35 819 Regels met betrekking tot de registratie van uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies ter implementatie van artikel 31 van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn (Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies)

Nr. 8 TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 oktober 2021

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 28 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 28a. Wijziging van de Algemene wet bestuursrecht

Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 4 wordt in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies, met uitzondering van de artikelen 22 en 23

B

In artikelen 7 en 11 worden in de alfabetische volgorde ingevoegd:

Handelsregisterwet 2007: de artikelen 47a en 47b

Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts en soortgelijke juridische constructies: de artikelen 22 en 23

Toelichting

Deze nota van wijziging regelt een specifieke rechtsgang bij beroep tegen besluiten op grond van het wetsvoorstel. Deze regeling is in lijn met de rechtsgang bij andere besluiten op het financieel-economisch terrein en was per abuis niet opgenomen in onderhavig wetsvoorstel.

Op basis van het wetsvoorstel kunnen diverse besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen worden, zoals een besluit tot registratie, een besluit tot afscherming of een last onder dwangsom. Zoals reeds aangegeven in paragraaf 4 van de memorie van toelichting, staan tegen een op grond van artikel 10, eerste lid, respectievelijk artikel 11, derde lid, genomen besluit tot afscherming of registratie voor belanghebbenden bezwaar en beroep open conform de Awb, en worden deze besluiten – met het in artikel 25 van het wetsvoorstel opgenomen mandaat – namens de Minister van Financiën genomen door de Kamer van Koophandel.

In de memorie van toelichting is ook meermaals tot uitdrukking gebracht dat voor dit wetsvoorstel zoveel als mogelijk aansluiting wordt gezocht bij de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Met laatstgenoemde wet is artikel 30 van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn geïmplementeerd in Nederlandse wet- en regelgeving en wordt eveneens een register met informatie over uiteindelijk belanghebbenden (ultimate beneficial owners; UBOs) tot stand gebracht. Ook dat register wordt beheerd door de Kamer van Koophandel en de handhaving van dat register wordt, gelijk aan dit wetsvoorstel, verzorgd door het Bureau Economische Handhaving van de Belastingdienst (het BEH).

In lijn daarmee is het ook wenselijk dat de rechtsgang inzake besluiten die op grond van onderhavig wetsvoorstel worden genomen, zoveel als mogelijk op gelijke wijze is ingericht als de rechtsgang bij de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten. Het wetsvoorstel bevat echter abusievelijk geen bijzondere bepalingen ten aanzien van de rechter die bevoegd is kennis te nemen van beroepen die worden ingesteld tegen besluiten die op grond van het wetsvoorstel worden genomen. Op verzoek van en in goed overleg met de Raad voor de rechtspraak voorziet deze nota van wijziging derhalve hierin door aanpassing van Bijlage 2 Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak bij de Awb1.

Allereerst wordt bepaald welke bestuursrechter bevoegd is om kennis te nemen van een beroep tegen een besluit dat op grond van het wetsvoorstel wordt genomen. Met onderdeel A van deze nota van wijziging wordt daartoe het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) aangewezen als bevoegde rechter in eerste en enige aanleg. Het gaat hier om besluiten die aansluiten bij de specifieke competentie van het CBb: het economische bestuursrecht. De feitelijke uitvoering van de besluiten wordt – door de mandaatverlening – opgedragen aan de Kamer van Koophandel. Het CBb is thans ook voor andere besluiten van de Kamer van Koophandel in eerste en enige aanleg bevoegd.

Ten aanzien van besluiten die zijn genomen op grond van artikel 22 of artikel 23 van het wetsvoorstel wordt in onderdeel B van deze nota van wijziging een rechtsgang in twee instanties geregeld. Het betreft hier handhavingsbesluiten die het BEH kan nemen op grond van genoemde artikelen, te weten een last onder dwangsom of een bestuurlijke boete. Op dit gebied heeft de rechtbank Rotterdam een deskundigheid ontwikkeld. Zo is deze rechtsbank ook bevoegd kennis te nemen van beroepen die worden ingesteld tegen besluiten die zijn genomen op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en de Wet op het financieel toezicht (Wft) waarmee onderhavig wetsvoorstel een duidelijke link heeft. Daarnaast betreft het sanctiebesluiten ten aanzien van de registratieplicht, waarbij het CBb al bevoegd wordt te oordelen over geschillen over de juistheid van besluiten tot registratie. Derhalve wordt in artikel 7 van bijlage 2 bij de Awb de rechtbank Rotterdam aangewezen als de rechter die bevoegd is om in eerste aanleg kennis te nemen van beroepen tegen besluiten die zijn genomen op grond van artikel 22 of artikel 23 van het wetsvoorstel. Het CBb is vervolgens de bevoegde rechter indien hoger beroep wordt ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Dit laatste wordt geregeld in artikel 11 van bijlage 2 bij de Awb. Daarnaast worden eveneens voor de handhaving van de registratieplicht van UBOs van juridische entiteiten de rechtbank Rotterdam in eerste aanleg en het CBb in hoger beroep aangewezen (artikelen 47a en 47b van de Handelsregisterwet 2007).

Met deze nota van wijziging wordt aldus een rechtsgang bewerkstelligd die gelijk is aan de rechtsgang die geldt in het kader van de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten en meer in het algemeen bij besluiten van financieel-economische aard. Dit biedt alle betrokkenen bij deze besluiten een gelijke behandeling in de rechtsgang en een zo hoog mogelijk expertiseniveau van de bevoegde rechter.

Voorgaande heeft gevolgen voor de werklast van de rechtspraak. De kosten voor de rechtbank Rotterdam en het CBb om (hoger) beroepen tegen besluiten over de UBO-registers te beoordelen, zijn geraamd op circa 0,13 miljoen euro in 2022, en daarna 0,29 miljoen euro structureel per jaar. Dekking wordt hiervoor gevonden binnen de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Deze nota van wijziging wordt mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgebracht.

De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven