Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 augustus 2022
Op 8 september 2021 debatteerde uw Kamer over de uitleg van artikel 57 van de Grondwet,
waarin onder meer is bepaald onder welke omstandigheden het Kamerlidmaatschap verenigbaar
is met het ambt van Minister of Staatssecretaris. Het debat vond plaats naar aanleiding
van de benoeming van drie Tweede Kamerleden tot Staatssecretaris in het demissionaire
kabinet.1Tijdens dit debat werd een motie van het lid Leijten c.s.2 ingediend, die onder meer uitspreekt dat artikel 57 zo moet worden uitgelegd, dat
in het geval een zittend Kamerlid wordt benoemd tot demissionair bewindspersoon, diens
Kamerlidmaatschap vervalt. Deze motie is op 14 september 2021 aangenomen.3 Tijdens dit debat zijn bij motie twee verzoeken aan de regering gericht om een commissie
in te stellen. De motie van de leden Ceder en Dassen4 verzoekt de regering om een onafhankelijke commissie in te stellen die moet adviseren
over een regeling voor de tijdelijke vervanging van Kamerleden die tevens bewindspersoon
zijn in een demissionair kabinet. De motie van de leden Ellian en Inge van Dijk5 verzoekt de regering om een commissie in te stellen die het functioneren van artikel 57
van de Grondwet analyseert en met voorstellen komt ter verduidelijking of vernieuwing
van dit artikel, tevens in relatie tot de Kieswet en het Reglement van Orde van de
Tweede Kamer. Beide moties zijn op 14 september 2021 aangenomen.6
Op 16 februari 2022 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet
uitvoering wil geven aan deze beide moties.7 Bij brief van 3 maart 20228 heb ik erop gewezen dat het in de rede ligt dat de adviescommissie bij haar advies
over een verduidelijking of vernieuwing van artikel 57 van de Grondwet, mede in relatie
tot de Kieswet en het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, ook de inhoud van de
hiervoor genoemde motie van het lid Leijten c.s. zal betrekken. Aan die motie doet
de instelling van de adviescommissie niets af.
Over de hiervoor genoemde brieven heeft een schriftelijk overleg9 en een tweeminutendebat plaatsgevonden (Handelingen II 2021/22, nr. 88, item 36), waarin uw Kamer zich niet in meerderheid voor een andere aanpak heeft uitgesproken.
Het kabinet acht het daarom wenselijk een adviescollege in te stellen dat tot taak
heeft de werking van artikel 57 van de Grondwet en de daarmee samenhangende vragen
rondom ontslag en benoeming te analyseren, te adviseren over een verduidelijking of
vernieuwing van artikel 57 van de Grondwet, mede in relatie tot de Kieswet en het
Reglement van Orde van de Tweede Kamer en te adviseren over een regeling voor de tijdelijke
vervanging van Tweede en Eerste Kamerleden die tevens bewindspersoon zijn in een demissionair
kabinet.
Zoals ik heb aangekondigd in het schriftelijk overleg doe ik u hierbij het concept
van de instellingsregeling toekomen, zodat uw Kamer en de Eerste Kamer zich daar een
oordeel over kunnen vormen. Ik streef ernaar het concept van de instellingsregeling
eind oktober ter behandeling aan te bieden aan de ministerraad.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot