35 827 EU-voorstel: Strategie voor de rechten van het kind1

C VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 8 juli 2021

De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 heeft kennisgenomen van de EU-mededeling «EU-strategie voor de rechten van het kind»3, de Aanbeveling tot instelling van een Europese kindergarantie4 en de bijbehorende BNC-fiches met de reactie van de regering hierop5.

Naar aanleiding hiervan is op 26 mei 2021 een brief gestuurd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met vragen van de leden van de Fractie Nanninga en van leden van de PVV-fractie en van de fractie van de ChristenUnie.

De Staatssecretaris heeft bij brieven van 25 juni en 7 juli 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, De Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 26 mei 2021

De commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) heeft met belangstelling kennisgenomen van de EU-mededeling «EU-strategie voor de rechten van het kind»6, de Aanbeveling tot instelling van een Europese kindergarantie7en de bijbehorende BNC-fiches met de reactie van de regering hierop8. De leden van de Fractie-Nanninga en de leden van de PVV-fractie hebben naar aanleiding van de EU-strategie voor de rechten van het kind nog enige vragen. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben waardering voor het feit dat er op Europees niveau strategisch wordt nagedacht over de rechten van het kind en voor de zes thema’s die de Commissie heeft benoemd; ook zij hebben naar aanleiding van de strategie nog enkele vragen.

De leden van de Fractie-Nanninga vragen waarom er een heel nieuw pakket nodig is, terwijl bestaande verdragen, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind, nieuw beleid als instrument al ondersteunen. De Commissiemededeling aangaande de strategie rept zelf over het subsidiariteitsbeginsel dat van toepassing moet zijn. Kan heel concreet worden aangegeven waarom een nieuwe strategie op het allerhoogste aggregatieniveau, wat de Europese Commissie is, als beter wordt gepercipieerd dan nationaal of zelfs regionaal/ lokaal beleid? Is in zijn algemeenheid een kind niet beter gebaat bij concrete maatregelen in plaats van weer een nieuwe strategie dat ver van de realiteit van alledag afstaat?

Kan de regering aangeven op welke punten het regeringsbeleid ten aanzien van kinderen aanvulling behoeft? Kan zij in dat kader toelichten waarom er een EU-strategie nodig is om deze aanvullingen te concretiseren en waarom de regering tot nu toe nog niet zelf voor dit beleid heeft gezorgd?

De strategie wordt in zes thema’s uitgewerkt. Thema vijf «Digitale- en informatiemaatschappij» heeft als doel de ondersteuning van digitale basisvaardigheden en de aanpak van schadelijk onlinegedrag. Kan de regering voorshands aangeven wat daarbij als zogenaamd schadelijk onlinegedrag wordt aangemerkt? Wie gaat bepalen wat schadelijk en onschadelijk is? Kan de regering expliciet uitsluiten dat bijvoorbeeld een online uitgesproken kritische grondhouding ten aanzien van de Europese Unie niet als schadelijk zal worden aangemerkt?

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het ideologisch gestuurde Europese klimaatbeleid, waarvan het draagvlak in de lidstaten tanende is, te maken heeft met de rechten van het kind, voor wat betreft het risico dat kinderen lopen op armoede of sociale uitsluiting.

Kan de regering uitleggen waarom voorlichtingscampagnes en opleidingsactiviteiten eenzijdig gericht zullen zijn op duurzaamheid op het gebied van klimaat, energie en milieu (Education for Climate Coalition) en bij voorbaat niet op de toenemende scepsis over dergelijk beleid, dat een zware financiële wissel legt op de Europese lidstaten en met name op Nederland als nettobetaler?

De zogenaamde internationale solidariteit met betrekking tot maatregelen op het gebied van de Green Deal en het tegengaan van armoede en het faciliteren van voorzieningen ter voorkoming van het sociaal isolement van kinderen in de EU, zal aanzienlijke financiële consequenties voor Nederland (als nettobetaler) hebben. Kan de regering uitleggen waarom het nivellerend effect van dergelijke EU-programma’s niet ten koste zal gaan van toenemende armoede in veel Nederlandse gezinnen met kinderen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de BNC-fiches, waarin de regering benadrukt dat de verschillende thema’s vragen om beleid op nationaal niveau. Ook benadrukt de regering dat de lidstaten op deze terreinen de vrijheid behouden om met nationaal beleid invulling te geven aan de voorstellen uit deze strategie. Zij concludeert dan ook dat het goed is dat de strategie juridisch niet bindend is. De grondhouding van de regering ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie is positief. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe deze positieve grondhouding spoort met de conclusie dat het goed is dat «de strategie juridisch niet bindend is».

De leden van deze fractie hebben daarover de volgende vragen. De Europese Unie is niet alleen een politieke gemeenschap, maar ook een waardengemeenschap. Wat betekent dit voor haar bevoegdheid om op bepaalde thema’s of deelthema’s te komen tot een juridisch wel bindende strategie? Het gaat dan om waarden met betrekking tot het kind in relatie tot waarden als gerechtigheid en democratie.

Ook vragen de leden van de ChristenUnie-fractie of de Europese Unie niet juist bevoegdheden moet krijgen met betrekking tot de rechten van het kind op gebieden die de mogelijkheden van de lidstaten te boven gaan. Zij denken daarbij onder meer aan het thema «bestrijding van geweld tegen kinderen en de verzekering van de bescherming van kinderen». Ook denken zij aan de thema’s «Kindvriendelijke rechtsprocedures» en «Digitale- en informatiesamenleving». Al deze thema’s bevatten aspecten die alleen in Europees verband opgelost kunnen worden. Kan de regering per thema aangeven wat de belangrijkste aspecten zijn die de mogelijkheden van de lidstaten te boven gaan? Kan de regering tevens toelichten hoe zij met deze aspecten wil omgaan? Is het de bedoeling van de regering om Europese regelgeving op deze gebieden te bevorderen?

De leden van de commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag bij voorkeur voor 25 juni 2021.

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.A.M. Adriaansens

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 juni 2021

De reactie op uw brief van 26 mei 2021 inzake de EU-strategie rechten van het kind kan tot mijn spijt niet binnen de gebruikelijke termijn worden beantwoord.

De reden van het uitstel is dat de interdepartementale afstemming meer tijd vergt.

Ik zal u voorafgaand aan het zomerreces mijn reactie doen toekomen.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 7 juli 2021

Uw Kamer heeft op 26 mei 2021 vragen gesteld over de EU-mededeling «EU-strategie voor de rechten van het kind» en de bijbehorende BNC-fiches met de reactie van de regering hierop. Ik heb hier met belangstelling kennis van genomen. Hieronder treft u mijn reactie op uw vragen aan.

De leden van de Fractie-Nanninga vragen waarom er een heel nieuw pakket nodig is, terwijl bestaande verdragen, zoals het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, nieuw beleid als instrument al ondersteunen. De Commissiemededeling aangaande de strategie rept zelf over het subsidiariteitsbeginsel dat van toepassing moet zijn. De leden vragen of heel concreet kan worden aangegeven waarom een nieuwe strategie op het allerhoogste aggregatieniveau, wat de Europese Commissie is, als beter wordt gepercipieerd dan nationaal of zelfs regionaal/lokaal beleid. De leden vragen of in zijn algemeenheid een kind niet beter gebaat is bij concrete maatregelen in plaats van weer een nieuwe strategie dat ver van de realiteit van alledag staat.

Het kabinet acht het positief dat de Commissie met de Kinderrechtenstrategie de aandacht voor kinderrechten vergroot en het betrekken van kinderrechten bij (EU-)beleid stimuleert. Een Europese kinderrechtenstrategie draagt daarnaast bij aan het gesprek voeren over kinderrechten op Europees niveau, waardoor lidstaten kennis en goede voorbeelden met elkaar kunnen delen en van elkaar kunnen leren. Dit neemt niet weg dat de uitdagingen rondom het borgen van kinderrechten verschillen per lidstaat en beleid vragen op nationaal, regionaal of lokaal niveau. Het kabinet roept daarom op tot vrijheid voor lidstaten om met (bestaand) nationaal beleid invulling te geven aan de EU-Kinderrechtenstrategie.

De leden van de Fractie-Nanninga vragen of de regering kan aangeven op welke punten het regeringsbeleid ten aanzien van kinderen aanvulling behoeft. Zij vragen of de regering in dat kader kan toelichten waarom er een EU-strategie nodig is om deze aanvullingen te concretiseren en waarom de regering tot nu toe nog niet zelf voor dit beleid heeft gezorgd.

Het kabinet hecht veel waarde aan het bevorderen en naleven van kinderrechten. Voor een overzicht van de wijze waarop het kabinet invulling geeft aan de implementatie en naleving van kinderrechten, verwijs ik Uw Kamer naar de gecombineerde vijfde en zesde periodieke Nederlandse rapportage over het Verdrag inzake de Rechten van het Kind9 en naar het BNC-fiche over de mededeling «EU-strategie voor de rechten van het kind»10.

Op een aantal thema’s is Europese inzet gewenst. Voorbeelden daarvan zijn de Europese inzet voor de bescherming van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s), en in het bijzonder de herziening van de Verordening Brussel II bis, en aan internet gerelateerde problematiek. Een Europese kinderrechtenstrategie draagt daarnaast bij aan het gesprek voeren over kinderrechten op Europees niveau, waardoor lidstaten kennis en goede voorbeelden met elkaar kunnen delen en van elkaar kunnen leren. De strekking van de voorgestelde EU-Kinderrechtenstrategie is daarbij in lijn met het Nederlandse beleid. Het kabinet roept op tot vrijheid voor lidstaten om invulling te geven aan voorstellen uit de strategie door (bestaand) nationaal beleid op de terreinen die primair een nationale, regionale of lokale aangelegenheid zijn.

De leden van de Fractie-Nanninga geven aan dat het thema «digitale en informatiesamenleving» als doel heeft de ondersteuning van digitale basisvaardigheden en de aanpak van schadelijk onlinegedrag. De leden vragen of de regering voorshands kan aangeven wat daarbij als zogenaamd schadelijk online gedrag wordt aangemerkt. Zij vragen wie gaat bepalen wat schadelijk en onschadelijk is. Zij vragen of de regering expliciet kan uitsluiten dat bijvoorbeeld een online uitgesproken kritische grondhouding ten aanzien van de Europese Unie niet als schadelijk zal worden aangemerkt.

In ons land moet altijd ruimte zijn voor het publieke debat. Uitgangspunt is dat elke mening in vrijheid geuit mag worden, zelfs als deze «shocks, offends and disturbs», zoals het Europese Hof voor de Rechten van de Mens dat heeft bepaald. Enkel op grond van een wettelijke bepaling in combinatie met een «pressing social need» en een evenredigheidstoets kan deze vrijheid worden beperkt. Dat geldt ook voor online content. Voor het uiten van meningen die een kritische grondhouding ten aanzien van de EU laten zien is daarom altijd plaats, voor zover die uitingen de grenzen van het strafrecht niet overschrijden: terroristische content, kinderpornografie en hate speech vallen niet binnen de grenzen van de vrijheid van meningsuiting en worden verwijderd of ontoegankelijk gemaakt. Hetzelfde geldt voor content die als onrechtmatig kan worden aangemerkt en tot schade bij een slachtoffer kan leiden. Het Instituut voor Informatierecht (IViR) van de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam (UvA) concludeert ten aanzien van desinformatie dat het juridisch verbieden van bepaalde informatie alleen op grond van het feit dat informatie onjuist of misleidend is, zonder aanvullende eisen, moeilijk in overeenstemming te brengen is met de vrijheid van meningsuiting. Het kabinet onderschrijft deze conclusie.11 Daarom is het uitgangpunt bij het tegengaan van desinformatie ook steeds dat de content niet wordt verwijderd of ontoegankelijk wordt gemaakt omdat deze als desinformatie aangemerkt is.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan aangeven wat het ideologisch gestuurde Europese klimaatbeleid, waarvan het draagvlak in de lidstaten tanende is, te maken heeft met de rechten van het kind, voor wat betreft het risico dat kinderen lopen op armoede of sociale uitsluiting.

Het kabinet acht het van belang dat kinderen en jongeren hun stem kunnen laten horen. Dit sluit aan bij het recht van kinderen hun mening te vormen en deze te uiten, waarbij aan de mening een passend belang wordt gegeven. Dit geldt ook voor het klimaatbeleid.

Voor wat betreft het risico op armoede of sociale uitsluiting: momenteel wordt beleid ontworpen rondom de energietransitie. Het is van belang dat deze energietransitie rechtvaardig verloopt. Het kabinet zet op een aantal manieren in op het bevorderen van armoedebestrijding en sociale inclusie onder kinderen in het kader van deze transitie.

Zo heeft het kabinet continue aandacht voor een evenwichtige inkomensontwikkeling. Tevens bekijkt het kabinet jaarlijks het integrale inkomensbeeld en stuurt waar nodig in de begroting bij. Het kabinet is van mening dat de energietransitie alleen draagvlak kan genieten als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Gezinnen met een laag inkomen moeten ook meekomen in de energietransitie. Daarom zet Nederland in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie.

Daarnaast zijn vanuit de Europese Commissie middelen beschikbaar gesteld in het kader van de Green Deal voor een rechtvaardige transitie: het Just Transition Fund (JTF). Deze middelen zijn beschikbaar voor regio’s die voor grote transitieopgaven staan voor het realiseren van de klimaatdoelstellingen. Het fonds biedt de mogelijkheid interventies uit te voeren gericht op onder meer het bevorderen van sociale inclusie, bijvoorbeeld indien er sprake is van armoederisico voor bepaalde groepen omwille van de transitie. Dit sluit aan bij het voorstel van de Europese Commissie voor een Climate Pact; dit beoogt het Europese klimaatdebat inclusiever en toegankelijker te maken.

Het kabinet hecht tenslotte prioriteit aan het bestrijden van kinderarmoede. De ambities hierop dragen bij aan de reductiedoelstelling van het aantal kinderen in armoede en zetten in op het doorbreken van de oorzaken en gevolgen van kinderarmoede12.

De leden van de PVV-fractie vragen of de regering kan uitleggen waarom voorlichtingscampagnes en opleidingsactiviteiten eenzijdig gericht zullen zijn op duurzaamheid op het gebied van klimaat, energie en milieu (Education for Climate Coalition) en bij voorbaat niet op de toenemende scepsis over dergelijk beleid, dat een zware financiële wissel legt op de Europese lidstaten en met name op Nederland als nettobetaler.

Op Europees niveau vinden momenteel nog onderhandelingen plaats over een voorstel rondom onderwijs en klimaat. Dit voorstel zal niet juridisch bindend zijn. Op welke manier er in Nederland aandacht wordt besteed aan klimaat en duurzaamheid in het onderwijs, acht het kabinet onderdeel van de vrijheid van onderwijs. Het kabinet beschouwt dit daarom primair als een verantwoordelijkheid van scholen. Overigens is voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.

De leden van de PVV-fractie geven aan dat de zogenaamde internationale solidariteit met betrekking tot maatregelen op het gebied van de Green Deal en het tegengaan van armoede en het faciliteren van voorzieningen ter voorkoming van het sociaal isolement van kinderen in de EU, aanzienlijke financiële consequenties voor Nederland (als nettobetaler) zal hebben. Zij vragen of de regering kan uitleggen waarom het nivellerend effect van dergelijke EU-programma’s niet ten koste zal gaan van toenemende armoede in veel Nederlandse gezinnen met kinderen.

Het kabinet is voornemens geen additionele uitgaven ten behoeve van de strategie te doen, omdat de aanbevelingen passen binnen het huidige beleid en budget. Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027.

Het kabinet hecht daarnaast waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continue aandacht voor. Ook is het kabinet van mening dat de energietransitie alleen draagvlak kan genieten als deze voor iedereen betaalbaar is en blijft. Daarom zet Nederland in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie. Zoals toegelicht in de eerste vraag van de PVV-fractie, zijn vanuit de Europese Commissie middelen beschikbaar gesteld in het kader van de Green Deal voor een rechtvaardige transitie. Tevens heeft de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) in 2018, in opdracht van onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, een rapport geschreven over de energietransitie voor huishoudens met een kleine beurs, waarin beleidservaringen worden gedeeld. Daarnaast heeft Nederland gericht nationaal beleid ten aanzien van armoedebestrijding, in nauwe samenwerking tussen het rijk, gemeenten en maatschappelijke organisaties. Het kabinet werkt daarbij aan een actieve aanpak van het tegengaan van kinderarmoede, onder andere via de ambities kinderarmoede13.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af hoe de positieve grondhouding ten aanzien van de bevoegdheid van de Commissie spoort met de conclusie dat het goed is dat «de strategie juridisch niet bindend is».

In artikel 3, derde lid, van het Verdrag betreffende de Europese Unie is neergelegd dat de EU tot doel heeft de bescherming van de rechten van het kind te bevorderen. Op een aantal terreinen heeft de Unie een gedeelde bevoegdheid met de lidstaten. Andere terreinen die in de strategie voorkomen, vallen onder de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. De Unie kan dan de lidstaten aanvullen, ondersteunen en coördineren. Het feit dat de strategie als zodanig niet bindend is, strookt met de bevoegdheidsverdeling tussen de Unie en de lidstaten. Om deze reden is er een positieve grondhouding ten opzichte van de bevoegdheid.

De leden van de fractie van de ChristenUnie geven aan dat de Europese Unie niet alleen een politieke gemeenschap, maar ook een waardengemeenschap is. De leden vragen wat dit betekent voor haar bevoegdheid om op bepaalde thema’s of deelthema’s te komen tot een juridisch wel bindende strategie.

De EU is een gemeenschap die gebaseerd is op gemeenschappelijke waarden. Deze waarden zijn de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, rechtsstaat en mensenrechten. Deze waarden leiden het handelen van de Unie. De bevoegdheidsverdeling is met inachtneming van deze waarden neergelegd in het EU-verdrag en het Verdrag betreffende de werking van de EU.

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen zich af of de Europese Unie niet juist bevoegdheden moet krijgen met betrekking tot de rechten van het kind die de mogelijkheden van de lidstaten te boven gaan. Zij denken daarbij aan de thema’s «bestrijding van geweld tegen kinderen en de verzekering van de bescherming van kinderen», «kindvriendelijke rechtsprocedures» en «digitale- en informatiesamenleving». De leden geven aan dat deze thema’s aspecten bevatten die alleen in Europees verband opgelost kunnen worden. Zij vragen of de regering per thema kan aangeven wat de belangrijkste aspecten zijn die de mogelijkheden van de lidstaten te boven gaan. Zij vragen of de regering tevens kan toelichten hoe zij met deze aspecten wil omgaan en of het de bedoeling is van de regering om Europese regelgeving op deze gebieden te bevorderen.

Het kabinet is het eens met uw Kamer dat er op onderdelen van de door u genoemde thema’s ook Europese inzet gewenst is. Het kabinet houdt zich daarbij aan de huidige bevoegdheidsverdeling die is neergelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. In het geval er meer bevoegdheden bij de Europese Unie neergelegd zouden moeten worden dan vereist dit een verdragswijziging.

Voor het thema «bestrijding van geweld tegen kinderen en de verzekering van de bescherming van kinderen» geldt Europese inzet onder andere voor de bescherming van alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv’s). Zo heeft de Europese Commissie in 2016 een voorstel uitgebracht om de Eurodac-verordening op een aantal onderdelen aan te passen. Deze aanpassingen omvatten onder andere het opslaan van meer identiteitsgegevens en biometrische gegevens van de vreemdeling en het verlagen van de leeftijdsgrens voor het afnemen van vingerafdrukken. Dit kan helpen bij de identificatie van kinderen en om familiebanden of banden met een voogd in een andere lidstaat te achterhalen. Verder zorgen aanpassingen in de Dublinverordening ervoor dat alleenstaande minderjarige kinderen overgedragen kunnen worden aan de lidstaat waar zij eerder asiel hebben verzocht. Dit ziet het kabinet ook als een positieve stap om doormigratie en smokkel van kleine kinderen te ontmoedigen. Voor zowel internationale kinderontvoering als internationale kinderbescherming wordt reeds voorzien in de samenwerking op Europees niveau door de Brussel II bis verordening.

Onder het thema «kindvriendelijke rechtsprocedures» wijst de Commissie op de verordeningen op het terrein van het familierecht, en in het bijzonder op de herziening van de Verordening Brussel II bis. Dit moet obstakels wegnemen bij de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen over gezag en omgang. Een van deze obstakels wordt gevormd door de verschillende standaarden die binnen EU-landen bestaan voor het horen van kinderen. De verordening biedt hiervoor een vernieuwd kader en gaat in per 1 augustus 2022. Een wetsvoorstel ter uitvoering van deze verordening zal binnenkort worden ingediend bij de Tweede Kamer. De Europese Commissie bereidt daarnaast een verordening voor op het terrein van de wederzijdse erkenning van ouderschap. Op de aankondiging van dit initiatief heeft het kabinet positief gereageerd14.

Ten slotte geldt voor het thema «digitale- en informatiesamenleving» dat aan internet gerelateerde problematiek in sommige gevallen beter op Europees niveau opgelost kan worden. Een voorbeeld daarvan is de economische exploitatie van kinderen op internet en via (game)software. Een gezamenlijke, Europese aanpak daarin geeft een krachtiger signaal af. De Europese Commissie gaat daarnaast, in het kader van de EU-strategie tegen mensenhandel, in gesprek met techbedrijven en online platforms om zodoende bij te dragen aan de online bescherming van kinderen tegen uitbuiting. Dit initiatief is eerder verwelkomd door het kabinet in het BNC-fiche van 27 mei 202115. Voor een dergelijk initiatief zijn echter geen aanvullende EU-bevoegdheden nodig.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis


X Noot
1

Zie dossier E210010 op www.europapoort.nl.

X Noot
2

Samenstelling:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD) (voorzitter), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Prast (PvdD), Van Pareren (Fractie-Nanninga) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Hermans (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA).

X Noot
3

COM(2021) 142.

X Noot
4

COM(2021) 137.

X Noot
5

Kamerstukken I 2020/21, 35 827, A.

X Noot
6

COM(2021) 142.

X Noot
7

COM(2021) 137.

X Noot
8

Kamerstukken I 2020/21, 35 827, A.

X Noot
9

Kamerstukken 2020–2021, 26 150, nr. 189.

X Noot
10

Kamerstukken 2020–2021, 22 112, nr. 3099.

X Noot
11

Kamerstukken II 2019–2020, 30 821, nr. 112.

X Noot
12

Kamerstukken II 2018–2019, 24 515, nr. 484.

X Noot
13

Kamerstukken II 2018–2019, 24 515, nr. 484.

X Noot
14

Kamerstukken II 2020–2021, 22 112, nr. 3002.

X Noot
15

Kamerstukken II 2020–2021, 22 112, nr. 3113.

Naar boven