35 888 Wijziging van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming en enige andere wetten in verband met de herschikking van de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (PbEU 2019, L 178)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging hebben genomen, dat het nodig is wetgeving aan te passen ter uitvoering van de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (herschikking) (PbEU 2019, L 178);

Zo is het, dat Wij, de Afdeling Advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Uitvoeringswet internationale kinderbescherming wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 komt de tekst onder het tweede gedachtestreepje te luiden:

de verordening:

de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178).

B

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 53» vervangen door «artikel 76».

2. In het tweede lid wordt «hoofdstuk IV» vervangen door «hoofdstuk V».

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 56» vervangen door «artikel 82».

2. In het derde lid wordt in onderdeel a «hun instemming» vervangen door «hun instemming dan wel goedkeuring» en wordt in onderdeel c «dan wel artikel 56, tweede lid,» vervangen door «dan wel de goedkeuring, bedoeld in artikel 82, vijfde lid,».

D

Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 56» vervangen door «artikel 82» en wordt «de instemming» vervangen door «de instemming dan wel goedkeuring».

2. In het tweede lid, aanhef, wordt «De instemming» vervangen door «De instemming dan wel goedkeuring» en wordt in onderdeel a «hun instemming» vervangen door «hun instemming dan wel goedkeuring».

3. Het derde lid vervalt.

E

De artikelen 18 tot en met 23 komen te luiden:

Artikel 18

  • 1. Ten aanzien van beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid is de voorzieningenrechter van de rechtbank bevoegd tot kennisneming van een verzoek tot:

    • a. erkenning of de weigering daarvan, als bedoeld in artikel 30, derde lid, respectievelijk 40, eerste lid, van de verordening;

    • b. kennisneming van een verzoek betreffende de uitoefening van het omgangsrecht, als bedoeld in artikel 54 van de verordening;

    • c. kennisneming van een verzoek tot weigering van de tenuitvoerlegging, als bedoeld in artikel 59 van de verordening.

  • 2. Relatief bevoegd is de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied het kind waarop het verzoek betrekking heeft, zijn woonplaats heeft of, bij gebreke daarvan in Nederland, zijn verblijfplaats heeft. Kan de bevoegdheid niet worden gebaseerd op de woonplaats of het werkelijke verblijf van het kind, dan is de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag bevoegd.

  • 3. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, wordt gevraagd bij verzoekschrift dat door tussenkomst van een advocaat wordt ingediend. Het verzoekschrift houdt tevens de keuze in van een woonplaats binnen het arrondissement van de rechtbank.

  • 4. Onverminderd het bepaalde bij artikel 32 van de verordening, wordt bij ongenoegzaamheid van de bij het verzoekschrift overgelegde stukken aan de verzoeker gelegenheid tot aanvulling gegeven met de stukken, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de verordening.

Artikel 19

  • 1. Ten aanzien van beslissingen in huwelijkszaken is de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de verzoeker zijn woonplaats dan wel zijn verblijfplaats heeft, of bij gebreke daarvan in Nederland, de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, bevoegd tot kennisneming van een verzoek tot erkenning of de weigering daarvan, als bedoeld in artikel 30, derde lid, respectievelijk 40, eerste lid, van de verordening. Artikel 18, derde en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing. De in het verzoekschrift genoemde belanghebbenden worden in de procedure niet opgeroepen.

  • 2. In de zaken, bedoeld in het eerste lid, is de procedure van artikel 26 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.

  • 3. Artikel 26e van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing op een beslissing als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 20

  • 1. Het afschrift van de rechterlijke beslissing en het certificaat, bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder a en b, respectievelijk artikel 46, eerste lid, onder a en b, van de verordening vormen telkens tezamen een executoriale titel in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Een authentieke akte of overeenkomst, als bedoeld in artikel 64 van de verordening vormt tezamen met het certificaat, bedoeld in artikel 66, eerste lid, onder b, van de verordening een executoriale titel in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 21

  • 1. Heeft de partij tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt woonplaats in Nederland, dan kan de in artikel 20 bedoelde executoriale titel niet dan na verloop van een maand na betekening, als bedoeld in artikel 55 van de verordening, tegen die partij ten uitvoer worden gelegd.

  • 2. Heeft de partij tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt geen woonplaats in Nederland, dan kan de in artikel 20 bedoelde executoriale titel niet dan na verloop van twee maanden na betekening, als bedoeld in artikel 55 van de verordening, tegen die partij ten uitvoer worden gelegd.

  • 3. De voorzieningenrechter van de rechtbank kan, indien daartoe gronden aanwezig zijn, de in het eerste en tweede lid genoemde termijn inkorten op verzoek van de partij die de executoriale titel ten uitvoer wil leggen. Dit verzoek wordt door tussenkomst van een advocaat ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank binnen wiens rechtsgebied de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd of het kind waarop het verzoek betrekking heeft, gewone verblijfplaats heeft dan wel binnen wiens rechtsgebied de tenuitvoerlegging dient plaats te vinden. De partij tegen wie de tenuitvoerlegging zich richt, wordt op dit verzoek niet gehoord. Tegen de beschikking van de voorzieningenrechter staat geen hoger beroep open.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid vermeldt het exploot van de gerechtsdeurwaarder waarmee het certificaat wordt betekend, bedoeld in artikel 55 van de verordening, het door de voorzieningenrechter verleende verlof voor verkorting van de termijn.

Artikel 22

  • 1. Op de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing inzake ouderlijke verantwoordelijkheid, bedoeld in de verordening, zijn de artikelen 812 en 813 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Onverminderd het eerste lid, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank op verzoek van de partij die de executoriale titel ten uitvoer wil leggen, bepalen op welke wijze de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing moet plaatsvinden. Artikel 18, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing op de relatieve bevoegdheid van de voorzieningenrechter.

  • 3. Een beslissing op een verzoek als bedoeld in het tweede lid wordt gevraagd bij verzoekschrift door tussenkomst van een advocaat. Het verzoekschrift houdt tevens de keuze in van een woonplaats binnen het arrondissement van de rechtbank.

Artikel 23

  • 1. Het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 61 van de verordening, is het gerechtshof.

  • 2. Het gerecht dat bevoegd is kennis te nemen van het rechtsmiddel, bedoeld in artikel 62 van de verordening, is de Hoge Raad.

F

In hoofdstuk 6 wordt na artikel 23 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 23a

  • 1. De rechter die de beslissing heeft gegeven, is bevoegd kennis te nemen van een verzoek tot afgifte van een certificaat, als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de verordening.

  • 2. Het certificaat bedoeld in artikel 36, eerste lid, en artikel 47, eerste lid, van de verordening wordt op verzoek van een partij afgegeven zonder dat die partij of andere belanghebbenden worden gehoord. Voor dit verzoek is de tussenkomst van een advocaat niet vereist.

  • 3. Op een verzoek tot rectificatie van het certificaat, als bedoeld in de artikelen 37 en 48, eerste lid, van de verordening, is artikel 31 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing, indien het certificaat door een Nederlandse rechter is afgegeven. De rechter stelt belanghebbenden niet in de gelegenheid om zich over de rectificatie uit te laten.

  • 4. Het verzoek om intrekking van het certificaat, bedoeld in artikel 48, tweede lid, en het verzoek om afgifte van een certificaat van niet-uitvoerbaarheid of beperkte uitvoerbaarheid, bedoeld in artikel 49, eerste lid, van de verordening, worden door tussenkomst van een advocaat ingediend bij de rechter die de beslissing heeft gegeven. De rechter kan bepalen dat een mondelinge behandeling achterwege blijft indien geen van de partijen, na te zijn gewezen op hun recht te worden gehoord, binnen een door de rechter te bepalen termijn heeft verklaard gebruik te willen maken van dit recht.

  • 5. Tegen beslissingen op verzoeken, als bedoeld in het vierde lid, kan hoger beroep worden ingesteld binnen twee weken na de dagtekening van de beslissing. Tegen de beschikking van het gerechtshof staat geen gewoon rechtsmiddel open.

G

In artikel 24, zesde lid, wordt «artikel 15» vervangen door «de artikelen 12 en 13».

ARTIKEL II

De Uitvoeringswet internationale kinderontvoering wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder verlettering van onderdeel c tot onderdeel d wordt in artikel 1 een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. de verordening:

de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178);

B

In artikel 2 wordt «verdragen» vervangen door «verdragen en verordening» en wordt «een verdrag» vervangen door «een verdrag of de verordening».

C

In artikel 15 wordt «artikel 1 onder c» vervangen door «artikel 1 onder d».

D

In artikel 16, eerste lid, wordt «een verdrag» vervangen door «een verdrag of de verordening» en wordt «de Wet van 4 juli 1957, Stb. 233, tot regeling van de rechtsbijstand aan on- en minvermogenden» vervangen door «de Wet op de rechtsbijstand».

E

Na artikel 16 wordt een nieuwe titel ingevoegd, luidende:

TITEL 4. INTERNATIONALE SAMENWERKING VAN GERECHTEN

Artikel 16a

Artikel 24 van de Uitvoeringswet internationale kinderbescherming is van overeenkomstige toepassing in gevallen die door de verordening worden bestreken.

F

Het opschrift boven artikel 17 komt te luiden:

TITEL 5. SLOTBEPALINGEN.

ARTIKEL III

In de Uitvoeringswet internationale inning levensonderhoud wordt na artikel 9 een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

  • 1. Voor de toepassing van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op een beslissing uit een andere lidstaat worden het afschrift van de beslissing en het formulier, bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a en b, van de verordening tezamen als een executoriale titel in de zin van artikel 430 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aangemerkt.

  • 2. Onverminderd artikel 48 van de verordening is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op gerechtelijke schikkingen en authentieke akten uit een andere lidstaat.

ARTIKEL IV

In artikel 4, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt «de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1347/2000 (PbEU L 338)» vervangen door «de Verordening (EG) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178)».

ARTIKEL V

Artikel 113, onderdelen a en b, van Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek komen te luiden:

  • a. het op 19 oktober 1996 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning en tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Trb. 1997, 299),

  • b. de Verordening (EU) nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (PbEU L 178), en.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven,

De Minister voor Rechtsbescherming,

Naar boven