Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35869 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35869 nr. 2 |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het huidige Wetboek van Strafvordering te wijzigen ter bevordering van innovatie van verschillende onderwerpen in het kader van de modernisering van het Wetboek van Strafvordering;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Titel X van het vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering komt te luiden:
1. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
2. Voordat de rechter de vraag stelt, worden de betrokken procespartijen in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt de relevante feitelijke en juridische context en de standpunten die door de betrokken procespartijen zijn ingenomen. Tevens bevat de beslissing een motivering dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid.
4. De griffier stelt de beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Hoge Raad.
1. Tenzij de Hoge Raad, gehoord de procureur-generaal bij de Hoge Raad, meteen beslist om af te zien van beantwoording van de vraag, stelt hij het openbaar ministerie en de raadsman of advocaat van de betrokken procespartij in de gelegenheid om opmerkingen te maken.
2. De Hoge Raad kan bepalen dat ook derden, door tussenkomst van een advocaat, binnen een daartoe te bepalen termijn in de gelegenheid worden gesteld om opmerkingen te maken. De aankondiging hiervan geschiedt op een door de Hoge Raad te bepalen wijze.
3. Na het verstrijken van de termijn voor het maken van opmerkingen, neemt de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie. Het openbaar ministerie en de raadsman of advocaat van de betrokken procespartij kunnen nadat zij in kennis zijn gesteld van de conclusie hun opmerkingen daarbij aan de Hoge Raad ter kennis brengen.
4. De griffier van de Hoge Raad stelt de betrokken procespartijen in kennis van de ingekomen opmerkingen van de overige betrokken procespartijen en derden, alsmede van de conclusie van de procureur-generaal.
5. De Hoge Raad bepaalt binnen welke termijn en op welke wijze de processtukken en opmerkingen aan de Hoge Raad worden verstrekt.
1. Nadat de procureur-generaal bij de Hoge Raad conclusie heeft genomen, bepaalt de Hoge Raad de dag waarop hij zal beslissen.
2. De Hoge Raad ziet af van beantwoording indien hij oordeelt dat de vraag zich niet voor beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing leent of de vraag van onvoldoende gewicht is om beantwoording te rechtvaardigen. De Hoge Raad kan zich bij de vermelding van de gronden van zijn beslissing beperken tot dit oordeel.
3. Indien het antwoord op de vraag, nadat deze is gesteld, niet meer nodig is voor de beslissing van de rechter kan de Hoge Raad, indien hem dat geraden voorkomt, de vraag desondanks beantwoorden.
4. De griffier van de Hoge Raad stelt de rechter die de vraag heeft gesteld en de betrokken procespartijen in kennis van de beslissing. De griffier van de Hoge Raad stelt de rechter die de vraag heeft gesteld eveneens in kennis van de conclusie van de procureur-generaal en de in artikel 554, vierde lid, bedoelde opmerkingen.
5. Tenzij het antwoord op de vraag niet meer nodig is om te beslissen, beslist de rechter, nadat hij de betrokken procespartijen in de gelegenheid heeft gesteld zich over de uitspraak van de Hoge Raad een standpunt in te nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die ten tijde van de inbeslagneming nog niet waren opgeslagen op het geautomatiseerd werk.
2. De officier van justitie kan, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat de periode van drie dagen wordt verlengd tot een periode van ten hoogste drie maanden.
3. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:
a. het strafbaar feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;
b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid zijn vervuld;
c. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk;
d. het soort geautomatiseerd werk;
e. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en
f. de geldigheidsduur van het bevel.
4. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.
5. De machtiging van de rechter-commissaris wordt op vordering van de officier van justitie verleend en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan de machtiging mondeling worden gegeven. De rechter-commissaris stelt in dat geval de machtiging binnen drie dagen op schrift.
6. De artikelen 125k, 125l en 125n zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Het bevel van de officier van justitie wordt beëindigd indien het beslag van een geautomatiseerd werk wordt beëindigd op grond van artikel 116, eerste lid.
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming in een elders aanwezig geautomatiseerd werk onderzoek doet naar gegevens die ten tijde van de inbeslagneming waren opgeslagen of in de drie dagen na de inbeslagneming zijn opgeslagen op dat elders aanwezige geautomatiseerd werk en die redelijkerwijs nodig zijn om de waarheid aan de dag te brengen. Worden dergelijke gegevens aangetroffen, dan kunnen zij worden vastgelegd.
2. De officier van justitie kan, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat de periode van drie dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd voor een periode van ten hoogste drie maanden.
3. Het onderzoek naar gegevens in een elders aanwezig geautomatiseerd werk reikt niet verder dan voor zover de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk, met toestemming van de rechthebbende tot het elders aanwezige geautomatiseerd werk, daartoe toegang heeft.
4. Artikel 556, derde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
In geval een inbeslaggenomen geautomatiseerd werk biometrisch is beveiligd of de gegevens biometrisch zijn versleuteld in de vorm van een vingerafdruk of een opname van de iris of het gezicht, kan de officier van justitie bevelen dat de opsporingsambtenaar deze beveiliging of versleuteling ongedaan maakt. De opsporingsambtenaar kan ter uitvoering van dat bevel tegen de wil van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij deze beveiliging of versleuteling ongedaan kan maken, de maatregelen treffen die daartoe redelijkerwijs noodzakelijk zijn.
1. In afwijking van artikel 152, eerste lid, kunnen opsporingsambtenaren het opmaken van proces-verbaal onder verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie uitstellen indien op een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd wat door hen tot opsporing is verricht of bevonden.
2. In geval het opmaken van proces-verbaal is uitgesteld, vermelden opsporingsambtenaren in een verkort proces-verbaal dat door hen tot opsporing is verricht of bevonden wat op de opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van een verkort proces-verbaal.
In aanvulling op artikel 258, tweede lid, kan de voorzitter van de rechtbank ter voorbereiding van de terechtzitting bevelen dat van hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig proces-verbaal wordt opgemaakt.
De rechtbank kan bepalen dat van het onderzoek op de terechtzitting een opname van geluid of beeld en geluid wordt gemaakt. De voorzitter doet daarvan mededeling.
Na aanvang van het onderzoek op de terechtzitting kan de rechtbank bevelen dat van hetgeen met toepassing van artikel 560 op een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is vastgelegd alsnog volledig proces-verbaal wordt opgemaakt.
In geval van schorsing van het onderzoek op de terechtzitting overeenkomstig artikel 281, eerste lid, kan, in afwijking van het vierde lid van dat artikel, bij instemming van de officier van justitie en de verdachte artikel 566 worden toegepast. In dat geval wordt de opname van geluid of beeld en geluid voorafgaand aan de hervatting van het onderzoek bij de processtukken gevoegd.
1. Artikel 301 is van overeenkomstige toepassing op opnamen van beeld, geluid of beeld en geluid, met dien verstande dat daar waar wordt gesproken van de voorlezing van stukken, daaronder wordt verstaan het vertonen of ten gehore brengen van die opnamen.
2. Artikel 331, eerste lid, is van toepassing.
1. In het geval een opname van geluid of beeld en geluid is gemaakt van het onderzoek op de terechtzitting, kan de voorzitter bepalen dat in afwijking van artikel 326 een verkort proces-verbaal van de terechtzitting wordt opgemaakt. In dat geval wordt de opname bij de processtukken gevoegd.
2. Een verkort proces-verbaal van de terechtzitting bevat in ieder geval:
a. de namen van de rechters en van de griffier;
b. de uitspraken die niet in het vonnis zijn opgenomen;
c. aantekeningen waarvan opneming door de wet, anders dan door artikel 326, eerste en tweede lid, wordt verlangd; en
d. een summiere weergave van hetgeen op de terechtzitting is voorgevallen.
3. In geval toepassing is gegeven aan het eerste lid is artikel 327a niet van toepassing.
4. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud van een verkort proces-verbaal van de terechtzitting.
Indien in eerste aanleg een verkort proces-verbaal van de terechtzitting overeenkomstig artikel 566 is opgemaakt kan de voorzitter van het gerechtshof ter voorbereiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep aan de voorzitter van de rechtbank schriftelijk kennis geven dat alsnog een volledig proces-verbaal van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg moet worden opgemaakt dat aan de eisen van artikel 326 voldoet. De voorzitter van de rechtbank zorgt ervoor dat zo spoedig mogelijk aan dit verzoek wordt voldaan.
1. In aanvulling op artikel 415 zijn de artikelen 561, 562, 563, 564, 565 en 567 van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het gerechtshof. Artikel 566 is van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding voor het gerechtshof tenzij beroep in cassatie is ingesteld.
2. Ten aanzien van een opname van beeld, geluid, of beeld en geluid is artikel 417 van overeenkomstige toepassing.
De in de volgende artikelen genoemde bevoegdheden kunnen ook door de hulpofficier van justitie worden uitgeoefend:
a. artikel 116, derde en vierde lid;
b. artikel 126nb;
c. artikel 126nd, met uitzondering van het zesde lid;
d. artikel 126ne, met uitzondering van het derde lid;
e. artikel 126ub;
f. artikel 126ud;
g. artikel 126ue, met uitzondering van het derde lid;
h. artikel 126zj;
i. artikel 126zl; en
j. artikel 126zm, met uitzondering van het derde lid.
Onder mediation in een strafzaak wordt verstaan de bemiddeling tussen verdachte en slachtoffer onder begeleiding van een mediator, waarmee herstel wordt beoogd en waarbij afspraken voor herstel kunnen worden vastgelegd in een overeenkomst. Indien afspraken voor herstel zijn gemaakt houden de officier van justitie en de rechter hiermee rekening bij de behandeling van de strafzaak.
1. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting kan de rechtbank, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, onderzoeken of de zaak in aanmerking komt voor mediation.
2. Bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, hoort de rechtbank de officier van justitie, de verdachte, het slachtoffer en de benadeelde partij, die op de terechtzitting aanwezig zijn.
3. Indien de rechtbank van oordeel is dat de zaak in aanmerking komt voor mediation:
a. spreekt zij de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging uit, tenzij de officier van justitie voortzetting van het onderzoek vordert of de verdachte of diens raadsman voortzetting van het onderzoek verzoekt, of
b. beveelt zij de schorsing van het onderzoek overeenkomstig artikel 281 en bepaalt zij een termijn waarbinnen mediation wordt beproefd.
1. Wanneer na de schorsing, bedoeld in artikel 572, derde lid, onderdeel b, het onderzoek ter terechtzitting wordt hervat, onderzoekt de rechtbank de uitkomst van de mediation.
2. Indien de mediation tot een positieve uitkomst heeft geleid en de rechtbank van oordeel is dat de zaak zonder verdere inhoudelijke behandeling kan worden beëindigd, kan zij de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in zijn vervolging uitspreken, tenzij de officier van justitie voortzetting van het onderzoek vordert of de verdachte of diens raadsman voortzetting van het onderzoek verzoekt.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing indien voor aanvang van de terechtzitting afspraken voor herstel zijn gemaakt.
De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming zenden binnen twee jaar nadat een eerste onderdeel van deze wet in werking is getreden aan beide Kamers van de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
1. Titel X van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering vervalt drie jaar na inwerkingtreding van deze wet of van het eerste onderdeel van deze wet, tenzij voor die datum een voorstel van wet bij de Tweede Kamer is ingediend waarbij ten aanzien van Titel X of van een of meer afdelingen of artikelen daarvan anders wordt bepaald.
2. Indien een voorstel van wet als bedoeld in het eerste lid wordt ingetrokken of indien een van de Kamers van de Staten Generaal tot het niet-aannemen van het voorstel van wet besluit, vervalt Titel X van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Justitie en Veiligheid,
De Minister voor Rechtsbescherming,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35869-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.