36 058 Voorstel van de commissie voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met enige onderwerpen naar aanleiding van de Wet hergebruik van overheidsinformatie en de Wet open overheid

Nr. 4 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG

Ontvangen 12 april 2022

De commissie voor de Werkwijze heeft met belangstelling kennisgenomen van het verslag over het onderhavige voorstel. Zij dankt de leden van de fracties van de VVD, D66, CDA, SP en PvdA voor de door hen gestelde vragen en gemaakte opmerkingen, waarop hieronder verder zal worden ingegaan. Ter vergroting van de leesbaarheid en ter beperking van doublures zijn sommige vragen gezamenlijk beantwoord. De commissie voor de Werkwijze hoopt met deze nota alle in het verslag gestelde vragen naar tevredenheid te hebben beantwoord.

I. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met enige onderwerpen naar aanleiding van de Wet hergebruik van overheidsinformatie en de Wet open overheid. Graag willen deze leden daarover aan de commissie voor de Werkwijze enkele vragen stellen.

In tegenstelling tot de Wet openbaarheid van bestuur valt de Tweede Kamer met de Wet open overheid wel onder de reikwijdte van de wet. Wat betekent dat voor het openbaar maken van documenten (brieven, mailverkeer en andere stukken) die tussen enerzijds Kamerleden c.q. fracties en anderzijds de ambtenaren van de Kamer worden gewisseld? In hoeverre worden die openbaar?

Op grond van artikel 5.4a, eerste lid, van de Wet open overheid (Woo) «is niet openbaar de informatie betreffende de ondersteuning van individuele leden van de [...] Tweede Kamer der Staten-Generaal [...] door ambtenaren werkzaam bij [...] de Tweede Kamer.»1

Hierover is toegelicht2 dat hiermee buiten twijfel wordt gesteld dat informatie betreffende de ondersteuning van individuele leden van de Tweede Kamer door ambtenaren werkzaam bij de Tweede Kamer niet openbaar is. Het gaat hierbij om informatie die berust bij de commissies en ondersteunende diensten. Op informatie die berust bij individuele leden of bij verbanden van leden (fracties) is de Woo in het geheel niet van toepassing, aangezien de individuele leden en fracties op basis van artikel 2.2 van de wet niet onder haar reikwijdte vallen.

Voor wat betreft deze informatie, geeft het artikellid geen nadere beschrijving of clausulering. Er zijn echter wel enige voorbeelden toegelicht: in het bijzonder kan gedacht worden aan informatie in het kader van ondersteuning bij amendementen, initiatiefwetten, moties of procedurele adviezen.

Als het gaat om de voorbereiding van amendementen of amendementen die uiteindelijk niet worden ingediend, kan bovendien worden gesteld dat dergelijke stukken primair behoren tot het domein van de individuele leden en derhalve niet berusten bij het vertegenwoordigend orgaan. Ook andere e-mails met het Bureau Wetgeving en gewisselde concepten kunnen geacht worden te berusten bij het Kamerlid en niet bij het orgaan Tweede Kamer. Voor deze stukken geldt dan dus dat de Woo in het geheel niet van toepassing is.

De genoemde uitzonderingen zien niet op gevallen waar de Kamerleden taken uitvoeren namens of naar aanleiding van een opdracht van de Tweede Kamer of een commissie. Hierbij kan gedacht worden aan de Presidiumleden, Voorzitter, commissievoorzitters, rapporteurs en aan leden van werkgroepen, onderzoekscommissies, delegaties, klankbordgroepen, voorbereidingsgroepen en dergelijke verbanden, en aan de correspondentie van individuele leden met de organen van de Kamer. Deze documenten worden beoordeeld op grond van de Woo.

Hoe wordt er in dat kader omgegaan met de privacy van de Kamerleden en de fracties? Graag krijgen deze leden een reactie van de commissie voor de Werkwijze.

