Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. 10 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2020-2021 | 35807 nr. 10 |
Ontvangen 28 april 2021
Met belangstelling heeft de regering kennis genomen van het verslag inzake het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van testbewijzen bij de bestrijding van het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19). De regering spreekt haar waardering uit voor de snelheid waarmee het verslag tot stand is gebracht. Een voortvarende behandeling van het wetsvoorstel is immers wenselijk om spoedig testbewijzen te kunnen inzetten voor het heropenen van de samenleving.
Leeswijzer
De leden van verschillende fracties hebben in het verslag een groot aantal vragen gesteld over het wetsvoorstel. In deze nota naar aanleiding van het verslag wordt de volgorde van het verslag aangehouden. Verschillende fracties hebben over een aantal onderwerpen vergelijkbare vragen gesteld. In verband met de leesbaarheid en de omvang van deze nota naar aanleiding van het verslag is ervoor gekozen om bij gelijksoortige vragen te verwijzen naar beantwoording elders in de nota. Hiertoe zijn de vragen genummerd en in een cursief lettertype geplaatst. De beantwoording staat in gewone typografie. Verder heeft het lid Bikker (CU) 22 april jl. verzocht om voorafgaand aan het debat over het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 te reageren op de motie Segers en Paternotte (Kamerstuk 25 295, nr. 1120). Voor een reactie hierop verwijs verwijst de regering naar het antwoord op vraag 104.
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde leden vinden het belangrijk continu te blijven kijken hoe we in deze pandemie onderdelen van de samenleving verantwoord kunnen heropenen of geopend houden. Deze leden hebben nog een aantal vragen en opmerkingen bij het voorstel.
1.
De leden van de VVD-fractie ontvangen graag een totaaloverzicht van alle ministeriële regelingen, algemene maatregelen van bestuur (AMvB’s), en andere gedelegeerde onderdelen in dit wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat er snel moet kunnen worden gehandeld in deze crisis en dat bovendien flexibel moet kunnen worden ingespeeld op de ontwikkelingen. Maar de betrokkenheid van het parlement blijft in het kader van de democratische legitimatie van groot belang. Daarom willen deze leden weten wat de betrokkenheid van het parlement bij de verschillende regelingen is, en zij willen daarom in het overzicht opgenomen hebben of er een voorhang- of nahangprocedure is en de termijn die daaraan gekoppeld is voor de Staten-Generaal. Genoemde leden willen bovendien weten waarom er eventueel niet voor een voorhang- of nahangprocedure is gekozen. Tevens vragen deze leden waarom er in een aantal gevallen is gekozen voor een ministeriële regeling en niet voor een AMvB. De leden van de VVD-fractie vragen voorts waarom er in de meeste gevallen gekozen wordt voor een ministeriële regeling dan wel AMvB met voorhangprocedure. Waarom wordt het niet direct in deze wet geregeld dan wel wordt het niet wettelijk geregeld? In hoeverre worden daar dan ook richting de Kamer maatschappelijke actoren voor geconsulteerd c.q. betrokken? Hoe is geborgd dat de Kamer haar taak goed kan vervullen? Alleen bij het onderwijs is gekozen voor een voorhangprocedure inclusief advisering door de Raad van State. Kan ook aangegeven worden wanneer welke ministeriële regeling en/of AMvB gereed is en wanneer ze naar de Staten-Generaal worden gestuurd?
Het wetsvoorstel bevat de grondslag voor het regelen bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur van:
– het aanwijzen van (delen van) mbo en/of ho als sectoren waar testbewijzen kunnen worden ingezet;
– het stellen van eisen met betrekking tot de wijze waarop onderwijsinstellingen in aangewezen sectoren zorg dragen voor toegankelijke testvoorzieningen voor studenten en de toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten die niet over een testuitslag beschikken;
– de eventuele gelijkstelling met testuitslagen van vaccinatiebewijzen, immuniteitsverklaringen of soortgelijke documenten, onder daarbij te stellen voorwaarden.
De voordracht van een algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers is overgelegd (voorhangprocedure). De formulering «bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» betekent dat op grond van de algemene maatregel van bestuur deze onderwerpen verder uitgewerkt kunnen worden in een ministeriële regeling waarvoor dan op grond van bestaand artikel 58c van hoofdstuk Va Wpg in parlementaire betrokkenheid is voorzien.
Het wetsvoorstel biedt voorts de grondslag om direct bij ministeriële regeling:
– regels te stellen met betrekking tot het beschikken over een testuitslag voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op in het wetsvoorstel genoemde terreinen, met inbegrip van de aanwijzing van experimenten op deze terreinen;
– eisen te stellen aan de test, onder meer wat betreft het type test en de geldigheidsduur;
– verplichtingen op te leggen om het testbewijs en een legitimatie te vragen en te tonen;
– een drager aan te wijzen voor een elektronisch testbewijs, als alternatief voor de applicatie CoronaCheck;
– eisen te stellen aan het testbewijs;
– de verwerking van persoonsgegevens te regelen die noodzakelijk zijn voor de inzet van testbewijzen;
– de duur van de zichtbaarheid van het testbewijs in de applicatie CoronaCheck Scanner;
– de voorwaarden voor de aansluiting van de uitvoerder van de test op de applicatie CoronaCheck, voor het gebruik van de applicatie CoronaCheck Scanner, en voor het gebruik van de applicatie voor het tonen van het testbewijs of, indien aangewezen, de alternatieve drager;
– de beveiliging van persoonsgegevens;
– het verlenen van vrijstelling van het gebruik van de applicatie CoronaCheck indien ontheffing is gegeven voor het gebruik van de applicatie CoronaCheck Scanner;
– de bewaartermijn van medische dossiers die uitsluitend testuitslagen bevatten.
– Wanneer een ministeriële regeling is vastgesteld, wordt zij aan de Kamers overgelegd (nahangprocedure). De regeling treedt niet eerder in werking dan een week na deze overlegging. Indien binnen die termijn de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met de regeling, vervalt deze van rechtswege. Dit is geregeld in het bestaande artikel 58c in hoofdstuk Va Wpg.
– Die ministeriële regeling is overigens steeds een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19; het is dus niet zo dat er meerdere ministeriële regelingen moeten worden geraadpleegd om te weten welke maatregelen er gelden.
Zoals de leden van de fractie van de VVD terecht constateren, moet er snel kunnen worden gehandeld in deze coronacrisis en ook moet flexibel kunnen worden ingespeeld op de ontwikkelingen. Daarom is, overeenkomstig de gangbare constructie van hoofdstuk Va Wpg, meestal gekozen voor het stellen van regels bij ministeriële regeling. De nahangprocedure borgt de parlementaire betrokkenheid. Het is de bedoeling dat tegelijk met het wetsvoorstel een ministeriële regeling in werking treedt met de algemene regels voor de inzet van testbewijzen. Dit zal zo spoedig mogelijk na instemming door beide Kamers zijn. De regels waarmee testbewijzen daadwerkelijk zullen worden ingezet bij niet-essentiële voorzieningen, zullen deel uitmaken van de periodieke wijziging van de Trm waarmee de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor zover van toepassing in wettelijke voorschriften worden neergelegd. De Trm wijzigt regelmatig, doorgaans om de paar weken; een en ander hangt af van de besluitvorming omtrent de in te zetten maatregelen. Voor enkele, bovenbeschreven onderwerpen is gekozen voor een algemene maatregel van bestuur. Deze onderwerpen zijn dermate van belang voor de strekking van het wetsvoorstel dat deze extra waarborg is ingebouwd. Een algemene maatregel van bestuur moet worden voorgehangen bij het parlement en voor advies worden voorgelegd aan de Raad van State. Er is nog niet besloten of een algemene maatregel van bestuur tot stand zal worden gebracht. Daarom kan niet aangegeven worden wanneer welke algemene maatregel van bestuur gereed zal zijn.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Zij hebben in dit verband nog diverse vragen, onder meer over de gelijkstelling van het vaccinatiebewijs en de beoogde eigen bijdrage.
2.
De leden van de D66-fractie stellen allereerst vragen bij de vormgeving van het voorliggende wetsvoorstel, dat primair betrekking heeft op testbewijzen. Zij lezen dat bij indiening van het voorstel nog niet te bepalen was op welk moment en voor welke van deze activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Dit zal per sector verschillen en hangt af van de actuele omstandigheden, de dan geldende maatregelen, de effectiviteit, de praktische uitvoerbaarheid en de testbereidheid, zo begrijpen deze leden. Op zich kunnen genoemde leden zich vinden in het feit dat al deze onzekerheden een rol spelen bij de vraag of, wanneer en hoe bewijzen worden ingezet. Het roept bij hen tegelijkertijd echter ook de vraag op waarom er al wel voor wordt gekozen dat in dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor toegang via testbewijzen worden geregeld, maar dat het onderhavige voorstel slechts één artikel bevat waarin mogelijke gelijkstelling wordt geregeld voor andere documenten, zoals een vaccinatiebewijs en immuniteitsbewijs, in een aparte AMvB. Daarbij komt dan ook nog de eis dat «met betrekking tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Is het gegeven alle voorgaande onzekerheden volgens de regering logisch om het wetsvoorstel zo vorm te geven? De leden van de D66-fractie vragen tevens of het volgens de regering logisch is om het wetsvoorstel zo vorm te geven, gegeven de verwachting dat in de komende maanden een dalende besmettingsgraad en een stijgende vaccinatiegraad zal optreden? Zou het niet veel logischer zijn het wetsvoorstel zo vorm te geven dat deze de kaders voor de verschillende typen bewijzen regelt, waarna een onderscheid daartussen – indien gewenst- in de lagere regelgeving kan worden gemaakt? Of vindt de regering het prudent dat voor testbewijzen nu vele wettelijke randvoorwaarden zijn opgenomen, en deze bij mogelijk gebruik van een vaccinatiebewijs slechts in een AMvB worden verankerd? Wat rechtvaardigt het om deze knip nu reeds te maken?
Ten tijde van het opstellen en indienen van het wetsvoorstel staat slechts vast dat personen met een negatieve testuitslag op infectie met het coronavirus gedurende een korte tijd na afname van de test niet besmettelijk zijn voor anderen. Het wetsvoorstel is daarop ingericht. Tegelijk bevat het de mogelijkheid om ook positieve testuitslagen, vaccinatiebewijzen en immuniteitsverklaringen te kunnen gebruiken voor het genereren van een bewijs waarmee men toegang kan krijgen tot activiteiten of voorzieningen. De kaders voor het gebruik van negatieve testbewijzen zijn zo opgesteld, dat deze ook zonder meer toepasbaar zijn op positieve testbewijzen, vaccinatiebewijzen en immuniteitsverklaringen. Aan de hand van deze bewijzen en verklaringen kan dan eenzelfde toegangsbewijs worden vervaardigd. Daarbij heeft de regering mede gelet op het voorstel voor een Europese verordening inzake de uitgifte, verificatie en acceptatie van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten in verband met het vrij verkeer van personen gedurende de pandemie van covid-19 (Digital Green Certificate). Ook dit certificaat kan, als deze verordening in werking treedt, via CoronaCheck worden gegenereerd en voldoen aan de eisen die de verordening hieraan stelt. De vraag van deze leden heeft de regering tot het inzicht gebracht dat het verstandig is in het wetsvoorstel een link te leggen met het voorstel van de verordening. Daarom zal tegelijk met deze nota naar aanleiding van het verslag een nota van wijziging aan uw Kamer worden aangeboden die een wettelijke basis biedt voor de eventueel nog benodigde nationale regelgeving om deze rechtstreeks werkende verordening te kunnen uitvoeren.
3.
De leden van de D66-fractie plaatsten hier ook graag kanttekeningen bij vanuit epidemiologisch opzicht. Van vaccinatie is inmiddels bekend dat het voor een wezenlijk deel de transmissie van het virus vermindert, volgens het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) tot wel 60%.1 Terwijl sneltesten slechts 58% van de positieve gevallen detecteren als mensen zich zonder klachten laten testen.2 Deze leden merken daarbij op dat het testen om toegang te krijgen bedoeld is voor mensen zonder klachten. Waarop stoelt de regering derhalve haar voorkeur voor testbewijzen? Kan zij daarbij ingaan op het feit dat andere landen, zoals Denemarken, het vaccinatiebewijs reeds inzetten voor toegang?
Het kabinet heeft gekozen om het technisch mogelijk te maken om op drie manieren een testbewijs te verkrijgen, te weten een negatieve test, een gedocumenteerde doorgemaakte infectie met een eerdere positieve test en een vaccinatiebewijs. Hier is mede voor gekozen, omdat we zo goed aan kunnen sluiten bij de plannen van de EU om deze zelfde drie bewijzen in te zetten voor een reisbewijs in het Digitaal Groen Certificaat. Op dit moment is besloten om voor toegangsbewijzen voor evenementen in Nederland alleen gebruik te maken van negatieve testen. Het eventueel toevoegen van de vaccinatiestatus als toegangsbewijs kan, indien gewenst, toegevoegd worden.
4.
In artikel 58rf Wet publieke gezondheid is opgenomen dat «met een testuitslag worden gelijkgesteld een daarbij aan te wijzen document, waaronder een bewijs van vaccinatie tegen covid-19 of een medische verklaring, indien op basis daarvan met betrekking tot het virus SARS-CoV-2 kan worden vastgesteld dat een vergelijkbare kans op overdracht van het virus SARS-CoV-2 bestaat.» Genoemde leden vragen of de regering deze bewijzen werkelijk onderling vergelijkbaar acht. Bij vaccinatie gaat het om de vraag in hoeverre het de transmissie vermindert, bij testbewijzen om het aantal vals-negatieve testen en het aantal mensen dat na de negatieve test alsnog besmettelijk wordt. Deelt de regering met deze leden de opvatting dat het appels met peren vergelijken is?
De leden van de D66-fractie roepen in dit kader graag in herinnering wat de regering hier in een ander geval over schreef: bij het Europees vaccinatiepaspoort, het Digitale groen certificaat. In het verslag van het schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie Digitaal groen certificaat, wordt door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport het volgende gesteld:
«Om (in)directe vaccinatieplicht te voorkomen, moet een recent negatief testbewijs – of mogelijk een herstelbewijs na een doorgemaakte infectie – als gelijkwaardig alternatief worden gesteld aan het vaccinatiebewijs. Het is echter niet mogelijk om een kwantitatieve uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid. Het gaat om het bewust aanvaarden van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die hier spelen voor de maatschappij.»3
Deze leden concluderen hieruit dat het ook volgens de Minister van VWS zelf letterlijk niet mogelijk is een kwantitatieve uitspraak te doen over de mate van gelijkwaardigheid. Is de regering in dit licht bereid de eis van een «vergelijkbare kans op overdracht» voor andersoortige bewijzen te laten varen, en deze in een nota van wijziging te laten vervallen? Zo nee, waarom niet? Wat voegt dit strikte criterium toe ten opzichte van adviezen van onder meer het Outbreak Management Team (OMT)? Deze leden stellen voorts vast dat volgens de regering het negatief testbewijs – en mogelijk een herstelbewijs – ondanks de onmogelijkheid van een kwantitatieve uitspraak als gelijkwaardig alternatief moet worden gesteld ten opzichte van het vaccinatiebewijs. Geldt dat bij dit wetsvoorstel dan ook? Zo nee, wat maakt de situatie bij het Europese vaccinatiepaspoort anders dan bij het gebruiken van bewijzen voor toegang? Zo ja, waarom trekt het voorliggend wetsvoorstel een vaccinatiebewijs en testbewijs niet reeds gelijk in het hele voorstel? De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een reactie van de regering op de eigen woorden van de Minister dat het «gaat om het bewust aanvaarden van een klein restrisico als een geaccepteerde marge, gelet op de grote belangen die hier spelen voor de maatschappij.» Als de regering deze woorden – van 13 april jl. – nog onderschrijft, vanwaar het onderscheid in het voorliggende wetsvoorstel? Kan inzage worden gegeven op welk moment de keuze voor dit onderscheid is gemaakt en in welk gremium? Kan daarbij tevens worden aangegeven of, en wanneer dit na verloop van tijd nog is heroverwogen?
De leden van de D66-fractie gaan vervolgens op dit punt graag in op de reactie van de regering op het advies van de Raad van State. Volgens de Raad van State is de gelijkstellingsregeling in het wetsvoorstel prematuur, omdat op Europees niveau een voorstel voor een verordening inzake een vaccinatie-, test- of immuniteitsbewijs in het kader van het vrije verkeer voorligt (het bovengenoemde Digitale groen certificaat). Deze leden lezen dat de regering daarop stelt dat de verordening naar verwachting in juni 2021 in werking zal treden. «De grondslag in het wetsvoorstel om een vaccinatiebewijs gelijk te stellen met een testbewijs is daarom zowel qua inhoud, als planning niet voorbarig in het licht van de aanstaande verordening», aldus de regering. Genoemde leden onderschrijven dit ten volle. Als de regering echter de gelijkstelling geenszins prematuur acht, waarom verankert zij het testbewijs en het vaccinatiebewijs dan niet daadwerkelijk in gelijke mate in het voorliggende wetsvoorstel?
Uiteraard zijn vaccineren tegen covid-19 en testen op infectie met het coronavirus twee volstrekt verschillende handelingen. Wat zij mogelijk gemeenschappelijk hebben, is dat voor gevaccineerde personen en negatief geteste personen van belang is of zij niet of nauwelijks een risico vormen voor de transmissie van het coronavirus. Dat wordt op het moment van het uitbrengen van deze nota naar aanleiding van het verslag nog onderzocht. De grondslag voor de gelijkstelling is niet prematuur, maar een gelijkstelling in het wetsvoorstel zou thans wel voorbarig zijn. Pas wanneer is vastgesteld dat het risico vergelijkbaar is, zal worden overgegaan tot het opstellen van een algemene maatregel van bestuur om de mogelijkheid te bieden vaccinatiebewijzen te gebruiken voor de toegang tot activiteiten en voorzieningen waarvoor een testbewijs is voorgeschreven. Dit gebruik komt erop neer dat men zich dan niet hoeft te laten testen om een bewijs voor toegang te genereren. Daarbij zal de regering vanzelfsprekend rekening houden met het voorstel voor een Europese verordening inzake de uitgifte, verificatie en acceptatie van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten in verband met het vrij verkeer van personen gedurende de pandemie van covid-19 (Digital Green Certificate).
5.
De leden van de D66-fractie ontvangen tot slot op dit punt graag een toelichting op de vraag waarom gekozen is voor de (verkorte) titel «Tijdelijke wet testbewijzen covid-19». Ongeacht de mate waarin verschillende typen bewijzen gelijk worden gesteld in het voorliggende voorstel, biedt het expliciet grondslag voor andere bewijzen dan testbewijzen. Is het in dat licht volgens de regering niet zuiverder en duidelijker om het wetsvoorstel een titel te geven die de volledige lading dekt? Zo nee, waarom niet? Mocht hierop het antwoord luiden dat dit wetsvoorstel primair de voorwaarden voor testbewijzen regelt, dan ontvangen deze leden graag nogmaals een verduidelijking waarom dat op wetsniveau de juiste keuze zou zijn.
Zoals in beide voorgaande antwoorden toegelicht, ziet het wetsvoorstel primair op testbewijzen. De naam van de wet zal niet in de weg staan andere bewijzen onder de werking van deze wet te brengen.
6.
De leden van de D66-fractie willen in de tweede plaats een beter beeld krijgen waarom het wetsvoorstel (pas) op dit tijdstip naar de Kamer komt. Zij wensen meer informatie te ontvangen over het verloop van het wetstraject. Vanaf welke datum is men bij het Ministerie van VWS en/of andere ministeries begonnen te werken aan dit wetsvoorstel? Op welke datum begonnen de eerste besprekingen? Op welke datum is begonnen met het daadwerkelijk opstellen van een eerste concept-tekst voor het wetsvoorstel? Genoemde leden vragen voorts hoe zich dit verhoudt tot de eerste data waarop zowel in de Kamer als door de regering – bijvoorbeeld in debatten of brieven – werd gesproken over een «testsamenleving» of over het opzetten van een grootschalige testinfrastructuur met als doel om op een verantwoorde wijze eerder dan wel sneller te kunnen versoepelen? Deze leden ontvangen graag een precies overzicht van data waarin zowel alle stappen van de voorbereidingsfase als het formele wetgevingstraject worden vermeld. Ook willen zij weten hoeveel fte hiervoor is ingezet. Het voorliggende voorstel dient om voor sociale en economische verlichting te zorgen, zonder de verspreiding van het virus (te veel) te doen oplopen. Had dit volgens de regering ook enkele maanden eerder gekund, gelet op de toenmalige en huidige epidemiologische situatie? Zo ja, dan is het volgens de leden van de D66-fractie zonde dat het wetsvoorstel pas voorligt op het moment dat we ons al vele maanden in een ingrijpende lockdown bevinden, met dito sociale, economische en psychische schade tot gevolg, en de weg naar veel meer vrijheid via vaccins nu juist echt in zicht komt.
Op 1 december 2020 werd de Initiatiefnota van de leden van de GroenLinks-fractie over de tijdelijke testsamenleving ingediend. Op 9 december werd een motie van de leden Jetten en Klaver om voor het eind van januari sneltestlocaties op te zetten op mbo-, hbo-, en wo-instellingen die dit willen (TK 25 295, nr. 781), aangenomen. Op 24 december heeft de regering een kabinetsreactie over de initiatiefnota van de leden Klaver en Kröger aan uw Kamer verzonden. De regering heeft de Gezondheidsraad in december gevraagd om een advies te geven over de juridische en ethische kaders bij de inzet van een testbewijs. In de stand van zakenbrief Covid-19 van 13 januari jl. aan uw Kamer, staat aangegeven dat de regering voorbereidingen treft voor veilige toegang tot het sociale leven, testen voor veilig werken en testen voor veilig studeren. Het advies van de Commissie Ethiek en Recht van de Gezondheidsraad is op 14 januari jl. gepubliceerd. In de stand van zaken brief Covid-19 van 23 februari jl. is een kabinetsreactie gegeven op dit advies. Eind januari 2021 is gestart met de voorbereiding van dit wetsvoorstel. Begin februari is begonnen met de opbouw van de testcapaciteit (Kamerstuk brief 14 april). De regering heeft daarnaast gewerkt aan een digitale applicatie voor het testbewijs (CoronaCheck) en heeft in nauw contact met alle betrokken sectoren en op basis van adviezen van het OMT en de Gezondheidsraad het wetsvoorstel verder uitgewerkt. Het wetsvoorstel is 8 maart ter consultatie voorgelegd aan de Autoriteit Persoonsgegevens, het College van de Rechten van de Mens, het Adviescollege toetsing regeldruk en aan verschillende instanties, waaronder de Inspectie Gezondheid en Jeugd. Verder is toen een internetconsultatie gestart. Op 26 maart jl. is het wetsvoorstel door de regering voorgelegd voor advies aan de Raad van State. Uw Kamer is in de verschillende stand van zaken brieven Covid-19 geïnformeerd over de status van het wetsvoorstel. In lijn met de motie van het lid Hermans (TK 25 295, nr. 1066), die verzoekt om samen met genoemde partijen begin april een aantal pilots te starten, zodat voor een goede invoering van deze vorm van testen breed inzicht verzameld wordt, zijn in april verschillen pilots testevents gestart. In april zijn voorbereidingen gestart voor de ministeriële regeling testbewijzen en heeft de regering besloten het profijtbeginsel van 1 juli toe te passen.
De leden van de PVV-fractie zitten niet te wachten op het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. De epidemiologische situatie met betrekking tot covid-19 in ons land is niet uitzichtloos. De regering geeft aan de vrijwillige vaccinatie van alle inwoners boven de 18 jaar die een verhoogde kans hebben op een ernstig verloop van covid-19, afgerond te hebben in de komende maand (mei 2021). Op dit moment is er geen aanleiding te veronderstellen dat mutanten de vaccinaties teniet zullen doen, of dat er een nieuwe pandemie met een ander nieuw virus met dezelfde vergaande consequenties gaande is. Ook wijzen deze leden op de veelbelovende ontwikkelingen op het gebied van geneesmiddelen die ook steeds meer een ernstig verloop van covid-19 kunnen voorkomen dan wel keren. Omdat er geen sprake is van een uitzichtloze situatie die vraagt om alternatieven voor een lockdown, achten deze leden dit wetsvoorstel ontijdig. Deze leden constateren verder dat er veel onduidelijkheden in het wetsvoorstel zitten. Zij zijn ook geen voorstander van een eigen bijdrage voor een toegangstest. Deze leden hebben een aantal kritische vragen en opmerkingen.
7.
De leden van de PVV-fractie zijn verbaasd dat er geen einddatum is vastgelegd in deze Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Genoemde leden zijn van mening dat de testverplichting kan vervallen wanneer de risicogroepen hun vrijwillige vaccinatie hebben gehad en het aantal coronapatiënten in de ziekenhuizen fors is teruggelopen. Genoemde leden vragen daarom een harde einddatum op te nemen in dit wetsvoorstel.
Het kabinet is voornemens om testbewijzen niet langer in te zetten dan nodig. Toegangstesten zijn nadrukkelijk bedoeld om eerder en/of met minder maatregelen bepaalde activiteiten weer mogelijk te maken. Hoe lang toegangstesten van toegevoegde waarde blijven, is geheel afhankelijk van de epidemiologische ontwikkelingen. Het kabinet heeft tot en met augustus middelen geraamd. De huidige verwachting is dat in juli en augustus het voornaamste deel van de samenleving weer open kan zonder de inzet van toegangstesten. Mogelijk kunnen testbewijzen dan nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Op termijn zal moeten blijken of toegangstesten langer of wederom nodig zijn, bijvoorbeeld in geval nieuwe mutaties van het virus zich voor doen waartegen de huidige vaccinaties niet werkzaam zijn. Toegangstesten zijn zeker beoogd als tijdelijke maatregel maar vanwege het voorgaande is geen harde einddatum mogelijk.
8.
De leden van de PVV-fractie kunnen niet instemmen met het voorstel om vanaf 1 juli 2021 een eigen bijdrage te vragen voor een testbewijs. Het werpt een drempel op voor mensen met een laag inkomen en creëert een tweedeling in de samenleving. Genoemde leden vragen de regering dan ook om de eigen bijdrage te schrappen en de test gratis te houden.
De regering zal tot 1 juli de volledige kosten van testen voor toegang dragen. Pas vanaf 1 juli zullen mensen om een bijdrage worden gevraagd voor een toegangstest. Het kabinet vindt die verdeling goed passen. In de maanden mei en juni zetten we toegangstesten niet alleen in om bepaalde sectoren ruimer maar ook om ze eerder weer te openen. Op een veilige en verantwoorde wijze de samenleving weer zo snel mogelijk heropenen vindt dit kabinet horen bij de taak van de regering, die met maatregelen in het belang van de maatschappij bepaalde delen hiervan had gesloten. Daarom worden in de onderzoeks- en startfase alle kosten door het Rijk gedragen. Het is de verwachting van dit kabinet dat in juli en augustus het grootste deel van de samenleving weer open zal zijn. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Vanaf het moment dat mensen moeten betalen zijn er dus al veel alternatieven voor activiteiten voor handen. Daarom is gekozen voor de datum van 1 juli a.s. Wat de hoogte van het bedrag betreft is hiervoor gekozen omdat het de verwachting van dit kabinet is dat een bijdrage van 7,50 euro geen financiële drempel zal opwerpen die leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Temeer daar dit bedrag niet voor een enkele activiteit maar voor de volledige duur van de geldigheid van een testbewijs geldt. Daarmee kan voor dit bedrag dus aan meerdere activiteiten waar een toegangstest voor nodig is worden deelgenomen.
9.
De leden van de PVV-fractie maken zich zorgen over het feit dat nog niet definitief kan worden vastgelegd op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen een testbewijs gaat gelden. Veel hangt af van de «epidemiologische situatie» zo begrijpen de leden, maar wat zijn daarvoor de criteria? Te lezen valt dat de Routekaart als leidraad wordt genomen, maar dat schept weinig vertrouwen bij genoemde leden. Er is al zo vaak van routekaarten en dergelijke afgeweken dat deze amper meer serieus te nemen zijn. Deze leden ontvangen graag meer invulling en onderbouwing omtrent welke activiteiten wanneer en waarom onder de testverplichting (zouden komen te) vallen.
Het testbewijs zal alleen worden ingezet om activiteiten en voorzieningen eerder of met minder maatregelen te openen. Het is dus niet bedoeld als verzwarende maatregel, maar om de samenleving weer meer of sneller te heropenen. In het openingsplan is voor stap 2 en 3 aangegeven waar het kabinet de inzet van het testbewijs verstandig vindt. Hierbij is onder andere gekeken naar de aard van de activiteiten, de mogelijkheid tot toegangscontrole en de maatschappelijke en economische impact. De voorwaarden waaronder eerdere of ruimere opening plaats kan vinden worden uitgewerkt, waarbij bijvoorbeeld wordt gedacht aan het toestaan van meer bezoekers met inachtneming van de 1,5 meter maatregel dan zonder testbewijs is toegestaan. Ook met een negatief testbewijs bestaat een kleine kans dat een besmettelijk persoon toegang tot een activiteit wordt verleend. Daarom wordt het testbewijs niet vanaf de eerst mogelijke stap maximaal ingezet en ter vervanging van de 1,5 meter, maar gebeurt dit stapsgewijs. In de laatste stap(pen) van het openingsplan zal het testbewijs naar verwachting ook kunnen worden ingezet ter vervanging van de 1,5 meter maatregel, voordat dit ook zonder toegangstesten epidemiologisch verantwoord is. Testbewijzen kunnen dan bijvoorbeeld worden ingezet om ongeplaceerde evenementen, bijvoorbeeld bezoek aan een discotheek of festival, mogelijk te maken.
10.
De leden van de PVV-fractie vragen hoe effectief de maatregelen in dit wetsvoorstel eigenlijk zijn en hoe de effectiviteit wordt gemeten. Medewerkers en personeel van evenementen en instellingen hoeven niet getest te zijn, zij kunnen het virus mogelijk dus toch verspreiden. Zo krijg je binnen eenzelfde ruimte twee groepen, zij die getest zijn en zij die niet-getest zijn. Wat is het effect daarvan? Kinderen onder de 12 jaar hoeven niet te worden getest (gelukkig), maar ook zij kunnen bij activiteiten het virus mogelijk toch verspreiden. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Studenten staan al niet te springen om zich te laten testen, slechts 30% was daartoe bereid in de pilot. Het onderwijs moet echter ook zonder testbewijs doorgang vinden. Dus ook hier krijg je twee groepen binnen een onderwijsinstelling, zij die getest zijn en zij die niet-getest zijn. Hoeveel besmettingen worden met de invoering van dit wetsvoorstel precies voorkomen, naar de inschatting van de regering? Tevens vragen deze leden of de regering het met genoemde leden eens is dat een superspreading event ondanks de maatregelen in dit wetsvoorstel nog steeds kan plaatsvinden.
De effectiviteit zal steeds gemeten worden aan de hand van de besmettingsgetallen en de epidemiologische situatie. Bij de Field Labs werd zoals verwacht een klein aantal asymptomatische besmettingen door testen van te voren gevonden. De verwachting is dat dit aantal in de zomer, als meer mensen gevaccineerd zullen zijn en er al meer mogelijk is, nog lager zal zijn. Een superspreading event is niet uit te sluiten, maar de kans erop is wel aanzienlijk verkleind.
11.
De leden van de PVV-fractie vinden dat de regering zich te veel richt op het optuigen van een «testsamenleving». Er zijn meer wegen om het coronavirus aan te pakken, zoals betere eisen aan ventilatie in binnenruimten, inzet van luchtreinigers, meer ruimte voor veelbelovende geneesmiddelen zoals neusspray’s die laagdrempelig zijn in te zetten. Nog beter is het om te zorgen dat nu eindelijk alle risicogroepen vrijwillig zijn gevaccineerd. Waarom wordt er niet op een breed front ingezet om het coronavirus te bestrijden? Deze leden ontvangen hierover graag een reactie.
De regering herkent zich niet in het beeld van een testsamenleving. Het virus wordt op verschillende manieren bestreden. Om uit deze crisis te komen, is vaccinatie onze belangrijkste troef. Tegelijkertijd kunnen we met de inzet van testen samen voor zorgen dat we besmettingen snel opsporen en zo de verspreiding beperken. Het kabinet werkt niet aan een testsamenleving. Het kabinet streeft ernaar om de samenleving zo snel mogelijk als verantwoord is weer te openen. Naast de oplopende vaccinatiegraad kan de inzet van testbewijzen daar aan bijdragen. Met toegangstesten kunnen activiteiten eerder en meer worden mogelijk gemaakt. We doen dit niet langer dan het nodig is. Het is nog steeds onduidelijk of aerogene verspreiding een relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus. In gebouwen is voldoende luchtverversing (ventilatie) nodig. Dit verkleint verspreiding van ziekteverwekkers die luchtweginfecties veroorzaken, zoals het coronavirus. Uit voorzorg benadrukt het RIVM daarnaast het belang van goede ventilatie voor een gezond binnenklimaat. Hiervoor is een instructievideo gemaakt en het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten. Richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Ook in het kader van de Fieldlabs Evenementen wordt een aantal onderzoeken uitgevoerd naar druppelverspreiding, luchtkwaliteit en ventilatie.
12.
De leden van de PVV-fractie vragen tot slot waarom er voor een dergelijke vreselijk ingewikkelde systematiek gekozen wordt. Waarom kan een laagdrempelige blaastest niet volstaan?
De testuitslag van een blaastest is of negatief of mogelijk positief en zal dus in geval van «mogelijk positief» aangevuld moeten worden met een PCR-test. De blaastest is daarmee alleen een voortest, die op een goede en snelle wijze een deel van de mensen alvast kan identificeren als negatief, zodat zij niet een meer gevoelige test te hoeven ondergaan.
13.
Deze leden hebben zorgen over de dataveiligheid. Welke geleerde lessen met betrekking tot het datalek bij de GGD in de test- en traceerketen neemt de regering mee in dit wetsvoorstel? Hoeveel meldingen over identiteitsfraude naar aanleiding van het datalek zijn inmiddels bekend bij fraudehelpdesk.nl?
De regering neemt verschillende maatregen om de dataveiligheid te borgen. Bij het ontwikkelen van CoronaCheck is daarbij vastgehouden aan de beginselen van privacy en security by design en dataminimalisatie. Verder zijn hoge eisen gesteld op het gebied van onder andere privacy en informatieveiligheid waar de regering geen concessies op heb gedaan. Hiertoe heeft de regering vele (technische) tests en checks uit laten voeren en is op verschillende manieren aandacht geweest voor de veiligheid van de applicaties. De Fraudehelpdesk geeft desgevraagd aan dat het vanaf februari nog zo’n 65 meldingen heeft ontvangen die betrekking hadden op de GGD. Het staat daarmee niet vast dat dit is terug te voeren op het datalek.
14.
Is de regering voornemens het testbewijs te koppelen aan het BSN-nummer? Zo ja, waarom is er niet voor gekozen om het testbewijs te koppelen aan een tijdelijke code? Is de regering bereid dit wel vanaf de start mogelijk te maken? Wordt er bij de testbewijzen welke worden gebruikt als een bewijs van niet besmet zijn bij aanvang een behandelrelatie aangegaan waarbij erg veel persoonsgegevens dienen te worden verzameld zoals BSN-nummer, adresgegevens, telefoonnummer, et cetera? Zo ja, waarom? Zo ja, acht de regering dit proportioneel? Zo ja, waarom? Zou het niet beter zijn pas een behandelrelatie aan te gaan als iemand besmet blijkt te zijn naar analogie van de blaastest in het verkeer? Van de verkeersdeelnemer die een blaastest doet en die niet teveel heeft gedronken, wordt niets geregistreerd. Pas als iemand te veel heeft gedronken worden er persoonsgegevens verzameld. Is de regering bereid het systeem zo vorm te geven dat van de mensen die meewerken aan een testbewijs voor toegang en die niet besmet blijken te zijn geen persoonsgegevens worden verzameld?
Bij het maken van de afspraak voor een test komt automatisch een geneeskundige behandelingsovereenkomst tot stand. Dit volgt uit de definitie van de geneeskundige behandelingsovereenkomst die in het BW is geregeld. De uitkomst van de test is daarvoor niet bepalend. Een testaanbieder is verplicht de identiteit en het BSN van de cliënt vast te leggen. Deze verplichting volgt uit een andere wet, namelijk de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg (artikel 4 en 5). Een testaanbieder moet zich bij de verwerking van persoonsgegevens houden aan alle wet- en regelgeving, waaronder de Wgbo en de AVG. Ten behoeve van het maken van een testbewijs worden door de testaanbieder beperkt persoonsgegevens meegestuurd naar de CoronaCheck-app namelijk de eerste letter van de voornaam, de eerste letter van de achternaam, de geboortedag en de geboortemaand. Het testbewijs is daarmee niet aan een BSN gekoppeld.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Deze leden benadrukken dat vaccineren de duurzame oplossing om van de beperkende maatregelen tegen de verspreiding van het coronavirus af te komen is. Zolang nog niet voldoende mensen die dat vrijwillig willen gevaccineerd zijn, kan de inzet van testbewijzen bijdragen aan het openstellen van een groot deel van het maatschappelijk en economisch verkeer, waaronder het hoger onderwijs, het middelbaar beroepsonderwijs en de horeca. Genoemde leden zien ook de meerwaarde van de inzet van testbewijzen met als doel om onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden in tijden dat de epidemiologische situatie nog zeer ernstig is en nog onvoldoende mensen gevaccineerd zijn. Het van overheidswege verplichten van testbewijzen is echter wel een beperking van de grondrechten, waardoor burgers die geen negatief testbewijs kunnen of willen tonen, in de praktijk uitgesloten worden van delen van de samenleving. Belangrijke randvoorwaarden voor het van overheidswege verplichten van testbewijzen is dan ook dat deze maatregel uiteraard voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, maar dat deze maatregel ook zo tijdelijk als mogelijk is. De leden van de CDA-fractie hebben daarom de onderstaande vragen bij dit wetsvoorstel.
De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggend wetsvoorstel. Hoewel ook zij begrip hebben voor maatregelen waarmee de samenleving daar waar dat verantwoord is, weer geopend kan worden, zijn zij er nog niet van overtuigd of het voorliggend wetsvoorstel ten aanzien van testbewijzen daar een goede bijdrage aan kan gaan leveren. Deze leden hebben daarom een aantal vragen en kanttekeningen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19. Deze leden hebben een aantal vragen en opmerkingen bij het wetsvoorstel.
15.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wat het nut van de testbewijzen is in relatie tot de timing van een en ander, zeker gezien het feit dat een groot deel van de Nederlanders in de zomer gevaccineerd zal zijn. In dit verslag zijn de andere vragen en kanttekeningen van het lid van de 50PLUS-fractie opgenomen.
Het nut van toegangstesten is geheel afhankelijk van de epidemiologische ontwikkelingen en de vaccinatiegraad. De huidige verwachting is dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open is zonder de inzet van toegangstesten. Alle volwassenen die dat willen, hebben dan namelijk hun eerste prik gehad. Mogelijk kunnen testbewijzen dan nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Op termijn zal moeten blijken of toegangstesten langer of wederom nodig zijn, bijvoorbeeld in geval nieuwe mutaties van het virus zich voordoen waartegen de huidige vaccinaties niet bestand zijn.
16.
De leden van de VVD-fractie lezen dat ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel niet te bepalen is op welk moment en voor welke van deze activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Genoemde leden lezen dat dit per sector zal verschillen en dat dit afhangt van de actuele omstandigheden, waaronder de epidemiologische situatie, de geldende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19, de effectiviteit van de inzet van testbewijzen en de praktische uitvoerbaarheid ervan, onder meer voor wat betreft de beschikbaarheid van testen en testlocaties alsmede de testbereidheid. Is de regering voornemens om op basis van deze wet op korte termijn al sectoren aan te wijzen dan wel voor welke sectoren overweegt zij dat? Zo ja, wanneer worden deze aangewezen en wat is daarvoor de onderbouwing? Hoe is en/of wordt geregeld dat ondernemers en instellingen hiervoor voldoende tijd hebben om zich daarop voor te bereiden?
Het kabinet is voornemens om vanaf stap 2 in het openingsplan toegangstesten in te zetten. Bij stap 2 kunnen doorstroomlocaties binnen, culturele instellingen en publiek bij professionele sportwedstrijden binnen de aangewezen sectoren onder voorwaarden eerder open met de inzet van toegangstesten. Bij stap 3 kunnen testbewijzen worden ingezet om geplaceerde evenementen onder voorwaarden eerder toe te staan. Voor culturele instellingen, horeca voor uiteten en publiek bij professionele sportwedstrijden geldt dat zij bij stap 3 open kunnen gaan en ervoor kunnen kiezen aanvullend toegangstesten in te zetten, waarbij ze dan onder ruimere voorwaarden open kunnen gaan dan zonder testbewijs. Over de voorwaarden waaronder de genoemde voorzieningen bij stap 2 en stap 3 eerder of ruimer open kunnen wordt op 3 mei a.s. door het kabinet besloten. Over de vervolgstappen 4 en 5 van het openingsplan dient nadere besluitvorming plaats te vinden. Ondernemers en instellingen uit diverse in het wetsvoorstel genoemde sectoren doen mee aan de pilotfase in april. Daarmee worden zij voorbereid op de grootschalige inzet van toegangstesten – zodra het wetsvoorstel testbewijs in de loop van mei van kracht is.
17.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de inzet van testbewijzen als doel heeft bij het tegengaan van de verspreiding van het virus SARS-CoV-2 onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden. Genoemde leden vragen hoe de regering inschat dat de inzet van testbewijzen en daarmee het deels heropenen van de samenleving ofwel het risico heeft tot meer besmettingen, dan wel juist kan bijdragen aan het zich de pandemie.
De inzet van toegangstesten leidt enerzijds tot meer activiteiten met meer mensen en daarmee een verhoogd risico op besmetting. Anderzijds worden een aantal mensen die geen klachten hebben juist wel opgespoord die daarna in quarantaine kunnen gaan en waar bron- en contactonderzoek wordt uitgevoerd. Alle bezoekers worden immers vooraf getest, maximaal 40 uur, meestal 24 uur voor aanvang met een antigeentest via een professionele testafname. Het spoort dus mensen op die anders mensen hadden kunnen besmetten. Een klein percentage van de testuitslagen zal vals negatief zijn in verband met de sensitiviteit van de antigeentest. Echter, ook zonder toegangstesten zullen deze mensen zich in de samenleving begeven. Verder gelden bij activiteiten die mogelijk zijn met toegangstesten- als risicobeheersing – in ieder geval in eerste instantie alle basismaatregelen waaronder handhaven van de anderhalve meter, mondkapjes en toepassen van looproutes en placering, etc. Op een later moment kunnen, als de epidemiologische situatie dit toelaat, ook de basismaatregelen worden losgelaten met het toegangstesten.
18.
De regering schrijft dat afhankelijk van het risiconiveau op verspreiding van het coronavirus de «Routekaart coronamaatregelen» een overzicht geeft van de maatregelen voor het verrichten van activiteiten of de toegang tot voorzieningen. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering per stap uit het openingsplan kan aangeven in welke delen van de samenleving testbewijzen ingezet zullen worden.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
19.
Welke delen van de samenleving heropend zullen worden op welk moment, is mede afhankelijk van de hoeveelheid testen en testlocaties die op dat moment beschikbaar zijn. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering voor de komende drie maanden een inschatting kan geven hoe het aantal beschikbare testen zich per dag zal ontwikkelen. Kan daarbij ook aangegeven worden welke delen van de samenleving bij hoeveel testen zullen worden heropend?
Op dit moment (d.d. 21 april 2021) heeft Stichting Open Nederland een testcapaciteit van gemiddeld 75.000 testen per dag beschikbaar op basis van 10 uur open per dag. Uitbreiding naar 16 uur open per dag leidt tot een beschikbaarheid van 120.000 testen per dag. Het kabinet heeft inmiddels akkoord gegeven tot een zo spoedig mogelijke capaciteitsopbouw richting 295.000 testen per dag, waarvan de testpaviljoens voor 175.000 testen per dag gerealiseerd worden door Stichting Open Nederland door middel van een open house-constructie waarbij de markt gevraagd wordt om verdeeld over 7 regio’s deze testcapaciteit op te bouwen of ter beschikking te stellen. De overige 120.000 testen zullen worden gerealiseerd door de bouw van 8 XL testpaviljoens waarbij gebruik gemaakt zal worden van innovatieve sneltestmethoden. De uitkomst van de open house-constructie wordt binnenkort bekend en de aanbesteding wordt eerdaags in de markt gezet. Hierbij gaat het om de aanbesteding van de exploitatie van XL teststraten van innovatieve teststraten, zoals de ADEM test en de LAMP test. Daarom valt op dit moment nog niet exact te zeggen hoe de testcapaciteit zich ontwikkelt per dag. Het doel van Stichting Open Nederland is om per eind mei 2021 een testcapaciteit van circa 295.000 testen per dag ter beschikking te hebben voor het openen van de samenleving. In mei wordt door het kabinet opnieuw bekeken of het wenselijk is om de capaciteit op te bouwen naar 400.000 testen per dag per eind juni 2021.
Voor de vraag over welke delen van de samenleving worden geopend verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
20.
De regering schrijft dat op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet onder andere afhankelijk is van de testbereidheid. De leden van de CDA-fractie vragen een toelichting waarom dit afhankelijk is van de mate van testbereidheid. Als een bepaalde (niet-essentiële) sector heropend wordt met een testverplichting, dan is het toch aan mensen zelf om te bepalen of zij bereid zijn daarvoor wel of niet een test af te laten nemen? Of wordt hierbij vooral de situatie bedoeld in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het honger onderwijs (ho), waar bij hoge vrijwillige testbereidheid een verplicht testbewijs niet nodig hoeft te zijn?
Uit de pilots voor toegangstesten kan blijken dat er bepaalde niet-essentiële voorzieningen zijn waar de deelname van bezoekers aan betreffende activiteiten laag was als gevolg van een lage testbereidheid. Reden hiervoor kan bijvoorbeeld zijn dat bezoekers het ondergaan van een test niet in verhouding vinden staan tot de beperkte duur van een activiteit. Bij de inzet van toegangstesten in de stappen van de routekaart kan hier rekening mee worden gehouden, bijvoorbeeld met het oog op de verdeling van schaarste in testcapaciteit. In de toelichting bij het wetsvoorstel staat beschreven dat de testbereidheid onder studenten een van de factoren is die meeweegt bij de afweging of de invoering van verplichte testbewijzen in het mbo en ho opportuun is. Voor de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de inzet van testbewijzen is immers relevant hoe groot de testbereidheid onder studenten is. De aanname is echter niet dat bij een hoge vrijwillige testbereidheid een verplicht testbewijs per definitie niet aan de orde hoeft te zijn; het kan juist een indicatie zijn dat gelet op het belang van fysiek onderwijs dat studenten zelf ervaren, een verplicht testbewijs een proportionele maatregel is. De testbereidheid is op zichzelf uiteindelijk niet doorslaggevend. Bepalend is of over het geheel genomen en met inachtneming van de epidemiologische situatie alleen een aanzienlijke opschaling van het fysiek onderwijs kan worden gerealiseerd door de inzet van testbewijzen.
21.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering scenario’s kan schetsen over de vraag hoe lang er met testbewijzen gewerkt zal moeten worden. Is de regering voornemens om de verplichting tot het gebruik van testbewijzen bijvoorbeeld af te schaffen, zodra een bepaald percentage van de bevolking gevaccineerd is? Of zijn er scenario’s denkbaar dat ook daarna het gebruik van testbewijzen nog verplicht zal moeten worden? Kan de regering aangeven welke overwegingen hierbij zouden kunnen spelen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19.
22.
De leden van de SP-fractie hebben veel begrip voor de brede wens vanuit de samenleving voor meer vrijheid en minder beperkende maatregelen. Tegelijk vragen deze leden de regering wat de meerwaarde en noodzaak van een «testsamenleving» is, nu in deze fase van de epidemie de vaccinatiegraad stijgt en de vooruitzichten voor een coronavrije zomer gunstiger worden. Kan de regering dit uiteen zetten? In hoeverre worden de voorgestelde wet en de experimenten die reeds plaatsvinden ingehaald door de realiteit waarin vaccinatie al meer vrijheid en minder beperkingen mogelijk maakt?
Het kabinet streeft niet naar een testsamenleving. Het doel is om zo snel mogelijk als verantwoord is de samenleving te openen. Toegangstesten kan eerder en meer mogelijk maken. Hoe lang toegangstesten van toegevoegde waarde blijven, is geheel afhankelijk van de epidemiologische ontwikkelingen en de vaccinatiegraad. De huidige verwachting is dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open is zonder de inzet van toegangstesten. Alle volwassenen die dat willen, hebben dan namelijk hun eerste prik gehad. Mogelijk kunnen testbewijzen dan nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Op termijn zal moeten blijken of toegangstesten langer of wederom nodig zijn, bijvoorbeeld in geval nieuwe mutaties van het virus zich voordoen waartegen de huidige vaccinaties niet bestand zijn.
23.
De Gezondheidsraad stelt dat de noodzaak van testbewijzen vervalt in «een setting waarin het risico op besmetting nagenoeg nihil is, bijvoorbeeld als iedereen gevaccineerd is of er geen viruscirculatie meer is», zo lezen de leden van de SP-fractie. Wanneer wordt deze «setting» volgens de regering bereikt? Is dat op het moment dat alle Nederlanders die dat wensen – zo rond 1 juli 2021 als de Minister van VWS geloofd mag worden – een eerste prik hebben gehad of al eerder als het merendeel van de bevolking gevaccineerd is en als gevolg daarvan de viruscirculatie naar verwachting drastisch zal afnemen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7.
24.
De leden van de SP-fractie vragen in hoeverre commerciële belangen in deze wet in botsing komen met maatschappelijke en persoonlijke belangen van burgers. Hoe verhoudt zich, bijvoorbeeld, het gesubsidieerd testen van individuen voor toegang tot een festival zich met het eventueel handhaven van een avondklok die mensen juist ernstig in hun bewegingsvrijheid beperkt? Hoe verhoudt de bezoekbeperking van een of twee personen per dag thuis zich tot het financieren van grootschalige evenementen? Waarom mag, met andere woorden, een gezin wel met een gesubsidieerde test naar een commercieel evenement maar niet op bezoek bij opa en oma? Heeft de regering hierin de prioriteiten wel op orde en gaat commercie niet boven sociaal contact op kleinere schaal?
Toegangstesten zullen worden ingezet om eerder en met minder maatregelen de samenleving te heropenen. De inzet van testbewijzen dient daarmee een nadrukkelijk maatschappelijk belang, namelijk zo snel mogelijk weer een heropende samenleving. Weer eerder of met minder maatregelen aan activiteiten deelnemen waar dat nu niet mogelijk is, is daarnaast in het persoonlijke belang van burgers. De reden dat testbewijzen niet worden ingezet om sociaal contact in persoonlijke sfeer mogelijk te maken, is dat de regering hier geen juridisch verplichting voor wil instellen. Daarom is er voor gekozen om het testbewijs zo veel mogelijk in te zetten bij niet-essentiële voorzieningen.
25.
Met het toestaan van evenementen en activiteiten worden reisbewegingen verhoogd, aldus de leden van de SP-fractie. Heeft de regering laten onderzoeken wat het effect hiervan is op het aantal besmettingen en de druk op de zorg? Is het toestaan van onder andere vakanties en het gokken in casino’s reëel op het moment waarom de druk op de zorg nog altijd intens hoog is en reguliere zorg is afgeschaald?
Het wetsvoorstel expliciteert de grondslag om bij ministeriële regeling testbewijzen te kunnen inzetten voor toegang tot sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca, een en ander met inbegrip van doorstroomlocaties. Daarnaast kan het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) en het hoger onderwijs (ho) bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen om er met behulp van testbewijzen voor te zorgen dat aan meer studenten meer fysiek onderwijs gegeven kan worden. Met het wetsvoorstel zelf wordt het toegangstesten als zodanig dus nog niet mogelijk gemaakt. De daadwerkelijke inzet van het testbewijs wordt geregeld via een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen (Trm). In die regeling zal telkens worden opgenomen voor welke activiteiten het testbewijs kan worden ingezet en welke aanvullende maatregelen daarbij gelden. Zoals gebruikelijk bij de aanpassingen van de Trm, zal het OMT om advies worden gevraagd over de effecten op de reisbewegingen en op de zorg.
26.
De leden van de SP-fractie hebben veel kritiek op de wijze waarop de regering toegangstesten wil realiseren door middel van het aantrekken van commerciële aanbieders. Genoemde leden wachten nog steeds op antwoorden van de regering op de reeds ingediende Kamervragen: De pilots met testbewijzen4 en Het bericht dat het ministerie in strijd met de wet, en zonder toezicht 925 miljoen euro stort voor entreetesten5. Deze leden vragen de regering om deze schriftelijke vragen zo snel mogelijk te beantwoorden en deze antwoorden ook te betrekken in deze schriftelijke vragenronde. De leden van de SP-fractie vragen voorts waarom de regering ervoor kiest om de inzet van testbewijzen commercieel te organiseren, terwijl bij de publiek georganiseerde GGD’en nog volop capaciteit is om op te schalen. Waarom heeft de GGD geen rol gekregen in de heropening van de samenleving? Is de regering het met de leden van de SP-fractie eens dat het zorgvuldig heropenen van de samenleving een maatschappelijk belang is dat niet gedreven moet zijn door commerciële belanghebbenden? Zou het met een strikte scheiding van de twee testsporen binnen de infrastructuur van de GGD niet mogelijk zijn om beide sporen publiek te regelen?
De GGD is bij de teststrategie in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bestrijding van het virus. Daarnaast is de GGD belast met een groot deel van uitvoering van het vaccinatiebeleid. In onderling overleg hebben GGD GHOR Nederland en de GGD’en aangegeven dat zij deze taken als hun kerntaak beschouwen. Deze zeer belangrijke taken vergen de volledige inzet van de GGD. De taak van de GGD’en is het bevorderen van de publieke gezondheid. De regering heeft daarop besloten dat het niet in het algemeen belang is om de GGD’en te belasten met een aanvullende taak gericht op het heropenen van de samenleving. De eventuele beschikbare capaciteit doet daar niet aan af.
27.
Deelt de regering de mening van de leden van de SP-fractie dat vaccinaties de echte weg uit de crisis zijn en daar volop de aandacht op gericht moet zijn? Hoe wordt voorkomen dat de inzet van testbewijzen de echte uitweg uit de crisis in de weg gaat staat?
De regering meent dat vaccinaties onze belangrijkste troef zijn om uit deze crisis te komen. Tegelijkertijd kunnen we er met de inzet van testen samen voor zorgen dat we besmettingen snel opsporen en zo de verspreiding van het virus beperken. Met testbewijzen kunnen onderdelen van de samenleving eerder en meer geopend worden. Testbewijzen staan de weg uit de crisis niet in de weg, maar ondersteunen deze juist. Om veilig al eerder en meer dan zonder toegangstesten mogelijk zou zijn activiteiten mogelijk te maken.
28.
De leden van de SP-fractie vrezen voor een nieuwe tweedeling in de samenleving tussen mensen die straks wel en die niet een toegangstest kunnen betalen. Daarnaast vrezen zij dat mensen met een kwetsbare gezondheid tegenover mensen met een goede gezondheid komen te staan, omdat zij niet goed durven mee te doen aan een evenement of activiteit. Hoe gaat de regering dit voorkomen?
Door bezoekers voorafgaand aan een evenement of activiteit te testen op het Coronavirus, wordt het risico op besmetting juist verminderd. Zeker in die gevallen waar het testbewijs wordt ingezet om sectoren eerder te heropenen met in achtneming van de basismaatregelen. Daar zullen ook mensen met een kwetsbare gezondheid van kunnen profiteren omdat zij daardoor juist wel naar een activiteit zullen durven gaan, terwijl zij dat zonder testen niet zouden durven. Toch kunnen er nog steeds mensen zijn, die niet goed mee durven te doen aan een evenement of activiteit. Voor mensen die zich niet willen laten testen of deelnemen aan de activiteiten waar toegangstesten verplicht is, zijn alternatieven beschikbaar. Deze alternatieven kunnen bestaan uit het online bijwonen van deze activiteiten. Dat laatste is voor te stellen bij online registraties van culturele voorstellingen en tentoonstellingen of evenementen. Voor de horeca geldt bijvoorbeeld dat bezorg- en afhaalservices reële alternatieven kunnen zijn.
29.
De leden van de SP-fractie lezen in het voorliggende wetsvoorstel dat de regering nog niet weet op welk moment en voor welke van de activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Kan de regering dit nader toelichten? Zijn er bijvoorbeeld activiteiten en/of voorzieningen waarbij het zeer aannemelijk is dat zij worden ingezet? Zo ja, welke zijn dat?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
30.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat de regering een wetsvoorstel aan de Kamer voorlegt waarvan onduidelijk is hoe deze in de praktijk zal uitwerken. De Raad van State merkt hierover op dat de regering ervoor kiest om de nadere uitwerking van het wetsvoorstel grotendeels op een later moment te regelen met AMvB’s en ministeriële regelingen. Daardoor is het niet goed mogelijk om te overzien hoe het wetsvoorstel uiteindelijk concreet zal uitpakken. Kan de regering reageren op deze opmerkingen van de Raad van State?
