35 925 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën

Nr. 143 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 10 januari 2022

1 Inleiding

Deze startnota is de vertaling van de financiële afspraken uit het coalitieakkoord van VVD, D66, CDA en ChristenUnie.

Leeswijzer

Paragraaf 2 geeft een toelichting op het coalitieakkoord. In paragraaf 3 wordt het begrotingsbeleid en de wijzigingen hierop ten opzichte van het vorige regeerakkoord toegelicht. In paragraaf 4 wordt de horizontale ontwikkeling van de uitgaven en lasten toegelicht, waarmee de effecten van het nieuwe beleid zichtbaar worden als onderdeel van de totale ontwikkeling. Hiermee wordt gehoor gegeven aan de oproep van de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (SBR). In paragraaf 5 worden de nieuwe uitgavenplafonds vastgesteld. Paragraaf 6 presenteert het inkomstenkader. De uitgavenplafonds, het inkomstenkader en de beleidsmatige lastenontwikkeling zijn daarmee ex ante vastgesteld. Deze worden na nieuwe macro-economische raming van het Centraal Planbureau (CPB) definitief vastgesteld. Dit is uiterlijk in de Voorjaarsnota 2022 voorzien. Op dat moment zal het kabinet ook komen met een geactualiseerde raming van het EMU-saldo en de EMU-schuld.

Paragraaf 7 gaat over de medeoverheden. Paragraaf 8 beschrijft het proces voor de vrijgave van middelen van de Aanvullende post. In het coalitieakkoord zijn ook enkele fondsen aangekondigd. Paragraaf 9 beschrijft hoe hier budgettair mee wordt omgegaan. In paragraaf 10 worden de departementale herverkavelingen toegelicht. Paragraaf 11 gaat in op de doelmatigheid en doeltreffendheid, en hoe dit geëvalueerd zal worden in de komende kabinetsperiode. In paragraaf 12 worden de overige budgettaire afspraken toegelicht en het vervolgproces geschetst.

Bijlage 1 bevat de begrotingsregels. Bijlage 2 presenteert de budgettaire kaders en kerngegevens. In bijlage 3 zijn de departementale tabbladen weergegeven. Tot slot wordt in bijlage 4 weergegeven hoe de zorgmaatregelen uit het coalitieakkoord doorlopen tot 2052.

2 Coalitieakkoord op hoofdlijnen

Tabel 1 hieronder geeft een indicatie van de totale omvang van de ombuigingen en intensiveringen in het coalitieakkoord.

Tabel 1

In miljarden euro, + is saldoverslechterend1

2022

2023

2024

2025

Struc

Uitgaven

6,5

16,2

24,8

27,8

13,1

w.v. ombuigingen

0,3

0,3

– 0,1

– 1,3

– 5,9

w.v. intensiveringen

6,2

15,9

24,8

29,1

18,9

Lasten

0,0

0,8

1,1

1,4

0,3

w.v. lastenverlichting

0,0

4,5

5,7

6,8

8,8

w.v. lastenverzwaring

0,0

– 3,7

– 4,5

– 5,4

– 8,5

Totaal

6,5

17,0

25,9

29,2

13,4

X Noot
1

Deze tabel verschilt met de tabel weergegeven in het Coalitieakkoord door een aantal verschuivingen tussen inkomsten en uitgaven, en een langer ingroeipad van de voorlopige invulling van het pakket lastenverlichting middeninkomens (zie ook paragraaf 4.2).

De reeksen geven het brutoeffect op het EMU-saldo weer in prijspeil 2021. Pas na doorrekening van het CPB kan het definitieve effect op het EMU-saldo worden berekend. In de rest van deze startnota staan de inkomstenmaatregelen conform reguliere systematiek in het prijspeil van het jaar van invoering. Hierdoor zijn deze niet vergelijkbaar met de lastenreeks in tabel 1.

3 Begrotingsbeleid

De grote opgaven waar het kabinet de komende jaren voor staat, gaan in financieel opzicht veel vragen. Met het oog daarop hanteert dit kabinet een trendmatig begrotingsbeleid met daarbij de volgende basisprincipes.

  • Voor de uitgavenkant van de begroting worden aan het begin van de kabinetsperiode afspraken gemaakt over het maximale uitgavenniveau: het zogenoemde uitgavenplafond. Er wordt een jaarlijks plafond voor de totale uitgaven afgesproken dat niet overschreden mag worden.

  • Voor de inkomstenkant van de begroting geldt het principe van automatische stabilisatie: inkomstenmeevallers komen ten gunste van het overheidssaldo, inkomstentegenvallers belasten het overheidssaldo. Daarbij koerst het kabinet op een begrotingstekort dat zo snel als mogelijk teruggaat naar een dalend pad.

Daarnaast hanteert het kabinet een meevallerformule. Als de overheidsfinanciën zich beter ontwikkelen dan verwacht, dan komen die meevallers in eerste instantie ten goede aan de staatsschuld. Zijn die meevallers groot, dan wordt een deel bestemd voor lastenverlichting. De meevallerformule treedt in werking als de raming van het feitelijk EMU-saldo langjarig beter is dan een saldo van – 1 procent bbp. Vanaf dat punt wordt 50 procent van die ruimte bestemd voor lastenverlichting en 50 procent voor schuldaflossing. Besluitvorming hierover vindt plaats in het voorjaar.

Corona blijft nog enige tijd onder ons, maar komt in een nieuwe fase. Dat vraagt om terughoudendheid met het verlengen van steunmaatregelen. Het blijft echter niet uit te sluiten dat nieuwe maatregelen nodig zijn. Indien besloten wordt tot nieuwe steunmaatregelen zal per keer bezien worden of deze binnen het uitgavenplafond of erbuiten worden geplaatst. Het uitgangspunt zal hierbij zijn dat maatregelen onder het plafond vallen, tenzij er goede redenen zijn om hiervan af te wijken. Bijstellingen op bestaande maatregelen, bijvoorbeeld de inzet op testen en vaccineren en de NOW en TVL, worden buiten het plafond verwerkt.

Bijlage 1 bevat de begrotingsregels voor deze kabinetsperiode. Het kabinet bestendigt de huidige begrotingsregels, inclusief de aanpassingen die de 16e Studiegroep Begrotingsruimte (SBR) heeft geadviseerd. Het gaat daarbij onder meer om scheiding tussen inkomsten en uitgaven en het communiceren over de jaar-op-jaar ontwikkeling van uitgaven en inkomsten. Verder beslist het kabinet jaarlijks in het voorjaar op één moment integraal over (de aanpassingen van) de begroting en de hoofdlijnen van de inkomsten. Verder neemt het kabinet het advies ten aanzien van de omgang met de zorgpremies in het inkomstenkader over. Tot slot stelt de SBR voor om een investeringsplafond te introduceren. In paragraaf 5 wordt het investeringsplafond nader toegelicht.

4 Horizontale ontwikkeling

In deze paragraaf wordt de meerjarige horizontale ontwikkeling van de uitgaven en lasten inzichtelijk gemaakt. Conform de aanbevelingen van de SBR presenteert deze paragraaf naast de effecten van het coalitieakkoord ook de ontwikkeling van het basispad, zodat ook de autonome ontwikkeling van het basispad zichtbaar wordt.

4.1 Horizontale ontwikkeling uitgaven

In onderstaande grafieken wordt de meerjarige horizontale ontwikkeling van de uitgaven, als gevolg van de maatregelen in het Coalitieakkoord, in miljarden euro weergegeven. De overhevelingen tussen plafonds (vanwege de instelling van het investeringsplafond) en de overige uitgaven sinds miljoenennota 2022 worden ook bij het basispad gerekend.

Figuur 1 Horizontale ontwikkeling plafond Rijksbegroting

Figuur 1 Horizontale ontwikkeling plafond Rijksbegroting

Figuur 2 Horizontale ontwikkeling plafond Sociale Zekerheid

Figuur 2 Horizontale ontwikkeling plafond Sociale Zekerheid

Figuur 3 Horizontale ontwikkeling plafond Zorg

Figuur 3 Horizontale ontwikkeling plafond Zorg

Figuur 4 Horizontale ontwikkeling plafond Investeringen

Figuur 4 Horizontale ontwikkeling plafond Investeringen

4.2 Horizontale beleidsmatige lastenontwikkeling

Tabel 2 laat de beleidsmatige lastenontwikkeling (BLO) zien. De BLO geeft de jaarlijks ontwikkeling weer van beleidswijzigingen in belastingen en wettelijke premies. Ook veranderingen in de zorgpremies en beleidswijzigingen van fiscale regelingen worden meegenomen in de BLO. De economische ontwikkeling en uitgavenmaatregelen worden hierin niet meegenomen.

Tabel 2

– = saldoverslechterend = lastenverlichting, € mld., standen

2022

2023

2024

2025

BLO Coalitieakkoord

0,0

– 0,9

– 1,1

– 1,1

w.v. burgers

0,0

– 2,0

– 2,3

– 2,3

w.v. bedrijven

0,0

0,9

1,0

1,0

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

BLO basispad + Coalitieakkoord

2,1

6,2

7,0

8,6

w.v. burgers

– 1,4

0,9

1,3

2,4

w.v. bedrijven

3,4

5,1

5,5

6,0

w.v. buitenland

0,0

0,2

0,2

0,2

De definitie van de BLO wijkt op enkele punten af van het inkomstenkader. Zo worden wijzigingen in de zorgtoeslag wel meegenomen in het inkomstenkader, maar maken toeslagen geen onderdeel uit van de BLO. De afgelopen jaren is er discussie geweest over verschillende definities rondom de beleidsmatige lasten. Daarom wordt sinds miljoenennota 2021 samen met het CPB een nieuwe gezamenlijke definitie van de beleidsmatige lasten gehanteerd. Resterende verschillen tussen de gerapporteerde BLO van het CPB en het kabinet zijn enkel nog te verklaren als verschillen van inzicht in de geraamde lasten.

De beleidsmatige lasten dalen als gevolg van het coalitieakkoord met 1,1 miljard euro in de periode 2022–2025. De totale beleidsmatige lasten – zowel effect coalitieakkoord als effect basispad – stijgen in de periode 2022–2025 met 8,6 miljard euro. Naast de maatregelen uit het coalitieakkoord wordt de beleidsmatige lastenontwikkeling in belangrijke mate bepaald door het basispad. Het BLO basispad is de stand vanaf het niveau van 2022 (mutatie ten opzichte van 2021), de start van deze kabinetsperiode. In dit basispad zit een stijging van de beleidsmatige lasten van 9,7 miljard euro. Deze stijging komt onder meer door het aflopen van fiscale coronamaatregelen, wijzigingen in de vennootschapsbelasting (vpb) en oplopende zorgpremies (nominale premies en IAB-premies) als gevolg van verwachte hogere Zvw-uitgaven.

In deze startnota is een voorlopige invulling van de koopkrachtmaatregelen gegeven. In lastentermen komt de gepresenteerde lastenontwikkeling daardoor in 2025 lager uit dan gepresenteerd bij coalitieakkoord. Dat heeft drie redenen:

  • De maatregel «lastenverlichting middeninkomens» uit het coalitieakkoord is nu ingevuld met een aantal maatregelen. Hierbij geldt dat bij deze invulling nog steeds sprake is van structureel 3 miljard euro, maar door een samenloop met andere maatregelen is dit bedrag in 2025 2,7 miljard euro en loopt na 2025 op naar 3 miljard euro.

  • Vervolgens loopt 0,3 miljard euro van de gekozen invulling via een verhoging van de zorgtoeslag. Deze maatregel valt volgens de definitie niet onder de BLO, maar onder de uitgaven, maar komt natuurlijk wel bij burgers terecht.

  • Bij deze startnota is een aantal ramingen net wat bijgesteld, waardoor de BLO net iets hoger uitpakt.

Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven. Hierbij blijft het mogelijk om ook al in de jaren 2023–2025 3 miljard euro lastenverlichting per jaar te geven.

Zie voor een uitgebreidere toelichting ook paragraaf 6 over het inkomstenkader.

5 Uitgavenplafonds

Voor de uitgavenkant van de begroting wordt aan het begin van de kabinetsperiode voor ieder jaar vastgesteld hoeveel er maximaal mag worden uitgegeven: het uitgavenplafond. Het totale uitgavenplafond bestaat vanaf deze kabinetsperiode uit vier deelplafonds.

Het deelplafond Rijksbegroting (R) heeft betrekking op alle uitgaven en niet-belastingontvangsten van de rijksbegroting die niet tot de inkomstenkant van de begroting of tot de andere drie deelplafonds gerekend worden. Het deelplafond Sociale zekerheid (S) heeft betrekking op het totaal van de uitgaven op het terrein van de sociale zekerheid. De collectieve zorguitgaven vallen ten slotte onder het deelplafond Zorg (Z). De uitgaven onder de plafonds S en Z betreffen naast de begrotingsgefinancierde uitgaven ook de premiegefinancierde uitgaven.

Het deelplafond Investeringen (I) is een nieuw deelplafond, bestemd voor de uitgaven en ontvangsten die samenhangen met investeringen. Voor investeringsmiddelen is de beheersing van het totaalbedrag relevanter dan het bedrag per jaar en zijn schuiven naar achteren in de tijd toegestaan. Het investeringsplafond geeft meer flexibiliteit om het investeringsritme aan te passen, doordat het plafond automatisch mee beweegt wanneer investeringsuitgaven onder het plafond naar latere jaren schuiven, bijvoorbeeld als gevolg van vertraging van investeringsprojecten. Onder dit deelplafond vallen de begrotingen van het Mobiliteitsfonds, het Deltafonds, het Defensiematerieelfonds, het Nationaal Groeifonds, alsmede het nieuwe Klimaatfonds en Stikstoffonds uit het coalitieakkoord. In bijlage 1 Begrotingsregels wordt verder toegelicht wat de uitgangspunten zijn van dit plafond.

Figuur 1.5.1 Uitgavenplafonds (miljarden euro)

Figuur 1.5.1 Uitgavenplafonds (miljarden euro)

Bij de plafonds geldt het principe dat uitgaven die meetellen voor het EMU-saldo in beginsel ook meetellen onder het totale uitgavenplafond. De hoogte van het uitgavenplafond is berekend als som van de (netto)uitgavenramingen uit de miljoenennota 2022, plus de budgettaire aanpassingen die sindsdien zijn verwerkt, waaronder de maatregelen uit het coalitieakkoord. Bij de vaststelling van het uitgavenplafond zijn ook de plafondaanpassingen verwerkt zoals die volgen uit de adviezen van de SBR. Deze aanpassingen en adviezen worden toegelicht in bijlage 1. De macro-economische doorwerking volgt na integrale doorrekening van het CPB.

Bij deze startnota wordt het uitgavenplafond vastgesteld voor de jaren 2022 tot en met 2025, overeenkomstig de kabinetsperiode van Rutte IV. Figuur 1 presenteert het niveau van de verschillende deelplafonds voor deze jaren. De feitelijke ontwikkeling van de uitgaven wordt in de komende jaren getoetst aan de hand van deze plafonds. De tabellen in bijlage 2 Budgettaire kaders en kerngegevens geven een overzicht van de opbouw van de uitgavenplafonds ten opzichte van de stand bij miljoenennota 2022. Daarnaast worden in bijlage 2 de uitgaven onder de plafonds van de vier deelplafonds en de uitgaven die niet onder het uitgavenplafond vallen weergegeven.

6 Inkomstenkader

De inkomstenmaatregelen uit het coalitieakkoord worden in lijn met het advies van de SBR vastgelegd in het inkomstenkader. De maatregelen zijn weergegeven in bijlage 2.

Het inkomstenkader wordt gebruikt om de beleidsmatige lastenontwikkeling zoals die is weergegeven in tabel 2 te beheersen. Hiermee committeert het kabinet zich aan deze beleidsmatige lastenontwikkeling en wordt deze gedurende de kabinetsperiode getoetst aan het inkomstenkader. In de begrotingsregels is vastgelegd dat afwijkingen in het inkomstenkader (dat wil zeggen, lastenverlichting of -verzwaring) zowel binnen de kabinetsperiode als structureel gecompenseerd moeten worden, waarbij tijdelijke afwijkingen in een individueel jaar zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. Ook maatregelen die starten na de kabinetsperiode dienen gecompenseerd te worden. Het inkomstenkader «sluit» wanneer er geen afwijkingen zijn ten opzichte van deze startnota en het budgettaire verschil dus op nul uitkomt. Daarmee wordt aangesloten bij de door de SBR geadviseerde presentatiewijze van het inkomstenkader. Het principe van het inkomstenkader is dat alleen budgettaire gevolgen van beleidsaanpassingen (tariefswijzigingen of grondslagwijzigingen) gecompenseerd hoeven te worden door andere inkomstenmaatregelen. Dit zorgt voor beheersing aan de inkomstenkant van de rijksbegroting.

Schommelingen in de inkomsten als gevolg van overige oorzaken – met name economische ontwikkelingen – lopen in het overheidssaldo. De belastinginkomsten bewegen dus mee met de conjunctuur. Dit zorgt voor automatische stabilisatie: in slechte economische tijden nemen de belastingontvangsten af, terwijl zij (met in achtneming van de gehanteerde meevallersformule) in goede tijden toenemen. Burgers en bedrijven voelen het hierdoor minder als het economisch tegenzit. Het zorgt bovendien voor stabiel beleid.

Het inkomstenkader bevat alle lastenmaatregelen uit het coalitieakkoord. Om te komen van de financiële bijlage van het coalitieakkoord tot de inkomstentabel in bijlage 2.3, zijn de volgende stappen gezet:

  • In de inkomstentabel zijn alle bedragen uit de financiële bijlage van het coalitieakkoord (prijzen 2021) omgezet van kasbasis naar transactiebasis en constante prijzen van het beoogde jaar van invoering.

  • De effecten van de zorguitgaven op de zorgpremies en zorgtoeslag zijn nog licht aangepast ten opzichte van het coalitieakkoord door nieuwe inzichten m.b.t. effecten zorguitgaven uit het coalitieakkoord.

  • In deze startnota is een voorlopige invulling van de lastenverlichting middeninkomens van 3 miljard euro opgenomen. Het belangrijkste onderdeel van deze invulling is de verhoging en snellere afbouw van de arbeidskorting. Daarnaast wordt de ouderenkorting verhoogd, de jonggehandicaptenkorting gehalveerd, de eerste schijf ingekort en het tarief eerste schijf verhoogd. Op basis van de actualisatie van het macro-economische beeld van het CPB bij het CEP zal het kabinet uiterlijk bij de Voorjaarsnota 2022 de concrete invulling en fasering van dit indicatieve pakket nader bezien, waarbij bij uitzondering ook geschoven kan worden tussen inkomsten en uitgaven.

  • Als onderdeel van de verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) wordt de zorgtoeslag steiler afgebouwd als compensatie voor de hogere zorgtoeslag en WKB-uitgaven. Hiermee blijven de toeslagen bij de WML-verhoging budgetneutraal. De steilere afbouw van de zorgtoeslag wordt echter weer teruggedraaid in het pakket lastenverlichting middeninkomens. Het pakket lastenverlichting middeninkomens komt hiermee structureel op 3 miljard euro uit. Dit pakket bevat ook de snellere afbouw van de dubbele algemene heffingskorting (AHK) in de bijstand, die aan de uitgavenkant staat.

Op het moment dat inkomstenmaatregelen in wetgeving worden omgezet, worden de budgettaire effecten van de maatregelen herijkt. Bij het herijken worden de laatste (economische) inzichten meegenomen om te zorgen voor een zo accuraat mogelijke raming. Het verschil tussen de herijkte raming en de oorspronkelijke raming in deze startnota of bij de oorspronkelijke raming van een gedurende de kabinetsperiode genomen beleidsmaatregel dient gecompenseerd te worden binnen het inkomstenkader.

Het kabinet neemt het advies van de SBR over ten aanzien van de omgang met de zorgpremies in het inkomstenkader. Dit betekent dat in het voorjaar en bij de juli- en augustusbesluitvorming een besluit genomen moet worden over de inzet van een eventuele plafondrelevante meevaller in de uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In het geval dat er sprake is van een meevaller aan de uitgavenzijde, dient er gekozen te worden of deze ruimte (deels) wordt gebruikt voor extra uitgaven elders of wordt gebruikt voor een lastenverlichting door tegenover de lagere zorgpremies geen compenserende lastenverhoging te stellen. Het stellen van een compenserende lastenverhoging tegenover een lagere zorgpremie was tot voor kort de standaard. Als wordt gekozen voor extra uitgaven, dan dient dit bedrag gecompenseerd te worden aan de inkomstenkant door voor hetzelfde bedrag de lasten te verhogen. In het geval dat er sprake is van een plafondrelevante tegenvaller aan de uitgavenzijde wordt dit opgelost binnen het uitgavenplafond en worden aan de inkomstenkant de lasten met hetzelfde bedrag verlaagd.

7 Medeoverheden

Bij het realiseren van grote maatschappelijke uitdagingen spelen gemeenten en provincies een belangrijke rol. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om de komende kabinetsperiode extra middelen uit te trekken voor gemeenten en provincies. Om een stabielere financiering voor gemeenten en provincies te realiseren en hun autonomie te vergroten, wordt in de komende jaren een nieuwe financieringssystematiek voor de periode na 2025 uitgewerkt, waarbij de mogelijkheid voor een groter eigen belastinggebied wordt betrokken.

De jaarlijkse indexatie van het Gemeentefonds, Provinciefonds en Btw-compensatiefonds heet het accres. Dit accres is bij het coalitieakkoord tot en met 2025 grotendeels berekend op basis van de bestaande afspraken. Dit wil zeggen dat de stijging van de rijksuitgaven ook leidt tot een hogere algemene uitkering aan gemeenten en provincies. Voor 2026 en verder is het accres niet berekend, maar vastgezet op een plus van 1 miljard euro ten opzichte van de stand bij miljoenennota 2022.

In deze startnota zijn de indicatieve accrescijfers uit het coalitieakkoord opgenomen. Na verwerking van een nieuw CPB-macrobeeld wordt het accres tot en met 2025 herberekend op basis van de nieuwe standen. Dit gebeurt uiterlijk bij Voorjaarsnota 2022. Ook zal het kabinet de komende periode bezien of het wenselijk is om het accres stabieler te maken. Dit is in lijn met de aanbeveling van de SBR.

Verder is er in het coalitieakkoord voor gekozen om de uitvoeringskosten van medeoverheden voor investeringspakketten (klimaat, ontsluiten nieuwbouwwoningen en stikstof) specifiek te verstrekken. In samenhang hiermee is besloten om de middelen voor het Stikstoffonds, het Klimaatfonds, het budget voor ontsluiting van nieuwe woningen in het Mobiliteitsfonds en het Nationaal Groeifonds uit te zonderen van de berekening van het accres. Daarnaast zijn in het coalitieakkoord middelen voor de woningbouwimpuls (10x100 mln.) en volkshuisvesting (4x150 mln.) opgenomen. Deze middelen zijn onttrokken aan het accres en worden via een specifieke uitkering uitgekeerd.

8 Aanvullende Post

De overheveling van de middelen die gereserveerd staan op de Aanvullende post van het Ministerie van Financiën naar de begrotingen vindt plaats nadat concrete en doelmatige bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. Invulling van de manier van uitwerking vindt plaats in afstemming met het Ministerie van Financiën. Dit vraagt om een gedegen beleidsvoorbereiding en ordentelijke besluitvorming. De overheveling vanaf de Aanvullende post vindt plaats op de reguliere begrotingsmomenten. Hiertoe zal op die momenten tevens een begrotingswet worden voorgelegd aan het parlement.

9 Fondsen

Het kabinet heeft besloten om in de komende kabinetsperiode een klimaatfonds en een stikstoffonds in te stellen ter hoogte van in totaal 60 miljard euro in de periode tot en met 2035. Daarnaast stelt het kabinet een fonds in voor vrij en ongebonden onderzoek en ontwikkeling van 5 miljard euro gedurende 10 jaar.

Het klimaatfonds komt onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Klimaat en Energie en het stikstoffonds onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Stikstof en Natuur.

In de komende periode zullen door het Ministerie van Financiën in afstemming met de beleidsverantwoordelijke departementen de fondsen verder worden uitgewerkt. Uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 wordt de Kamer hierover geïnformeerd.

Voorts besluit het kabinet om in lijn met het coalitieakkoord de opzet van het Nationaal Groeifonds (NGF) te wijzigen. De focus wordt gericht op de pijlers i) kennisontwikkeling en ii) onderzoek, ontwikkeling en innovatie. De begroting voor het Nationaal Groeifonds wordt verlaagd met de middelen voor de pijler infrastructuur (incidenteel 6,7 miljard euro). De reservering voor de bijdrage uit het NGF van incidenteel 2,53 miljard euro voor de drie infrastructuurprojecten uit de eerste ronde van het NGF bestaande uit de Noord/Zuidlijn, Oude Lijn en Brainport Eindhoven wordt toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. Daarbovenop wordt incidenteel 820 miljoen euro toegevoegd aan het Mobiliteitsfonds. Tegelijk wordt het budget van het NGF voor de pijlers kennisontwikkeling en onderzoek, ontwikkeling en innovatie verhoogd met incidenteel 6,7 miljard euro in de jaren tot en met 2028. Het wetsvoorstel Nationaal Groeifonds dat reeds bij de Tweede Kamer ligt zal hierop worden aangepast middels een nota van wijziging.

Ten slotte heeft de SBR geconstateerd dat het bestaan van sociale fondsen vanuit het begrotingsbeleid bezien geen toegevoegde waarde meer heeft. Het kabinet geeft daarom gehoor aan het advies van de studiegroep om te onderzoeken wat de verschillende mogelijkheden zijn tot het afschaffen van de premie- en fondsensystematiek en daarbij de voor- en nadelen in kaart te brengen.

10 Herverkavelingen

Het coalitieakkoord geeft aanleiding voor verschuiving van budgetten tussen begrotingen als gevolg van nieuwe beleidsprioritering. In het coalitieakkoord staat één van deze zogenoemde herverkaveling concreet genoemd:

  • De subsidieregeling Maatschappelijke diensttijd verschuift van de begroting van VWS naar die van OCW. Hiervoor wordt 95 miljoen euro structureel overgeheveld.

Per definitie zijn de overhevelingen opgeteld nul; herverkavelingen zijn per saldo geen voorstel tot uitgavenverhoging of uitgavenverlaging.

De herverkavelingen worden conform de instructies in de rijksbegrotingsvoorschriften verwerkt middels suppletoire begrotingen voor 2022. Daarin worden ook naamswijzigingen geregeld, alsmede informatie over welke Minister voor welk beleidsterrein verantwoordelijk is. De definitieve portefeuilleverdeling kan nog tot verschuivingen leiden die op een later moment verwerkt gaan worden. Er komen geen nieuwe programmabegrotingen.

Naast overheveling van programmabudget, betekent een herverkaveling ook overheveling van apparaatsbudget en zijn er ook niet-financiële gevolgen. De precieze bedragen van de betrokken apparaatsbudgetten zijn op dit moment nog niet bekend. Het handboek departementale herschikking biedt inzicht in deze bredere gevolgen en hoe hiermee om te gaan, zoals het overhevelen van fte’s en overheadkosten op basis van de handleiding overheidstarieven.

11 Doelmatigheid, doeltreffendheid en evaluaties

Goede evaluaties dragen bij aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid. Het Ministerie van Financiën heeft de afgelopen drie jaar samen met alle andere departementen gewerkt aan het versterken van het evaluatiestelsel. Daarbij is een werkwijze voor de implementatie van Comptabiliteitswet artikel 3.1 ontwikkeld en is de strategische evaluatie agenda (SEA) geïntroduceerd.

Beleidsvoorbereiding: Comptabiliteitswet artikel 3.1 («CW 3.1»)

Comptabiliteitswet artikel 3.1 richt zich op de beleidsvoorbereiding. Sinds 1 november 2021 is de implementatie van Comptabiliteitswet artikel 3.1 voorzien van een nieuwe werkwijze. Bij beleidsvoorstellen die in de ministerraad worden behandeld en naar het parlement worden gestuurd is deze nieuwe werkwijze wettelijk verplicht. De nieuwe werkwijze houdt in dat in Kamerbrieven een kader opgenomen wordt met daarin de nagestreefde doelstellingen, doeltreffendheid, doelmatigheid, beleidsinstrumenten en financiële gevolgen van het voorgenomen beleid.2 Bij voorstellen die tot een substantiële beleidswijziging leiden, moet ook een evaluatieparagraaf worden opgesteld.3

Gedurende de beleidscyclus: strategische evaluatie agenda («SEA»)

Het doel van de SEA is om beter inzicht te krijgen in de doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid en deze inzichten meer te benutten gedurende de hele beleidscyclus. Door elk departement moet een SEA worden opgesteld, deze maakt sinds 2020 onderdeel van de departementale begroting. De agenda biedt een overzicht van de belangrijke beleidsthema’s van een departement en een planning van het evaluatieonderzoek. Zo kan vooraf worden bepaald welke inzichten nodig zijn en hoe de evaluatie van beleid wordt vormgegeven gedurende de gehele beleidscyclus. De afspraken rond de SEA zijn vastgelegd in de herziene Regeling periodiek evaluatieonderzoek («RPE») die vanaf januari 2022 ingaat.

12 Overige budgettaire afspraken en vervolgproces

In deze startnota is een risicoreservering voor de naheffingen van de afdracht van invoerrechten aan de EU (Traditioneel Eigen Middelen, TEM) en een aantal kasschuiven opgenomen. Deze zijn terug te vinden in de departementale tabbladen (bijlage 3).

Het kabinet Rutte-III heeft besloten om 4 x 15 miljoen euro beschikbaar te stellen voor een programma-organisatie voor de aanpak voor stikstof en geluidhinder rond Schiphol. Deze middelen worden op de Aanvullende post geplaatst en zijn nog niet verwerkt in de cijfers van deze startnota.

Er zijn nog enkele budgettaire wijzigingen die op dit moment nog niet verwerkt kunnen worden omdat nog nader onderzoek nodig is naar de verwerkingswijze. Het gaat hierbij onder andere om het advies van de SBR om de EU-invoerrechten, exclusief de perceptiekosten, buiten het uitgavenplafond te plaatsen. Hiervoor wordt nog gekeken naar het op elkaar laten aansluiten van de ramingen aan de uitgaven- en ontvangstenkant. Ook moet er nog nader onderzoek gedaan worden naar de verwerking van prestatiebeurzen in het hoger onderwijs. Deze beurzen worden door het Centraal Bureau voor de Statistiek voortaan anders behandeld bij het bepalen van de EMU-saldo. Daarnaast is de begrotings- en verdeelsleutelsystematiek van de belasting- en invorderingsrente aangepast. De budgettaire gevolgen van deze aanpassing worden bij de eerstvolgende doorrekening van de CPB-macroraming verwerkt. Tot slot heeft het vorige kabinet een overeenkomst met de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) gesloten over de inzet van de gasopslag Norg. Hierbij is ook overeengekomen dat de aan NAM te betalen vergoeding uitkomst van arbitrage is. Op het moment dat de arbitragecommissie haar uitspraak heeft gedaan worden eenmalig de kosten voor alle relevante jaren met een plafondcorrectie verwerkt.

De wijzigingen in de begrotingen voor 2022 als gevolg van het coalitieakkoord worden aan de Kamer voorgelegd via suppletoire begrotingen. Het kabinet neemt deze wijzigingen op in de eerste suppletoire begrotingen 2022 bij voorjaarsnota 2022. Indien het kabinet al eerder verplichtingen wil aangaan dan wel betalingen doen dan zal op een eerder moment een incidentele suppletoire begroting worden ingediend.

De uitgavenplafonds, het inkomstenkader en de beleidsmatige lastenontwikkeling zijn in deze startnota ex ante vastgesteld. Deze worden na de nieuwe macro-economische raming van het CPB definitief vastgesteld. Dit is uiterlijk bij voorjaarsnota 2022 voorzien. Dat de uitgavenplafonds en het inkomstenkader nog herijkt worden neemt niet weg dat de begrotingsregels al gelden vanaf deze startnota.

De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag

BIJLAGE 1 – BEGROTINGSREGELS

Inleiding

Regeren is keuzes maken: welke doelen wil het kabinet graag bereiken, om zo de (brede) welvaart van Nederlanders te vergroten? De begroting is een belangrijk middel dat politici hebben om deze doelen te bereiken. De begroting maakt het immers mogelijk om prioriteiten te ondersteunen met de benodigde financiële middelen. Als prioriteiten worden bijgesteld, dan gaat dit gebruikelijk gepaard met verschuiving van budgetten binnen de begroting. Het begrotingsbeleid moet dit proces ondersteunen.

Het begrotingsbeleid is gestoeld op drie basisprincipes:

Efficiënte allocatie van publieke middelen: regeren is keuzes maken: kiezen doet het kabinet zorgvuldig.

Beheersing van de overheidsfinanciën: het kabinet schuift geen rekeningen door naar volgende generaties.

Macro-economische stabilisatie: als het minder goed gaat met de economie vangt het kabinet deze klap deels op met de begroting, om de gevolgen voor mensen te beperken.

Om deze drie principes in de praktijk te ondersteunen is er een set van begrotingsregels opgesteld. Tijdens een kabinetsperiode is er altijd sprake van (onverwachte) ontwikkelingen of nieuwe politieke prioriteiten, die budgettaire gevolgen met zich meebrengen. De begrotingsregels vormen dan richtlijnen hoe hier mee om te gaan. Het kabinet kan dan aan de hand van deze voorspelbare regels prioriteiten bijstellen en budgetten – waar nodig – verschuiven.

De belangrijkste uitgangspunten van het Nederlandse begrotingsbeleid zijn vastgelegd in de Wet Houdbare Overheidsfinanciën (Wet Hof). Ook zijn hierin de Europese begrotingsafspraken verankerd. Deze afspraken vormen de grenzen waarbinnen het begrotingsbeleid vorm krijgt. Aan het begin van elke kabinetsperiode wordt nader invulling gegeven aan het begrotingsbeleid zoals vastgelegd in de wet Hof, door de (herziene) begrotingsregels (opnieuw) vast te stellen. Deze begrotingsregels van het kabinet hebben betrekking op de Rijksbegroting, Sociale Zekerheid en Zorg. Voor de onderdelen van de collectieve sector die buiten het bereik van het begrotingsbeleid van het kabinet vallen – de decentrale overheden en rechtspersonen met een wettelijke taak – regelt de Wet Hof een gelijkwaardige inspanning in het gezond maken en houden van de overheidsfinanciën.

Leeswijzer

De begrotingsregels geven het begrotingsbeleid concreet vorm en zijn de invulling van het begrotingsbeleid. De begrotingsregels zijn gestoeld op drie basisprincipes, die de rationale achter het begrotingsbeleid vormen. In de eerste sectie worden de drie basisprincipes geïntroduceerd en toegelicht. In de tweede sectie worden de begrotingsregels per basisprincipe besproken en nader toegelicht.

Bijlagen

  • Bijlage 1 Eindejaarsmarge en opbouw van meerjarencijfers en extrapolatie

  • Bijlage 2 Beheersing belastinguitgaven

  • Bijlage 3 Beleidskader risicoregelingen

1.1 Basisprincipes begrotingsbeleid

I Basisprincipes van het begrotingsbeleid

1. Efficiënte allocatie van publieke middelen

Regeren is keuzes maken: kiezen doet het kabinet zorgvuldig.

Het begrotingsbeleid draagt bij aan een goede besteding van publieke middelen. De begrotingsregels creëren de voorwaarden waardoor de politiek – gegeven de doelen die zij nastreeft – elke euro zo doelmatig mogelijk kan besteden.

De overheid is verantwoordelijk voor het tot stand brengen van verschillende voorzieningen die niet – of onvoldoende – door de markt worden voortgebracht. De overheid stelt de hoeveelheid benodigde middelen vast waarmee deze overheidstaken kunnen worden uitgevoerd en bepaalt hoe zij de bijbehorende lasten verdeelt – bijvoorbeeld over burgers en bedrijven. Elke euro moet immers worden opgehaald en kan vervolgens maar één keer uitgegeven worden. Daarom moeten deze middelen zo doelmatig en doeltreffend mogelijk worden verdeeld over de verschillende beleidsprioriteiten.

Daarbij weegt een kabinet verschillende keuzemogelijkheden zorgvuldig tegen elkaar af. Om tot een goede integrale afweging te komen tussen de verschillende beleidsdoelstellingen (en bijbehorende uitgaven) vindt de besluitvorming over de begroting primair plaats op één vast moment in het jaar tijdens het zogenaamde «hoofdbesluitvormingsmoment» in het voorjaar. Dat is belangrijk omdat een euro die vandaag wordt uitgegeven aan het ene doel, morgen niet meer kan worden uitgegeven aan een ander doel. Door te werken met een vast hoofdbesluitvormingsmoment wordt bovendien rust gecreëerd in het begrotingsproces. Op het hoofdbesluitvormingsmoment moet alle benodigde informatie om keuzes goed te kunnen maken beschikbaar zijn. Bij het hoofdbesluitvormingsmoment wordt ook over de hoofdlijnen van de inkomsten besloten. Voorts hanteert het kabinet een meevallerformule ingeval het feitelijke EMU-saldo langjarig beter is dan een saldo van – 1% bbp. Eventuele besluitvorming hierover vindt ook in het voorjaar plaats.

In de Studiegroep Begrotingsruimte wordt geadviseerd om voor een zogenoemd MTO van – 1% te kiezen. In het aankomende Stabiliteitsprogramma zal Nederland moeten aangeven wat de nieuwe MTO-doelstelling voor de komende jaren wordt. Deze doelstelling heeft geen invloed op de hoogte van de uitgavenplafonds.

2. Beheersing van de overheidsfinanciën

Het uitgangspunt is dat er geen rekeningen worden doorgeschoven naar volgende generaties.

Beheersing van de overheidsfinanciën betekent in de eerste plaats dat een kabinet de ontwikkeling van inkomsten en uitgaven zelf in de hand heeft en zich aan de gemaakte (budgettaire) afspraken houdt. Door de overheidsfinanciën gedurende de rit te beheersen wordt voorkomen dat volgende generaties te maken krijgen met een te grote schuld of dat zij gedwongen worden om hun collectieve voorzieningen te versoberen of hun belastingen te verhogen, alleen omdat de huidige generatie op te grote voet heeft geleefd.

Om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties maakt het kabinet aan het begin van een kabinetsperiode duidelijke afspraken over wat er in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond) en hoe hoog de beleidsmatige aanpassing van de belastingen per jaar moeten zijn (het inkomstenkader). De afspraken over inkomsten en uitgaven geven duidelijkheid over de grenzen waarbinnen het begrotingsbeleid kan plaatsvinden.

3. Macro-economische stabilisatie

Als het minder goed gaat met de economie vangt het kabinet deze klap deels op met de begroting, om de gevolgen voor mensen te beperken.

De overheidsbegroting heeft een belangrijke rol in het stabiliseren van de economie. Aan de uitgavenkant van de begroting geeft het kabinet, als het economisch tij mee zit, niet meer uit dan het afgesproken uitgavenplafond. Aan de andere kant hoeft er ook niet te worden bezuinigd als het tijdelijk tegen zit. Mensen die dan tijdelijk geen inkomen hebben ontvangen WW of bijstand, waardoor die uitgaven stijgen. Daarvoor hoeft er dan niet bezuinigd te worden op andere uitgaven.

Aan de inkomstenkant van de begroting nemen in goede tijden de belastinginkomsten automatisch toe. Die extra inkomsten geeft het kabinet niet uit. De extra inkomsten worden in plaats daarvan gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. Dit doet het kabinet door de overheidsschuld af te lossen. Als het minder gaat hoeft hierdoor niet te worden bezuinigd, en hoeven de belastingen ook niet te worden verhoogd. In plaats daarvan teren we in op onze buffer: de overheidsschuld loopt dan weer op.

Het kabinet laat de begroting dus meebewegen met de economische ontwikkeling. Dit wordt trendmatig begrotingsbeleid genoemd. Hierdoor wordt het effect van een economische neergang automatisch op het juiste moment gedempt. Dit heeft positieve gevolgen voor het inkomen en welbevinden van mensen, dus voor de brede welvaart: burgers en bedrijven voelen minder de negatieve effecten van een periode waarin het economisch minder goed gaat. Trendmatig begrotingsbeleid bevordert ook stabiel beleid, wat er ook aan bijdraagt dat de economie minder fluctueert.

1.2 De begrotingsregels

De basisprincipes van het begrotingsbeleid, zoals toegelicht in de eerste sectie, vormen de rationale achter het begrotingsbeleid. De begrotingsregels zijn de concrete spelregels om het begrotingsbeleid in de praktijk conform de drie basisprincipes vorm te kunnen geven. Per basisprincipe van het begrotingsbeleid worden de regels in deze sectie nader toegelicht. Een aantal regels wordt bij meerdere basisprincipes genoemd, omdat de betreffende regel meerdere principes ondersteunt.

1. Efficiënte allocatie

Een goed begrotingsproces draagt bij aan een efficiënte allocatie van publieke middelen. In dit proces worden de voorwaarden gecreëerd waarbinnen de politiek – gegeven het doel dat wordt nagestreefd – elke euro zo goed mogelijk kan besteden. Integrale besluitvorming staat daarbij centraal. Dit zorgt ervoor dat echte keuzes worden gemaakt in dienst van een zo groot mogelijke (brede) welvaart. Hierna worden de regels beschreven die hieraan bijdragen.

1.1 Integrale afweging: één hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar

Om een goede integrale afweging te kunnen maken tussen de verschillende beleidsdoelstellingen en bijbehorende kosten vindt de besluitvorming over de uitgavenkant van de begroting in beginsel plaats op één vast moment in het jaar. Op dit zogenaamde «hoofdbesluitvormingsmoment» in het voorjaar kunnen verschillende politieke wensen, problemen en mee- en tegenvallers integraal worden afgewogen. Er vindt dan integrale besluitvorming plaats over de uitgavenkant, zowel voor het uitvoeringsjaar (tot en met december) als het eerstkomende begrotingsjaar. Eveneens wordt op dit hoofdbesluitvormingsmoment besloten over de hoofdlijnen van de inkomsten. Aan de voorjaarsbesluitvorming liggen de onafhankelijke economische ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) ten grondslag, te weten het Centraal Economisch Plan (CEP).

Dit «hoofdbesluitvormingsmoment» in het voorjaar voorkomt dat de begroting continu wordt bijgesteld en maakt dat er genoeg tijd is voor gedegen invoering van maatregelen. Ook zorgt besluitvorming op één moment voor een betere integrale afweging van de verschillende kosten per beleidsdoelstelling. Zo wordt voorkomen dat bepaalde wensen voorrang krijgen, met als enige reden dat zij zich eerder in de tijd aandienden. In augustus wordt de besluitvorming over de koopkrachtontwikkeling afgerond op basis van een onafhankelijke nieuwe raming van het Centraal Planbureau (CPB), te weten de macro-economische verkenningen (MEV).

Voorts is het belangrijk om te communiceren over de horizontale jaar-op-jaar ontwikkeling van uitgaven en inkomsten. Zoals de 16e Studiegroep aangeeft, wordt het daarmee duidelijker hoeveel geld er in totaal daadwerkelijk per beleidsterrein wordt uitgegeven in een bepaald jaar. Hiermee wordt voorkomen dat er alleen naar nieuwe mutaties op het basispad wordt gekeken.

1.2 Herbestemming van per saldo meevallers in de ministerraad (MR)

Per saldo meevallende uitgaven mogen pas gebruikt worden voor nieuw beleid of aanpassingen van beleid na besluitvorming in de MR. Hierdoor worden er geen middelen aangewend voor een ander beleidsterrein, zonder dat daar expliciet voor is gekozen in de MR.

1.3 Oormerken van inkomsten en uitgaven is onwenselijk

Vanwege het belang om een goede afweging te kunnen maken tussen de (kosten van) verschillende beleidsdoelstellingen is het oormerken van inkomsten voor uitgaven in beginsel niet wenselijk, ook niet in het geval van (begrotings-)fondsen. De doelstellingen van beleid horen bepalend te zijn voor het niveau van de uitgaven, niet hoeveel geld er via een bepaalde bron binnenkomt.

1.4 Meevallerformule

Als de raming van het feitelijk EMU-saldo langjarig beter is dan een saldo van – 1% bbp, dan wordt 50% van die ruimte bestemd voor lastenverlichting en 50% voor schuldaflossing. Daarmee worden in eerste instantie de meevallers tussen het feitelijk saldo en het beoogde saldo op lange termijn volledig gebruikt ten behoeve van de staatsschuld. Besluitvorming vindt plaats bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar.

2. Beheersing van de overheidsfinanciën

Om geen rekeningen door te schuiven naar volgende generaties maakt het kabinet afspraken over wat er maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond) en hoe hoog de belastingen en premies moeten zijn (het inkomstenkader). Hierna worden de regels over beheersing van de uitgaven (deels 2A) en het inkomstenkader nader toegelicht (2B). Samen zorgen zij voor beheersing van de overheidsfinanciën.

2A. Begrotingsregels ten behoeve van beheersing van de uitgaven

Voor de uitgavenkant van de begroting worden aan het begin van de kabinetsperiode afspraken gemaakt over wat er maximaal mag worden uitgegeven in elk jaar van de kabinetsperiode (het uitgavenplafond). Elke Minister is verantwoordelijk voor een deel van het uitgavenplafond. Een hard plafond dwingt tot het maken van keuzes, omdat ministers niet meer mogen uitgeven dan vooraf is afgesproken. Als ministers nieuwe prioriteiten willen stellen en (beleidsmatig) meer uit willen geven aan het ene, dan moeten ze hiervoor (beleidsmatig) geld vrijmaken door minder uit te geven aan het andere. Op deze manier houdt het kabinet de totale uitgaven onder controle.

In het geval nieuw beleid van een Minister doorwerkt in de uitgaven van andere ministers, zal de beleidsinitiërende Minister zorgdragen voor het organiseren van de benodigde dekking. Indien een beroep wordt gedaan op medeoverheden bevat het nieuwe beleidsvoorstel een onderbouwing hoe de medeoverheden hiertoe in staat worden gesteld, inclusief een voorstel hoe de financiële gevolgen voor medeoverheden worden opgevangen. Ook hierbij zal de beleidsinitiërende Minister zorgdragen voor het organiseren van de benodigde dekking.

Het kabinet hanteert reële vaste uitgavenplafonds om ervoor te zorgen dat een kabinet gedurende alle jaren zijn doelen kan realiseren met de gereserveerde middelen. Daartoe wordt de hoogte van het uitgavenplafond jaarlijks aangepast aan de loon- en prijsontwikkeling. Dit gebeurt op basis van een onafhankelijke raming van het CPB.

2A.1 Afbakening van het uitgavenplafond

Alle uitgaven binnen de Rijksbegroting, Sociale zekerheid en Zorg die meetellen voor het EMU-saldo vallen onder het uitgavenplafond, tenzij anders is besloten (zie regels 2A.2, 2A.3 en 3.1). Onder het uitgavenplafond vallen ook een aantal ontvangsten die geen belasting- of premieontvangsten zijn, zoals boeteontvangsten. Doordat uitgaven die meetellen voor het EMU-saldo over het algemeen onder het uitgavenplafond vallen, is effectieve beheersing van de uitgaven mogelijk.

2A.2 Afbakening van het investeringsplafond

Uitgaven hebben over het algemeen een terugkerend karakter en worden daarom middels het uitgavenplafond beheerst per jaar. Voor investeringsuitgaven met een eenmalig karakter die over meerdere jaren plaatsvinden, is de beheersing van het totaalbedrag relevanter dan het bedrag per jaar. Zij vallen daarom onder het investeringsplafond. Hiervoor kwalificeren enkel de investeringen uit de volgende fondsen:

  • het Mobiliteitsfonds (voorheen Infrastructuurfonds);

  • het Deltafonds;

  • het Nationaal Groeifonds;

  • het Defensiematerieelfonds;

  • het Klimaatfonds (maatregel uit het Coalitieakkoord) en

  • het Stikstoffonds (idem)

Voor de uitgaven die onder dit investeringsplafond vallen, geldt dat middelen vrij naar latere jaren mogen worden geschoven, bijvoorbeeld als een investeringsproject vertraging oploopt, mits de Europese begrotingsregels hier ruimte voor bieden.

2A.3 Uitzonderingen op de afbakening van het uitgavenplafond

Voor de volgende uitgaven geldt een uitzondering op het uitgangspunt dat uitgaven die EMU-saldorelevant zijn ook plafondrelevant zijn. Deze uitgaven vallen daardoor niet onder het uitgavenplafond:

  • het saldo van het Diergezondheidsfonds;

  • veilingopbrengsten;

  • het consolidatiesaldo voor Rijksdiensten met een baten-lastenstelsel.

Daarnaast gelden de volgende uitzonderingen:

  • Rijksbijdragen en rentebetalingen aan de sociale fondsen en premiebijdragen zijn – om boekhoudkundige dubbeltellingen te voorkomen – niet relevant voor het uitgavenplafond.

  • De zorgtoeslag, ETS-opbrengsten en de ODE-heffing vallen onder het inkomstenkader van de begroting en tellen op die wijze mee voor het EMU-saldo.

  • Eerder genomen interventies in de financiële sector en de afbouw hiervan tellen niet mee voor het uitgavenplafond of inkomstenkader. Dit geldt ook voor maatregelen genomen met het oog op de financiële stabiliteit van het eurogebied.

  • Nederland heft invoerrechten namens de EU. Dit is een budgetneutrale transactie. Daarom vallen de EU-invoerrechten niet onder het inkomstenkader en worden de invoerrechten ook (na aftrek van de perceptiekosten) buiten het uitgavenplafond geplaatst.

  • Het uitgavenplafond wordt aangepast voor mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en WWB) die niet het gevolg zijn van beleidsmatige keuzes. Dit voorkomt noodzakelijke ombuigingen op deze posten in slechte economische tijden en budgettaire ruimte in tijden van economische voorspoed en draagt zo bij aan automatische stabilisatie.

  • Het uitgavenplafond wordt aangepast voor mutaties als gevolg van het valutarisico van Defensie die zich voordoen op het Defensiematerieelbegrotingsfonds.

  • Een Publiek Private Samenwerking (PPS). In dat geval vindt een budgettair neutrale omzetting plaats van het (kas) budget in (meerjarige) beschikbaarheidsbudgetten. Dat betekent een verlaging van het uitgavenplafond en een per saldo even grote verhoging van het uitgavenplafond in de jaren waarin een beschikbaarheidsvergoeding nodig is. De efficiencywinst komt ten gunste van het betreffende departement. Voor het Mobiliteitsfonds geldt dat de toegestane uitgavenruimte voor beschikbaarheidsvergoedingen 20 procent is.

2A.4 Scheiding van inkomsten en uitgaven en uitzonderingen

Aan het begin van de kabinetsperiode maakt het kabinet afspraken over wat er in één jaar maximaal mag worden uitgegeven (het uitgavenplafond) en hoe hoog de inkomsten per jaar moeten zijn (het inkomstenkader). In beginsel worden het uitgavenplafond en het inkomstenkader gedurende de kabinetsperiode niet aangepast, nadat erover is besloten in de formatie. Hieruit volgt automatisch een zogenoemde scheiding van inkomsten en uitgaven. Omdat niet alles te voorzien is, zijn er enkele situaties waarin aanpassing bij uitzondering is toegestaan. Dergelijke aanpassingen worden statistische correcties genoemd. Het doel van deze correcties is om goed beleid mogelijk te maken dat weliswaar aanpassingen vergt aan het uitgavenplafond en het inkomstenkader, maar het EMU-saldo niet verslechtert.

Van dergelijke correcties is alleen sprake bij:

  • Een wijziging in de financiële vormgeving van beleid (van inkomsten naar uitgaven en omgekeerd), waarbij het voorzieningenniveau en de doelgroep nagenoeg gelijk blijven.

  • Grote hervormingen waarbij een collectief arrangement anders wordt vormgegeven met zowel aan de uitgaven- als aan de inkomstenzijde mutaties.

Als het hanteren van een apart uitgavenplafond en inkomstenkader leidt tot inefficiënte of onbedoelde uitkomsten, kan de Minister van Financiën besluiten tot een correctie tussen uitgavenplafond en inkomstenkader, met instemming van de MR. De Minister van Financiën dient dergelijke correcties, waarmee wordt afgeweken van de standaardgronden voor correctie, expliciet toe te lichten in de Miljoenennota.

2A.5 Overschrijding van uitgaven

Beheersing van de overheidsuitgaven begint bij het niet overschrijden van de uitgaven zoals deze zijn begroot. Dreigende overschrijdingen dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen door passende en tijdige maatregelen. Iedere dreigende overschrijding dient zo snel mogelijk schriftelijk te worden gemeld aan de Minister van Financiën. De bewindspersoon die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein waar de overschrijding zich voordoet, doet in dezelfde budgettaire nota voorstellen voor compensatie binnen de eigen begroting. Meevallende uitgaven mogen worden gebruikt om tegenvallende uitgaven te compenseren. Herbestemming van meevallers voor nieuw beleid mag pas na integrale besluitvorming in de MR (zie ook regel 1.2).

Door een dreigende overschrijding binnen dezelfde begroting te dekken wordt overschrijding van het (deel)plafond voorkomen. Alleen de MR kan besluiten om hiervan af te wijken en compensatie te vinden op andere begrotingen en/of binnen andere sectoren. Het uitgangspunt is dat de opbrengst van een compenserende maatregel in ieder jaar gelijk is aan de problematiek. Indien dit redelijkerwijs niet mogelijk is kan compensatie in de tijd voor- of achterlopen op de problematiek, bijvoorbeeld door het gebruik van een kasschuif. Compensatie vindt hoe dan ook plaats binnen de meerjarenperiode, zoals beschreven in regel 2A.9. Zie ook bijlage 1 voor een uitgebreide toelichting.

2A.6 Uitgavenmutaties met een afwijkende behandeling

Het uitgangspunt dat compensatie van mutaties plaats moet vinden binnen de departementale begroting of sector, geldt niet voor mutaties in enkele uitgavencategorieën. Dit zijn de generale dossiers. Het betreft de mutaties in het rendement op het vermogen van de Staat, zoals bijvoorbeeld dividenden en rente (inclusief rente op de overheidsschuld). Zo krijgt een departement geen budgettaire ruimte als rendementen op vermogen tijdelijk hoog zijn, maar staat een departement ook niet zelf aan de lat bij tegenvallende rendementen. Ook betreft het mutaties in de delfstofbaten (waaronder gasbaten), boetes en transacties op de JenV-begroting en afpakken op de JenV-begroting.

Subsidie-elementen in opbrengsten uit staatsvermogen (rente, dividend, delfstofbaten en veilingopbrengsten) die mogelijk gederfde opbrengsten impliceren, dienen vooraf inzichtelijk te zijn gemaakt met het oog op de integrale afweging tijdens het hoofdbesluitvormingsmoment.

Het compenseren van mutaties binnen dezelfde begroting geldt ook niet voor de kosten die onvermijdbaar gemaakt moeten worden om een grotere generale baat te kunnen realiseren. Ten behoeve van de beheersing en doelmatigheid dient de onvermijdelijkheid van deze kosten ex-ante deugdelijk te worden onderbouwd.

Het compenseren van mutaties binnen dezelfde begroting en sector geldt ook niet voor mutaties in budgetten waarvoor een rekenregel (niet zijnde de macro-economische doorwerking) geldt, zoals EU-afdrachten en de ontwikkeling van het gemeente- en provinciefonds volgend uit de normeringsystematiek. Door deze uitgaven afwijkend te behandelen, ontstaan er voor departementen geen budgettaire voor- of nadelen als zij worden geconfronteerd met mee- of tegenvallers waar zij zelf geen invloed op hebben. Ook voor andere onvoorziene grotere gebeurtenissen kan gelden dat budgettaire effecten in de praktijk niet in te passen zijn op departementale begrotingen. De MR kan dan desgewenst ook in deze gevallen gemotiveerd besluiten tot generale behandeling.

Voor nieuwe of geïntensiveerde geldstromen naar gemeenten en provincies geldt dat het vakdepartement zorgt voor een volledige dekking van de geldstroom inclusief de btw-component. De btw-component wordt vervolgens door het vakdepartement afgedragen aan de begroting van het Btw-compensatiefonds (BCF); de nieuwe of geïntensiveerde geldstroom exclusief btw wordt verstrekt aan de gemeente(n) of provincie(s) in kwestie.

2A.7 Eindejaarsmarge ter voorkoming van ondoelmatige besteding

Om ondoelmatige besteding van middelen aan het einde van het jaar te voorkomen, kunnen middelen van het huidige naar het volgende jaar geschoven worden met behulp van de eindejaarsmarge. Hiervoor geldt een maximum van 1,0 procent van het (gecorrigeerde) begrotingstotaal. Zie bijlage 1 voor een uitgebreide toelichting.

2A.8 Indexatie van het uitgavenplafond vanwege reële uitgavenplafonds

Het uitgavenplafond wordt aan het begin van de kabinetsperiode vastgesteld in lopende prijzen. De hoogte van het uitgavenplafond wordt gedurende de kabinetsperiode aangepast aan de onafhankelijke indices voor loon- en prijsontwikkelingen van het CPB. In het voorjaar volgen die uit het Centraal Economisch Plan (CEP) en in augustus uit de Macro Economische Verkenning (MEV).

Op deze manier gelden de afspraken over de voorzieningen die de overheid aanbiedt onafhankelijk van de prijsontwikkeling van de uitgaven die hiermee samenhangen. Beleidsmatige beslissingen die betrekking hebben op de loon- en prijsbijstelling van de overheid moeten wel onder het uitgavenplafond worden gedekt. De indexatie van het uitgavenplafond voor het lopende jaar wordt definitief vastgesteld bij Voorjaarsnota. Daarmee zorgt indexatie ervoor dat de voorzieningen die de overheid aanbiedt niet afhankelijk zijn van de ontwikkeling van de lonen en prijzen, maar enkel van de beleidskeuzes die worden gemaakt.

2A.9 Meerjarencijfers en extrapolatie

De meerjarenperiode bestaat uit het begrotingsjaar (tot en met december) en de vier daaropvolgende jaren. Bij het beleidsarm extrapoleren van meerjarencijfers wordt rekening gehouden met bestaande wettelijke regelingen. Zie bijlage 1 voor een uitgebreide toelichting hierop.

De begrotingen voor de jaren tijdens de kabinetsperiode worden gebaseerd op de macro-economische cijfers uit het CEP en de MEV. Alle uitgavenmutaties na de kabinetsperiode, voortvloeiend uit beleidsaanpassingen tijdens de kabinetsperiode, moeten elkaar compenseren. Mutaties die het gevolg zijn van verbeterde of verslechterde economische vooruitzichten na de kabinetsperiode worden niet betrokken in de besluitvorming. Zo wordt voorkomen dat besluiten van het huidige kabinet beslag leggen op de budgettaire ruimte van het volgende kabinet. Daarmee worden de kosten van een uitgave altijd meegewogen bij de integrale afweging, zodat de rekening niet buiten beschouwing blijft of wordt doorgeschoven naar volgende generaties. Zo blijven de overheidsfinanciën ook voor komende generaties beheersbaar.

2A.10 Overschrijding van de verplichtingen

Een overschrijding van de verplichtingen boven het vastgestelde bedrag is alleen toegestaan indien (en voor zover) de kaseffecten daarvan passen, dan wel opgevangen kunnen worden binnen de voor het begrotingsjaar afgesproken (kas)ramingen en de bijbehorende meerjarencijfers en het gewijzigde verplichtingenbudget aan beide Kamers der Staten-Generaal ter autorisatie is voorgelegd.

2A.11 Risicoregelingen

Regelingen zoals garanties, achterborgstellingen en leningen brengen een voorwaardelijke financiële verplichting met zich mee die voor risico’s voor de begroting zorgen. Om deze reden geldt voor deze regelingen een «nee, tenzij beleid». Voorstellen voor nieuwe risicoregelingen en aanpassingen in bestaande regelingen zijn onderdeel van het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar en onderhevig aan een beleidskader. Zie bijlage 3 voor een uitgebreide toelichting.

2B. Begrotingsregels ten behoeve van beheersing van inkomsten

Voor de inkomstenkant van de begroting spreekt het kabinet af hoe hoog het totaal van beleidsmatige aanpassingen mag zijn (het inkomstenkader). Als het kabinet bijvoorbeeld de ene belasting wil verlagen, dan moet een andere belasting omhoog om te voorkomen dat de totale inkomsten dalen. Het omgekeerde geldt ook: als het kabinet de ene belasting wil verhogen, dan moet een andere belasting omlaag om te voorkomen dat de totale inkomsten stijgen. Op deze manier is er sprake van een beheerste ontwikkeling van de inkomsten gedurende de kabinetsperiode. Het gaat hierbij dus niet om het beheersen van de totale belastingen, maar alleen om beheersing van beleidsmatige wijzigingen.

2B.1 Aanpassingen van het inkomstenkader

Het inkomstenkader wordt in principe niet tussentijds aangepast, nadat erover is besloten in de formatie. Omdat niet alles te voorzien is gelden er enkele uitzonderingen, die aanpassingen mogelijk maken als dat noodzakelijk is. Deze zijn toegelicht in regel 2A.4, waar wordt ingegaan op de uitzonderingen voor de scheiding tussen inkomsten en uitgaven.

2B.2 Reikwijdte van het inkomstenkader

Het totaal van beleidsmatige aanpassingen aan de inkomstenkant wordt aan het begin van een kabinetsperiode vastgelegd. Eventuele lastenrelevante dervingen gedurende de rit dienen gecompenseerd te worden met lastenverzwaring elders en vice versa, zodat er per saldo geen verschil is met wat bij Startnota is afgesproken. De budgettaire veranderingen in het inkomstenkader dienen zowel in als na de kabinetsperiode als geheel op nul uit te komen, waarbij in principe ook per jaar de veranderingen tezamen optellen tot een effect van nul. Budgettaire gevolgen van beleidsaanpassingen (tariefs- dan wel grondslagwijziging) moeten gecompenseerd worden door andere inkomstenmaatregelen.

2B.3 Inkomstenmaatregelen die ingaan na de kabinetsperiode

In beginsel gaan maatregelen aan de inkomstenkant binnen de kabinetsperiode in en realiseert het budgettaire effect zich dan ook. Mochten er toch nieuwe maatregelen worden genomen met een budgettair effect aan de inkomstenkant buiten de kabinetsperiode, dan dient een derving buiten de kabinetsperiode gedekt te worden met een lastenverzwaring elders, zowel op jaarbasis als structureel.

2B.4 Statistisch effect en gedragseffect

Voor het inkomstenkader is het statische effect van fiscale beleidswijzigingen relevant. Het statische effect is het effect van een beleidsmatige tariefswijziging bij gelijkblijvende grondslag of het effect van een beleidsmatige grondslagwijziging bij gelijkblijvend tarief. Mutaties in het inkomstenkader worden geboekt op transactiebasis.

Daar waar relevant, telt ook het eersteordegedragseffect mee in het inkomstenkader. Dit zijn directe effecten op de grondslag van de belasting waar de maatregel betrekking op heeft. Dit leidt tot een meer realistische inschatting van de effecten van een tariefswijziging en daarmee tot een betere afweging. Ook wordt rekening gehouden met direct samenhangende kruiselasticiteiten wanneer die van toepassing zijn. Een fiscale stimulans van elektrisch rijden via de ene belastingsoort kan bijvoorbeeld ook andere autogerelateerde belastingen substantieel beïnvloeden. Het effect van een fiscale beleidsmaatregel op het toetsingsinkomen dan wel op de vermogenstoets van de toeslagen wordt ook als eersteordegedragseffect gezien.

2B.5 Herijken van inkomstenmaatregelen

Op het moment dat inkomstenmaatregelen in wetgeving worden omgezet, worden de budgettaire effecten van de maatregelen eenmalig herijkt. Bij het herijken worden de laatste (economische) inzichten meegenomen om te zorgen voor een zo accuraat mogelijke raming. Het verschil tussen de herijkte raming en de oorspronkelijke raming bij Startnota of bij de oorspronkelijke raming van een gedurende de kabinetsperiode genomen beleidsmaatregel dient gecompenseerd te worden binnen het inkomstenkader.

2B.6 Omgang met intertemporele effecten

De omkeerregel zoals nu toegepast bij pensioenpremies en pensioenuitkeringen leidt tot intertemporele effecten met op korte termijn lagere belastinginkomsten, waar in de toekomst naar verwachting hogere inkomsten tegenover staan. Met het dekken van maatregelen via de omkeerregel moet terughoudend worden omgegaan om een uitholling van de belastinggrondslag en omzeiling van het inkomstenkader te voorkomen. Bij de toepassing van de omkeerregel moeten de belastinginkomsten op langere termijn voldoende zijn verzekerd en is de contante waarde van de langjarige kasstroom relevant voor het inkomstenkader.

2B.7 Zvw-premies en Zvw-uitgaven

Het kabinet dient in het voorjaar en bij de juli- en augustusbesluitvorming een besluit te nemen over de inzet van een eventuele plafondrelevante meevaller in de uitgaven op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw). In het geval dat er sprake is van een meevaller aan de uitgavenzijde, mag het kabinet kiezen of zij de ruimte die hierdoor onder het uitgavenplafond ontstaat inzet voor extra uitgaven elders en/óf gebruikt voor een lastenverlichting door tegenover de lagere zorgpremies geen compenserende lastenverhoging te stellen. Als het kabinet kiest voor extra uitgaven, dan dient het kabinet op hetzelfde moment expliciet te besluiten dat dit bedrag gecompenseerd wordt aan de inkomstenkant door voor hetzelfde bedrag de lasten te verhogen. Daarbij worden wijzigingen in de zorgtoeslag als gevolg van wijzigingen in de nominale premie en beleidsmatige wijzigingen ook in het inkomstenkader gecompenseerd. In het geval dat er sprake is van een plafondrelevante tegenvaller aan de uitgavenzijde wordt dit opgelost binnen het uitgavenplafond en worden aan de inkomstenkant de lasten met hetzelfde bedrag verlaagd.

2B.8 Omgang met fiscale regelingen

De budgettaire ontwikkeling van fiscale regelingen aan de inkomstenkant, zoals vrijstellingen, aftrekposten en verlaagde tarieven die de belastingopbrengst verlagen, wordt jaarlijks gemonitord in de Miljoenennota. Substantiële opwaartse afwijkingen ten opzichte van het verwachte niveau aan het begin van de kabinetsperiode en relatief hoge endogene groei, worden in de monitoring apart benoemd en geven in beginsel aanleiding voor het nemen van maatregelen. Deze maatregelen zijn niet relevant voor het inkomstenkader. Voor alle nieuwe regelingen aan de inkomstenkant dient een toetsingskader te worden doorlopen. Er zal allereerst worden bekeken of een regeling aan de uitgavenkant kan worden vormgegeven. Indien dit niet mogelijk is, wordt gekeken of het mogelijk is om de regeling te budgetteren. Indien het niet wenselijk of mogelijk is om een fiscale regeling aan de uitgavenzijde vorm te geven of te budgetteren, dan wordt in beginsel een harde horizonbepaling opgelegd.

Ook vinden evaluaties plaats van fiscale regelingen volgens een evaluatieprogrammering die in de Miljoenennota en begrotingen wordt gepubliceerd. Indien een fiscale regeling negatief geëvalueerd wordt, is het uitgangspunt om deze regeling af te schaffen. Indien uit de evaluatie blijkt dat een fiscale regeling beter aan de uitgavenzijde kan worden vormgegeven is het uitgangspunt om de fiscale regeling conform de aanbeveling te verplaatsen. Zie bijlage 2 voor een uitgebreidere toelichting.

3. Macro-economische stabilisatie

Met stabiliserend begrotingsbeleid vangt het kabinet – als het minder goed gaat met de economie – de klap deels op met de begroting, om zo de gevolgen voor mensen te beperken. De onderstaande regels dragen bovendien bij aan stabiel beleid, zodat mensen weten waar ze aan toe zijn.

3.1 Het uitgavenplafond en conjunctuur

Aan de uitgavenkant van de begroting geeft het kabinet, als het economisch tij mee zit, niet meer uit dan het afgesproken uitgavenplafond. Aan de andere kant hoeft er ook niet te worden bezuinigd als het tijdelijk tegen zit. Mensen die dan tijdelijk geen inkomen hebben, ontvangen WW of bijstand, waardoor die uitgaven stijgen. Daarvoor hoeft er dan niet bezuinigd te worden op andere uitgaven.

In principe wordt het uitgavenplafond niet tussentijds aangepast nadat erover is besloten in de formatie. Het uitgavenplafond wordt dus in hoofdzaak niet aangepast als het economisch meezit of als het economisch juist tegenzit. Ten behoeve van de automatische stabilisatie is er één belangrijke uitzondering. Zoals in regel 2A.3 beschreven staat wordt het uitgavenplafond aangepast voor mutaties in de werkloosheids- en bijstandsuitgaven (WW en WWB) die niet het gevolg zijn van beleidsmatige keuzes. Bij een recessie zullen de werkloosheidsuitgaven stijgen. Om te voorkomen dat in slechte tijden bezuinigd moet worden om deze stijgende uitgaven te dekken, wordt het uitgavenplafond aangepast voor niet-beleidsmatige ontwikkelingen in de uitgaven aan WW en bijstand. Omgekeerd ontstaat er in economisch goede tijden geen extra budgettaire ruimte als gevolg van niet-beleidsmatige meevallende WW- en bijstandsuitgaven.

3.2 Het inkomstenkader en conjunctuur

Aan de inkomstenkant van de begroting nemen in goede tijden de belastinginkomsten automatisch toe. Die extra inkomsten geeft het kabinet dan niet uit. De extra inkomsten worden in plaats daarvan gebruikt om buffers op te bouwen voor minder goede tijden. Omgekeerd dalen de belastinginkomsten automatisch in minder goede tijden. Dan wordt er op de buffer ingeteerd.

Het inkomstenkader wordt in principe niet tussentijds aangepast nadat erover is besloten in de formatie. Het inkomstenkader wordt dus niet aangepast als het economisch mee zit of als het economisch juist tegen zit. Omdat niet alles te voorzien is gelden er enkele uitzonderingen, die aanpassingen mogelijk maken als dat noodzakelijk is. Deze zijn toegelicht in regel 2A.4.

1.2.1 Eindejaarsmarge en opbouw meerjarencijfers en extrapolatie

Eindejaarsmarge

  • Voor de bepaling van het gecorrigeerde begrotingstotaal wordt uitgegaan van de brutouitgaven op de stand bij ontwerpbegroting. Voor de begrotingsfondsen geldt deze eindejaarsmarge niet. In overleg met Financiën kan een hogere eindejaarsmarge worden vastgesteld.

  • De hoogte van het feitelijk gebruik door de departementen van de eindejaarsmarge wordt in eerste instantie bepaald bij Voorlopige rekening. De overgehevelde bedragen worden bij de voorjaarsnota aan de begrotingen toegevoegd. De definitieve omvang van het feitelijk gebruik wordt bepaald op basis van de slotwet.

  • Gelijktijdig met het toevoegen bij voorjaarsnota wordt, onder de veronderstelling dat ook het komende jaar gebruik zal worden gemaakt van de eindejaarsmarge, op een Aanvullende post een ramingtechnische veronderstelling opgenomen (de zogenoemde in=uit-taakstelling). De combinatie van de toevoeging aan de begrotingen en de ramingtechnische veronderstelling, bewerkstelligt dat het totale uitgavenbeeld niet wijzigt. Onderuitputting die optreedt na de voorjaarsnota kan worden aangewend ter realisatie van de taakstelling.

Meerjarencijfers en extrapolatie

  • De ramingen van de uitgaven voor het begrotingsjaar en elk van de vier daaropvolgende jaren (de meerjarenramingen) bestaan uit:

  • De uitgaven die voortvloeien uit verplichtingen die zijn aangegaan tot en met het lopende begrotingsjaar of in dat jaar zullen worden aangegaan;

  • De uitgaven die voortvloeien uit verplichtingen die in het eerstvolgende begrotingsjaar zullen worden aangegaan;

  • De uitgaven die voortvloeien uit verplichtingen die in de jaren volgend op het eerstvolgende begrotingsjaar moeten worden aangegaan, omdat deze een technisch noodzakelijke voortzetting vormen van reeds eerdere aangegane verplichtingen;

  • De overige verplichtingen, voortvloeiend uit bestaand beleid of afspraken op kabinets- of ministerieel niveau die in de jaren volgend op het eerstvolgend begrotingsjaar worden aangegaan.

Voor het extrapoleren van de meerjarencijfers gelden de volgende uitgangspunten:

  • 1. Bij de ramingen wordt rekening gehouden met bestaande wettelijke regelingen.

Het extrapolatiejaar voor de departementale begrotingen en fondsen wordt beleidsarm geëxtrapoleerd. De demografische ontwikkeling is bepalend voor het beleidsarm extrapoleren. In alle gevallen moet het gaan om aan te gane verplichtingen en daaruit voortvloeiende uitgaven op grond van de voortzetting van bestaand of ongewijzigd beleid, of om uitgaven die door expliciete besluiten van de Minister van Financiën of het kabinet zijn geaccordeerd. Indien bestaand beleid niet noodzakelijkerwijze impliceert dat nieuwe verplichtingen worden aangegaan (bijvoorbeeld bij projecten of eenmalige investeringen), dient te worden verondersteld dat geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan, tenzij is besloten om het beleid te continueren.

Voor de economische groei wordt aangesloten bij de recentste MLT-raming van het CPB.

Het extrapolatiejaar wordt kwantitatief (met prestatiegegevens) onderbouwd. Wanneer geen expliciete andersluidende afspraken bestaan, dienen het volume en de prijs die ten grondslag liggen aan de ramingen, constant gehouden te worden.

Het extrapolatiejaar wordt ook kwalitatief (welke programma's, projecten, bijdragen, etc.) onderbouwd.

De ramingen dienen te zijn gebaseerd op het in ongewijzigd tempo realiseren van meerjarige projecten.

Wanneer reeds is afgesproken dat instrumenten een afloop kennen, dient deze afloop tot uiting te komen in de extrapolatie.

1.2.2 Beheersing fiscale regelingen

Beheersingskader

Het budgettaire belang van fiscale regelingen valt niet onder een met uitgaven vergelijkbaar strikt beheersingskader. Beleidsmatig mutaties aan de inkomstenkant en nieuwe fiscale regelingen worden geboekt onder het inkomstenkader.

Toetsing fiscale regelingen

Voor de introductie van nieuwe dan wel intensiveringen van bestaande fiscale regelingen en de evaluatie van fiscale regelingen geldt een verplicht toetsingskader, zoals opgenomen in de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV). Met behulp van het toetsingskader kan worden afgewogen of (de intensivering) een fiscale regeling de voorkeur heeft.

Indien een fiscale regeling negatief geëvalueerd wordt, is het uitgangspunt om deze regeling af te schaffen. Indien de wens is om deze fiscale regeling toch te handhaven, dient de Minister op wiens begroting de regeling staat de reden hiervoor toe te lichten in de MR. Het kabinet dient dan ook in een kabinetsreactie aan de Kamer expliciet in te gaan waarom de regeling niet wordt afgeschaft.

Indien uit de evaluatie blijkt dat een fiscale regeling beter aan de uitgavenzijde kan worden vormgegeven is het uitgangspunt om de fiscale regeling conform de aanbeveling te verplaatsen. Indien de wens is om deze fiscale regeling toch te handhaven als fiscale regeling, dient de Minister op wiens begroting de regeling staat de reden hiervoor toe te lichten in de MR. Het kabinet dient dan ook in een kabinetsreactie aan de Kamer expliciet in te gaan op de reden om de regeling als fiscale regeling te handhaven.

Het toetsingskader

Voor nieuwe fiscale regelingen en intensiveringen van bestaande fiscale regelingen geldt dat er verplicht een stappenplan doorlopen moet worden. Er zal allereerst worden bekeken of een regeling aan de uitgavenkant kan worden vormgegeven. Indien dit niet mogelijk is, wordt gekeken of het mogelijk is om de regeling te budgetteren. In beginsel wordt een horizonbepaling vastgelegd. In het geval bij afloop van de horizonbepaling blijkt dat realisaties afwijken van de verwachting bij invoering van de regeling, dan is de afwijking bij voorzetting van de regeling relevant voor het inkomstenkader.

Monitoring van individuele fiscale regelingen

De budgettaire ontwikkeling van fiscale regelingen aan de inkomstenkant zoals vrijstellingen, aftrekposten en verlaagde tarieven die de belastingopbrengst verkleinen, wordt jaarlijks gemonitord in de Miljoenennota. Substantiële opwaartse afwijkingen van het verwachte niveau aan het begin van de kabinetsperiode en relatief hoge endogene groei in de kabinetsperiode worden in de monitoring apart benoemd en geven in beginsel aanleiding tot het nemen van maatregelen om beter aan te sluiten bij het eerder geraamde budget. Deze maatregelen zijn niet relevant voor het inkomstenkader.

1.2.3 Beleidskader risicoregelingen

Beleidskader risicoregelingen

Het beleidskader risicoregelingen ziet toe op alle nieuwe en bestaande risicoregelingen die tussen een organisatie van de rijksoverheid en een organisatie buiten de «sector overheid»4 zijn overeengekomen. Onder risicoregelingen worden verstaan: (in)directe garanties en leningen.

Besluitvorming over een nieuwe en of aanpassing van een bestaande risicoregeling gebeurt aan de hand van het «toetsingskader risicoregelingen». Voor de besluitvorming over risicoregelingen gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. Over nieuwe risicoregelingen, dan wel de aanpassingen in bestaande regelingen, moet besluitvorming plaatsvinden in de ministerraad (MR). Besluitvorming over risicoregelingen gebeurt in principe bij het hoofdbesluitvormingsmoment in het voorjaar.

Voornemens tot het opzetten van nieuwe risicoregelingen of wijzigingen van bestaande risicoregelingen worden tijdig kenbaar gemaakt aan het Ministerie van Financiën. Deze voornemens worden besproken in de beleidsbrief. Dit ten behoeve van ordentelijke besluitvorming omtrent risicoregelingen.

Het Ministerie van Financiën dient akkoord te zijn met het ingevulde toetsingskader dat vervolgens ter besluitvorming voorgelegd wordt aan de MR. Na besluitvorming wordt het toetsingskader risicoregeling verzonden aan het parlement en wordt conform de instructies in de rijksbegrotingsvoorschriften periodiek verantwoording afgelegd.

Deze voorwaarden worden verder toegelicht in de procesbeschrijving risicoregelingen5 die opgenomen is in het Handboek Financiële Informatie en Administratie Rijk (HAFIR) en in de wettenpocket. Tevens wordt het toetsingskader risicoregelingen gepubliceerd in het HAFIR en in de wettenpocket. De hieronder besproken uitgangspunten vormen de basis voor het toetsingskader risicoregelingen.6

Probleemstelling en rol van de overheid

Het kabinet betracht zoveel mogelijk terughoudendheid bij het aangaan van nieuwe financiële risico’s. Echter, soms kan het aangaan van nieuwe financiële risico’s noodzakelijk zijn. Essentieel in de besluitvorming is daarom een adequate beschrijving van het probleem en een beschrijving waarom de voorgestelde risicoregeling het meest doelmatige en doeltreffende beleidsinstrument is in vergelijking met alternatieve beleidsinstrumenten. Het toetsingskader bespreekt wat deze overheidsinterventie legitimeert.

Risico's en risicobeheersing

De directe en indirecte financiële risico’s die de overheid loopt dienen goed inzichtelijk te worden gemaakt. Daarom wordt een deugdelijke onderbouwing van de directe en indirecte financiële risico’s die de overheid zal gaan dragen gegeven. Daarbij dient inzichtelijk te worden gemaakt welke aannames er bij de risico-inschatting zijn gebruikt en waar deze risico-inschatting op gebaseerd is. Dit gebeurt op basis van het maximale risico dat per jaar kan optreden en de precieze kenmerken van het risico dat de regeling moet dekken.

Iedere risicoregeling dient eindig te zijn, en het risico dient gemaximeerd te zijn met een plafond. Als er gedurende de uitvoering van de risicoregeling sprake blijkt te zijn van een onderbenutting van meer dan 10 procent van het plafond, dan wordt het plafond neerwaarts bijgesteld. Hierop is een uitzondering als aangetoond wordt dat een hoger plafond gerechtvaardigd is, omdat uit het meerjarig gebruik bijvoorbeeld blijkt dat er sprake is van sterke fluctuaties als gevolg van economische ontwikkelingen of omdat het gebruik van de regeling in de toekomst sterk zal toenemen.

In het toetsingskader dient ook een beschrijving te worden gegeven van alle risico-mitigerende maatregelen die worden gehanteerd om het risico voor de overheid zoveel mogelijk te beperken. Voorbeelden hiervan zijn het (gedeeltelijk) dekken van het risico (deels) door private financiële instellingen, als overheid beslag leggen op het vermogen van de tegenpartij en maatregelen of risicovoorzieningen die de afnemer van de risicoregeling moet treffen om het risico voor de overheid zoveel mogelijk te beperken.

Voor grote en complexe risico’s zal een second opinion gevraagd worden aan een onafhankelijke gespecialiseerde partij ten aanzien van de risico-inschatting en -beheersing en premiestelling. Zowel het beleidsdepartement als het Ministerie van Financiën kunnen om dergelijke expertise verzoeken. Het beleidsdepartement draagt hiervoor de kosten.

Risicopremie, risicovoorziening en budgettaire verwerking

In het geval dat wordt besloten tot een risicoregeling wordt er een premie gevraagd die een zo reëel mogelijke weergave vormt van het risico. De premie is in principe de optelsom van de verwachte schade, de uitvoeringskosten en een risico-opslag. De verwachte schade wordt bepaald op basis van een onderbouwde raming die bij het Ministerie van Financiën wordt voorgelegd.

De risico-opslag dient (zoveel mogelijk) overeen te komen met gangbare risicopremies die worden gehanteerd bij vergelijkbare marktactiviteiten. Er worden twee typen risicoregelingen onderscheiden: risicoregelingen met en risicoregelingen zonder begrote schade. Bij risicoregelingen zonder begrote schade worden de premie en de schade als ontvangsten en uitgaven in de staatsschuld geboekt. Voor een risicoregeling met begrote schade wordt de premie in een risicovoorziening gestort die meerjarig beschikbaar blijft voor het doen van uitgaven voortkomend uit de risicoregeling. In overeenstemming met het Ministerie van Financiën wordt na afloop van een risicoregeling besloten over de bijbehorende risicovoorziening.

Vormgeving en budgettaire inpasbaarheid van de risicoregeling

Bij nieuwe risicoregelingen en aanpassingen van bestaande regelingen zal er een versobering van (andere) risicoregelingen plaatsvinden. Indien een departement zelf geen risicoregelingen heeft waarmee vrije ruimte voor een nieuwe risicoregeling kan worden gecreëerd, dan kan het departement nieuwe ruimte voor de risicoregelingen organiseren door een substantiële eerste storting in een risicovoorziening.

De Minister van Financiën zal bij het inrichten van een risicovoorziening voorwaarden stellen. De exacte vormgeving van de risicovoorziening wordt vastgelegd in een brief van het Ministerie van Financiën aan het beleidsdepartement.

Horizonbepaling en evaluatie

Iedere risicoregeling kent een horizonbepaling. De standaardtermijn voor een horizonbepaling is vijf jaar.

Ten tijde van het bereiken van de horizon uit de horizonbepaling wordt een evaluatie van de risicoregeling uitgevoerd. Daarbij worden de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de risicoregeling onderzocht. De kwaliteitseisen voor dit onderzoek zijn beschreven in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek.

Risicoregelingenbeleid in crisistijden

Het bovenstaande is relevant onder «normale» omstandigheden. Het is mogelijk dat het kabinet bij een zware crisis een ruimhartiger risicoregelingenbeleid voert, omdat garanties en leningen vaak een geschikt instrument zijn om risico’s uit de economie mee op te vangen en over te nemen via de overheidsbegroting. De «tenzij-clausule» is dan noodzakelijkerwijs vaker van toepassing. Crisisgerelateerde risicoregelingen zijn primair bedoeld om de schade aan de economie te beperken, niet om een marktfalen op te lossen, en zijn daarom anders in opzet dan reguliere regelingen. Vereiste is dat ze een tijdelijk karakter hebben met een kortere horizonbepaling. Bij crisisgerelateerde regelingen worden ontvangsten en uitgaven ten laste van de staatsschuld geboekt en kennen daarom geen risicovoorziening.

De relevante wet en regelgeving met betrekking tot risicoregelingen bestaat uit de volgende documenten:

  • Rijksbegrotingsvoorschriften;

  • Begrotingsregels zoals vastgelegd door het kabinet;

  • ABC-fiche begrotingsreserves;

  • HAFIR algemeen;

  • Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek.

BIJLAGE 2 – BUDGETTAIRE KADERS EN KERNGEGEVENS

2.1 Opbouw uitgavenplafonds

Bij deze startnota wordt het ex ante uitgavenplafond vastgesteld. De deelplafonds zijn opgebouwd door de uitgavenstand bij miljoenennota 2022 op te tellen bij de overige mutaties sinds de miljoenennota en bij de maatregelen uit het coalitieakkoord. Daarnaast is het deelplafond Investeringen gecreëerd. Hiervoor worden middelen overgeheveld van plafond Rijksbegroting naar plafond Investeringen. De opbouw van de uitgavenplafonds is weergegeven in onderstaande tabellen. De coronagerelateerde uitgaven zijn geen onderdeel van de uitgavenplafonds en zijn daarom apart opgenomen. De post overig in regel 5 van tabel 2.1.1 hieronder bestaat uit de reguliere mutaties die sinds miljoenennota 2022 hebben plaatsgevonden. Dit betreft in hoofdzaak de maatregelen uit het APB-pakket naar aanleiding van de moties Hermans en Hijink/Bikker, alsmede het pakket voor de tegemoetkoming in de stijgende energieprijzen.

Tabel 2.1.1 Uitgavenplafond Rijksbegroting
 

(in miljoenen euro, – is onderschrijding)

2022

2023

2024

2025

1

Uitgavenplafond bij Startnota (=6)

157.881

161.697

168.338

171.410

           

2

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022

163.181

162.714

163.190

166.205

3

Maatregelen Coalitieakkoord

5.592

11.233

16.583

16.500

4

Overheveling naar uitgavenplafond Investeringen

– 13.225

– 13.798

– 12.743

– 12.847

5

Overig

2.333

1.548

1.309

1.552

6

Reguliere uitgaven bij Startnota (=2 t/m 5)

157.881

161.697

168.338

171.410

           

7

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Startnota (=6–1)

0

0

0

0

8

Uitgavenniveau corona bij Startnota

15.460

1.921

72

6

9

Totale uitgaven bij Startnota

173.341

163.619

168.410

171.416

Tabel 2.1.2 Uitgavenplafond Sociale Zekerheid
 

(in miljoenen euro, – is onderschrijding)

2022

2023

2024

2025

1

Uitgavenplafond bij Startnota (=5)

90.814

93.851

98.292

104.522

           

2

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022

90.444

93.314

96.808

100.804

3

Maatregelen Coalitieakkoord

169

538

1.484

3.719

4

Overig

201

– 0

– 0

– 0

5

Reguliere uitgaven bij Startnota (=2 t/m 4)

90.814

93.851

98.292

104.522

           

6

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Startnota (=5–1)

0

0

0

0

7

Uitgavenniveau Corona bij Startnota

5.022

– 57

– 48

– 93

8

Totale uitgaven bij Startnota

95.835

93.794

98.244

104.430

Tabel 2.1.3 Uitgavenplafond Zorg
 

(in miljoenen euro, – is onderschrijding)

2022

2023

2024

2025

1

Uitgavenplafond bij Startnota (=5)

82.281

85.992

89.699

92.813

           

2

Reguliere uitgaven bij Miljoenennota 2022

81.330

84.630

88.642

92.784

3

Maatregelen Coalitieakkoord

368

742

408

– 651

4

Overig

584

621

649

679

5

Reguliere uitgaven bij Startnota (=2 t/m 4)

82.281

85.992

89.699

92.813

           

6

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Startnota (=5–1)

0

0

0

0

7

Uitgavenniveau Corona bij Startnota

44

0

0

0

8

Totale uitgaven bij Startnota

82.325

85.992

89.699

92.813

Tabel 2.1.4 Uitgavenplafond Investeringen
 

(in miljoenen euro, – is onderschrijding)

2022

2023

2024

2025

1

Uitgavenplafond bij Startnota (=6)

15.847

20.716

23.273

25.306

           

2

Uitgaven bij Miljoenennota 2022

15.847

20.716

23.273

25.306

3

Overhevelingen naar plafond Investeringen

15.442

17.031

16.993

17.096

4

Maatregelen Coalitieakkoord

405

3.685

6.280

8.210

5

Overig

0

0

0

0

6

Uitgaven bij Startnota (=2 t/m 5)

15.847

20.716

23.273

25.306

           

7

Over/onderschrijding uitgavenplafond bij Startnota (=6–1)

0

0

0

0

2.2 Netto-uitgaven per deelplafond

Tabel 2.2.1 geeft de netto-uitgaven op deelplafond Rijksbegroting weer, zoals die vermeld zijn in de individuele begrotingshoofdstukken van de Rijksbegroting. In die hoofdstukken zelf zijn de uitgaven verdeeld over verschillende beleids- en niet-beleidsartikelen, terwijl in deze tabel alleen het totaal per begrotingshoofdstuk wordt weergegeven. Het betreft hier de netto kasuitgaven van de begrotingshoofdstukken.7 Alleen voor begrotingshoofdstuk 9A Nationale Schuld zijn de bedragen op transactiebasis. De tabellen 2.2.2, 2.2.3 en 2.2.4 geven de uitsplitsing naar begrotingshoofdstukken weer voor de deelplafonds Sociale zekerheid, Zorg en Investeringen. Tenslotte worden in tabel 2.2.5 de uitgaven buiten de uitgavenplafonds per begrotingshoofdstuk weergegeven.

Tabel 2.2.1 Netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting
 

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

1

De Koning

48

47

47

47

47

2A

Staten-Generaal

183

184

183

187

184

2B

Overige Hoge Colleges van Staat en Kabinetten van de Gouverneurs

148

148

151

147

142

3

Algemene Zaken

77

74

76

75

78

4

Koninkrijksrelaties

156

120

105

123

123

5

Buitenlandse Zaken

10.842

9.331

9.587

10.021

10.376

6

Justitie en Veiligheid1

14.715

14.092

14.028

13.877

13.804

7

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

7.518

6.488

6.423

6.274

6.348

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

45.194

43.525

42.757

42.901

42.853

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

3.386

2.284

2.002

1.927

1.883

9B

Financiën

8.731

7.630

6.921

7.147

7.297

10

Defensie

7.491

7.264

7.204

7.149

7.152

12

Infrastructuur en Waterstaat

2.864

2.277

2.221

2.127

2.062

13

Economische Zaken en Klimaat

9.999

6.133

6.394

6.261

6.162

14

Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

2.034

1.435

1.334

1.371

1.278

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

1.319

1.231

1.289

1.137

1.135

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

8.099

4.338

3.567

3.451

3.421

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

3.238

3.467

3.609

3.810

4.022

50

Gemeentefonds

32.487

30.270

30.123

29.872

29.871

51

Provinciefonds

2.541

2.532

2.522

2.511

2.512

60

Accres Gemeentefonds

945

2.054

3.626

4.996

5.118

61

Accres Provinciefonds

116

250

410

536

479

64

BES-fonds

42

35

35

35

35

80

Prijsbijstelling

765

1.369

1.913

2.453

2.998

81

Arbeidsvoorwaarden

1.424

2.867

4.489

6.172

7.818

86

Algemeen

8.978

14.176

17.392

16.810

13.774

 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Rijksbegroting

173.341

163.619

168.410

171.416

170.971

X Noot
1

De daling die terug te zien is in de JenV-begroting komt omdat daar voor de eerste jaren incidentele posten in zijn opgenomen, terwijl een groot deel van de intensiveringen op het terrein van JenV zoals genoemd in het coalitieakkoord in deze startnota zijn opgenomen op de Aanvullende post. Zie pagina 41 voor een nadere toelichting op de ontwikkeling van de reeks.

Tabel 2.2.2 Netto-uitgaven onder plafond Sociale zekerheid
 

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

27.375

22.212

22.526

22.708

22.663

50

Gemeentefonds

1.889

1.837

1.785

1.733

1.682

AP

Aanvullende Posten

495

1.004

2.293

4.949

5.787

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

29.759

25.054

26.604

29.390

30.133

40

Sociale verzekeringen

66.076

68.740

71.640

75.039

78.254

 

Premiegefinancierde netto-uitgaven

66.076

68.740

71.640

75.039

78.254

             
 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Sociale zekerheid

95.835

93.794

98.244

104.430

108.386

Tabel 2.2.3 Netto-uitgaven onder plafond Zorg
 

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

570

462

450

452

453

50

Gemeentefonds

1.426

1.426

1.427

1.427

1.428

AP

Aanvullende posten

380

1.205

1.440

1.288

1.251

 

Begrotingsgefinancierde netto-uitgaven

2.376

3.094

3.317

3.167

3.132

41

Zorg

79.948

82.899

86.382

89.645

93.441

 

Premiegefinancierde netto-uitgaven

79.948

82.899

86.382

89.645

93.441

             
 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Zorg

82.325

85.992

89.699

92.813

96.573

Tabel 2.2.4 Netto-uitgaven onder plafond Investeringen
 

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

10

Defensie

5.262

5.040

4.967

4.939

4.728

12

Infrastructuur en Waterstaat

7.963

8.758

7.776

7.908

7.999

13

Economische Zaken en Klimaat

86

62

40

20

14

19

Nationaal Groeifonds

2.131

3.172

4.210

4.230

3.220

55

Infrastructuurfonds

65

Deltafonds

66

Defensiematerieelbegrotingsfonds

86

Aanvullende post

405

3.685

6.280

8.210

11.807

 

Totaal netto-uitgaven onder plafond Investeringen

15.847

20.716

23.273

25.306

27.768

Tabel 2.2.5 Netto-uitgaven buiten het uitgavenplafond
 

(in miljoenen euro)

2022

2023

2024

2025

2026

4

Koninkrijksrelaties

233

23

24

24

25

7

Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

– 33

– 33

– 33

– 33

– 33

8

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

2.229

2.385

2.335

2.284

2.249

9A

Nationale Schuld (Transactiebasis)

– 6.602

– 8.008

– 6.178

– 5.291

– 4.920

9B

Financiën

– 240

– 321

– 335

– 387

– 1.743

10

Defensie

1

3

2

12

Infrastructuur en Waterstaat

40

7.597

13

Economische Zaken en Klimaat

– 4.028

– 4.172

– 4.184

– 4.482

– 3.727

15

Sociale Zaken en Werkgelegenheid

21.510

21.734

22.153

23.066

24.065

16

Volksgezondheid, Welzijn en Sport

22.003

23.233

26.235

27.499

29.213

17

Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking

– 24

– 21

– 16

– 15

– 12

58

Diergezondheidsfonds

8

80

Prijsbijstelling

95

203

332

446

522

81

Arbeidsvoorwaarden

17

51

106

145

138

86

Algemeen

191

5

5

5

5

 

Totaal netto-uitgaven buiten uitgavenplafond

35.400

42.679

40.446

43.261

45.782

2.3 Lasten

De inkomstenmaatregelen uit het coalitieakkoord – weergegeven in onderstaande tabel – worden in lijn met het advies van de SBR vastgelegd in het inkomstenkader. Om van de financiële bijlage van het coalitieakkoord te komen tot alle lastenmaatregelen in onderstaande tabel, zijn nog een aantal stappen gezet. Deze worden beschreven in paragraaf 6 van de startnota.

Lastenmaatregelen uit het coalitieakkoord

in standen, in mln. – is saldoverslechterend = lastenverlichting

2022

2023

2024

2025

1. Bedrijven en ondernemers

       

Box 2

0

– 6

– 6

– 6

BOR

0

0

0

0

ZA

0

86

172

258

Grondslag Vpb

0

1000

1000

1000

2. Vermogen

       

Invoering werkelijk rendement box 3

0

0

0

0

Belasten verhuurd vastgoed box 3 (leegwaarderatio)

0

100

100

100

Verhogen heffingvrij vermogen box 3

0

– 100

– 200

– 300

Afschaffen schenkingsvrijstelling eigen woning

0

0

8

16

OVB niet-woningen (8% naar 9%)

0

467

467

467

3. Varia

       

Tabaksaccijns (naar ca. 10 euro voor een pakje)

0

145

388

484

Afschaffen middelingsregeling

0

62

123

185

Aanscherpen verbruiksbelasting niet-alcoholische dranken

0

300

300

300

Verhogen onbelaste reiskostenvergoeding

0

0

– 200

– 400

4. Zorg

       

Effect IAB premie

0

161

22

– 3

Effect nominale premie en zorgtoeslag

0

187

220

380

Lastencompensatie premie-effecten burgers

0

– 243

– 227

– 378

Lastencompensatie premie-effecten bedrijven

0

– 104

– 13

3

5. Overige lasten

       

IACK dekking (nieuwe gevallen na 2024)

0

0

0

59

Afschaffen verhuurderheffing vanaf 2023

0

– 478

– 748

– 1148

Steilere afbouw ZT

0

0

151

281

Arbeidskorting

0

– 2669

– 2661

– 2697

Ouderenkorting

0

– 160

– 393

– 625

Inkorten eerste schijf

0

228

228

228

Jongehandicaptenkorting halveren

0

0

52

104

Terugdraaien steilere afbouw ZT

0

0

– 151

– 281

TES

0

188

188

533

6. Klimaatlasten

       

Industrie (ETS en Non-ETS)

       

Aanscherpen CO2-heffing industrie

0

0

0

0

Oplopende CO2 minimumprijs (moet bodem in de markt zonder dat hij gaat werken als vlakke heffing)

0

0

0

0

Tariefstructuur energiebelasting EB (Fit for 55) (gas en elektra)

0

250

500

500

Verlagen tarief ODE 2e en 3e schijf (elektra)

0

– 288

– 500

– 500

Afschaffen vrijstellingen EB – mineralogische en metallurgische procedés

0

0

0

78

Gebouwde omgeving

       

Schuif energiebelasting 1e schijf (van elektriciteit)

       

w.v. 1e schijf gas (+5,23 ct)

0

227

275

320

w.v. 1e schijf elektriciteit (-5,23 ct)

0

– 474

– 580

– 684

Bijmengverplichting groen gas (20%)

0

0

0

0

Compensatie energierekening groen gas

0

– 225

– 225

– 225

Landbouw en landgebruik

       

Beperken inputvrijstelling WKK

0

0

0

100

Afschaffen verlaagd tarief glastuinbouw

0

0

0

48

Mobiliteit

       

MRB++ EV/Fossiel (km-stand)

0

0

0

0

Vrijstelling bpm bestelauto naar 0% in 2026

0

0

229

371

Verhogen vliegbelasting (400 mln taakstellend)

0

400

400

400

Infrastructuur en innovatie

       

Verhogen budget EIA

0

– 50

– 50

– 50

Verhogen budget MIA/VAMIL

0

0

0

– 30

Overig

       

Loslaten koppeling SDE en ODE

0

0

0

0

Totaal

0

– 996

– 1131

– 1112

BIJLAGE 3 – DEPARTEMENTALE TABBLADEN

1 De Koning

1. Koning

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

48,2

48,2

48,2

48,2

48,2

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

48,2

48,2

48,2

48,2

48,2

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

48,2

48,2

48,2

48,2

48,2

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,1

1,7

1,7

1,7

1,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,1

1,7

1,7

1,7

1,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,1

1,7

1,7

1,7

1,7

   

2 Staten-Generaal en Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

2a. Staten-Generaal

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

184,2

181,1

180,5

184,3

181,6

   

Mutaties na MJN 2022

0,6

1,3

1,3

1,3

1,3

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

184,8

182,4

181,8

185,6

182,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

2,5

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

 

Versterken rol Tweede Kamer

2,5

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

2023

               

Stand Startnota

187,3

187,4

186,8

190,6

187,9

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

3,9

3,9

3,9

3,9

3,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

3,9

3,9

3,9

3,9

3,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

3,9

3,9

3,9

3,9

3,9

   
2b. Hoge Colleges van Staat en Kabinetten

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

152,1

151,2

154,1

150,0

145,5

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

152,1

151,2

154,1

150,0

145,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

1,5

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

 

Nationale ombudsman

0,6

1,2

1,2

1,2

1,2

1,2

2023

Algemene Rekenkamer

0,9

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

2023

               

Stand Startnota

153,6

154,2

157,1

153,0

148,5

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

6,0

6,0

6,0

6,0

6,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

6,0

6,0

6,0

6,0

6,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

6,0

6,0

6,0

6,0

6,0

   

3 Algemene Zaken

3. Algemene Zaken

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

84,5

80,8

82,9

82,5

85,2

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

84,5

80,8

82,9

82,5

85,2

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

84,5

80,8

82,9

82,5

85,2

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

7,2

7,2

7,2

7,2

7,3

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

7,2

7,2

7,2

7,2

7,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

7,2

7,2

7,2

7,2

7,3

   

4 Koninkrijkrelaties

4. Koninkrijkrelaties

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

376,3

170,7

159,6

178,7

178,7

   

Mutaties na MJN 2022

46,7

2,9

0,2

0,2

0,2

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

423,0

173,6

159,8

178,9

178,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

423,0

173,6

159,8

178,9

178,9

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

34,6

31,1

31,0

31,0

31,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

34,6

31,1

31,0

31,0

31,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

34,6

31,1

31,0

31,0

31,0

   

5 Buitenlandse Zaken

5. Buitenlandse Zaken

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

9.760,7

9.792,2

10.086,3

10.448,8

10.599,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

9.760,7

9.792,2

10.086,3

10.448,8

10.599,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

– 469,6

– 426,6

– 426,3

– 401,3

– 401,3

– 326,3

 

Actualisatie EU-toerekening

– 469,6

– 426,6

– 426,3

– 401,3

– 401,3

– 326,3

2028

               

Stand Startnota

9.291,1

9.365,6

9.659,9

10.047,5

10.198,6

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

868,7

886,0

903,8

921,8

940,3

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

868,7

886,0

903,8

921,8

940,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

1500,0

1500,0

1500,0

1300,0

0,0

 

Inzet Europees herstelfonds (RRF)

0,0

1.500,0

1.500,0

1.500,0

1.300,0

0,0

2027

               

Stand Startnota

868,7

2.386,0

2.403,8

2.421,8

2.240,3

   

6 Justitie en Veiligheid

6. Justitie en Veiligheid

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

14.931,2

14.520,7

14.423,2

14.316,6

14.373,4

   

Mutaties na MJN 2022

449,7

216,7

214,5

209,5

209,5

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

15.380,9

14.737,5

14.637,6

14.526,1

14.582,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

408,0

434,0

394,0

345,0

242,0

242,0

 

Nationaal Coördinator Antisemitismebestrijding (NCAB)

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

2022

College rechten van de mens

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

2022

Autoriteit Persoonsgegevens (AP)

2,0

4,0

6,0

8,0

8,0

8,0

2025

Asielketen hogere instroom COA

360,0

298,0

250,0

196,0

100,0

100,0

2026

Asielketen hogere instroom IND

30,0

110,0

110,0

110,0

100,0

100,0

2026

Asielketen hogere instroom NIDOS

14,0

17,0

19,0

22,0

25,0

25,0

2026

Asielketen hogere instroom DTenV

1,0

1,0

5,0

5,0

5,0

5,0

2024

RUPS

0,0

3,0

3,0

3,0

3,0

3,0

2023

               

Stand Startnota

15.788,9

15.171,5

15.031,6

14.871,1

14.824,9

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

1.570,5

1.592,1

1.603,8

1.597,6

1.624,5

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.570,5

1.592,1

1.603,8

1.597,6

1.624,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

– 55,0

– 55,0

– 55,0

– 55,0

 

Verlagen griffie rechten

0,0

0,0

– 55,0

– 55,0

– 55,0

– 55,0

2024

               

Stand Startnota

1.570,5

1.592,1

1.548,8

1.542,6

1.569,5

   

De daling die terug te zien is in de JenV-begroting komt omdat daar voor de eerste jaren incidentele posten in zijn opgenomen, zoals met name de vergoeding van de waterschade in Limburg (200 miljoen euro in 2022) en een incidentele uitgave in 2022 voor een vroegpensioenregeling bij de politie (160 miljoen euro). Voorts zijn de bedragen zoals die zijn toegekend voor een extra impuls op het terrein van ondermijning/beschermen en beveiligen de eerste jaren hoger (90 miljoen euro), dat geldt ook voor de reeksen voor de sociale advocatuur (90 miljoen euro). Ook is het zo dat de uitgaven voor asiel bij het COA een daling laten zien (van 360 miljoen euro in 2022 naar 100 miljoen euro structureel vanaf 2026). Tot slot zij opgemerkt dat een groot deel van de intensiveringen op het terrein van JenV zoals genoemd in het coalitieakkoord, in deze startnota zijn opgenomen op de Aanvullende post totdat de concrete bestedingsvoorstellen zijn uitgewerkt. Deze uitgaven lopen op van ruim 200 miljoen euro in 2022 tot ruim 1.100 miljoen euro vanaf 2025. Er wordt dus niet bezuinigd op de begroting van JenV.

7 Binnenlandse Zaken

7. Binnenlandse Zaken

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

8.057,6

7.399,8

7.330,2

7.445,7

7.528,1

   

Mutaties na MJN 2022

522,2

346,0

320,0

50,2

24,2

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

8.579,8

7.745,8

7.650,2

7.495,9

7.552,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

2,5

2,5

2,5

2,5

2,5

0,5

 

Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme (NCDR)

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

2022

Aanpak digibetisme via publiek-private strategie

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

0,0

2027

               

Stand Startnota

8.582,3

7.748,3

7.652,7

7.498,4

7.554,8

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

1.097,6

1.293,4

1.263,2

1.257,0

1.239,6

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.097,6

1.293,4

1.263,2

1.257,0

1.239,6

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

1.097,6

1.293,4

1.263,2

1.257,0

1.239,6

   

8 Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8. Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

48.135,4

47.261,1

46.253,6

46.380,1

46.341,7

   

Mutaties na MJN 2022

835,4

503,3

503,3

500,0

500,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

48.970,8

47.764,4

46.756,9

46.880,1

46.841,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

– 230,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 

NPO verlagen

0,0

– 230,0

0,0

0,0

0,0

0,0

2024

               

Stand Startnota

48.970,8

47.534,4

46.756,9

46.880,1

46.841,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

1.608,0

1.725,9

1.765,3

1.795,2

1.839,9

   

Mutaties na MJN 2022

44,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.652,0

1.725,9

1.765,3

1.795,2

1.839,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

1.652,0

1.725,9

1.765,3

1.795,2

1.839,9

   

9 Nationale schuld en Financiën

9a. Nationale schuld

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

36.145,8

35.969,7

34.619,9

21.677,5

22.668,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

36.145,8

35.969,7

34.619,9

21.677,5

22.668,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

36.145,8

35.969,7

34.619,9

21.677,5

22.668,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

62.666,4

50.586,4

43.749,1

31.218,2

30.795,3

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

62.666,4

50.586,4

43.749,1

31.218,2

30.795,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

62.666,4

50.586,4

43.749,1

31.218,2

30.795,3

   
9b. Financiën

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

10.294,8

9.486,0

9.636,1

9.659,8

9.439,7

   

Mutaties na MJN 2022

622,0

566,0

         

Basisstand exclusief coalitieakkoord

10.916,8

10.052,0

9.636,1

9.659,8

9.439,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Overig

150,0

0

0

0

0

0

 

Toeslagen

150,0

           
               

Stand Startnota

11.066,8

10.052,0

9.636,1

9.659,8

9.439,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

2.965,7

3.090,7

3.400,4

3.273,3

4.248,0

   

Mutaties na MJN 2022

– 126,0

– 37,0

– 4,0

6,0

17,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

2.839,7

3.053,7

3.396,4

3.279,3

4.265,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

2.839,7

3.053,7

3.396,4

3.279,3

4.265,0

   

10 Defensie

10. Defensie

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

7.218,5

7.186,1

7.124,5

7.066,9

7.070,3

   

Mutaties na MJN 2022

19,0

10,0

10,0

10,0

10,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

7.237,6

7.196,1

7.134,5

7.076,9

7.080,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Overig

172,5

0

0

0

0

0

 

Arbeidsvoorwaarden Defensie

172,5

           
               

Stand Startnota

7.410,0

7.196,1

7.134,5

7.076,9

7.080,3

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

140,5

140,5

140,5

140,5

140,5

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

140,5

140,5

140,5

140,5

140,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

140,5

140,5

140,5

140,5

140,5

   

11 Infrastructuur en Waterstaat

12. Infrastructuur en Waterstaat

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

2.337,0

2.256,1

2.207,8

2.136,1

2.045,6

   

Mutaties na MJN 2022

546,9

33,0

27,0

5,5

31,5

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

2.883,9

2.289,1

2.234,8

2.141,6

2.077,1

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

2.883,9

2.289,1

2.234,8

2.141,6

2.077,1

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

45,0

38,4

38,5

38,5

38,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

45,0

38,4

38,5

38,5

38,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

45,0

38,4

38,5

38,5

38,7

   

12 Economische Zaken en Klimaat

13. Economische Zaken en Klimaat

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

8.084,8

7.526,7

7.171,4

6.604,3

6.467,0

   

Mutaties na MJN 2022

4.778,2

451,5

493,9

320,6

223,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

12.863,0

7.978,2

7.665,3

6.924,9

6.689,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

 

Adviescollege toetsing regeldruk

0,0

1,8

1,8

1,8

1,8

1,8

2023

               

Overig

510,4

– 568,2

– 298,8

– 124,8

113,1

0

 

Actualisatie raming SDE

– 89,4

– 57,2

19,2

41,5

37,5

0

 

Actualisatie raming SDE+

67,8

– 262,7

– 188,7

50,1

150,0

0

 

Actualisatie raming SDE++

– 103,0

– 263,3

– 302,3

– 239,3

– 97,3

0

 

Actualisatie flankerend beleid SDE+

10,0

10,0

18,0

18,0

18,0

0

 

Actualisatie flankerend beleid SDE++

620,0

0,0

150,0

0,0

0,0

0

 

Actualisatie uitvoeringskosten

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

0

 
               

Stand Startnota

13.373,4

7.411,8

7.368,3

6.801,9

6.804,8

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

5.154,2

5.188,4

5.086,4

4.946,4

4.339,5

   

Mutaties na MJN 2022

405,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

5.559,2

5.188,4

5.086,4

4.946,4

4.339,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

– 288,0

– 500,0

– 500,0

– 500,0

– 500,0

 

Verlagen ODE-tarief 2e en 3e schijf elektriciteit

0,0

– 288,0

– 500,0

– 500,0

– 500,0

– 500,0

2024

               

Overig

1.786,0

518,0

559,0

584,0

544,0

0

 

Onttrekking begrotingsreserve duurzame energie

1.572,0

0

0

0

0

0

 

Actualisatie ODE-ontvangsten

214,0

518,0

559,0

584,0

544,0

0

 
               

Stand Startnota

7.345,2

5.418,4

5.145,4

5.030,4

4.383,5

   

13 Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

14. Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

1.811,7

1.474,1

1.371,0

1.405,1

1.310,1

   

Mutaties na MJN 2022

120,1

5,4

2,7

0,8

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.931,9

1.479,5

1.373,7

1.405,9

1.310,1

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Overig

160,4

0

0

0

0

0

 

Stikstof

160,4

           
               

Stand Startnota

2.092,2

1.479,5

1.373,7

1.405,9

1.310,1

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

92,3

78,4

73,2

68,8

66,2

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

92,3

78,4

73,2

68,8

66,2

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

92,3

78,4

73,2

68,8

66,2

   

14 Sociale Zaken en Werkgelegenheid

15. Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

50.637,4

47.827,6

47.837,0

48.874,2

50.049,5

   

Mutaties na MJN 2022

1.450,4

– 424,9

6,8

2,1

2,2

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

52.087,8

47.402,7

47.843,8

48.876,3

50.051,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

– 1,0

56,1

96,2

89,7

– 162,3

– 108,0

 

Verhogen WML en introductie WML uurloon

0,0

0,0

49,0

50,5

48,5

76,0

2060

Besparing LKV jongeren vanaf 2026

0,0

0,0

0,0

0,0

– 250,0

– 250,0

2026

Kostendelersnorm

0,0

59,1

59,2

60,2

60,2

69,0

2048

Ouderschapsverlof van 50% naar 70%

– 1,0

– 3,0

– 3,0

– 3,0

– 3,0

– 3,0

2023

Pakket lastenverlichting middeninkomens: versnelde afbouw dubbele AHK

0,0

0,0

– 9,0

– 18,0

– 18,0

0,0

2035

               

Stand Startnota

52.086,8

47.458,8

47.940,0

48.966,1

49.889,5

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

2.860,9

2.386,2

2.045,6

2.022,4

1.994,9

   

Mutaties na MJN 2022

– 977,2

– 103,8

– 72,8

33,7

31,5

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.883,6

2.282,4

1.972,8

2.056,1

2.026,4

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

1.883,6

2.282,4

1.972,8

2.056,1

2.026,4

   

15 Volksgezondheid, Welzijn en Sport

16. Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

28.479,0

28.098,8

30.293,1

31.445,1

33.138,2

   

Mutaties na MJN 2022

2.397,3

76,7

98,8

96,3

97,8

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

30.876,3

28.175,4

30.391,9

31.541,4

33.236,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

 

Rappporteur verslaving

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

2022

               

Stand Startnota

30.876,8

28.175,9

30.392,4

31.541,9

33.236,5

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

210,3

147,5

145,1

145,1

154,5

   

Mutaties na MJN 2022

– 0,4

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

209,9

147,5

145,1

145,1

154,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

209,9

147,5

145,1

145,1

154,5

   

16 Nationaal Groeifonds

19. Nationaal Groeifonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

2.136,6

3.177,2

4.215,6

4.236,2

3.233,4

   

Mutaties na MJN 2022

– 5,5

– 5,6

– 6,0

– 6,4

– 13,8

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

2.131,2

3.171,5

4.209,5

4.229,8

3.219,6

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 

Infrapijler uit NGF

– 731,1

– 1.064,5

– 1.397,8

– 1.397,8

– 1.066,4

0,0

2029

Verhogen pijler kennisontwikkeling

365,6

532,2

698,9

698,9

533,2

0,0

2029

Verhogen pijler research & development en innovatie

365,6

532,2

698,9

698,9

533,2

0,0

2029

               

Stand Startnota

2.131,2

3.171,5

4.209,5

4.229,8

3.219,6

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

             

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

17 Sociale Verzekeringen

40. Sociale Verzekeringen

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

66.249,5

68.803,9

71.615,1

74.923,2

78.118,6

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

– 2,4

– 2,4

– 2,5

– 2,5

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

66.249,5

68.801,5

71.612,7

74.920,8

78.116,1

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

67,0

187,0

281,4

379,7

399,3

415,0

 

Verhogen WML en introductie WML uurloon

0,0

0,0

91,4

187,3

202,5

213,0

2060

Kostendelersnorm

0,0

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

2048

Ouderschapsverlof van 50% naar 70%

67,0

182,0

187,0

192,0

197,0

197,0

2026

Pakket lastenverlichting middeninkomens: versnelde afbouw dubbele AHK

0,0

0,0

– 2,0

– 4,6

– 5,2

0,0

2035

               

Stand Startnota

66.316,5

68.988,5

71.894,1

75.300,5

78.515,4

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

240,2

248,0

254,5

261,1

261,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

240,2

248,0

254,5

261,1

261,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

240,2

248,0

254,5

261,1

261,9

   

18 Zorg

41. Zorg

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

84.649,9

88.214,8

92.450,3

96.796,9

101.398,3

   

Mutaties na MJN 2022

611,2

623,4

651,8

682,1

714,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

85.261,1

88.838,2

93.102,1

97.479,0

102.112,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

– 548,1

– 1.220,1

– 2.294,2

– 2.955,6

– 5.723,0

 

Valpreventie bij 65-plussers

0,0

– 70,0

– 110,0

– 130,0

– 140,5

– 190,0

2031

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

0,0

0,0

0,0

– 23,0

– 70,0

– 1.206,0

2037

Doelmatige inkoop geneesmiddelen en medische technologie

0,0

– 15,0

– 35,0

– 50,0

– 65,0

– 130,0

2032

Standaardisatie gegevensuitwisseling

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– 340,0

2029

Stimuleren anderhalvelijnszorg

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

– 50,0

2027

Standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen Zvw

0,0

0,0

– 30,0

– 30,0

– 30,0

– 30,0

2024

Juiste zorg op de juiste plek

0,0

0,0

0,0

– 100,0

– 200,0

– 300,0

2027

Sturing op doelmatigheid via de tarieven

0,0

0,0

– 120,0

– 140,0

– 147,0

– 147,0

2026

Integraal Zorgakkoord*

0,0

– 540,0

– 853,9

– 1.170,7

– 1.569,0

– 1.569,0

2026

Overhevelen behandeling en geneesmiddelen van Wlz naar Zvw

0,0

0,0

0,0

– 170,0

– 170,0

– 170,0

2025

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ouderenzorg

0,0

0,0

– 70,0

– 135,0

– 70,0

– 70,0

2026

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ghz/ggz

0,0

0,0

– 55,0

– 110,0

– 65,0

– 65,0

2026

Scheiden wonen en zorg*

0,0

– 43,1

– 86,2

– 129,5

– 173,1

– 1.200,0

2052

Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

220,0

320,0

430,0

540,0

760,0

760,0

2026

Dekking Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

– 220,0

– 320,0

– 430,0

– 540,0

– 760,0

– 760,0

2026

Herinterpretatie Kwaliteitskader verpleeghuiszorg

0,0

0,0

– 100,0

– 200,0

– 350,0

– 350,0

2026

Eigen risico gelijk houden tot en met 2025 en andere vormgeving van het eigen risico voor de medisch-specialistische zorg

0,0

120,0

240,0

94,0

94,0

94,0

2025

               

Stand Startnota

85.261,1

88.290,1

91.882,0

95.184,8

99.156,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

5.310,1

5.491,8

5.711,1

5.926,5

6.149,6

   

Mutaties na MJN 2022

2,6

2,8

2,9

3,1

3,2

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

5.312,7

5.494,6

5.714,1

5.929,6

6.152,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

– 103,1

– 214,1

– 390,2

– 437,1

– 465,0

 

Integraal Zorgakkoord*

0,0

– 37,0

– 73,9

– 76,7

– 80,0

– 80,0

2026

Scheiden wonen en zorg*

0,0

– 3,1

– 6,2

– 9,5

– 13,1

   

Eigen risico gelijk houden tot en met 2025 en andere vormgeving van het eigen risico voor de medisch-specialistische zorg

0,0

– 103,0

– 209,0

– 383,0

– 385,0

– 385,0

2026

Eigen risico totaaleffect

0,0

40,0

75,0

79,0

41,0

   
               

Stand Startnota

5.312,7

5.391,5

5.500,0

5.539,4

5.715,8

   

19 Gemeentefonds

50. Gemeentefonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

35.597,1

33.371,1

33.180,4

32.972,4

32.916,8

   

Mutaties na MJN 2022

204,4

173,0

170,0

170,0

175,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

35.801,5

33.544,1

33.350,4

33.142,4

33.091,8

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

– 10,0

– 15,0

– 110,0

– 110,8

– 115,0

 

Valpreventie bij 65-plussers (opbrengst in Wmo-ondersteuning)

 

– 10,0

– 15,0

– 15,0

– 15,8

– 20,0

2031

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

     

– 95,0

– 95,0

– 95,0

2025

               

Stand Startnota

35.801,5

33.534,1

33.335,4

33.032,4

32.980,9

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

20 Provinciefonds

51. Provinciefonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

2.540,7

2.531,5

2.522,0

2.511,0

2.511,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

2.540,7

2.531,5

2.522,0

2.511,0

2.511,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

2.540,7

2.531,5

2.522,0

2.511,0

2.511,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

21 Mobiliteitsfonds

55. Mobiliteitsfonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

14.497,3

7.526,1

6.809,9

7.146,4

7.111,2

   

Mutaties na MJN 2022

– 7.296,0

7.597,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

7.201,3

15.123,1

6.809,9

7.146,4

7.111,2

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

7.201,3

15.123,1

6.809,9

7.146,4

7.111,2

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

359,4

336,8

373,9

455,1

327,5

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

359,4

336,8

373,9

455,1

327,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

359,4

336,8

373,9

455,1

327,5

   

22 Diergezondheidsfonds

58. Diergezondheidsfonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

35,0

33,7

33,7

33,7

33,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

35,0

33,7

33,7

33,7

33,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

35,0

33,7

33,7

33,7

33,7

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

27,2

33,7

33,7

33,7

33,7

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

27,2

33,7

33,7

33,7

33,7

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

27,2

33,7

33,7

33,7

33,7

   

23 Accres Gemeentefonds

60. Accres Gemeentefonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

295,8

1.120,5

1.920,1

3.053,0

4.204,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

295,8

1.120,5

1.920,1

3.053,0

4.204,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

663,6

958,0

1.745,9

1.980,9

909,4

909,4

 

Accres Gemeentefonds

598,0

1.088,1

1.800,9

2.018,6

840,0

840,0

2026

Uitname woningbouwimpuls

 

– 100,0

– 100,0

– 100,0

     

Uitname volkshuisvesting

 

– 150,0

– 150,0

– 150,0

     

Bijstelling reservering BCF

65,6

119,9

195,1

212,3

69,4

69,4

2026

               

Stand Startnota

959,4

2.078,5

3.666,0

5.033,9

5.114,3

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

24 Accres Provinciefonds

61. Accres Provinciefonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

42,4

112,7

185,2

287,7

392,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

42,4

112,7

185,2

287,7

392,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

59,2

112,1

185,3

210,4

90,6

90,6

 

Accres Provinciefonds

50,9

95,2

155,5

174,0

72,7

72,7

2026

Bijstelling reservering BCF

8,3

16,9

29,8

36,4

17,9

17,9

2026

               

Stand Startnota

101,6

224,9

370,5

498,1

482,6

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

25 BES-fonds

64. BES-fonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

42,4

35,3

35,3

35,3

35,3

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

42,4

35,3

35,3

35,3

35,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

42,4

35,3

35,3

35,3

35,3

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

26 Deltafonds

65. Deltafonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

1.328,4

1.711,9

1.484,6

1.356,6

1.374,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.328,4

1.711,9

1.484,6

1.356,6

1.374,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

1.328,4

1.711,9

1.484,6

1.356,6

1.374,0

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

167,0

143,5

144,1

140,0

158,2

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

167,0

143,5

144,1

140,0

158,2

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

167,0

143,5

144,1

140,0

158,2

   

27 Defensiematerieelbegrotingsfonds

66. Defensiematerieelbegrotingsfonds

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

5.065,4

4.871,8

4.808,9

4.807,6

4.597,0

   

Mutaties na MJN 2022

312,9

326,8

326,8

290,0

290,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

5.378,3

5.198,6

5.135,7

5.097,6

4.887,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

5.378,3

5.198,6

5.135,7

5.097,6

4.887,0

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

116,8

158,4

168,7

158,9

158,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

116,8

158,4

168,7

158,9

158,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

116,8

158,4

168,7

158,9

158,9

   

28 Prijsbijstelling

80. Prijsbijstelling

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

865,1

1.579,3

2.257,4

2.914,5

3.540,3

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

865,1

1.579,3

2.257,4

2.914,5

3.540,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

865,1

1.579,3

2.257,4

2.914,5

3.540,3

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

29 Arbeidsvoorwaarden

81. Arbeidsvoorwaarden

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

1.513,1

3.055,3

4.798,8

6.585,4

8.285,9

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

1.513,1

3.055,3

4.798,8

6.585,4

8.285,9

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

1.513,1

3.055,3

4.798,8

6.585,4

8.285,9

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

30 Koppeling Uitkeringen

83. Koppeling Uitkeringen

In miljoenen euro's (excl. HGIS)

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

249,1

579,4

994,5

1.448,2

1.907,1

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

249,1

579,4

994,5

1.448,2

1.907,1

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

396,6

809,4

815,2

1.034,0

 

Verhogen WML en introductie WML uurloon

0,0

0,0

453,9

947,0

976,9

1.034,0

2060

Pakket lastenverlichting middeninkomens: versnelde afbouw dubbele AHK

0,0

0,0

– 57,3

– 137,6

– 161,7

0,0

2035

               

Stand Startnota

249,1

579,4

1.391,1

2.257,5

2.722,4

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

31 Aanvullende Post

86. Aanvullende Post

In miljoenen euro's

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

5.329,6

3.758,7

2.462,8

1.561,4

1.502,2

   

Mutaties na MJN 2022

– 984,5

– 1.565,9

– 996,4

– 468,0

– 435,9

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

4.345,1

2.192,8

1.466,4

1.093,4

1.066,3

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

5.176,0

16.448,3

23.898,4

27.191,6

28.188,2

15.566,4

 
               

SZW

             

Kinderopvang werkenden (95% + loslaten kgu)

3,0

43,0

207,0

1.662,0

1.979,0

2.227,0

2035

Kinderopvang werkenden (uitvoeringskosten)

16,0

16,0

17,0

54,0

36,0

22,0

2029

Envelop arbeidsmarkt, armoede en schulden

100,0

250,0

500,0

500,0

500,0

500,0

2024

Leven lang leren (4 x 125 mln.)

 

125,0

125,0

125,0

125,0

0,0

2027

Bescherming arbeidsmigranten (cie. Roemer)

10,0

30,0

60,0

60,0

60,0

60,0

2024

Loondoorbetaling bij ziekte

 

2,0

3,0

278,0

280,0

310,0

2027

               

VWS

             

Envelop pandemische paraatheid (o.a. ic-opschaling, leveringszekerheid)

180,0

240,0

300,0

300,0

300,0

300,0

2024

Eén tegen eenzaamheid

10,0

10,0

10,0

10,0

0,0

0,0

2026

Opleidingsakkoord: gerichte waardering zorgmedewerkers

50,0

50,0

50,0

0,0

0,0

0,0

2025

Preventieakkoord

60,0

60,0

60,0

60,0

0,0

0,0

2026

Volksziektes: Onderzoek en aanpak Alzheimer, obesitas en kanker

 

100,0

100,0

100,0

0,0

0,0

2026

Sportstimulering

25,0

25,0

25,0

25,0

25,0

25,0

2022

Suïcide preventie

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2022

Valpreventie bij 65-plussers (Wmo)

0,0

55,0

55,0

55,0

56,7

65,0

2031

Valpreventie bij 65-plussers (Zvw)

0,0

60,0

60,0

60,0

61,7

70,0

2031

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

40,0

50,0

60,0

83,0

100,0

66,0

2031

Standaardisatie gegevensuitwisseling

 

200,0

400,0

200,0

200,0

0,0

2029

Juiste zorg op de juiste plek

 

380,0

380,0

380,0

380,0

0,0

2028

Integraal Zorgakkoord

80,0

208,0

208,0

208,0

208,0

0,0

2027

Versterking organisatiegraad basiszorg

5,0

50,0

40,0

35,0

20,0

0,0

2027

Meer tijd voor huisartsen

 

4,0

8,0

12,0

48,0

120,0

2028

Scheiden wonen en zorg

200,0

200,0

200,0

200,0

200,0

0,0

2027

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

 

10,0

10,0

15,0

15,0

15,0

2025

Stimuleren van wooncombinaties van jongeren en ouderen

 

10,0

20,0

30,0

40,0

50,0

2027

Verbeteren palliatieve zorg

10,0

20,0

30,0

40,0

50,0

0,0

2027

Respijtzorg

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

10,0

2022

Woon-zorg combinaties en stimulering langer thuis wonen

37,5

75,0

87,5

100,0

0,0

0,0

2026

Onbeperkt meedoen

 

5,0

5,0

5,0

5,0

5,0

2023

Dak- en thuislozen

65,0

65,0

65,0

65,0

65,0

65,0

2022

Kansrijke start

10,0

23,0

23,0

23,0

23,0

23,0

2023

Prenatale screening

 

38,0

38,0

38,0

38,0

38,0

2023

               

OCW

             

Versterken onderwijskwaliteit (incl. verhogen maatschappelijke diensttijd)

500,0

600,0

1.000,0

1.000,0

1.000,0

1.000,0

2024

Kansengelijkheid

200,0

300,0

900,0

1.000,0

1.000,0

1.000,0

2025

Leraren/schoolleiders

800,0

800,0

800,0

800,0

800,0

800,0

2022

Vervolgopleidingen/onderzoek

400,0

500,0

700,0

700,0

700,0

700,0

2024

Fonds onderzoek en wetenschap (5 mld. in 10 jaar)

200,0

600,0

700,0

500,0

500,0

0,0

2032

Cultuur (inclusief musea) en media (struc 30 mln.)