Kamerleden treden vanwege de aard van hun functie in de openbaarheid en daarom zijn hun namen en zakelijke e-mailadressen reeds openbaar. De persoonsgegevens van fractiemedewerkers dienen op grond van artikel 5.1, tweede lid, onder e, geanonimiseerd te worden, omdat zij geen openbare functie bekleden. Daarnaast wordt uiteraard per document gekeken of andere persoonlijke informatie is opgenomen, die in verband met de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van betrokken personen niet openbaar kan worden. Er kan hierbij worden gedacht aan privé emailadressen en woonadressen of andere persoonlijke informatie van een Kamerlid.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van de commissie voor de Werkwijze tot wijziging van het Reglement van Orde in verband met enige onderwerpen naar aanleiding van de Wet hergebruik van overheidsinformatie en de Wet open overheid. Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen. Zij kunnen de keuze van de commissie om de taak van het beslissen over informatieverzoeken bij de Griffier neer te leggen goed volgen.

De leden van de D66-fractie onderschrijven dat de Griffier dicht bij de ambtelijke organisatie staat en daarom snel en weloverwogen besluiten kan nemen over informatieverzoeken. Deze leden vragen zich wel af of er een schatting is van de hoeveelheid en soort informatieverzoeken de Tweede Kamer kan verwachten. Zijn er in het verleden al verzoeken binnengekomen bij de Kamer waarop deze schatting gebaseerd kan worden?

Het is niet goed in te schatten hoeveel informatieverzoeken er binnen gaan komen. De verwachting is wel dat het aantal verzoeken het eerste half jaar hoger zal zijn, omdat de Tweede Kamer voorheen niet onder de werking van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) viel. Het is daarnaast vooraf niet aan te geven wat voor soort verzoeken er binnen gaan komen.

Zij merken op dat met deze wijzing van het Reglement van Orde het takenpakket van de Griffier vergroot wordt. Is er zicht op hoeveel extra werk dit voor de Griffier gaat zijn en is er voldoende capaciteit bij de Griffier om informatieverzoeken met gepaste zorgvuldigheid te behandelen? De leden van de D66-fractie merken op dat de Griffier van belang is voor het dagelijks reilen en zeilen van de Tweede Kamer en dat extra taken niet ten kosten mogen gaan van de bestaande taken die de Griffier uitvoert. Kan na een jaar geëvalueerd worden of er inderdaad voldoende capaciteit beschikbaar is bij de Griffier?

De Griffier wordt ambtelijk ondersteund. Zo wordt de besluitvorming in concept geheel voorbereid. Na een jaar zal een evaluatie plaatsvinden om na te gaan of de capaciteit bij de Griffier voldoende is en past binnen de bestaande taken van de Griffier. Gedurende het Woo-implementatietraject wordt dit ook voortdurend gemonitord. Er wordt rekening mee gehouden dat de capaciteit moet worden uitgebreid. Dit zal hoofdzakelijk afhankelijk zijn hoeveel informatieverzoeken ingediend worden. Zie ook bovenstaand antwoord over de verwachte hoeveelheid verzoeken.

Deze leden vragen nog een verduidelijking ten aanzien van de reikwijdte van de voorgestelde regeling ten aanzien van informatie van of berustend bij Kamerleden. In de Wet open overheid worden beide Kamers der Staten-Generaal onder de werking van de wet gebracht, maar wordt dit duidelijk gekleurd door het Verdrag van Tromsø waarin dit beperkt wordt, namelijk alleen «insofar as they perform administrative functions according to national law». Kan dit nader worden verduidelijkt, bijvoorbeeld voor de rol die een individuele volksvertegenwoordiger vervult als lid van een werkgroep of voorzitter van een (tijdelijke) commissie?

Op het moment dat een individueel Kamerlid in opdracht van de Kamer of namens de Kamer een opdracht uitvoert, zoals het geval is bij leden van werkgroepen en commissievoorzitters, dienen de daarbij betrokken documenten verzameld te worden indien een Woo-verzoek daarop betrekking heeft. Daarna wordt beoordeeld of deze documenten geheel of gedeeltelijk openbaar kunnen worden gemaakt. Zie hierover ook de eerdere beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp.

Ten aanzien van de ondersteuning van Kamerleden door ambtenaren werkzaam bij de Tweede Kamer vernemen zij graag meer in detail hoe in het proces van de beoordeling geheimhouding wordt gegarandeerd. Deze leden zouden niet graag zien dat (gevoelige) verzoeken van Kamerleden om advies van Bureau Wetgeving bijvoorbeeld breed/breder bekend worden. Welke waarborgen zijn hiervoor ingebouwd?

De informatie betreffende ondersteuning van individuele Kamerleden door ambtenaren werkzaam bij de Tweede Kamer is krachtens artikel 5.4a, eerste lid, niet openbaar. Zie hierover ook de eerdere beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp. Daarbij is tevens opgemerkt dat de advisering door het Bureau Wetgeving aan individuele Kamerleden is uitgezonderd van de reikwijdte van de Woo. Deze documenten worden geacht tot het domein van het Kamerlid te behoren, wat betekent dat deze documenten niet verzameld hoeven te worden in het kader van een Woo-verzoek. Dit betekent dan ook dat deze documenten niet breder bekend worden.

Op welke wijze is er gestreefd naar het minimaliseren van het aantal mensen dat hier überhaupt kennis van dient te nemen?

Zoals aangegeven bij de eerdere beantwoording van de vraag van de leden van de VVD-fractie over dit onderwerp, is de informatie betreffende ondersteuning van individuele Kamerleden door ambtenaren werkzaam bij de Tweede Kamer krachtens artikel 5.4a, eerste lid, niet openbaar.

Tenzij het informatie betreft die bij het individuele Kamerlid wordt geacht te berusten (bijv. de communicatie met Bureau Wetgeving), wordt informatie wel verzameld. Het ambtelijke werkproces hieromtrent waarborgt dat deze informatie in beginsel niet wordt ingezien door andere mensen binnen de organisatie. De ambtenaar die deze documenten onder zich heeft, verzamelt de documenten en beoordeelt of de informatie uit dit soort communicatie bestaat. Uiteraard bestaat hierbij de mogelijkheid om uit het oogpunt van zorgvuldigheid het Woo-loket om advies te vragen, waarbij eventueel inzage moet worden geboden in de betreffende documenten. Er wordt op gewezen dat in geval van bezwaar- en/of beroepsprocedures, deze documenten onder voorwaarde van vertrouwelijkheid worden ingezien door de bezwarenadviescommissie en/of de rechter.

De leden van de CDA-fractie laten weten kennisgenomen te hebben van de stukken en hebben hierover geen verdere vragen of opmerkingen.

De leden van de SP-fractie hebben de voorstellen van de commissie voor de Werkwijze met betrekking tot de implementatie van de Wet open overheid en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden juichen meer openbaarheid toe, ook van de Kamerorganisatie. De genoemde leden vragen de commissie of zij het uitgangspunt van de Wet open overheid onderschrijven dat in principe alles openbaar moet tenzij er zwaarwegende redenen zijn om dit niet te doen. Zij vragen of de commissie in dat opzicht openstaat voor een register waarin duidelijk wordt welke stukken er beschikbaar zijn.

De commissie onderschrijft het in de Woo verankerde uitgangspunt van openbaarheid, en wijst erop dat de wetgever in de Woo zwaarwegende redenen in de vorm van uitzonderingsgronden op de openbaarheid heeft opgenomen. Zie met name de artikelen 5.1 en 5.2 van de Woo. Bij de beoordeling of documenten openbaar kunnen worden gemaakt, wordt daaraan getoetst.

Verder stelt de Woo het door de leden van de SP-fractie genoemde register niet verplicht. De registerplicht is met de novelle op de Woo komen te vervallen. De gedachte van de initiatiefnemers van de Woo was dat de bestaande documentmanagementsystemen een goede basis konden zijn voor een dergelijk register. Het is de initiatiefnemers echter gebleken dat het gebruik van de documentmanagementsystemen van dien aard is, dat een register dat daarop is gebaseerd, vooralsnog niet volledig zal zijn. Het volledig maken zal dan met extra kosten gepaard gaan. De initiatiefnemers realiseerden zich dat het register, althans de beeldvorming daaromtrent, een breekpunt vormde voor de aanvaarding van de Woo en hadden daarom onderzocht of het doel dat zij met het register hadden, ook op een andere wijze kon worden bereikt. De initiatiefnemers wilden met het register als middel twee doelstellingen bereiken, te weten: 1) het op orde brengen van de informatiehuishouding (als noodzakelijke voorwaarde voor het structureel en duurzaam organiseren van actieve openbaarmaking, overbrenging ten behoeve van archivering en ander gebruik van informatie) en 2) als hulpmiddel voor de burger bij het indienen van een informatieverzoek. Doelstelling 1 wordt met de Woo nu gerealiseerd middels hoofdstuk 6, waarmee de bestuursorganen verplicht worden gesteld om maatregelen te treffen ten behoeve van het duurzaam toegankelijk maken van de digitale documenten. Doelstelling 2 wordt met de Woo gerealiseerd door artikel 4.7 bestuursorganen te verplichten een of meerdere contactpersonen aan te wijzen, die vragen over de beschikbaarheid van publieke informatie op laagdrempelige en klantvriendelijke wijze kunnen beantwoorden.3 Met het oog op de realisering van deze doelstellingen is het instellen van een dergelijk register niet aangewezen.

Hoe ziet de commissie de openbaarmaking van besluitenlijsten, agenda’s en dergelijke van presidiumvergaderingen en werkgroepen?

Deze documenten vallen binnen de reikwijdte van de Woo. Dit betekent dat deze worden verzameld en worden beoordeeld. De uitzonderingsgronden uit de artikelen 5.1 en 5.2 kunnen eventueel worden toegepast als de Woo dit toestaat. De commissie wijst er volledigheidshalve op dat het Presidium haar agenda’s en besluitenlijsten al zo veel mogelijk openbaar maakt via de website van de Tweede Kamer.

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend voorstel tot aanpassing van het Reglement van Orde. Deze leden begrijpen dat er vanwege het inwerkingtreden van de Wet open overheid heldere regels moeten worden gesteld over wie er verantwoordelijk wordt voor het beslissen over het verstrekken van informatie op grond van de wet. Zij hebben echter vragen ten aanzien van de gekozen oplossing.

De leden van de PvdA-fractie hebben behoefte aan een nadere uitleg over de vraag waarom er gekozen is voor een toch redelijk ingewikkelde oplossing waarbij de Griffier bevoegd wordt om namens de Kamer besluiten te nemen, die dat weer kan opdragen aan een ander (ondermandateren) met daarbij weer uitzonderingen waarbij ook de Voorzitter toch een rol krijgt. Deze leden vragen zich af of er een juridische noodzaak is om voor deze toch wel ingewikkelde werkwijze te kiezen. Zo ja, wat die dan is? Zo nee, is er voor deze werkwijze alleen uit praktische overwegingen gekozen?

De bevoegdheden worden niet door de Kamer zelf uitgeoefend, omdat de Kamer anders met in achtneming van de wettelijke beslistermijnen steeds bij Kamermeerderheid een Woo-besluit of beslissing op bezwaar moet nemen. Mandatering aan de Griffier biedt hiervoor een oplossing. Dit sluit aan bij de praktijk dat taken en bevoegdheden van de Kamer – die niet samenhangen met wetgevende of controlerende taken – veelal worden uitgeoefend door de Griffier. Het sluit tevens aan bij die van (onder)mandatering van de wettelijke begrotings- en archieftaken van de Kamer, bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder a en b, en derde lid, van het Reglement van Orde.

Binnen de regeling is bepaald dat de Voorzitter bevoegd zal zijn om te beslissen op bezwaar in gevallen waarin de Griffier zelf het Woo-besluit heeft genomen. Hiervoor is gekozen omdat de bevoegdheid om een beslissing op bezwaar te nemen niet kan worden verleend aan degene die op grond van mandaat bevoegd is tot het nemen van een Woo-besluit. Dit vloeit voort uit artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor is er ook een juridische noodzaak voor de regeling.

Daarnaast bespoedigt en vereenvoudigt de voorgestelde regeling ook de besluitvorming over informatieverzoeken. Dit is wenselijk omdat daarvoor voor zowel de Woo als de Who korte termijnen gelden: vier weken voor het nemen van het besluit, met een verdagingsmogelijkheid van twee weken.

Zie artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Woo, en artikel 4, vierde en vijfde lid, van de Who. Daarnaast gelden bij bezwaar en beroep uiteraard ook wettelijke termijnen, bijvoorbeeld voor het nemen van de beslissing op bezwaar. Zie artikel 7:10 van de Awb.

Ten aanzien van dat laatste vragen zij zich af hoeveel verzoeken op grond van de Wet open overheid en Wet hergebruik van overheidsinformatie worden verwacht, en hoeveel eventuele bezwaren.

Zoals vermeld is bij de eerdere beantwoording van de vraag hierover van de leden van de D66-fractie, is de hoeveelheid en soort verzoeken niet in te schatten. Dit geldt ook voor het aantal bezwaren.

Waarom wordt de bevoegdheid om te beslissen op verzoek en op bezwaar niet direct bij de Voorzitter gelegd? Die kan dan de griffie inschakelen ter ondersteuning en voorbereiding van een besluit.

In het geval de Voorzitter namens de Tweede Kamer op een verzoek om informatie beslist, kan deze – op grond van het artikel 10:3, derde lid van de Awb – niet tevens op een bezwaarschrift beslissen. Mandaat tot het beslissen op bezwaar dient aan een ander te worden verleend dan aan degene die in mandaat in eerste instantie heeft besloten. Dit leidt tot de conclusie dat wanneer de Voorzitter in eerste instantie beslist, de Tweede Kamer binnen de daarvoor geldende termijn de beslissing op bezwaar zou dienen te nemen.

Deze leden vragen ook waarom het parlementaire proces met de uitvoering van de Wet open overheid en de Wet hergebruik van overheidsinformatie zou worden belast als de besluitvorming over deze wetten bij de Voorzitter zou komen te liggen?

De reden om de bevoegdheid te mandateren aan de Griffier en de Voorzitter voor de beslissing op bezwaar staat omschreven in de eerdere beantwoording van de eerste vraag van de leden van de PvdA-fractie. Verder wordt hierop ingegaan in het antwoord op de vorige vraag.

II. Artikelsgewijs

Onderdeel B

De leden van de D66-fractie hebben nog een vraag over het ondermandateren. Het voorstel maakt dat de Griffier het beoordelen van informatieverzoeken ook onder kan mandateren. De mogelijkheid om taken onder te mandateren kan op dit moment ook al voor andere taken van de Griffier. Echter, omdat informatieverzoeken gevoelig van aard kunnen zijn, vragen deze leden zich af aan wie de Griffier deze taak precies kan ondermandateren.

In het geval de Kamer instemt met dit voorstel is de Griffier ten eerste bevoegd om namens de Tweede Kamer op Woo-verzoeken te beslissen (mandaat) en ten tweede bevoegd deze bevoegdheid te verlenen (ondermandaat) aan de directeur Huisvesting en de CIO. Deze zijn dan bevoegd om op Woo-verzoeken te beslissen voor zover het informatie betreft die onder hun diensten berust. De Griffier zal Woo-besluiten nemen op informatie die onder haar diensten berust en voor zover het directie-overstijgende informatieverzoeken betreft.

In onderdeel B onder 5 lezen deze leden dat de Griffier de taak van het beslissen op een bezwaar tegen een besluit als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid, onder c, dat is genomen zonder toepassing van ondermandaat, kan opdragen aan een door hem aan te wijzen persoon. Deze persoon kan ook een externe persoon zijn. Wat is precies het verschil tussen ondermandaat verlenen en een taak opdragen aan een andere persoon? Waarom is ervoor gekozen om dit op deze manier in het voorstel vast te leggen?

Het in onderdeel B voorgestelde artikel 6.2, vijfde lid, heeft betrekking op het tweede lid, onder e, van datzelfde artikel, en ziet dus niet op het nemen van een beslissing op bezwaar. Het gaat bij het tweede lid, onder e, op het in rechte vertegenwoordigen van de Kamer in bezwaar- en beroepsprocedures. Dit betekent dat bijvoorbeeld een advocaat kan worden gemachtigd om daarbij namens de Kamer het verweer te voeren. Omdat het voeren van verweer geen besluit is, hoeft deze bevoegdheid ook niet gemandateerd te worden (mandaat ziet alleen op het nemen van besluiten).

Onderdeel C

De leden van de VVD-fractie merken op dat een van de voorstellen betrekking heeft op een in te stellen adviescommissie ten behoeve van beslissingen op bezwaar. Daarvoor wordt een grondslag in het reglement opgenomen. De instelling van de adviescommissie vindt plaats via een afzonderlijke regeling van de Kamer. De Wet open overheid treedt op 1 mei 2022 in werking. Waarom is niet tegelijk met dit voorstel tot wijziging van het Reglement van Orde, aan de Kamer een voorstel voor een afzonderlijke regeling voorgelegd? Zou deze commissie niet per 1 mei 2022 moeten zijn ingesteld, gelet op de inwerkingtreding van de Wet open overheid en de onderhavige wijziging? Graag krijgen deze leden een reactie van de commissie voor de Werkwijze.

De regeling van bezwaaradviescommissie hoeft per 1 mei 2022 nog niet gereed te zijn. Dit komt omdat er eerst besluiten genomen dienen te worden op Woo-verzoeken. Daarom is er ruimte om die regeling later vast te stellen dan het inregelen van de bevoegdheden. Daarbij wordt dus eerst via dit voorstel een grondslag geboden voor de separate regeling.

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de nog samen te stellen adviescommissie. Deze leden begrijpen dat huidige Kamerleden hierin geen plaats kunnen nemen en vragen zich af wie er wel in deze adviescommissie plaats zouden moeten nemen volgens de commissie voor de Werkwijze. Het zou wenselijk zijn als dat aan de ene kant wel personen zijn die wel ervaring hebben met de werkwijze van de Kamer, maar tegelijkertijd ver genoeg af staan van het politieke proces om onpartijdig advies te kunnen leveren. Of denkt de commissie hier anders over? Zou de commissie voor de Werkwijze bijvoorbeeld een adviescommissie van juristen gespecialiseerd in informatierecht beter vinden? Zou de commissie oud-Kamerleden in deze commissie willen hebben? Hoe lang na hun uittreden uit de Kamer zouden zij dan in deze commissie mogen? En zo ja, hoe wordt hun onafhankelijkheid dan geborgd?

De leden van de SP-fractie vragen naar de uitvoering van dit voorstel. Deze leden lezen dat er een adviescommissie wordt ingesteld waarin geen Kamerleden plaatsnemen. Zij vragen naar een uitgebreidere motivering daarvan. In hoeverre brengt dit kwetsbaarheden met zich mee omdat er een verschil is tussen organisatiebesluiten en het politiek inhoudelijke werk? Kan dit nader gemotiveerd worden?

Voor de behandeling van bezwaarprocedures is het van belang om over commissieleden te beschikken die (juridisch) gespecialiseerd zijn in de Wob/Woo en verder onafhankelijk kunnen acteren.

In dat licht voorziet de commissie dat alleen het werkzaam zijn voor een fractie of groep of voor de ambtelijke organisatie dan wel het actieve Kamerlidmaatschap onverenigbaar zal zijn met het lidmaatschap van de bezwaaradviescommissie.4 Er zal worden gezocht naar de beste leden voor deze commissie aan de hand van deze criteria. Gezien de te verwachten criteria brengt dit met zich mee dat de leden alleen extern kunnen worden gezocht.

Er wordt in reactie op de vraag van de leden van de SP-fractie ook op gewezen dat deze commissie enkel advies geeft: de Kamer zal zelf een beslissing op bezwaar moeten nemen en kan daarbij gemotiveerd afwijken van het advies van de commissie.

De betreffende regeling inzake de advisering voor de genoemde commissie zal binnenkort separaat ter behandeling worden aangeboden.

De Voorzitter van de commissie voor de Werkwijze, Vera Bergkamp


X Noot
1

Zie Stb. 2022, nr. 14, voor de geconsolideerde tekst van de wet. Zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2022-14.html.

X Noot
2

Zie Kamerstukken I 33 328/35 112, AB, bijlage, voor een door de initiatiefnemers van het wetsvoorstel gepubliceerde geconsolideerde toelichting. Het stuk is tevens raadpleegbaar via https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-1005635. Zie m.n. de toelichting bij artikel 5.4a.

X Noot
3

Zie Kamerstukken II, 35 112, nr. 9. Tevens raadpleegbaar via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35112–9.html

X Noot
4

Voor de voorzitter van de bezwaaradviescommissie is dat overigens ook wettelijk uitgesloten door artikel 7:13, eerste lid, onder b, van de Awb.

Naar boven