Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 8 juli 2021 en het nader rapport d.d. 9 juli 2021, aangeboden aan de Koning door
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het advies van de Afdeling
advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 8 juli 2021, nr. 2021001360,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 8 juli 2021, nr. W04.21.0185/I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 8 juli 2021, no. 2021001360, heeft Uwe Majesteit, op voordracht
van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering
van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging
van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 in verband met de afschaling van bijzondere
maatregelen vanwege covid-19 bij verkiezingen, met memorie van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel
en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert
de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State,
Th.C. de Graaf
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van opmerkingen.
Van de gelegenheid van dit nader rapport is gebruikgemaakt om het wetsvoorstel en
de toelichting op een tweetal punten aan te passen. Artikel 9, zevende lid van de
Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 regelt reeds dat artikel 1, eerste lid, van de
Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding niet van toepassing is op gezichtsbedekking
die geheel of gedeeltelijk het gevolg is van het dragen van persoonlijke beschermingsmiddelen
vanwege covid-19 in het stemlokaal, indien het dragen daarvan is voorgeschreven in
de ministeriële regeling. Met de wijziging van het zevende lid wordt geregeld dat
artikel 1, eerste lid, van de Wet gedeeltelijk verbod gezichtsbedekkende kleding ook
niet van toepassing is op personen die, nadat de verplichting tot het dragen daarvan
bij ministeriële regeling is komen te vervallen, er vrijwillig voor kiezen om een
mondkapje of mondneusmasker te dragen in het stemlokaal. De clausulering dat het moet
gaan om persoonlijke beschermingsmiddelen die op grond van het vierde lid van artikel
9 worden voorgeschreven, wordt dus geschrapt. Deze aanpassing is nader toegelicht
in paragraaf 2.4 van de memorie van toelichting.
Daarnaast wordt aangepast dat ingeval van een telverschil tussen het aantal toegelaten
kiezers dat het stembureau heeft vastgesteld en het door het gemeentelijk stembureau
voor vervroegd stemmen aantal getelde stemmen, het gemeentelijk stembureau voor vervroegd
stemmen verplicht is om het aantal toegelaten kiezers opnieuw vast te stellen, in
plaats van dat dit een bevoegdheid is. Dit is in lijn met de regeling bij een experiment
met centraal tellen door een gemeentelijk stembureau. Tot slot is van de gelegenheid
gebruik gemaakt om de toelichting op enkele onderdelen te verduidelijken.
Ik verzoek U het hierbij gevoegde gewijzigde wetsvoorstel en de gewijzigde memorie
van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren