDE PLATFORMEXPLOITANTEN EN DE RAPPORTAGE DAARVAN

Artikel 10i

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden verzamel- en verificatievereisten gesteld aan rapporterende platformexploitanten als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, met het oog op het door die platformexploitanten rapporteren van gegevens en inlichtingen als bedoeld in de artikelen 10j tot en met 10l, alsmede regels met betrekking tot de wijze waarop die gegevens en inlichtingen aan Onze Minister worden verstrekt.

Artikel 10j

  • 1. Een rapporterende platformexploitant die niet kiest voor rapportage in een andere lidstaat als bedoeld in artikel 10k rapporteert aan Onze Minister de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin een verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt, ingeval die rapporterende platformexploitant fiscaal ingezetene is van Nederland of, indien dat niet het geval is, voldoet aan de voorwaarde dat:

    • a. hij is opgericht naar Nederlands recht;

    • b. de plaats van de werkelijke leiding zich in Nederland bevindt; of

    • c. hij een vaste inrichting in Nederland heeft en geen gekwalificeerde platformexploitant buiten de Europese Unie is.

  • 2. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot de rapporterende platformexploitant zelf:

    • a. de naam, het geregistreerde kantooradres, het fiscale identificatienummer en, in voorkomend geval, het op grond van artikel 10l, tweede lid, toegewezen individuele registratienummer van de rapporterende platformexploitant;

    • b. de handelsnaam of -namen van het platform of de platformen waarover de rapporterende platformexploitant rapporteert.

  • 3. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die een andere relevante activiteit heeft verricht dan de verhuur van onroerende zaken:

    • a. de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU worden verzameld;

    • b. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • c. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • d. elke lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten waarvoor deze is betaald of gecrediteerd;

    • f. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode.

  • 4. De gegevens en inlichtingen, bedoeld in het eerste lid, zijn met betrekking tot elke te rapporteren verkoper die als relevante activiteit de verhuur van onroerende zaken heeft verricht:

    • a. de inlichtingen die op grond van bijlage V, deel II, onderdeel B, van Richtlijn 2011/16/EU worden verzameld;

    • b. de identificatiecode van de financiële rekening, voor zover bekend bij de rapporterende platformexploitant en voor zover de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU niet heeft bekendgemaakt dat zij niet voornemens is de identificatiecode van de financiële rekening voor dat doel te gebruiken;

    • c. de naam van de houder van de financiële rekening waarop de tegenprestatie wordt betaald of gecrediteerd indien deze verschillend is van de naam van de te rapporteren verkoper en voor zover deze bekend is bij de rapporterende platformexploitant, alsook alle andere financiële identificatiegegevens waarover de rapporterende platformexploitant beschikt met betrekking tot die rekeninghouder;

    • d. elke lidstaat waarvan de te rapporteren verkoper een ingezetene is als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU;

    • e. het adres van elke eigendomslijst, vastgesteld op basis van de procedures als omschreven in bijlage V, deel II, onderdeel E, van Richtlijn 2011/16/EU en, indien beschikbaar, het kadasternummer of het equivalent daarvan in het nationale recht van de lidstaat waar de onroerende zaak gelegen is;

    • f. de totale tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode, en het aantal relevante activiteiten dat is verricht voor elke eigendomslijst;

    • g. alle honoraria, commissielonen of belastingen die door de rapporterende platformexploitant werden ingehouden of geheven, weergegeven per kwartaal van de rapportageperiode;

    • h. voor zover beschikbaar, het aantal dagen dat elke eigendomslijst werd verhuurd tijdens de rapportageperiode en het type van elke eigendomslijst.

  • 5. De inlichtingen met betrekking tot de tegenprestatie die is betaald of gecrediteerd in een fiduciaire valuta worden gerapporteerd in de munt waarin zij is betaald of gecrediteerd. Ingeval de tegenprestatie is betaald of gecrediteerd in een andere vorm dan een fiduciaire valuta, worden de inlichtingen gerapporteerd in de lokale munt, waarbij zij worden omgezet of gewaardeerd in die munt op een door de rapporterende platformexploitant consistent vastgestelde wijze.

  • 6. De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, is ontheven van de verplichting tot het rapporteren van de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het tweede, derde en vierde lid, aan Onze Minister indien hij aannemelijk maakt dat die gegevens en inlichtingen op grond van een met artikel 8 bis quater, eerste lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling door een andere rapporterende platformexploitant zijn gerapporteerd.

Artikel 10k

  • 1. Een rapporterende platformexploitant die zowel in Nederland als in een of meer andere lidstaten voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling kiest in welke van die lidstaten hij de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, tweede, derde en vierde lid, rapporteert.

  • 2. De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, stelt alle bevoegde autoriteiten van de lidstaten ten aanzien waarvan hij voldoet aan een met bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel a, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling in kennis van zijn keuze als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 10l

  • 1. Een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, punt 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU registreert zich bij de aanvang van zijn activiteit als rapporterende platformexploitant of op het moment waarop hij als rapporterende platformexploitant kwalificeert bij de bevoegde autoriteit van een lidstaat.

  • 2. Indien de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het eerste lid, ervoor kiest zich in Nederland te registreren, kent Onze Minister hem een individueel registratienummer toe. Onze Minister deelt dit individueel registratienummer via elektronische weg mee aan de bevoegde autoriteiten van alle lidstaten.

  • 3. De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, verstrekt aan Onze Minister de volgende inlichtingen:

    • a. zijn naam;

    • b. zijn postadres;

    • c. zijn elektronische adressen, met inbegrip van websites;

    • d. indien beschikbaar, een aan hem toegekend fiscaal identificatienummer;

    • e. een verklaring met informatie over zijn identificatie voor btw-doeleinden binnen de Europese Unie, op grond van titel XII, hoofdstuk 6, afdelingen 2 en 3, van Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PbEU 2006, L 347).

    • f. een overzicht van de lidstaten waarvan de te rapporteren verkopers ingezetenen zijn als bedoeld in bijlage V, deel II, onderdeel D, van Richtlijn 2011/16/EU.

  • 4. De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, stelt Onze Minister in kennis van iedere wijziging die zich voordoet ten aanzien van de inlichtingen, bedoeld in het derde lid.

  • 5. De rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, rapporteert aan Onze Minister de gegevens en inlichtingen, bedoeld in het derde lid en in artikel 10j, derde of vierde lid, met betrekking tot de rapportageperiode uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper als te rapporteren verkoper is aangemerkt.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid is de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid, niet verplicht de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde lid, aan Onze Minister te rapporteren die betrekking hebben op gekwalificeerde relevante activiteiten die vallen onder een van kracht zijnde adequate overeenkomst tussen bevoegde autoriteiten, die reeds voorziet in de automatische uitwisseling van gelijkwaardige inlichtingen met een lidstaat over te rapporteren verkopers die ingezetene zijn van die lidstaat.

  • 7. Artikel 10j, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de rapporterende platformexploitant, bedoeld in het tweede lid.

Artikel 10m

  • 1. Indien de rapporterende platformexploitant, bedoeld in artikel 10l, tweede lid, na twee aanmaningen van Onze Minister niet voldoet aan de rapportageverplichting, bedoeld in artikel 10l, derde tot en met vijfde lid, trekt Onze Minister de registratie, bedoeld in artikel 10l, tweede lid, in.

  • 2. De intrekking vindt niet eerder plaats dan na het verstrijken van dertig dagen na de tweede aanmaning en niet later dan na het verstrijken van negentig dagen na die aanmaning.

  • 3. Een rapporterende platformexploitant als bedoeld in bijlage V, deel I, onderdeel A, onder 4, subonderdeel b, van Richtlijn 2011/16/EU ten aanzien van wie de registratie is ingetrokken op grond van een met artikel 8 bis quater, vierde lid, van Richtlijn 2011/16/EU overeenkomende wettelijke bepaling, kan zich enkel in Nederland registreren indien hij aan Onze Minister passende waarborgen verstrekt inzake zijn vaste voornemen om te voldoen aan de rapportageverplichtingen, bedoeld in artikel 10l, derde tot en met vijfde lid.

Artikel 10n

Indien Onze Minister vaststelt dat een platformexploitant een uitgesloten platformexploitant is, stelt hij de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten daarvan, alsmede van eventuele latere wijzigingen, in kennis.

Artikel 10o

Onverminderd artikel 10p, verstrekt een rapporterende platformexploitant als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, en 10l, tweede lid, de gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 10j, derde en vierde lid, uiterlijk op 31 januari van het jaar dat volgt op het kalenderjaar waarin de verkoper is aangemerkt als een te rapporteren verkoper tevens aan de te rapporteren verkoper waarop die gegevens en inlichtingen betrekking hebben.

AFDELING 4AD. GEGEVENSBESCHERMING

Artikel 10p

Elke rapporterende financiële instelling als bedoeld in artikel 2a, eerste lid, onderdeel a, intermediair als bedoeld in artikel 10h, eerste lid, of rapporterende platformexploitant als bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, of 10l, tweede lid, is gehouden:

  • a. elke betrokken natuurlijke persoon in kennis te stellen van het feit dat de hem betreffende gegevens en inlichtingen op grond van deze wet en de daarop berustende bepalingen zullen worden verzameld en gerapporteerd, en

  • b. elke betrokken natuurlijke persoon tijdig en, in elk geval, voordat de gegevens en inlichtingen worden gerapporteerd, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken waarop hij op grond van Verordening (EU) 2016/679 van de rapporterende financiële instelling, intermediair of rapporterende platformexploitant recht heeft, zodat die natuurlijke persoon zijn rechten inzake gegevensbescherming kan uitoefenen.

Artikel 10q

  • 1. Indien een gegevensinbreuk in Nederland plaatsvindt, meldt Onze Minister die inbreuk en alle daaropvolgende corrigerende maatregelen onverwijld aan de Europese Commissie.

  • 2. Indien de gegevensinbreuk niet onmiddellijk en op passende wijze onder controle kan worden gebracht, verzoekt Onze Minister de Europese Commissie schriftelijk om een schorsing van de toegang tot het CCN-netwerk voor de toepassing van deze wet.

  • 3. Onze Minister kan de uitwisseling van inlichtingen met een lidstaat waar een gegevensinbreuk heeft plaatsgevonden schorsen door de Europese Commissie en de betrokken lidstaat daarvan schriftelijk in kennis te stellen. Een dergelijke schorsing wordt onmiddellijk van kracht.

O

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het derde tot en met vijfde lid tot vierde tot en met zesde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien het aan opzet of grove schuld van de rapporterende platformexploitant, bedoeld in de artikelen 10j, eerste lid, 10k, eerste lid, en 10l, eerste en tweede lid, is te wijten dat de verplichtingen, bedoeld in hoofdstuk II, afdeling 4ac, en de daarop berustende bepalingen, niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist zijn of worden nagekomen, vormt dit een vergrijp ter zake waarvan Onze Minister hem een bestuurlijke boete van ten hoogste het bedrag van de zesde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, kan opleggen.

2. In het vierde lid (nieuw) wordt «eerste of tweede lid» vervangen door «eerste, tweede of derde lid».

3. In het vijfde lid (nieuw) wordt «eerste en tweede lid» vervangen door «eerste, tweede en derde lid».

4. In het zesde lid (nieuw) wordt «afdelingen 4a en 4ab» vervangen door «afdelingen 4a, 4ab en 4ac».

P

In artikel 14, vijfde lid, wordt «6e en 6f» vervangen door «6e, 6f en 6g».

Q

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt, onder verlettering van de onderdelen a tot en met c tot b tot en met d, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van het nationale recht van de andere lidstaat met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen;.

2. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot vierde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een andere lidstaat een lijst mededelen van andere dan de in het eerste lid bedoelde doeleinden waarvoor de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt. De bevoegde autoriteit van de lidstaat die de inlichtingen ontvangt, kan deze zonder de toestemming, bedoeld in het tweede lid, overeenkomstig het nationale recht van die lidstaat gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.

R

Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «niet aan het verzoek» vervangen door «niet of niet tijdig aan het verzoek» en wordt «artikel 5a, vijfde en zesde lid» vervangen door «artikel 5a, eerste en vijfde lid».

2. In het tweede lid wordt «en het verzoek» vervangen door «het verzoek» en wordt na «artikel 15, eerste lid,» ingevoegd «het verlenen van de toestemming, bedoeld in artikel 17, tweede lid, het mededelen van de lijst, bedoeld in artikel 17, derde lid, het vragen van de toestemming, bedoeld in artikel 30, tweede lid, het doorgeven van de inlichtingen, bedoeld in artikel 30, vijfde lid, de kennisgeving van het voornemen, bedoeld in artikel 30, zesde lid, en het doorgeven van de inlichtingen, bedoeld in artikel 31, tweede lid,».

