35 925 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2022

35 968 Intrekking van de Archiefwet 1995 en vervanging door een nieuwe Archiefwet (Archiefwet 20..)

AR1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 juli 2025

Op 21 juni 2022 heeft mijn voorganger, mw. Uslu, uw Kamer een brief toegezegd2 met een nadere reactie op een vraag van het lid Nicolaï (PvdD) naar de manier waarop persoonlijke belangen worden gewogen in verhouding tot de openbare toegankelijkheid van archiefstukken van de overheid. Met deze brief geef ik invulling aan deze toezegging. Daarbij spreek ik mijn verontschuldigingen uit voor de lange duur die de behandeling van deze toezegging heeft genomen. In de periode tussen de gedane toezegging en de totstandkoming van deze brief speelden enkele onderwerpen die raken aan de briefinhoud, en waarmee ik rekening heb willen houden in de beantwoording. Dit betreft het wetsvoorstel voor de Archiefwet 20.. en de behandeling daarvan in de Tweede Kamer, en ontwikkelingen rondom de voorgenomen openbaarmaking van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR).

De heer Nicolaï heeft vragen gesteld over het openbaar maken van met name archieven die betrekking hebben op oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië en het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR), in relatie tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van personen waarvan gegevens in dergelijke archieven voorkomen. De volgende punten kwamen aan de orde:

  • 1. de periode die wordt gehanteerd voor de openbaarheidsbeperking ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer;

  • 2. de belangenafweging tussen de persoonlijke levenssfeer en toegankelijkheid van archieven voor burgers, onderzoekers en journalisten;

  • 3. de bevoegdheid om openbaarheidsbeperkingen op te heffen of ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing te laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden, zoals vastgelegd in artikel 15, derde lid van de Archiefwet 1995.

Ik ga op al deze punten achtereenvolgens in.

Periode openbaarheidsbeperking

In het algemeen geldt dat op basis van de huidige Archiefwet een beperking op de openbaarheid in principe voor een periode van maximaal 75 jaar kan worden ingesteld. Deze beperking wordt ingesteld door de archiefvormer bij overbrenging van het archief naar de archiefdienst. Een openbaarheidsbeperking wordt normaliter op het niveau van een dossier gesteld, niet op het niveau van individuele documenten in een dossier. De periode van 75 jaar wordt op dit moment veelal gerekend vanaf het moment dat een dossier wordt afgesloten. Voor persoonsdossiers wordt de termijn van beperking vaak geteld vanaf de geboortedatum van de betrokkene. Dat leidt ertoe dat voor veel archieven, afhankelijk van de leeftijd van betrokkene(n), de beperkingstermijn korter is dan 100 jaar als de dossiers bij de archiefdiensten berusten.

Ik wil daaraan toevoegen, dat onder het wetsvoorstel voor de nieuwe Archiefwet 20..3 de beperkingstermijnen steeds worden gerekend vanaf het moment dat documenten zijn opgemaakt of ontvangen. Hierbij geldt – in verband met de gestegen levensverwachting – voor documenten die in verband met de persoonlijke levenssfeer in openbaarheid worden beperkt – een maximale beperkingstermijn van 110 jaar na het moment van opmaken of ontvangst.4

Belangenafweging

Ik hecht veel waarde aan openbaarheid en toegankelijkheid van archieven. Het uitgangspunt bij iedere overbrenging van archiefbescheiden naar het Nationaal Archief is dan ook dat archief openbaar is. Dit uitgangspunt volgt ook uit artikel 14 van de Archiefwet 1995. Er zijn echter redenen om de openbaarheid in sommige gevallen te beperken, waarvan bescherming van de persoonlijke levenssfeer de meest voorkomende is. Ook aan die bescherming hecht ik veel waarde. Bovendien heb ik mij te houden aan de wetgeving ten aanzien van bescherming van persoonsgegevens, met name de Algemene verordening gegevensbescherming. Binnen die kaders wordt vervolgens maximaal toegang geboden tot het archief, zowel aan journalisten, wetenschappelijk onderzoekers als aan geïnteresseerde burgers.

Momenteel werk ik naar aanleiding van de waarschuwing van de Autoriteit Persoonsgegevens van 26 november 2024 over de voorgenomen online beschikbaarstelling van het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR) aan een wetswijziging die het mogelijk zal maken om op basis van een belangenafweging dergelijke archieven online beschikbaar te stellen. Ik wil met deze wetswijziging een nieuwe balans vinden tussen het belang van de bescherming van persoonsgegevens, en het belang van toegang tot overheidsinformatie en cultureel erfgoed. Het realiseren van de online toegankelijkheid van het CABR is van groot belang voor nabestaanden van slachtoffers en geeft een impuls aan onderzoek naar en educatie over de Tweede Wereldoorlog en de Holocaust. Naast het CABR geldt voor vele andere archieven die jonger zijn dan 110 jaar dat deze persoonsgegevens bevatten van nog levende mensen. Het is om die reden belangrijk om een belangenafweging mogelijk te maken tussen de bescherming van persoonsgegevens, waar ik ook aan hecht, en het recht op toegang tot overheidsinformatie en cultureel erfgoed. Door een belangenafweging te faciliteren kan beter recht worden gedaan aan beide fundamentele belangen.

Opheffen van openbaarheidsbeperkingen

Tot slot werden tijdens het genoemde debat vragen gesteld over de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995. Dit artikel biedt de mogelijkheid om a) beperkingen aan de openbaarheid op te heffen dan wel b) ten aanzien van een verzoeker buiten toepassing te laten, indien het belang van de gestelde beperking niet opweegt tegen diens belang tot raadpleging of gebruik van de archiefbescheiden.

Van de bevoegdheid om een beperking aan de openbaarheid op te heffen ten aanzien van eenieder kan gebruik worden gemaakt indien duidelijk is dat een beperking niet meer gerechtvaardigd is omdat er geen persoonsgegevens (van nog levende personen) in het dossier meer voorkomen. In de archieven over de Nederlandse oorlogshandelingen in Indonesië komen nog dergelijke persoonsgegevens voor, wat reden is om de beperking op de openbaarheid nog niet op te heffen. Zoals mijn ambtsvoorganger eerder in het debat met de heer Nicolaï aangaf, zijn niet alle archiefstukken die betrekking hebben op de Tweede Wereldoorlog en op oorlogshandelingen van Nederland in Indonesië volledig openbaar.

Van belang is daarbij te benoemen dat ook beperkt openbare archieven op grond van artikel 17 van de Archiefwet 1995 in veel gevallen toegankelijk zijn voor wetenschappers, journalisten, of geïnteresseerde burgers die bijvoorbeeld hun familiegeschiedenis willen onderzoeken, mits aan voorwaarden wordt voldaan. Soms is een onderzoeksopzet nodig, soms volstaat een bewijs van overlijden. Hierbij zijn op journalisten en onderzoekers dezelfde voorwaarden van toepassing. Voor een uitgebreide beschrijving van het proces van inzageverzoeken verwijs ik naar de website van het Nationaal Archief.5 Met dit proces wordt zorgvuldig gehandeld ten aanzien van het belang van onderzoek in de archieven, maar zeker ook ten aanzien van het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

Voor zover het Nationaal Archief heeft kunnen nagaan, zijn de betreffende archieven die beperkt openbaar zijn, beperkt op grond van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, niet op grond van het belang van de Staat of zijn bondgenoten. Overigens kan ook voor de archieven die op grond van het belang van de Staat of zijn bondgenoten beperkt openbaar zijn inzage worden verzocht, maar de procedure hiertoe verloopt anders dan in geval van de persoonlijke levenssfeer (namelijk via de voormalig zorgdrager).

Als dossiers op naam van een persoon staan, kan zonder meer inzage worden verkregen mits een bewijs van overlijden of toestemming van de betrokkene kan worden overlegd. Een onderzoeksopzet is dan niet nodig. Als er namen van levende personen in de dossiers kunnen voorkomen, wordt de bezoeker erop gewezen de privacy van deze derden te eerbiedigen. Als bijvoorbeeld een onderzoeker een groot aantal persoonsdossiers of meer algemene dossiers wil inzien, en hij kan niet aantonen dat betrokkenen zijn overleden dan wel toestemming hebben gegeven, dan is een onderzoeksopzet vereist.

Tot slot

Zoals benoemd hecht ik veel waarde aan een goede balans in de belangenafweging tussen de bescherming van de persoonlijke levenssfeer enerzijds, en de openbaarheid en toegankelijkheid van archieven anderzijds. In het najaar hoop ik uw Kamer het wetsvoorstel te sturen waarmee meer mogelijkheden worden gecreëerd tot het maken van deze belangenafweging.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.E.W. Bruins


X Noot
1

De letters AR hebben alleen betrekking op 35 925 VI

X Noot
2

T03479.

X Noot
3

35 968

X Noot
4

Artikel 7.4, tweede lid, Archiefwet 20..

Naar boven