Het wetsvoorstel schept de kaders voor de inzet van testbewijzen. Zo wordt benoemd in welke sectoren testbewijzen kunnen worden ingezet en onder welke voorwaarden. Het is juist dat de nadere uitwerking bij lagere regelgeving geschiedt. Daarin zal worden bepaald op welk moment en voor welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen feitelijk zullen worden ingezet. Dat is ten tijde van de indiening van het wetsvoorstel nog niet te bepalen. De routekaart en het openingsplan zijn hierbij leidend. Dit betekent dat de inzet van testbewijzen per sector zal verschillen en afhangt van de actuele omstandigheden, waaronder de epidemiologische situatie, de geldende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19, de effectiviteit van de inzet van testbewijzen en de praktische uitvoerbaarheid ervan. Bij het totstandbrengen van de lagere regelgeving is het parlement betrokken via voorhangprocedures waarbij een ontwerp van een algemene maatregel van bestuur wordt voorgelegd en via nahangprocedures waarbij een vastgestelde ministeriële regeling wordt aangeboden voordat deze in werking treedt. Door deze parlementaire betrokkenheid bepaalt ook het parlement hoe het wetsvoorstel concreet uitpakt en kunnen de leden de gewenste invloed uitoefenen.
31.
De leden van de SP-fractie vragen de regering of het klopt dat de Kamer na het aannemen van dit wetsvoorstel feitelijk geen grip meer heeft op alle regels die betrekking hebben op het beschikken over een testuitslag voor deelname aan of toegang tot daarbij te bepalen activiteiten of voorzieningen op de terreinen van cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport? Klopt het dat ook de regels over experimenten, de testuitslag, en (bescherming van) persoonsgegevens in relatie tot het tonen van de testuitslag door middel van een schriftelijk of elektronisch testbewijs nog door de Minister van VWS moeten worden vastgesteld? Waarom heeft de regering er niet voor gekozen dergelijke relevante zaken zorgvuldig in het wetsvoorstel vast te leggen?
Zoals in het antwoord op de vorige vraag vermeld, heeft de Kamer via voor- en nahangprocedures grip op de regels met betrekking tot de inzet van testbewijzen. De wijziging van de Trm met algemene regels voor de inzet van testbewijzen, waaronder met betrekking tot de testuitslag, de verwerking van persoonsgegevens en het (schriftelijk) testbewijs is opgesteld en voor advies voorgelegd aan de AP, CBP-BES en het ATR. Na ommekomst en verwerking van de adviezen en als het wetsvoorstel door uw Kamer is aangenomen, zal de vastgestelde regeling aan de Kamers worden aangeboden. Uiteraard is de inwerkingtreding ook afhankelijk van de aanvaarding van het wetsvoorstel door de Eerste Kamer. De eventuele inzet van testbewijzen bij experimenten en de keuze voor de sectoren en activiteiten waarvoor het testbewijs verplicht zal worden ingezet, maakt vanwege de samenhang met de routekaart en het openingsplan deel uit van de periodieke wijzigingen van de Trm waarmee de maatregelen ter bestrijding van het coronavirus waar nodig worden vastgelegd in wettelijke voorschriften. Ook deze wijzigingen worden eerst aangeboden aan de Kamer. Er is gekozen voor delegatie naar lagere regelgeving om in de coronacrisis flexibel te kunnen inspelen op veranderende omstandigheden.
32.
De Raad van State wijst erop dat dit wetsvoorstel een grondslag schept voor het gelijkstellen van een vaccinatiebewijs aan een testbewijs. Met andere woorden: waar straks een testbewijs geldt, zou dan ook kunnen worden volstaan met het tonen van een bewijs van vaccinatie. Die gelijkstelling (van vaccinatiebewijs en testbewijs) kan worden geregeld bij AMvB, en voor die AMvB geldt enkel een voorhangprocedure. De leden van de SP-fractie vragen of het niet verstandiger en zorgvuldiger zou zijn om een apart wetgevingsproces te organiseren als er al behoefte zou zijn aan wetgeving rondom vaccinatiebewijzen. Hoe oordeelt de regering over de opmerking van de Raad van State dat de gelijkstelling van een vaccinatiebewijs met een negatief testbewijs veel verder strekt dan het voorliggende wetsvoorstel?
Naar aanleiding van het advies van de Raad van State is in het nader rapport opgemerkt dat een vaccinatiebewijs alleen zal worden gelijkgesteld aan een testbewijs indien uit onderzoek blijkt dat gevaccineerde personen niet of nauwelijks besmettelijk zijn. Daarbij is benadrukt dat een vaccinatiebewijs ook dan niet verplicht zal zijn om toegang te verkrijgen tot bepaalde activiteiten of voorzieningen. Men kan immers ook een test laten uitvoeren om een testbewijs te genereren. Dat geldt ook voor personen die (nog) niet gevaccineerd zijn of zich niet wensen te laten vaccineren. Een vaccinatiebewijs maakt slechts het testen overbodig. De gevolgen van een eventuele gelijkstelling zijn daarmee minder verstrekkend dan de Raad veronderstelt. Daarmee is de regering dan ook van mening dat het verantwoord is de grondslag voor de gelijkstelling mee te nemen in voorliggend wetsvoorstel.
33.
Erkent de regering ook dat de gelijkstelling tussen vaccinatie- en testbewijzen op problemen stuit in de grondrechten nu voor het verkrijgen van een testbewijs een financiële drempel wordt opgeworpen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Erkent de regering dat hiermee het risico op tweedeling wordt versterkt? Niet iedereen heeft immers de mogelijkheid dan wel de bereidheid zich (al) te laten vaccineren. Voor deze groep zal daarom in het geval van gelijkstelling tussen vaccinatiebewijzen en betaalde testbewijzen ongelijke behandeling en achterstelling kunnen optreden. Hoe reageert de regering daarop?
Tot en met juni 2021 zullen de kosten van het testen volledig worden gedragen door de rijksoverheid. Voor de periode daarna zal verdeling van een deel van de kosten plaatsvinden op basis van het profijtbeginsel. Circa driekwart van de kosten voor vanaf 1 juli afgenomen testen zal door het Rijk gedragen blijven worden. De overige kosten kunnen uitvoerders van testen in rekening brengen bij degenen die zich laten testen. Dat betekent dat zij een beperkte bijdrage per test betalen in de orde van grootte van € 7,50. De door het Rijk bekostigde uitvoerders van testen zullen geen hoger bedrag in rekening brengen. De hoogte van de bijdrage zal naar verwachting geen financiële drempel opwerpen die leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Doordat een beperkte bijdrage voor een testbewijs wordt gevraagd kan een zeer geringe prikkel ontstaan voor vaccinatie. Nu echter zoals hiervoor uiteen is gezet de testmogelijkheden zodanig worden vormgegeven dat deze voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook wat kosten betreft, wordt dit effect minimaal geacht. Het kabinet gaat er ook van uit dat het om een tijdelijke situatie gaat en dat de noodzaak tot testen minder groot wordt als de samenleving sowieso verder geopend kan worden. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 8.
34.
De leden van de PvdA-fractie vragen bij welk risiconiveau op verspreiding van het coronavirus de verplichting tot het tonen van een testbewijs om toegang tot een niet-essentiële sector of het onderwijs te krijgen wordt ingevoerd en bij welk risiconiveau weer beëindigd. Welke concrete criteria gelden er ten aanzien van de epidemiologische situatie? Hoe wordt de effectiviteit van de inzet van testbewijzen gemeten? De leden van de PvdA-fractie zouden meer duidelijkheid willen krijgen wanneer er concreet sprake is van omstandigheden ten aanzien van de epidemie die de invoering van testbewijzen nodig en niet meer nodig maken.
De vraag of wordt overgegaan tot invoering van verplichte testbewijzen wordt, als het gaat om mbo en ho, niet alleen bepaald aan de hand van een risiconiveau maar tevens aan de hand van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen. Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Meer fysiek onderwijs is nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. Eerst wordt bezien wat onderwijsinstellingen nog kunnen doen naar de actueel geldende maatregelen. In het mbo en ho wordt in acht regionale pilots onderzocht op welke manier (snel)testen zouden kunnen bijdragen aan het op termijn mogelijk maken van meer fysiek onderwijs. De pilots zijn gefaseerd gestart, de eerste op 18 januari jl. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. De resultaten van de verschillende pilots komen begin mei beschikbaar. Daarnaast stelt het kabinet vanaf begin mei in het mbo en ho zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen. De regering verwijst voor het antwoord op deze vraag tevens naar het antwoord op vraag 16.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met grote belangstelling het wetsvoorstel Tijdelijke wet testbewijzen covid-19 bestudeerd. Genoemde leden zijn van mening dat de inzet van testbewijzen een verantwoord alternatief kan zijn voor vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen of kan voorkomen dat vergaande vrijheidsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn om de coronapandemie te bestrijden. Deze leden hebben zich in hun eigen opvattingen laten inspireren door verscheidene wetenschappelijke publicaties die internationaal zijn verschenen rondom dit onderwerp. Het uitblijven van Nederlands beleid spoorde deze leden aan om zelf een initiatiefnota «Tijdelijke Testsamenleving»6 rondom dit thema bij de Kamer in te dienen en aan de regering te overhandigen. De leden van de GroenLinks-fractie zijn wat dat betreft blij dat de regering de handschoen heeft opgepakt om van de juridische basis van testbewijzen werk te maken. Juist vanwege de geschetste betrokkenheid van de leden van de GroenLinks-fractie bij dit thema, baart het voorgestelde wetsvoorstel deze leden ernstig zorgen. Hoewel genoemde leden nut en noodzaak voor enerzijds meer zicht op de verspreiding van het virus en anderzijds alternatieven voor vergaande lockdown-maatregelen ondubbelzinnig onderschrijven, kent het huidige wetsvoorstel verscheidene problematische componenten. Deze leden vragen de regering dan ook – ondanks het korte tijdsbestek – hier uitgebreid op te reflecteren.
35.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de routekaart van de regering een belangrijk richtsnoer is voor de inzet van testbewijzen. Hoe verhoudt dit zich tot de onvoorspelbaarheid van de routekaart. Zij vragen de regering toe te lichten op welk moment in de routekaart de grondslag voor dit wetsvoorstel vervalt.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
36.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering nader in te gaan op de brede belangenafweging die ten grondslag ligt aan voorliggend voorstel. Op welke manier zijn de belangen meegenomen van mensen waarvoor een test als toegang tot belangrijke onderdelen van het openbaar leven een grote drempel opwerpt. Zij denken hierbij in het bijzonder aan mensen met een kleine portemonnee, en mensen die vanwege lichamelijke en/of psychische redenen geen test kunnen (laten) afnemen. Zij vragen welke groepen door de regering worden onderscheiden die door dit wetsvoorstel voor een extra drempel komen te staan en hoe de belangen van deze verschillende groepen zijn betrokken in de totstandkoming van dit wetsvoorstel.
Om een testbewijs te kunnen tonen bij de ingang van een voorziening of een activiteit, dienen bezoekers een aantal handelingen te verrichten. In ieder van die handelingen heeft de regering ervoor gezorgd dat geen tweedeling kan ontstaan.
De regering onderscheidt hierbij de volgende groepen mensen: mensen die minder te besteden hebben, mensen zonder smartphone, mensen die zich niet willen of kunnen laten testen en mensen die geen testbewijs, vaccinatiebewijs of het bewijs van een positief testresultaat willen tonen. Voor bezoekers die graag met een testbewijs een voorziening of activiteit willen bezoeken, is er in eerste instantie de mogelijkheid om via testenvoortoegang.nl een afspraak te maken voor een test. De kosten van deze testen komen tot 1 juli voor rekening van de Rijkoverheid. Het is de verwachting van de regering dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open zal zijn. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Vanaf het moment dat mensen moeten betalen zijn er dus al veel alternatieven voor activiteiten voor handen. Op het moment dat een bezoeker een negatief testresultaat heeft, kan op twee manieren een testbewijs worden gegenereerd. Voor bezoekers met een smartphone via de CoronaCheck app. Voor bezoekers zonder een smartphone via een website, waarbij het testbewijs kan worden uitgeprint. Ten slotte verkent de regering of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden. Op termijn is er ook het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een positief testresultaat. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten. Er zullen ook mensen zijn, die geen testbewijs, vaccinatiebewijs of het bewijs van een positief testresultaat willen tonen. Voor deze mensen zijn alternatieven beschikbaar.
De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel van de regering om een tijdelijk testbewijs in te voeren bij de bestrijding van het coronavirus. De leden van de SGP-fractie hebben in het achterliggende jaar veelal begrip getoond voor de maatregelen die de regering heeft genomen om de coronapandemie te bestrijden. Daarbij vroegen zij steeds aandacht voor de bredere economische en maatschappelijke gevolgen van de maatregelen, beklemtoonden zij het belang van dringende adviezen en een beroep op ieders eigen verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan en pleitten zij voor een stevige parlementaire betrokkenheid en duidelijke regels als het gaat om inperking van grondrechten.
Het voorliggende voorstel komt erop neer dat het tonen van een testbewijs tijdelijk als voorwaarde kan worden gesteld voor het deelnemen aan diverse «niet-essentiële» activiteiten of de toegang tot «niet-essentiële» voorzieningen. Het testbewijs dient – samen met een identiteitsbewijs – te worden getoond aan de desbetreffende organisator of ondernemer die verplicht is erom te vragen en het te controleren. Personen die geen testbewijs kunnen of willen tonen, mogen niet deelnemen aan die activiteiten of wordt de toegang tot de desbetreffende voorzieningen ontzegd. Met het tijdelijk testbewijs kunnen volgens de regering delen van de samenleving sneller worden heropend. De leden van de SGP-fractie menen echter dat de regering met het voorstel voor een tijdelijk testbewijs een glibberig pad opgaat. Zij hebben veel vragen over het voorstel.
37.
Allereerst hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de vermeende «tijdelijkheid» van het voorstel. Zij hebben op basis van de memorie van toelichting of het wetsvoorstel zelf geen duidelijk beeld (tot) wanneer en onder welke omstandigheden de regering voornemens is om testbewijzen verplicht te stellen. Het ontbreekt aan een duidelijke horizonbepaling. De regering spreekt over een «relatief korte periode waarin testbewijzen voorschreven worden», maar wat is volgens de regering de definitie van een «relatief korte periode»? De leden van de SGP-fractie lezen namelijk óók dat de regering voornemens is om vanaf 1 juli 2021 een eigen bijdrage te vragen voor deze tests. Dit suggereert een langere werkingsduur van deze wetsbepalingen. Is het de bedoeling dat de testbewijzen worden ingezet tot aan de zomer 2021, of ook daarna? Wanneer is de «epidemiologische situatie» dusdanig dat testbewijzen (of vaccinatiebewijzen) niet meer nodig worden geacht? De leden van de SGP-fractie verlangen hierover volstrekte duidelijkheid van de regering.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7.
38.
Vervolgens hebben de leden van de SGP-fractie vragen bij de criteria waarop de regering zich baseert om testbewijzen al dan niet verplicht te stellen. In het wetsvoorstel zelf ontbreken objectieve criteria volledig. Wel lezen de leden van de SGP-fractie dat de «routekaart coronamaatregelen» een belangrijk richtsnoer vormt voor de eventuele inzet van testbewijzen. Zij wijzen erop dat de regering in het afgelopen jaar verschillende instrumenten heeft ontwikkeld om richting te geven aan het opschalen of afschalen van maatregelen. Genoemde leden herinneren eraan dat de regering diverse keren besluiten nam in afwijking van de eerder vastgestelde instrumenten. Zij vragen zich – met onder andere het College voor de Rechten van de Mens – dan ook af hoe het instrument van de routekaart als een betrouwbaar richtsnoer genomen kan worden voor het al dan niet wettelijk verplichten van het testbewijs. De leden van de SGP-fractie wijzen erop dat de routekaart een beleidsmaatregel is en niet in wet- of regelgeving is vastgelegd. Biedt dit voldoende (juridische) basis voor het al dan niet wettelijk verplichten van testbewijzen?
De voorwaarden voor het vaststellen van regels voor de inzet van testbewijzen zijn geborgd in artikel 58b, tweede lid, Wpg. Zo'n maatregel mag slechts getroffen worden indien dat gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is en de uitoefening van grondrechten daarbij zo min mogelijk wordt beperkt. Bij de uitwerking in lagere regelgeving moet ook worden voldaan aan de in het wetsvoorstel opgenomen specifieke voorwaarden. Het voorgestelde artikel 58rb, tweede lid, vereist onder meer dat de regels alleen kunnen worden gesteld als deze in het maatschappelijk belang zijn aangewezen, ze uitvoerbaar en doelmatig zijn, en gepaard gaan met voorzorgsmaatregelen om eventuele maatschappelijk ongewenste effecten ervan, waaronder afbreuk aan andere maatregelen tegen verspreiding van het virus SARS-CoV-2, vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen of onderwijs te voorkomen, weg te nemen of te verminderen. In het voorgestelde artikel 58ra is specifiek ten aanzien van onderwijs bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels moeten worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderwijsinstelling zorg draagt voor een toegankelijke testvoorziening en de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgt voor de student die niet over een testuitslag beschikt. Met het oog op de verspreiding van het coronavirus, de beschikbare testcapaciteit en de uitvoerbaarheid zullen testbewijzen gefaseerd in sectoren worden ingevoerd. Bij het bepalen van de volgorde spelen een rol de aansluiting bij de stappen van het openingsplan in samenhang met de routekaart, de epidemiologische gevolgen en het maatschappelijk belang, waaronder begrepen de economische impact. Bij het bepalen van de uiteindelijke inzet van testbewijzen in een bepaalde (deel)sector zijn daarnaast relevant de praktische uitvoerbaarheid, met name wat betreft de mogelijkheden voor een effectieve controle op geldige testbewijzen, en in verband daarmee een analyse van de kosten en baten voor de samenleving als geheel en de betrokken organisaties in het bijzonder. Voor stap 2 en 3 van het openingsplan heeft het kabinet reeds aangegeven welke sectoren in aanmerking komen om eerder of ruimer met testbewijzen te heropenen. Over de precieze voorwaarden waaronder dit kan wordt een ministeriele regeling vastgesteld. Over de invulling van de latere stappen volgt nadere besluitvorming.
39.
De leden van de SGP-fractie menen dat het voorstel voor een testbewijs principieel afwijkt van alle andere maatregelen die tot nu toe zijn genomen om het coronavirus tegen te gaan. Tot dusver werden maatregelen genomen (adviezen en verplichten) om mensen mét klachten te weren uit het openbare leven om zo verspreiding te voorkomen. Dit wetsvoorstel schept de mogelijkheid om gezonde burgers zónder klachten te verbieden deel te nemen aan bepaalde maatschappelijke activiteiten, tenzij zij kunnen aantonen dat zij negatief getest zijn op aanwezigheid van het coronavirus. In plaats van «gezond, tenzij» gaat het wetvoorstel dus uit van «ziek, tenzij». Genoemde leden vragen in hoeverre dit een precedent schept. Zij vragen de regering daarom om hierop grondig te reflecteren.
Het wetsvoorstel schept geen precedent, omdat geen sprake is van een principiële afwijking van andere maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Tot dusver zijn er ook al maatregelen genomen ten aanzien mensen zonder klachten. Gezonde burgers moeten zich bijvoorbeeld houden aan basismaatregelen als het houden van afstand of het dragen van een mondkapje. Ook mogen zij niet deelnemen aan activiteiten wanneer daardoor groepsvorming plaatsvindt in een omvang die niet is toegestaan. Met toegangstesten worden juist activiteiten die nu niet mogelijk zijn weer mogelijk gemaakt of voor meer mensen mogelijk gemaakt.
40.
Tot slot vrezen de leden van de SGP-fractie dat door dit voorstel de ongelijkheid in de samenleving zal toenemen. Het verplichtstellen van testbewijzen in combinatie met een verplichte eigen bijdrage van 7,50 euro voor de toegangstest zal ertoe leiden dat bepaalde groepen in de samenleving uitgesloten worden van voorzieningen waar anderen wel gebruik van kunnen maken. Zij vragen de regering om deze eigen bijdrage te heroverwegen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
Het eventueel verplichtstellen van testbewijzen in het onderwijs zal zorgen voor een tweedeling tussen jongeren, namelijk degenen die zich wel laten testen en degenen die zich (om voor hen moverende redenen) daarvan afzien. Dit kan ertoe leiden dat de geteste groep wel deelneemt aan het fysieke onderwijs en de niet-geteste groep niet, dan wel beperkt, afhankelijk van datgene wat per onderwijsinstelling mogelijk is. Dit kan, als een dergelijke maatregel heel lang nodig blijft, leiden tot kansenongelijkheid. De SGP-fractie zou dit onaanvaardbaar vinden.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel zich richt op sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurant en overige horeca (een en ander met inbegrip van doorstroomlocaties) als niet-essentiële sectoren en activiteiten, en op het mbo en het ho als essentiële sectoren.
41.
In hoeverre is het straks mogelijk om via ministeriële regeling of AMvB daar nog sectoren of activiteiten aan toe te voegen, want er wordt gesproken van een limitatieve opsomming? Waarom is hiervoor gekozen? Waarom zijn bepaalde publieke voorzieningen, zoals openbaar vervoer of stadhuis, niet expliciet uitgesloten in de wet?
De sectoren waar testbewijzen kunnen worden ingezet, zijn opgenomen in het wetsvoorstel. Het is niet mogelijk daar bij lagere regelgeving sectoren aan toe te voegen. Door het limitatieve karakter van de opsomming van sectoren, is het niet nodig andere sectoren expliciet uit te sluiten.
42.
Wat wordt precies verstaan onder de in het wetsvoorstel genoemde activiteiten en sectoren? Worden die in lagere regelgeving nog nader gepreciseerd? Wat valt bijvoorbeeld allemaal onder evenementen? Gaat het dan alleen om activiteiten met een evenementenvergunning? De leden van de VVD-fractie kunnen zich voorstellen dat er grensgevallen ontstaan door het benoemen van sectoren zoals de culturele instellingen en evenementen. Wat valt hier allemaal onder? In hoeverre vallen bioscopen bijvoorbeeld ook onder de categorie «culturele instellingen»?
Door het hanteren van de terminologie zoals deze in de routekaart en de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) wordt gebruikt, wil het kabinet verwarring over de afbakening van sectoren voorkomen. Uiteraard zullen daarbij altijd grensgevallen bestaan. In de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 (Trm) waar de daadwerkelijke inzet van het testbewijs wordt geregeld, zal eventuele specificering van sectoren plaatsvinden. Onder culturele instellingen en evenementen worden volgens de routekaart verstaan: (1) een- of meerdaagse evenementen en (2) de gebruikelijke openstelling van instellingen zoals bioscopen, theaters, concertzalen, podia, bowlinghallen, casino’s, arcadehallen en speelhallen.
43.
De Gezondheidsraad heeft een advies uitgebracht over de inzet van testbewijzen in een specifieke voorziening. Eén van de voorwaarden is dat testbewijzen de minst ingrijpende maatregelen moeten zijn om de doelstelling te bereiken. Het advies is overgenomen, dus geldt dan dat indien er minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn, dat testbewijzen dan niet ingezet gaan worden? Waar kan in dat geval aan worden gedacht? Hoe vindt die afweging plaats?
Testbewijzen zullen worden ingezet om eerder of met minder maatregelen activiteiten mogelijk te maken. Het eerder openen van sectoren met inzet van een testbewijs is duidelijk een minder ingrijpende maatregel dan een sector gesloten houden. Het zal dus niet ingezet worden als minder ingrijpende maatregelen mogelijk zijn. Testbewijzen zullen namelijk worden ingezet om meer mensen toegang te geven tot activiteiten, bijvoorbeeld door de maximale zaalcapaciteit te vergroten of, in een later stadium,door het loslaten van de 1,5 meter afstand maatregel.
44.
Waarom is er niet voor gekozen om de reikwijdte van de wet te beperken tot die situaties, waarbij het handhaven van de 1,5 meter niet goed mogelijk is, en alleen in die gevallen te gaan werken met een testbewijs? Waarom is er niet voor gekozen het wetsvoorstel betreffende de testbewijzen te beperken tot binnenactiviteiten, omdat buiten in een aantal gevallen eenvoudiger de 1,5 meter afstand gehouden kan worden? Waarom is er niet voor gekozen om de testbewijzen alleen te vragen bij een maximaal aantal personen?
Testbewijzen zullen worden ingezet om eerder of met minder maatregelen activiteiten mogelijk te maken. Bij de uiteindelijke inzet worden dergelijke voorbeelden meegewogen. De regering heeft niet aan de voorkant willen beperken in de reikwijdte zodat toegangstesten zo veel mogelijk toegevoegde waarde kunnen bieden. Bij stap 2 van het openingsplan kunnen zonder toegangstesten doorstroomlocaties buiten, indien zij vallen onder de wet, worden geopend. Met inzet van testbewijzen kunnen doorstroomlocaties in die stap ook al open, dus één stap eerder dan zonder testbewijzen mogelijk was geweest. In latere stappen wil de regering waar verantwoord testbewijzen inzetten om de 1,5 meter afstand maatregel eerder los te kunnen laten. Daarbij kan ervoor worden gekozen om hiertoe testbewijzen eerst bij geplaceerde activiteiten in te zetten en later vooral bij situaties waarbij het handhaven van de 1,5 meter niet goed mogelijk is. Juist omdat het testbewijs ingezet gaat worden daar waar het, mits epidemiologisch verantwoord, de grootste toegevoegde waarde heeft, heeft de regering niet op voorhand de reikwijdte van de wet willen beperken.
45.
De leden van de VVD-fractie zien dat andere landen testbewijzen ook gebruiken voor inreizen van personen, zie bijvoorbeeld Duitsland op dit moment. In het wetsvoorstel dat de quarantaineplicht regelt is opgenomen dat mensen die met eigen vervoer Nederland inreizen ook verplicht kunnen worden bij het inreizen te beschikken over een negatieve testuitslag.
Waarom is dat in dat wetsvoorstel opgenomen, en niet in het voorliggende wetsvoorstel?
Indien de beide Kamers der Staten-Generaal het door de leden van de VVD-fractie genoemde voorstel van wet inzake (onder meer) de quarantaineplicht voor inreizigers (Kamerstukken 35 808) en het voorliggende wetsvoorstel testbewijzen aannemen, zullen die beide wetten worden opgenomen in het tijdelijke hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid. Op dat moment is er dus weer sprake van één wet. De reden dat er twee afzonderlijke wetsvoorstellen zijn gemaakt, is gelegen in de praktische voorbereiding.
46.
De leden van de VVD-fractie zien dat het wetsvoorstel zich primair richt op testbewijzen. Er kan echter in de toekomst ook sprake zijn van een vaccinatiebewijs en herstelbewijs. Dat is ook waar de Europese Commissie met het Digitale groen certificaat aan werkt. Waarom zijn het vaccinatiebewijs en herstelbewijs niet direct als optie meegenomen in het wetsvoorstel? Waarom wordt er alleen maar met «gelijkstelling» gewerkt via artikel 58rf Wet publieke gezondheid? In hoeverre valt een herstelbewijs ook onder artikel 58rf? In hoeverre is het toevoegen van een vaccinatiebewijs en/of herstelbewijs mogelijk met de begripsomschrijvingen van testbewijs en testuitslag in artikel 58a?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vragen 2 en 3.
47.
Een vaccinatiebewijs wordt afhankelijk gesteld van wetenschappelijk onderzoek naar de besmettelijkheid van gevaccineerde personen. Wanneer is dat gereed? Hoe en door wie wordt dat onderzoek op dit moment gedaan? Welke onderzoeken zijn er op dit moment in het buitenland al (gedaan) en wat zijn daarvan de uitkomsten? Waarom toont het feit dat de besmettingen onder gevaccineerden sterk afnemen niet voldoende bewijs? Ook bij testen is er nog het risico op een foutieve uitslag, en dat wordt nu al wel toegestaan. Waarom wordt een vaccinatiebewijs dan nog niet toegestaan?
De resultaten van onderzoeken naar virustransmissie na vaccinatie zijn voorlopig slechts gedeeltelijk beschikbaar en vaak nog niet collegiaal getoetst door een onafhankelijke partij (peer-review). Gezien het feit dat asymptomatische patiënten een mogelijke bron van overdracht van SARS-CoV-2 zijn, is voorzichtigheid gewenst met betrekking tot de aanname dat vaccinatie de overdracht van het virus tegengaat. De reeds beschikbare studies laten wel zien dat vaccinatie transmissie zou kunnen verminderen. Aanvullend onderzoek is echter gewenst. Gebaseerd op de voorlopige resultaten is de verwachting dat vaccinatie het aantal dagen dat iemand besmettelijk is sterk inkort. Bovendien wordt verwacht dat door de vermindering van klachten bij mensen, zoals hoesten en niezen, de transmissie wordt beperkt. Aannemelijk is dat vaccinatie leidt tot een reductie van transmissie, maar niet tot steriele immuniteit. Transmissie hangt ook samen met het vaccin, leeftijd, virusvariant, lokale omstandigheden, vaccinatiegraad en bijvoorbeeld het seizoen. De onderzoeken zijn ook nog onvoldoende vergelijkbaar met de Nederlandse situatie. Dit onder meer omdat in ons land verschillende vaccins worden ingezet met verschillende effectiviteit. De regering heeft het RIVM gevraagd de meest recente (onderzoeks)ontwikkelingen te monitoren. Daarnaast heeft de regering op 2 maart jl. de Gezondheidsraad gevraagd te adviseren over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en ook hoe dit moet worden beoordeeld in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. De regering vindt het belangrijk om dit advies bij de uiteindelijke besluitvorming te betrekken. Dit advies wordt medio mei verwacht. Zoals in de Kamerbrief van 8 maart jl. is beschreven, is het effect op transmissie één van de voorwaarden voor de inzet van een vaccinatiebewijs in Nederland, een tweede voorwaarde is dat de omvang van de groep mensen die is gevaccineerd aanzienlijk is. Aan beide voorwaarden dient te zijn voldaan voordat een vaccinatiebewijs in Nederland wordt ingezet.
48.
Waarom is gekozen voor een ministeriële regeling met voorhangprocedure? Waarom is het niet direct in dit wetsvoorstel geregeld (eventueel met latere inwerkingtreding) c.q wordt het niet wettelijk geregeld? In hoeverre worden naast de Staten-Generaal daar dan ook maatschappelijke actoren bij betrokken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 1.
49.
De leden van de VVD-fractie vragen voorts in hoeverre alles waar Nederland nu aan werkt, zoals het testbewijs, is afgestemd op de activiteiten van de Europese Commissie met het Digitale groen certicifaat, waarmee er gewerkt wordt aan harmonisatie in de EU en wederzijdse erkenning? Of moet Nederland straks nog weer allerlei aanpassingen gaan doen? Welke risico’s zijn er op afwijkingen?
De regering is via het eHealth Network van de Europese Commissie actief betrokken bij het opstellen van de specificaties en het «voorstel voor een verordening betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat/DGC)». Daarbij is de Nederlandse inbreng specifiek gericht op het beschermen van de privacy van Nederlandse burgers, door het DGC zo min mogelijk persoonsgegevens te laten bevatten die nodig zijn voor het doel. De specificaties zijn op dit moment nog niet definitief gereed. Door de betrokkenheid van de regering bij de totstandkoming kan in de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner rekening worden gehouden met de technische specificaties van DGC, zodat een in Nederland verstrekt certificaat geaccepteerd wordt in andere Europese landen en vice versa. Met de ingediende nota van wijziging stelt de regering voor in voorliggend wetsvoorstel een grondslag op te nemen voor het stellen van nationale regels om de verordening in de Nederlandse rechtsorde toe te passen.
50.
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor het onderwijs in de memorie van toelichting expliciet is opgenomen dat er geen gebruik zal worden gemaakt van de grondslag voor testbewijs, indien door omstandigheden, zoals een verbeterde epidemiologische situatie en het afschalen van de maatregelen, omvangrijke opschaling van het onderwijs ook mogelijk is zonder testbewijs en ook niet wanneer er een minder ingrijpend alternatief voorhanden is. Waarom is dit voor de niet-essentiële sectoren niet op dezelfde manier opgenomen? Kan er vanuit gegaan worden dat dit daarvoor ook geldt?
De eis dat de inzet van testbewijzen noodzakelijk en evenredig moet zijn, geldt vanzelfsprekend niet alleen voor onderwijs, maar ook voor de niet-essentiële sectoren. Dit is vastgelegd in artikel 58b, tweede lid, Wgp. Wel is het zo dat deze eisen voor onderwijs nog zwaarder wegen omdat onderwijs een essentiële sector is.
De leden van de GroenLinks-fractie vinden het een wijs besluit dat de Minister van VVW aan de Gezondheidsraad om advies heeft gevraagd over de voorwaarden waaronder een testbewijs ethisch en juridisch verantwoord kan worden ingezet. Genoemde leden delen de zienswijze van de Gezondheidsraad in het desbetreffende advies. De leden van de GroenLinks-fractie zijn het echter niet met de stelling van de regering eens dat «het advies van de Gezondheidsraad is overgenomen» in het onderhavige wetsvoorstel. De Gezondheidsraad stelt nadrukkelijk, net als deze leden, 7dat «iedereen gelijke (financiële) toegang moet hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen». In de memorie van toelichting van het onderhavige wetsvoorstel stelt de regering dat burgers een eigen bijdrage van € 7,50 per testbewijs moeten betalen. Dit staat wat deze leden betreft haaks op het uitgangspunt van de Gezondheidsraad en het principe van gelijke toegang. De leden van de GroenLinks-fractie vrezen dat met dit wetsvoorstel de ongelijkheid tussen burgers wordt vergroot. Genoemde leden merken op dat de Raad van State ook inconsequenties ziet in de redenering van de regering op dit punt. Tevens merken deze leden op dat uit de internetconsultatie blijkt dat MKB Nederland, NOC-NSF, VNO-NCW, KNVB, KHN, Keuken Kampioen Divisie en Eredivisie CV, zich ook ernstig zorgen maken over de financiële consequenties voor burgers als gevolg van dit wetsvoorstel.De leden van de GroenLinks-fractie zien testen als een publieke dienst en een taak van de overheid. Het verleggen van de collectieve rekening naar individuele burgers staat hier haaks op. Miljoenen mensen moeten iedere maand de eindjes aan elkaar vastknopen. Genoemde leden vrezen dat voor hen een eigen bijdrage van € 7,50 per persoon per testbewijs een enorme drempel opwerpt.
51.
Ziet de regering dat dit ook tot tweedeling in de samenleving leidt op basis van het inkomen van mensen? Heeft de regering hier onderzoek naar verricht? Wat is de onderbouwing om een eigen bijdrage te vragen van specifiek € 7,50 per testbewijs per persoon? Hoe wordt de eigen bijdrage in dit wetsvoorstel juridisch (technisch) vormgegeven? Wordt dit per ministeriële regeling later nog toegevoegd? Hoe groot zijn de kosten om de eigen bijdrage te doen laten vervallen en deze rekening te dekken uit de algemene publieke middelen?
De eigen bijdrage wordt door de testaanbieders onder Stichting Open Nederland (SON) direct bij de burger in rekening gebracht vanaf 1 juli. Hierover maakt het Ministerie van VWS afspraken met SON bij de opdrachtverstrekking voor de fase vanaf 1 juli. Het kabinet bepaalt daarmee de hoogte van het bedrag, testaanbieders mogen niet meer in rekening brengen. Voor het antwoord op de overige vragen verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 8.
52.
Hoe kijkt de regering naar perverse prikkels die door deze eigen bijdrage in de hand kan worden gewerkt doordat het bijvoorbeeld mensen stimuleert om een kosteloos testbewijs te verkrijgen binnen «spoor 1» bij de GGD’en?
Het kabinet vindt het van belang dat de bijdrage, ook al is deze bescheiden van omvang, er niet toe leidt dat de testcapaciteit van de GGD'en wordt belast met testen ten behoeve van testbewijzen. De testcapaciteit van de GGD'en is immers bestemd voor mensen met klachten en andere groepen met een hoog risico op infectie en dient om de verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Bij de voorbereidingen van de invoering van het profijtbeginsel zal er besloten worden over het al dan niet kunnen gebruiken van testuitslagen van GGD'en voor het verkrijgen van testbewijzen.
53.
Kan de regering uitgebreid reflecteren op de stelling dat zij van mening is dat dit wetsvoorstel «iedereen gelijke (financiële) toegang» biedt? Kan de regering bovenstaande vragen per vraag beantwoorden in plaats van de beantwoording te clusteren?
Voor het verkrijgen van toegang tot activiteiten of voorzieningen waarvoor een testbewijs is voorgeschreven, moet men zich kunnen laten testen. Daarom wordt een omvangrijke testcapaciteit gerealiseerd. De testfaciliteiten worden zodanig verspreid over het land dat ze goed bereikbaar zijn en iedereen zich kan laten testen om een testbewijs te verkrijgen. Wat de financiële toegang betreft, worden de kosten tot en met juni 2021 door het Rijk gedragen. Daarna zal een beperkte bijdrage gevraagd worden van € 7,50 per test. Dit bedrag is relatief laag in vergelijking met de doorgaans gebruikelijke toegangsprijzen voor de evenementen waar het testbewijs naar verwachting met name een rol zal spelen. Studenten zullen geen bijdrage hoeven te leveren voor een testbewijs, indien dit ingezet zal gaan worden in het onderwijs.
54.
De leden van de GroenLinks-fractie achten een tweede component aan onderhavig wetsvoorstel problematisch. Dit raakt eveneens het mensbeeld van waaruit het wetsvoorstel is geschreven: het vooralsnog uitzonderen van snelle zelftesten om een testbewijs te vergaren. Genoemde leden hebben serieuze vraagtekens over de houdbaarheid van dit regeringsstandpunt en vragen de regering of dit, gezien de meest recente ontwikkelingen in binnen- en vooral ook buitenland, een in beton gegoten zienswijze en toepassing betreft.
De regering vindt het op dit moment niet opportuun om een toegangsbewijs af te geven op basis van een zelftest. Bij een zelftest kan niet gecontroleerd worden of iemand de test zelf heeft uitgevoerd en of dit op een correcte wijze gebeurd is. Daarnaast is een zelftest minder gevoelig dan een test die door een professional is afgenomen. Het gaat weliswaar in beginsel om dezelfde test, maar een professional kan de handelingen beter uitvoeren en maakt gebruik van een invasievere afnamemethode, waarbij meer viraal materiaal geïsoleerd kan worden.
55.
Van wat voor mensbeeld gaat de regering uit dat zij zich genoodzaakt ziet om een complex en kostbaar systeem met teststraten op te tuigen en bijbehorende controlemechanismen, terwijl mensen zelf ook in staat zijn om een corona sneltest bij zichzelf af te nemen? Zijn er ook pilots uitgevoerd op basis van niet-begeleide zelftesten en wat zijn de conclusies van de onderzoekers uit deze pilots? Zijn er in de voorbereiding van dit wetsvoorstel deskundigen geweest die wél hebben bepleit om zelftesten mogelijk te maken om een testbewijs af te geven? In het kader van de transparantie zou het goed zijn om een overzicht te ontvangen van alle deskundigen en lobbyclubs met wie het ministerie heeft gesproken over het wetsvoorstel. Waarom vertrouwt de regering er niet op dat verreweg de meeste burgers verstandig en verantwoord zullen omspringen met een zelftest? Is de regering ervan op de hoogte dat landen als het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Oostenrijk snelle zelftesten gratis beschikbaar stellen voor burgers? Is de regering het met de leden van de GroenLinks-fractie eens dat het afgeven van een testbewijs op basis van een zelftest laagdrempeliger is? Wat zou dit doen met de geraamde participatiebereidheid? Hoeveel zelftesten hebben ontheffing gekregen om op de markt te verschijnen? Is het kabinet bereid om een testbewijs op basis van een zelftest toe te voegen in het onderhavige wetsvoorstel en daarmee de wens van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en deze leden tegemoet te komen? Wat was het afwegingskader om dit nu niet in het voorstel op te nemen? Ook hier vragen deze leden van de regering een uitgebreide reactie op de gestelde vragen.
Op dit moment hebben zes leveranciers van antigeentesten een ontheffing verkregen waarmee ze als zelftest op de Nederlandse markt gebracht kunnen worden en door burger gekocht worden. Daarnaast stelt het kabinet ze beschikbaar in het onderwijs aan leraren, leerlingen en studenten. De regering is niet voornemens om zelftesten voor een toegangsbewijs te gebruiken. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord vraag 55.
56.
Vervolgens stellen de leden van de GroenLinks-fractie vraagtekens bij de kosten van 1,1 miljard euro die zijn begroot tot en met eind augustus 2021 voor het toegangstesten. Waar bestaan deze kosten uit? Kan de regering dit specificeren voor alle bedragen boven 1 miljoen euro? Wat is de inkoopprijs van een antigeensneltest met testeigenschappen van tenminste 80% sensitiviteit en tenminste 95% specificiteit? Wat is de inkoopprijs van een antigeen zelftest met testeigenschappen van tenminste 80% sensitiviteit en tenminste 95% specificiteit? Hoeveel testen moeten worden afgenomen om een testbewijs te vergaren? Wat zouden de geraamde kosten zijn als de regering niet koos voor het optuigen van een complex controlesysteem met teststraten, maar een testbewijs kan worden verkregen op basis van snelle zelftesten?
Het kabinet heeft in totaal 1,1 miljard euro geraamd voor het toegangstesten tot en met eind augustus 2021. Hiervan zal totaal ca. 900 miljoen via de Stichting Open Nederland lopen voor realisatie en exploitatie van toegangstesten. Het resterende bedrag is bestemd voor de kosten van antigeentesten en de opbouw van XL-straten voor de ademtesten en LAMP. In deze kostenraming is meegenomen: exploitatie en bouwen teststraten, personeelskosten, ICT-infrastructuur, opleidingen en trainingen, een callcenter en geld voor onderzoek en begeleiding in de test fase. De opdracht aan de Stichting is in fasen opgedeeld. Het kabinet besluit per fase of gestart wordt met een volgende fase; inclusief de financiering van een volgende fase. Deze besluitvorming en of de geraamde bedragen nodig zullen zijn, hangt af van de periode waarin toegangstesten nodig zullen blijken te zijn, in relatie tot het epidemiologisch beeld, de hoeveelheid benodigde testen en de prijsstelling. Door dit totale bedrag te reserveren is het kabinet voorbereid op een ruime hoeveelheid toegangstesten, waarbij het de inzet is om de kosten zo laag mogelijk te houden, maar wel met een goede prijs/kwaliteitverhouding. In onderstaande tabel staan de bedragen die per fase zijn begroot voor de realisatie van de totale testcapaciteit voor toegangstesten totaal. Het streefdoel is om van 25.000 testen per dag naar 400.000 testen per dag op te bouwen. Fase 3 is in de tabel verreweg het grootste bedrag, maar betreft feitelijk meerdere sub-fasen. Nogmaals, per (sub)fase wordt een specifieke begroting opgesteld en vindt aparte besluitvorming plaats door het kabinet.
Begroting (euro) |
|
---|---|
Fase 0 maart |
5,1 mln |
Fase 1 april |
83 mln |
Fase 2 mei |
177 mln |
Fase 3 juni t/m eind augustus (fase 3 a, b, c, d) |
865 mln |
Totaal |
1,1 mld |
De prijzen van de antigeentesten die Dienst Testen heeft ingekocht voor professionele afname, met een sensitiviteit tussen 80% en 95% specificiteit verschillen per prijs. De gemiddelde prijs van een antigeentest is circa € 5,– exclusief BTW. De betrouwbaarheid van sneltesten wordt in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van de afname. Bij zelftesten is het niet mogelijk om te controleren of de afname door de betreffende persoon is uitgevoerd en of de afname correct is uitgevoerd. De sensitiviteit van een antigeentest met professionele afname is daarom hoger dan de antigeentest met zelfafname. Daarom kunnen zelftesten, zonder de inzet van een controlesysteem, niet worden ingezet voor toegangstesten.
57.
Hoeveel antigeensneltesten zijn reeds ontheven om als zelftest te kunnen gebruiken?