3. In het derde lid wordt «6e en 6f» vervangen door «6e, 6f en 6g».

S

In artikel 23 worden, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot vijfde tot en met zevende lid, drie leden ingevoegd, luidende:

  • 2. Voor een verzoek zijn de verzochte inlichtingen naar verwachting van belang indien Onze Minister op het moment van het verzoek van oordeel is dat er overeenkomstig de Nederlandse wetgeving een redelijke mogelijkheid bestaat dat de verzochte inlichtingen van belang zullen zijn voor de belastingaangelegenheden van een of meerdere belastingplichtigen, bij naam geïdentificeerd of anderszins, en het verzoek gerechtvaardigd is voor de doeleinden van het onderzoek.

  • 3. Om het verwachte belang van de verzochte inlichtingen aan te tonen, verstrekt Onze Minister ten minste de volgende inlichtingen aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat:

    • a. het fiscale doel waarvoor de informatie wordt opgevraagd; en

    • b. een specificering van de inlichtingen die nodig zijn voor de uitvoering of handhaving van de Nederlandse wetgeving.

  • 4. Indien een verzoek betrekking heeft op een groep belastingplichtigen die niet individueel kunnen worden geïdentificeerd, verstrekt Onze Minister aan de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat ten minste de volgende inlichtingen:

    • a. een gedetailleerde beschrijving van de groep;

    • b. een toelichting bij de van toepassing zijnde wetgeving en bij de feiten op basis waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat de belastingplichtigen in de groep die wetgeving niet hebben nageleefd;

    • c. een toelichting bij de manier waarop de gevraagde inlichtingen zouden bijdragen aan het bepalen van de mate waarin de belastingplichtigen in de groep aan de van toepassing zijnde wetgeving voldoen; en

    • d. in voorkomend geval, feiten en omstandigheden die verband houden met de betrokkenheid van een derde die actief heeft bijgedragen aan de mogelijke niet-naleving van de van toepassing zijnde wetgeving door de belastingplichtigen in de groep.

T

Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. De aanhef komt te luiden: Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een aangezochte staat verzoeken ter uitwisseling van inlichtingen in het kader van de wederzijdse bijstand, bedoeld in artikel 1, dat ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, overeenkomstig de door de bevoegde autoriteit van de aangezochte staat vastgestelde procedurele regelingen:

b. In de onderdelen a en b vervalt «kunnen».

c. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. deelnemen aan onderzoeken die in de aangezochte staat worden uitgevoerd, waar passend met gebruik van elektronische communicatiemiddelen.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Ambtenaren van de rijksbelastingdienst, dan wel andere ambtenaren die belast zijn met de heffing van belastingen, die overeenkomstig het eerste lid in de aangezochte staat deelnemen aan een onderzoek, al dan niet met gebruik van elektronische communicatiemiddelen, kunnen overeenkomstig de door de aangezochte staat gestelde procedurele regelingen personen ondervragen en bescheiden onderzoeken.

U

In hoofdstuk III wordt na afdeling 3 een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 3A. GEZAMENLIJKE AUDITS

Artikel 27a

Onze Minister kan de bevoegde autoriteit van een lidstaat verzoeken een gezamenlijke audit uit te voeren.

V

In artikel 28 wordt «10g en 10h» vervangen door «10g, 10h, 10j en 10l».

W

Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd «, alsmede voor de vaststelling, tenuitvoerlegging en handhaving van de Nederlandse wetgeving met betrekking tot de omzetbelasting en andere indirecte belastingen».

2. Onder vernummering van het vierde tot en met zesde lid tot vijfde tot en met zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De bevoegde autoriteit van een andere lidstaat kan Onze Minister een lijst mededelen van andere dan de in het eerste en derde lid bedoelde doeleinden waarvoor de verstrekte inlichtingen kunnen worden gebruikt overeenkomstig de Nederlandse wetgeving. Onze Minister kan die inlichtingen zonder de toestemming, bedoeld in het tweede lid, gebruiken voor alle doeleinden die in de lijst zijn medegedeeld.

ARTIKEL II

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2023.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel I, onderdelen L en U, in werking met ingang van 1 januari 2024.

ARTIKEL III

Deze wet wordt aangehaald als: Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De Staatssecretaris van Financiën,

Naar boven