150,0

200,0

200,0

200,0

200,0

200,0

2023

Invoering studiebeurs (afschaffen leenstelsel)

5,0

90,0

110,0

180,0

370,0

1.000,0

2065

Tegemoetkoming leenstelsel

 

500,0

500,0

   

0,0

2025

               

Gemeentefonds en Provinciefonds

             

Jeugd conform advies CvW met aanvullende maatregelen

 

1.454,0

1.265,0

758,0

367,0

300,0

2027

Schrappen oploop opschalingskorting

10,0

420,0

570,0

715,0

0,0

0,0

2026

Overige dossiers medeoverheden

317,0

255,0

215,0

100,0

0,0

0,0

2026

               

BZ

             

Postennetwerk en mensenrechtenfonds

21,0

33,0

44,0

56,0

56,0

56,0

2025

Ontwikkelingssamenwerking (excl. asieltoerekening)

146,5

122,8

87,4

280,1

278,8

278,8

2026

               

Defensie

             

Defensie intensivering

500,0

1.400,0

2.800,0

2.800,0

1.850,0

1.850,0

2026

Defensie onderhoud

0,0

500,0

1.300,0

1.400,0

1.150,0

1.150,0

2026

               

JenV

             

Algoritme waakhond bij de AP

 

1,0

2,0

3,0

3,6

3,6

2026

OM – ICT en opsporing

4,0

8,0

12,0

12,0

12,0

12,0

2024

Sociale advocatuur

 

30,0

60,0

90,0

90,0

90,0

2025

Tegengaan ondermijning

0,0

40,0

80,0

100,0

100,0

100,0

2025

Versterken politieorganisatie

50,0

100,0

150,0

200,0

200,0

200,0

2025

Versterken preventieaanpak

50,0

100,0

150,0

150,0

150,0

200,0

2032

Inlichtingendiensten (AIVD, MIVD) en NCTV

60,0

125,0

250,0

250,0

250,0

300,0

2027

Versterken justitiele keten (OM/ZM)

50,0

100,0

130,0

200,0

200,0

150,0

2032

Veiligheid overig

10,0

20,0

45,0

45,0

45,0

45,0

2024

Programma samen tegen mensenhandel

 

2,0

2,0

2,0

2,0

2,0

2023

Modernisering wetboek van Strafvordering

0,0

150,0

150,0

150,0

0,0

0,0

2026

               

IenW

             

Versterking omgevingsdiensten

18,0

18,0

18,0

18,0

18,0

18,0

2022

Versterking ILT

2,0

4,0

6,0

6,0

6,0

6,0

2024

Infra onderhoud mobiliteitfonds

75,0

350,0

875,0

1.150,0

1.125,0

1.250,0

2038

Infra onderhoud deltafonds

20,0

40,0

100,0

200,0

250,0

250,0

2026

Lelylijn (12 x 250 mln)

10,0

20,0

50,0

100,0

250,0

0,0

2038

Huidige infraprojecten NGF naar MF (3,35 mld)

300,0

700,0

800,0

800,0

250,0

0,0

2029

Ontsluiting nieuwe woningen MF (7,5 mld. in 10 jaar)

0,0

900,0

1.000,0

1.000,0

800,0

0,0

2032

Waterveiligheid (aanpak beekdalen Maas)

0,0

100,0

100,0

100,0

0,0

0,0

2026

Veiligheid rijks N-wegen (4 x 50 mln.)

 

50,0

50,0

50,0

50,0

0,0

2027

Fietsknooppunten OV en fietsenstallingen (50 mln.)

 

25,0

25,0

   

0,0

2025

               

EZK

             

Uitvoeringskosten klimaat en planbureaus

0,0

300,0

500,0

800,0

800,0

0,0

2031

w.v. planbureaus (2 mln PBL en 0,5 mln CPB)

0,0

2,5

2,5

2,5

2,5

0,0

2031

Klimaat- en transitiefonds (35 mld. t/m 2030) (F-reeksen)

0,0

800,0

1.980,0

3.310,0

5.782,0

0,0

2031

Klimaat uitgaven

0,0

12,0

78,0

94,0

139,0

55,0

2031

               

BZK

             

Woningbouwimpuls (10 x 100 mln)

 

100,0

100,0

100,0

100,0

0,0

2033

Volkshuisvestingsfonds (4 x 150 mln)

 

150,0

150,0

150,0

150,0

0,0

2027

Caribisch Nederland Envelop

23,0

30,0

30,0

30,0

30,0

30,0

2023

Regiodeals (900 mln. t/m 2026)

50,0

250,0

300,0

300,0

0,0

0,0

2026

vereenvoudigen huurtoeslag

 

300,0

300,0

300,0

300,0

300,0

2023

               

Financiën

             

Voorziening laagdrempelige fiscale rechtshulp

3,0

7,0

10,0

14,0

14,0

14,0

2025

Uitvoeringskosten Belastingdienst

50,0

70,0

85,0

85,0

0,0

0,0

2026

               

LNV

             

Versterking NVWA

30,0

42,0

42,0

56,0

70,0

100,0

2028

Caribisch Nederland Natuur

8,0

11,0

16,0

0,0

0,0

0,0

2025

Stikstoffonds (25 mld. t/m 2035 w.v. 20 mld t/m 2030)

0,0

700,0

1.300,0

1.500,0

3.300,0

0,0

2036

               

Diversen

             

Dienstverlening/Wau/ICT

200,0

600,0

600,0

600,0

600,0

133,0

2032

               

Overig

601,0

659,1

441,0

437,0

300,0

300,0

 

Kasschuif reservering Groningen

32,8

           

Kasschuif L108 Gasfonds Groningen

71,6

           

Kasschuif reservering Digitale veiligheid

83,0

           

Kasschuif maatregelenpakket aanpak stikstofproblematiek

23,0

           

Kasschuif reservering Compensatie Zeeland

54,1

           

Kasschuif reservering toeslagen actualisatie raming

 

315,0

         

Kasschuif L105 Reservering regionale knelpunten

40,0

           

Afboeken A4 Reservering transitie werkgevers zorg en overheid

– 156,9

– 150,0

– 150,0

– 200,0

0,0

0,0

 

Vrijval Stoppersregeling nertsen

 

– 1,9

         

Vrijval middelen dierentuinen

– 2,0

           

Vrijval stimulering EV emissieloze bestelbusjes

– 2,0

– 4,0

– 9,0

– 13,0

     

Reservering TEM

300,0

350,0

450,0

450,0

300,0

300,0

 

Reservering domeinoverstijgende risico's

156,9

150,0

150,0

200,0

0,0

0,0

 

Opboeken inkomstenderving gemeenten 2020

– 312,0

           

Opboeken inkomstenderving gemeenten 2020

312,5

           
               

Stand Startnota

10.122,1

19.300,2

25.805,8

28.722,0

29.554,5

   
               

Niet-belastingontvangsten

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Stand MN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

   

32 Homogene Groep Internationale Samenwerking

Homogene Groep Internationale Samenwerking

In miljoenen euro's

2022

2023

2024

2025

2026

struc

struc in

Uitgaven

             
               

Stand MN 2022

6.286,8

6.607,6

6.792,4

7.052,8

7.285,0

   

Mutaties na MJN 2022

60,0

0,0

35,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

6.346,8

6.607,6

6.827,4

7.052,8

7.285,0

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

623,2

603,8

638,9

621,2

622,5

547,5

 

Ontwikkelingssamenwerking (asieltoerekening JenV)

153,5

177,2

212,6

219,9

221,2

221,2

2026

Actualisatie EU-toerekening

469,6

426,6

426,3

401,3

401,3

326,3

2028

               

Stand Startnota

6.969,9

7.211,4

7.466,3

7.674,0

7.907,5

   
               

Niet-belastingontvangsten

             
               

Stand MN 2022

152,1

129,1

151,4

152,9

149,5

   

Mutaties na MJN 2022

0,0

0,0

95,0

0,0

0,0

   

Basisstand exclusief coalitieakkoord

152,1

129,1

246,4

152,9

149,5

   
               

Mutaties Coalitieakkoord

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

 
               

Stand Startnota

152,1

129,1

246,4

152,9

149,5

   

BIJLAGE 4 – UITSPLITSING ZORG REEKSEN T/M 2052

Uitsplitsing zorg reeksen t/m 2030
 

netto-uitgaven, in mln.

2022

2023

2024

2025

2026

Struc

Jaar

2027

2028

2029

2030

 

Totaal

785

1.496

1.226

43

– 782

– 4.519

2052

– 1.548

– 2.120

– 2.555

– 2.641

                         
 

Investeren in pandemische paraatheid van Nederland

                     

p2.

Envelop pandemische paraatheid (o.a. ic-opschaling, leveringszekerheid)

180

240

300

300

300

300

2024

300

300

300

300

p2.

Eén tegen eenzaamheid

10

10

10

10

 

0

2026

       

p2.

Opleidingsakkoord: gerichte waardering zorgmedewerkers

50

50

50

   

0

2025

       
                         
 

Preventie

                     

p1.

Preventieakkoord

60

60

60

60

 

0

2026

       

p1.

Volksziektes: Onderzoek en aanpak Alzheimer, obesitas en kanker

 

100

100

100

 

0

2026

       

p1.

Sportstimulering

25

25

25

25

25

25

2022

25

25

25

25

p1.

Suïcide preventie

2

2

2

2

2

2

2022

2

2

2

2

p1.

Valpreventie bij 65-plussers

 

35

– 10

– 30

– 38

– 75

2031

– 45

– 53

– 60

– 67

                         
 

Verbeteren houdbaarheid van de zorg

                     

p1.

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

40

50

60

60

30

– 1.140

2037

– 20

– 77

– 141

– 170

p1.

Doelmatige inkoop geneesmiddelen en medische technologie

 

– 15

– 35

– 50

– 65

– 130

2032

– 80

– 90

– 100

– 110

p1.

Standaardisatie gegevensuitwisseling

 

200

400

200

200

– 340

2029

87

– 27

– 340

– 340

p1.

Stimuleren anderhalvelijnszorg

         

– 50

2027

– 50

– 50

– 50

– 50

p1.

Standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen Zvw

   

– 30

– 30

– 30

– 30

2024

– 30

– 30

– 30

– 30

p1.

Juiste zorg op de juiste plek

 

380

380

280

180

– 300

2028

80

– 300

– 300

– 300

p1.

Sturing op doelmatigheid via de tarieven

   

– 120

– 140

– 147

– 147

2026

– 147

– 147

– 147

– 147

p1.

Integraal Zorgakkoord

80

– 295

– 572

– 886

– 1.281

– 1.489

2027

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

p1.

Versterking organisatiegraad basiszorg

5

50

40

35

20

0

2027

       

p1.

Meer tijd voor huisartsen

 

4

8

12

48

120

2028

84

120

120

120

p1.

Overhevelen behandeling en geneesmiddelen van Wlz naar Zvw

     

– 170

– 170

– 170

2025

– 170

– 170

– 170

– 170

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ouderenzorg

   

– 70

– 135

– 70

– 70

2026

– 70

– 70

– 70

– 70

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ghz/ggz

   

– 55

– 110

– 65

– 65

2026

– 65

– 65

– 65

– 65

p1.

Scheiden wonen en zorg

200

160

120

80

40

– 1.200

2052

– 200

– 240

– 280

– 320

p1.

Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

220

320

430

540

760

760

2026

760

760

760

760

p1.

Dekking Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

– 220

– 320

– 430

– 540

– 760

– 760

2026

– 760

– 760

– 760

– 760

p1.

Herinterpretatie Kwaliteitskader verpleeghuiszorg

   

– 100

– 200

– 350

– 350

2026

– 350

– 350

– 350

– 350

p1.

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

 

10

10

– 80

– 80

– 80

2025

– 80

– 80

– 80

– 80

                         
 

Additionele investeringen

                     

p1.

Eigen risico gelijk houden tot en met 2025 en andere vormgeving van het eigen risico voor de medisch-specialistische zorg

 

223

449

477

479

479

2026

479

479

479

479

p1.

Eigen risico totaaleffect

 

– 40

– 75

– 79

– 41

           

p1.

Stimuleren van wooncombinaties van jongeren en ouderen

 

10

20

30

40

50

2027

50

50

50

50

p1.

Verbeteren palliatieve zorg

10

20

30

40

50

0

2027

       

p1.

Respijtzorg

10

10

10

10

10

10

2022

10

10

10

10

p1.

Woon-zorg combinaties en stimulering langer thuis wonen

37,5

75

87,5

100

 

0

2026

       

p1.

Onbeperkt meedoen

 

5

5

5

5

5

2023

5

5

5

5

p1.

Dak- en thuislozen

65

65

65

65

65

65

2022

65

65

65

65

                         
 

Overige

                     

p1.

Kansrijke start

10

23

23

23

23

23

2023

23

23

23

23

p1.

Prenatale screening

 

38

38

38

38

38

2023

38

38

38

38

a.

Rapporteur verslaving

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

2022

0,5

0,5

0,5

0,5

Uitsplitsing zorg reeksen t/m 2041
 

netto-uitgaven, in mln.

2031

2032

2033

2034

2035

2036

2037

2038

2039

2040

2041

 

Totaal

– 2.743

– 2.886

– 3.082

– 3.308

– 3.566

– 3.746

– 3.919

– 3.959

– 3.999

– 4.039

– 4.079

                         
 

Investeren in pandemische paraatheid van Nederland

                     

p2.

Envelop pandemische paraatheid (o.a. ic-opschaling, leveringszekerheid)

300

300

300

300

300

300

300

300

300

300

300

p2.

Eén tegen eenzaamheid

                     

p2.

Opleidingsakkoord: gerichte waardering zorgmedewerkers

                     
                         
 

Preventie

                     

p1.

Preventieakkoord

                     

p1.

Volksziektes: Onderzoek en aanpak Alzheimer, obesitas en kanker

                     

p1.

Sportstimulering

25

25

25

25

25

25

25

25

25

25

25

p1.

Suïcide preventie

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

p1.

Valpreventie bij 65-plussers

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

                         
 

Verbeteren houdbaarheid van de zorg

                     

p1.

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

– 214

– 307

– 463

– 649

– 867

– 1.007

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

p1.

Doelmatige inkoop geneesmiddelen en medische technologie

– 120

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

p1.

Standaardisatie gegevensuitwisseling

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

p1.

Stimuleren anderhalvelijnszorg

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

p1.

Standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen Zvw

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

p1.

Juiste zorg op de juiste plek

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

p1.

Sturing op doelmatigheid via de tarieven

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

p1.

Integraal Zorgakkoord

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

p1.

Versterking organisatiegraad basiszorg

                     

p1.

Meer tijd voor huisartsen

120

120

120

120

120

120

120

120

120

120

120

p1.

Overhevelen behandeling en geneesmiddelen van Wlz naar Zvw

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ouderenzorg

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ghz/ggz

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

p1.

Scheiden wonen en zorg

– 360

– 400

– 440

– 480

– 520

– 560

– 600

– 640

– 680

– 720

– 760

p1.

Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

760

760

760

760

760

760

760

760

760

760

760

p1.

Dekking Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

p1.

Herinterpretatie Kwaliteitskader verpleeghuiszorg

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

p1.

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

                         
 

Additionele investeringen

                     

p1.

Eigen risico gelijk houden tot en met 2025 en andere vormgeving van het eigen risico voor de medisch-specialistische zorg

479

479

479

479

479

479

479

479

479

479

479

p1.

Eigen risico totaaleffect

                     

p1.

Stimuleren van wooncombinaties van jongeren en ouderen

50

50

50

50

50

50

50

50

50

50

50

p1.

Verbeteren palliatieve zorg

                     

p1.

Respijtzorg

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

p1.

Woon-zorg combinaties en stimulering langer thuis wonen

                     

p1.

Onbeperkt meedoen

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

p1.

Dak- en thuislozen

65

65

65

65

65

65

65

65

65

65

65

                         
 

Overige

                     

p1.

Kansrijke start

23

23

23

23

23

23

23

23

23

23

23

p1.

Prenatale screening

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

a.

Rapporteur verslaving

1

1

1

1

1

1

1

1

1

1

0,5

Uitsplitsing zorg reeksen t/m 2052
 

netto-uitgaven, in mln.

2042

2043

2044

2045

2046

2047

2048

2049

2050

2051

2052

 

Totaal

– 4.119

– 4.159

– 4.199

– 4.239

– 4.279

– 4.319

– 4.359

– 4.399

– 4.439

– 4.479

– 4.519

                         
 

Investeren in pandemische paraatheid van Nederland

                     

p2.

Envelop pandemische paraatheid (o.a. ic-opschaling, leveringszekerheid)

300

300

300

300

300

300

300

300

300

300

300

p2.

Eén tegen eenzaamheid

                     

p2.

Opleidingsakkoord: gerichte waardering zorgmedewerkers

                     
                         
 

Preventie

                     

p1.

Preventieakkoord

                     

p1.

Volksziektes: Onderzoek en aanpak Alzheimer, obesitas en kanker

                     

p1.

Sportstimulering

25

25

25

25

25

25

25

25

25

25

25

p1.

Suïcide preventie

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

2

p1.

Valpreventie bij 65-plussers

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

– 75

                         
 

Verbeteren houdbaarheid van de zorg

                     

p1.

Passende zorg als norm (enkel bewezen effectieve zorg) in Zvw

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

– 1.140

p1.

Doelmatige inkoop geneesmiddelen en medische technologie

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

– 130

p1.

Standaardisatie gegevensuitwisseling

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

– 340

p1.

Stimuleren anderhalvelijnszorg

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

– 50

p1.

Standaardisatie inkoop- en verantwoordingseisen Zvw

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

– 30

p1.

Juiste zorg op de juiste plek

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

– 300

p1.

Sturing op doelmatigheid via de tarieven

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

– 147

p1.

Integraal Zorgakkoord

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

– 1.489

p1.

Versterking organisatiegraad basiszorg

                     

p1.

Meer tijd voor huisartsen

120

120

120

120

120

120

120

120

120

120

120

p1.

Overhevelen behandeling en geneesmiddelen van Wlz naar Zvw

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

– 170

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ouderenzorg

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

– 70

p1.

Verplichten meerjarige contracten en budgetafspraken in de ghz/ggz

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

– 65

p1.

Scheiden wonen en zorg

– 800

– 840

– 880

– 920

– 960

– 1.000

– 1.040

– 1.080

– 1.120

– 1.160

– 1.200

p1.

Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

760

760

760

760

760

760

760

760

760

760

760

p1.

Dekking Niet doorgaan Integrale Vergelijking verpleeghuiszorg

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

– 760

p1.

Herinterpretatie Kwaliteitskader verpleeghuiszorg

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

– 350

p1.

Eigen bijdrage huishoudelijke hulp

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

– 80

                         
 

Additionele investeringen

                     

p1.

Eigen risico gelijk houden tot en met 2025 en andere vormgeving van het eigen risico voor de medisch-specialistische zorg

479

479

479

479

479

479

479

479

479

479

479

p1.

Eigen risico totaaleffect

                     

p1.

Stimuleren van wooncombinaties van jongeren en ouderen

50

50

50

50

50

50

50

50

50

50

50

p1.

Verbeteren palliatieve zorg

                     

p1.

Respijtzorg

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

10

p1.

Woon-zorg combinaties en stimulering langer thuis wonen

                     

p1.

Onbeperkt meedoen

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

5

p1.

Dak- en thuislozen

65

65

65

65

65

65

65

65

65

65

65

                         
 

Overige

                     

p1.

Kansrijke start

23

23

23

23

23

23

23

23

23

23

23

p1.

Prenatale screening

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

38

a.

Rapporteur verslaving

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5


X Noot
2

Artikel 3.1 van de Comptabiliteitswet 2016.

X Noot
3

Zie het Integraal afwegingskader.

X Noot
7

In deze tabel zijn de netto-uitgaven voor Internationale Samenwerking toegerekend aan de begrotingen waarop deze worden verantwoord.

Naar boven