De regering dankt de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van de Tweede Kamer der
Staten-Generaal voor haar verslag van 25 februari 2022 met betrekking tot het wetsvoorstel
tot goedkeuring van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Dominicaanse
Republiek inzake maritieme afbakening. Met belangstelling is kennis genomen van de
vragen van de leden van de CDA-fractie. In deze nota naar aanleiding van het verslag
worden de vragen beantwoord.
1. Algemeen
De leden van de CDA-fractie hebben met instemming kennisgenomen van het voorliggende
wetvoorstel inzake de goedkeuring van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Dominicaanse Republiek inzake maritieme afbakening. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering wat de reden is dat het verdrag gesloten is, wat daarvoor de aanleiding
was.
De inzet van het Koninkrijk is erop gericht de Koninkrijksgrenzen zo veel mogelijk
af te bakenen en vast te leggen in verdragen. In het verleden had het Koninkrijk de
Dominicaanse Republiek al eens uitgenodigd te onderhandelen. De concrete aanleiding
voor dit verdrag was een verzoek van 30 april 2019 van de Dominicaanse Republiek om
de zeegebieden in de Caribische zee af te bakenen. De door de Dominicaanse Republiek
voorgestelde uitgangspunten voor deze afbakening vormden ook voor het Koninkrijk een
goede basis voor het opstarten van verdragsonderhandelingen. Die onderhandelingen
hebben uiteindelijk geresulteerd in het verdrag van 5 juli 2021.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering in hoeverre vertegenwoordigers van
Aruba en Curaçao betrokken zijn bij de onderhandelingen. Tevens vragen deze leden
in hoeverre dat geldt voor de vertegenwoordigers van de andere overzeese eilanden
van het Koninkrijk.
De afbakening van zeegebieden tussen het Koninkrijk en de Dominicaanse Republiek is
in overleg met de landen binnen het Koninkrijk tot stand gekomen. Dit betreft in het
bijzonder Aruba en Curaçao, omdat de afbakening betrekking heeft op de zeegebieden
van deze landen. Om die reden zijn vertegenwoordigers van beide landen voorafgaand
aan de onderhandelingen geraadpleegd om een gezamenlijke onderhandelingsinzet te bepalen,
in het bijzonder ten aanzien van artikel 2 van het verdrag. Vanwege de COVID-situatie
hebben deze contacten hoofdzakelijk schriftelijk plaatsvonden middels tussenkomst
van de ambassade van het Koninkrijk in Santo Domingo. Nadat de onderhandelende partijen
overeenstemming hadden bereikt over de inhoud van het verdrag, is de tekst van het
verdrag voorgelegd aan alle landen binnen het Koninkrijk. Die hebben hiermee vervolgens
ingestemd.
De leden van de CDA-fractie vragen de regering welke gevolgen het verdrag concreet
heeft voor het visserijbeheer, de bescherming van het mariene milieu en wetenschappelijk
zeeonderzoek, en vragen de regering hierbij voorbeelden te geven.
Het verdrag betreft de maritieme afbakening tussen het Koninkrijk der Nederlanden
en de Dominicaanse Republiek in de Caribische zee. Het verdrag geeft daarmee duidelijkheid
over de geografische reikwijdte van de bevoegdheden op zee van de verdragspartijen.
Dit kan van belang zijn voor visserijbeheer, de bescherming van het mariene milieu
en/of wetenschappelijk zeeonderzoek. Het verdrag als zodanig schept geen (nieuwe)
verplichtingen op deze terreinen en heeft daarvoor dan ook geen directe concrete gevolgen.
De Minister van Buitenlandse Zaken,
W.B. Hoekstra