Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 april 2022
Het kabinet heeft besloten het beschikbare budget voor de eenmalige energietoeslag
te verhogen met 175 miljoen euro, van 679 miljoen euro naar 854 miljoen euro. In de
voorjaarsnota zal dit nader worden toegelicht. Het betreft een ongedeeld budget voor
de uitkeringskosten, aanvullende bijzondere bijstand en de uitvoeringskosten. Het
bedrag van 854 miljoen euro zal via de meicirculaire van het gemeentefonds over gemeenten
worden verdeeld.
Hiermee wordt invulling gegeven aan de financiële garantie aan gemeenten en hieronder
beschreven aangenomen moties.
Bij motie van het lid Tony van Dijck1 is het kabinet verzocht opnieuw in overleg te treden met de VNG om te voorkomen dat
de uitvoering van de eenmalige energietoeslag in het gedrang zou komen. Aanleiding
voor deze motie was onder andere dat de VNG had aangegeven dat het huidige budget
waarschijnlijk ontoereikend zou zijn. Bij motie van de leden Grinwis en Van Weyenberg2 is het kabinet verzocht om zo snel mogelijk in overleg te treden met de VNG en gemeenten
om knelpunten te inventariseren, en als zou blijken dat gemeenten inderdaad niet afdoende
budget hebben om huishoudens met lage inkomens tegemoet te komen, gemeenten de benodigde
extra middelen toe te kennen. Aanleiding voor deze motie waren signalen vanuit gemeenten
dat het beschikbaar gestelde budget niet afdoende zou zijn om de beoogde doelgroep
tegemoet te komen. Bij de indiening van de moties op 30 maart jl. heb ik in reactie
op de motie van de leden Grinwis en Van Weyenberg namens het kabinet gemeenten de
garantie gegeven dat zij financieel worden gecompenseerd, indien zou blijken dat het
aan gemeenten toegekende budget ontoereikend is voor verstrekken van een eenmalige
energietoeslag van 800 euro aan de huishoudens met een inkomen tot 120 procent van
het sociaal minimum.
Aan de financieringswijze via het gemeentefonds kleeft een financieel risico voor
gemeenten, waarbij dat financiële risico voor gemeenten met de verhoging van het richtbedrag
van de eenmalige energietoeslag van 200 euro naar 800 euro substantieel is toegenomen.
Uit signalen is gebleken dat gemeenten vanwege dat financiële risico voor de gemeente
terughoudend zijn bij de uitvoering van de eenmalige toeslag, blijkend uit de keuze
van een aantal gemeenten voor een kleinere doelgroep dan de huishoudens met een inkomen
tot 120 procent van het sociaal minimum of een lager bedrag dan de 800 euro. Ik begrijp
die terughoudendheid vanwege het financiële risico voor gemeenten, maar acht die terughoudendheid
bij de uitvoering van de eenmalige energietoeslag tegelijkertijd ongewenst, waarbij
– zoals in de motie van de leden Grinwis en Van Weyenberg opgenomen – het bedrag van
800 euro voor de eenmalige energietoeslag leidend zou moeten zijn.
Ik ben gemeenten erkentelijk dat ze deze regeling uitvoeren. Met de verhoging van
het budget bestaat er naar mijn oordeel geen rem meer op de doelstelling van het wetsvoorstel,
namelijk het bereiken van zoveel mogelijk huishoudens met een laag inkomen met een
eenmalige energietoeslag van 800 euro. Op deze wijze wordt ook bijgedragen aan de
bevordering van een uniforme uitvoering, zoals die is vormgegeven in de landelijke
richtlijnen. Hiermee bevorder ik ook, zoals opgenomen in de motie van het lid Tony
van Dijck, dat de regeling eenduidig, snel en eenvoudig moet kunnen worden uitgevoerd
en gecommuniceerd naar de inwoners. Nu de financiële randvoorwaarden zijn ingevuld,
vertrouw ik erop dat gemeenten hun eventuele terughoudendheid laten varen en ook zo
snel mogelijk daadwerkelijk gebruik zullen maken van hun bevoegdheid om alle huishoudens
met een inkomen tot 120 procent van het sociaal minimum een eenmalige energietoeslag
van 800 euro te verstrekken.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten