35 849 Voorstel van het presidium tot wijziging van de Regeling vertrouwelijke stukken in verband met de verduidelijking van procedures

Nr. 3 VERSLAG

Vastgesteld 13 juli 2021

De commissie voor de Werkwijze, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend voorstel van het presidium tot wijziging van de Regeling vertrouwelijke stukken, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen.

Onder het voorbehoud dat het presidium op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen afdoende zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van dit wetsvoorstel voldoende voorbereid.

Inhoudsopgave

blz.

     

1.

Algemeen

1

2.

Behandeling vertrouwelijke status

2

3.

Tijdelijke inzage

3

4.

Staatsgeheime stukken

3

1. Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het voorstel van het presidium tot wijziging van de Regeling vertrouwelijke stukken in verband met de verduidelijking van de procedures en zijn het presidium erkentelijk voor deze nadere uitwerking. De regeling biedt op een groot aantal punten een nadere precisering, wat de duidelijkheid en transparantie ten goede komt. Deze leden hebben nog een aantal opmerkingen en vragen ter verduidelijking bij de stukken.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorstel van het presidium tot wijziging van de Regeling vertrouwelijke stukken in verband met de verduidelijking van procedures. Deze leden hebben over het voorstel nog enkele vragen.

2. Behandeling vertrouwelijke status

De leden van de VVD-fractie zijn er voorstander van dat er meer aandacht en ruimte komt voor de argumentatie die het kabinet moet aanvoeren om stukken enkel vertrouwelijk aan te bieden. Deze leden vinden het ook verstandig dat bij twijfel dit onderwerp van gesprek blijft tussen kabinet en Kamer. Wel achten zij het van belang dat het ook in de regeling zelf duidelijk is wie uiteindelijk de verantwoordelijkheid draagt voor het besluit. Pas in de toelichting bij de regeling wordt dit in een bijzin benoemd «Volledigheidshalve wordt hier opgemerkt dat de Kamer niet kan besluiten de vertrouwelijkheid op te heffen.» Deze leden vragen waarom er niet voor gekozen is om dit ook in de regeling zelf onder artikel 4 te benoemen en willen in overweging geven dit alsnog te doen. De regeling beoogt onduidelijkheden weg te nemen en daarbij ligt het in de rede de verantwoordelijkheidsverdeling helder te benoemen. Het moet te allen tijde duidelijk zijn wie welke verantwoordelijkheid draagt en op basis waarvan men een verschil van inzicht definieert. In het verlengde daarvan vragen zij of er criteria zijn op basis waarvan wordt bepaald of een stuk al dan niet vertrouwelijk moet worden behandeld en daarmee de basis is waarop de Kamer kan toetsen of het kabinet hier op een juiste manier invulling aan geeft. Kan het presidium een nadere toelichting op bovenstaande vragen en opmerkingen geven?

Daarnaast lezen de leden van de VVD-fractie in het voorgestelde artikel 4a, vierde lid, dat personen die op grond van artikel 4, eerste lid, om inzage in een vertrouwelijk stuk kunnen verzoeken, de inhoud onderling kunnen bespreken ongeacht of zij inzage in het betreffende stuk hebben gehad. Hoewel deze leden de gedachtegang hierachter op zich kunnen volgen, brengt het wel de vraag met zich mee hoe dit dan wordt geregistreerd en bijgehouden. Terecht is er in het voorstel veel aandacht voor een juiste borging van de inhoud van de stukken en eventuele aantekeningen van Kamerleden inclusief de registratie van inzage; dat laatste ook om indien nodig snel te kunnen nagaan wie inzage hebben gehad. Hoe wordt in deze voorgestelde werkwijze de zorgvuldige registratie geborgd en hoe kan iemand nagaan of een persoon daadwerkelijk behoort tot de «gerechtigde personen»? Het klopt toch dat het zo kan zijn dat inzage in sommige gevallen is voorbehouden aan leden van een specifieke commissie en niet aan de Kamer als geheel? En is er in dit licht en gelet op het belang van de vertrouwelijkheid nog overwogen om de informatie enkel te delen met leden die inzage hebben gehad? Indien iemand hier in eerste aanleg geen gebruik van maakt maar het bij nader inzien toch nuttig acht, staat het die persoon immers vrij om alsnog kennis van de stukken te nemen. Ook staat het een Kamerlid vrij om een collega op de mogelijkheid en toegevoegde waarde van inzage van een specifiek stuk te attenderen zonder dat hij of zij zelf de informatie deelt. Zou het presidium een nadere toelichting kunnen geven op bovenstaande vragen en opmerkingen?

Ten slotte lezen de leden van de VVD-fractie dat in de regeling ruimte wordt gegeven voor een andere behandelwijze indien dat wenselijk is om invulling te geven aan het grondwettelijke inlichtingenrecht. Deze leden zouden bij deze passage graag een nadere duiding willen. Waar wordt op gedoeld en hoe verhoudt dit zich tot hetgeen is gesteld in de regeling zelf?

De leden van de CDA-fractie onderschrijven dat het wenselijk is om de behandeling van de vertrouwelijkheid van bepaalde stukken uitdrukkelijker onder de aandacht te brengen van de meest betrokken commissie, waarmee de verantwoordelijkheid van de Kamer om zo veel mogelijk in openbaarheid haar werk te doen recht kan worden gedaan. Al in februari 2017 adviseerde de tijdelijke commissie Evaluatie Wet op de parlementaire enquête (TCEWPE) in haar eindrapport (Kamerstuk 33 812, nr. 4) een nieuwe werkwijze uit te werken voor het omgaan met vertrouwelijke inlichtingen en de regering hierbij te betrekken. Op welke wijze heeft het presidium de regering bij het voorliggende voorstel betrokken, zo vragen deze leden.

De TCEWPE stelde een regeling voor, waarbij «de regering aan de Kamer een verzoek [kan] doen om vertrouwelijke behandeling, waarbij tevens kan worden aangegeven welke modaliteit van vertrouwelijkheid de voorkeur geniet. Zowel bij een weigering om inlichtingen te verstrekken als een verzoek om vertrouwelijke behandeling van inlichtingen is een deugdelijke motivering vereist, die de Kamer en haar commissies systematisch moeten kunnen toetsen.» De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het voorliggende voorstel aansluit bij de modaliteiten van vertrouwelijkheid die de Wet op de parlementaire enquête kent.

Het presidium schetst de mogelijkheid van een beperking in de kring van inzagegerechtigden, ook ten aanzien van Kamerleden, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Welke redenen kunnen worden aangevoerd voor het beperken van het aantal Kamerleden dat inzage heeft in vertrouwelijke stukken?

3. Tijdelijke inzage

Het presidium stelt voor een regeling te treffen voor de uitzonderlijke gevallen dat een stuk alleen tijdelijk ter inzage kan worden gelegd. De leden van de CDA-fractie onderschrijven de opvatting van het presidium dat tijdelijke terinzagelegging vanuit het perspectief van toegankelijkheid zo veel mogelijk voorkomen dient te worden. Deze leden vragen het presidium waarom de voorgestelde regeling afwijkt van de motie van de leden Van der Molen en Omtzigt (Kamerstuk 28 362, nr. 16), namelijk «dat stukken die vertrouwelijk ter inzage worden gelegd, in de Tweede Kamer blijven of dat hiervan altijd afschriften beschikbaar zijn in het archief van de Tweede Kamer». Het presidium stelt dat tijdelijke terinzagelegging in de praktijk nu reeds zeldzaam is. In hoeveel gevallen is tijdelijke terinzagelegging de afgelopen vijf jaar voorgekomen? Welke redenen worden aangevoerd voor tijdelijke terinzagelegging? Op welke wijze worden deze redenen getoetst?

4. Staatsgeheime stukken

De leden van de VVD-fractie merken op dat bij artikel 4c over staatsgeheime stukken in de tekst telkens lijkt te worden uitgegaan van inzage door de gehele Kamer, terwijl het juist bij dergelijke stukken veelvuldig voorkomt dat het slechts voor de behandelende commissie geldt, bijvoorbeeld de commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten. Deze leden zouden hier indien mogelijk graag een nadere duiding van willen. Voorts willen zij aandacht vragen voor het feit dat de ruimte waarin de stukken ingezien kunnen worden passend is bij het lezen van vertrouwelijke en staatsgeheime stukken en niet te open is.

De voorzitter van de commissie, Bergkamp

De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Naar boven