Op dit moment hebben zes leveranciers een ontheffing gekregen om een antigeen-sneltest als zelftest op de Nederlandse markt te mogen brengen.
58.
Zijn externe adviseurs betrokken geweest bij de inrichting van het systeem van testbewijzen en de totstandkoming van dit wetsvoorstel? Zo ja, welke organisaties en bedrijven hebben meegedacht aan het wetsontwerp?
De regering wordt continu geadviseerd door het RIVM en het OMT over de relevante wetenschappelijke ontwikkelingen. Dit testbewijs is niet gebaseerd op een enkele publicatie, maar gebaseerd op het algehele beeld van het virusverloop en de gevoeligheid van verschillende typen testen in gedurende het virusverloop.
59.
Heeft de regering consultatie en/of inspiratie opgedaan uit de (internationale) wetenschappelijke literatuur en zo ja, welke wetenschappelijke publicaties waren leidend bij de voorbereiding van dit wetsvoorstel?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar vraag 58.
60.
Kan de regering op hoofdlijnen een inschatting maken wat de kosten zijn van onderhavig wetsvoorstel afgezet tegen de baten? Ook hier vragen genoemde leden of de beantwoording per vraag kan plaatsvinden in plaats van de beantwoording te clusteren.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vragen 56 en 227.
61.
De leden van de GroenLinks-fractie merken vervolgens op dat het coronavirus grillig van aard is. Continu muteert het virus tot nieuwe varianten, hetgeen een potentieel risico kan vormen in de toekomstige virusbestrijding. Hoe schat de regering momenteel het verloop van het virus in de komende 12 maanden in? In het onlangs gepubliceerde openingsplan bleef een aantal basismaatregelen ook in de laatste fase van het openingsplan nog in stand. Verwacht de regering dat alle coronamaatregelen tegen het najaar van 2021 zijn afgeschaft? Waar wordt deze verwachting precies op gebaseerd? Anticipeert de regering op mogelijke ontwikkelingen rondom het coronavirus, waardoor de huidige vaccins onvoldoende bescherming bieden tegen nieuwe varianten? In hoeverre ziet de regering in dat hypothetische geval mogelijkheden om te werken met testbewijzen afgezet tegen het invoeren van vergaande lockdown-maatregelen?
In het openingsplan schetst de regering een stapsgewijze verlichting van de maatregelen. Op enig moment in de loop van de zomer zal besloten worden over het moment waarop de basismaatregelen al dan niet losgelaten kunnen worden. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Dat laatste geval is alleen van toepassing als de 1,5 meter maatregel nog van kracht is. Het openingsplan is gebaseerd op de voortgang van de vaccinaties, opgebouwde groepsimmuniteit, na het doormaken van een besmetting en het seizoenseffect die zijn verwerkt in de huidige prognoses van het RIVM. De RIVM-prognoses helpen om het toekomstige verloop van de epidemie in te schatten, maar uiteindelijk kunnen tal van factoren de realisatie beïnvloeden, zoals de snelheid van het vaccinatieprogramma; de bescherming van het vaccin tegen eventuele mutaties; de invloed van het vaccin op de transmissie van het virus en de mate van herinfectie ondanks vaccinatie. Het toegangstesten kan dan weer van waarde zijn om sectoren open te houden of minder beperkende maatregelen op te leggen.
62.
De leden van de GroenLinks-fractie achten deze vragen van relevantie bij de behandeling van onderhavig wetsvoorstel omdat het voorstel onderdeel uitmaakt van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19. Deze wet loopt in principe af op 1 juni 2021. Mocht de regering, gelet op de epidemiologische situatie, ook na 1 juni nog noodmaatregelen nodig achten, dan moet de wet verlengd worden, dient er een nieuw advies van de Raad van State te worden gevraagd en moeten beide Kamers akkoord gaan met verlenging. Bij het vervallen van Wet tijdelijke maatregelen covid-19 lijkt ook de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 te vervallen. Klopt deze lezing? Zo nee, hoe zit het volgens de regering dan wel? Zo ja, waarom is gekozen voor deze constructie? Zou het immers niet tot de mogelijkheden kunnen behoren dat in een toekomstige situatie het preventief kunnen gebruiken van deze wet wenselijk zou kunnen zijn, zonder daarbij alle bevoegdheden en maatregelen van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 in werking te laten treden. Deze leden ontvangen daarom graag een uitgebreide reactie op de vraag waarom ervoor gekozen is dit wetsvoorstel onder te brengen bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Kan de regering tot slot op dit punt aangeven wanneer zij de Kamer informeert over het al dan niet doen van een voorstel tot verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 na 1 juni 2021? Klopt deze lezing? Zo nee, hoe zit het volgens de regering dan wel? En zo ja, waarom is gekozen voor deze constructie? Zou het immers niet tot de mogelijkheden kunnen behoren, zo vragen de leden van de fractie van GroenLinks, dat terwijl het in een toekomstige situatie wenselijk is om het preventief kunnen toepassen van onderhavig wetsvoorstel zonder daarbij alle bevoegdheden en maatregelen van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 in werking te doen laten treden. Graag daarom een uitgebreide reactie op de vraag waarom ervoor gekozen is deze wet onder te brengen bij de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Kan de regering tot slot op dit punt aangeven wanneer zij de Kamer zal informeren over het al dan niet doen van een voorstel tot verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 na 1 juni 2021?
Ja, deze lezing is correct. De regels over de inzet van testbewijzen zijn inderdaad ondergebracht in het tijdelijke hoofdstuk Va Wpg en lopen op deze manier mee in de 3-maandelijkse verlengingscyclus van de Wet tijdelijke maatregelen covid-19. Daarvoor is gekozen omdat de inzet van testbewijzen deel uitmaakt van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Testbewijzen worden immers ingezet om bij het tegengaan van de verspreiding van het coronavirus onderdelen van de samenleving te heropenen of geopend te houden. Daarmee is ook het antwoord gegeven op de volgende vraag van de leden van de GL-fractie of het niet wenselijk zou kunnen zijn dat testbewijzen ingezet kunnen worden zonder dat er andere covidmaatregelen gelden (en daarmee achterliggend de vraag of het wetsvoorstel testbewijzen wel gekoppeld moet worden aan hoofdstuk Va Wpg). De regering acht dat niet goed voorstelbaar. Als de epidemiologische situatie zodanig is dat de overige maatregelen losgelaten kunnen worden, dan zal er vanuit juridisch oogpunt, namelijk de rechtvaardiging van grondrechtenbeperking, geen ruimte zijn om nog wel testbewijzen te verlangen. De regering verwijst hierbij ook naar het beoordelingskader van de Gezondheidsraad. Dus dit betekent dat de regering meent dat het onderdeel testbewijzen in hoofdstuk Va Wpg moet worden ondergebracht. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 247. Met toegangstesten wordt activiteiten eerder en met meer mensen mogelijk. Toegangstesten worden niet langer dan nodig toegepast.
63.
De leden van de D66-fractie hebben enkele vragen over de inkleuring en weging door de regering van het afwegings- en toetsingskader van de Gezondheidsraad, getiteld «Testbewijzen voor SARS-CoV-2: ethische en juridische voorwaarden». Zo begrijpen de leden van de D66-fractie dat een van de voorwaarden volgens de Gezondheidsraad is dat testbewijzen noodzakelijk en effectief moeten zijn om de samenleving te heropenen en tegelijkertijd virusverspreiding terug te dringen. Hoe weegt de regering dit noodzakelijkheidscriterium?
De regering weegt dit criterium op dezelfde wijze als de Gezondheidsraad. Testbewijzen moeten noodzakelijk zijn om het doel dat ermee beoogd wordt te bereiken. Het doel van de inzet van testbewijzen is (eerder) de toegang tot activiteiten en voorzieningen te bieden onder gelijktijdige bestrijding van de verspreiding van het coronavirus. In een setting waarin het risico op verspreiding nagenoeg nihil is, bijvoorbeeld als iedereen gevaccineerd is of er geen viruscirculatie meer is, zal de noodzaak van een testbewijs vervallen. Dit kan vanzelfsprekend anders zijn als er weer nieuwe varianten van het virus opduiken waartegen de huidige vaccinatie onvoldoende bescherming tegen virusoverdracht biedt.
64.
Kan de regering – mede op basis van ervaringen uit het buitenland – een indicatie geven hoe lang testbewijzen noodzakelijk zijn als het thans geldende vaccinatieschema verwezenlijkt wordt? Bij welke signaalwaarden geldt deze noodzakelijkheid niet langer, en wanneer worden deze waarden in de prognoses van het RIVM bereikt?
Er zijn geen specifieke signaalwaarden, maar inzet zal niet meer noodzakelijk zijn als testbewijzen geen toegevoegde waarde meer hebben. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7.
65.
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering het advies van de Gezondheidsraad heeft overgenomen. Zij constateren echter ook dat twee van de voorwaarden van de Gezondheidsraad voor de inzet van testbewijzen luiden: «iedereen moet gelijke (financiële) toegang hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen» en «het beleid mag niet tot discriminatie leiden». Hoe valt dit volgens de regering te rijmen met het voornemen vanaf juli 2021 voor een testbewijs maximaal 7,50 euro per keer aan mensen te vragen? Deelt de regering met deze leden de opvatting dat daarmee toch juist een onderscheid wordt gecreëerd in financiële toegang tussen mensen voor wie dat extra bedrag geen probleem is en mensen voor wie dat bedrag wel een barrière vormt? Deze leden vragen tevens wat de term «maximaal» inhoudt volgens deze regering. Weegt het zogenaamde profijtbeginsel voor deze regering zwaarder dan gelijke toegang, ongeacht de inhoud van je portemonnee?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
66.
De leden van de D66-fractie zien naast een ongewenste tweedeling tussen mensen met meer en minder geld te besteden, ook problemen ontstaan voor ondernemers en culturele instellingen in geval de eigen bijdrage wordt ingevoerd. Velen staat het water tot aan de lippen. Van musea tot bioscopen, cafés en restaurants. De culturele sector en evenementensector lijden zwaar onder de gevolgen van covid-19, en bevinden zich in een financieel wankele positie. Deze leden vinden dat we ervoor al deze ondernemers en instellingen moeten zijn, en ze zeker niet verder in de knel moeten brengen door drempels op te werpen. Genoemde leden vragen de regering in dit licht of zij kan onderbouwen dan wel schatten wat de eigen bijdrage financieel zou moeten opleveren, ook gelet op de looptijd? Daarbij zien de leden van de D66-fractie graag dat de vraag wordt meegenomen in hoeverre deze drempel ten koste kan gaan van het aantal bezoekers en daarmee de omzet van ondernemers en instellingen. Mede gelet op de omzet die zij mogelijk mislopen, is al helemaal de vraag wat de eigen bijdrage nou onderaan de streep zou opleveren, ook gelet op de steunpakketten van de overheid aan diezelfde instellingen en ondernemers. Deze leden ontvangen graag een reflectie hierop.
Vanaf 1 juli zal naar verwachting een groot deel van de samenleving weer zijn heropend. Het testbewijs zal dan vermoedelijk worden ingezet om activiteiten waarbij de 1,5 meter maatregel geheel of gedeeltelijk losgelaten kan worden mogelijk te maken. Denk daarbij bijvoorbeeld aan een festival. De regering vindt in een dergelijk geval dat het profijt weldegelijk voor een deel bij de burger ligt. Er zijn immers ook andere activiteiten waar een burger aan kan deelnemen waar geen testbewijs voor nodig is. Het vragen van een financiële bijdrage van burgers is geen doel op zich. Een (beperkte) eigen bijdrage draagt ook bij aan doelmatige inzet van testcapaciteit. De eigen bijdrage vormt een additionele prikkel om de gegunde 40 uur goed te benutten. Dit verhoogt de maatschappelijke en economische waarde van de inzet van een testbewijs, doordat een burger zal overwegen meerdere activiteiten te bezoeken. Daarmee is niet alleen de burger gediend. De afname van sectoren zal door deze doelmatigere inzet van een testbewijs namelijk toenemen en daarmee ook (indirect) de aanspraak op de bestaande steunpakketten. Het vragen van een bijdrage van 7,50 euro voor 2 maanden uitgaande van 400.000 testen per dag bespaart 180 miljoen euro aan directe kosten, maar zoals hiervoor geschetst is dat niet het volledige beeld. Het kabinet gaat er dus niet vanuit dat het vragen van een bijdrage omzet doet mislopen, omdat de hoeveelheid bezoekers met toegangstesten ook een beperking kent door beschikbare testcapaciteit van 400.000 testen per dag op de totale bevolking.
67.
De leden van de CDA-fractie lezen dat in dit wetsvoorstel rekening is gehouden met de voorwaarden die de Gezondheidsraad heeft gesteld aan het gebruik van verplichte testbewijzen. Genoemde leden vragen of het wetsvoorstel ook aan de leden van de Gezondheidsraad is voorgelegd met de vraag of die ook van mening zijn dat met dit wetsvoorstel aan deze voorwaarden is voldaan.
Het wetsvoorstel is niet aan de leden van de Gezondheidsraad voorgelegd. Het advies van de Gezondheidsraad is immers overgenomen. Het door de Gezondheidsraad voorgestelde afwegingskader is toegepast bij de selectie van sectoren die in het wetsvoorstel zijn opgenomen als sectoren waar testbewijzen kunnen worden ingezet. Dit zijn alleen niet-essentiële sectoren, eventueel met uitzondering van (delen van) het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. Bovendien zijn de voorwaarden die de Gezondheidsraad in het voorgestelde afwegingskader noemt, waar nodig verankerd in het wetsvoorstel door middel van geclausuleerde delegatiegrondslagen. Het zijn daarmee eisen waaraan voldaan moet worden om binnen de aangewezen sectoren daadwerkelijk testbewijzen voor te schrijven. Overigens is het ook staand gebruik om in een memorie van toelichting op een wetsvoorstel verantwoording af te leggen over wat er met een advies – in dit geval het advies van de Gezondheidsraad – is gedaan, en niet ook nog het wetsvoorstel weer voor te leggen aan het adviesorgaan.
68.
De leden van de SP-fractie stellen vast dat het College voor de Rechten van de Mens erop wijst dat wanneer een testbewijs door de overheid als (absolute) voorwaarde wordt gesteld voor de toegang tot voorzieningen, dit feitelijk leidt tot een (indirecte) plicht tot testen voor mensen die deze sociale gelegenheden willen bezoeken. Is de regering het eens met deze vaststelling? Welke alternatieven heeft de regering overwogen om een plicht tot commercieel testen te kunnen voorkomen? Zijn er minder verstrekkende alternatieven denkbaar?
De inzet van testbewijzen impliceert een indirecte testplicht voor diegenen die wensen deel te nemen aan activiteiten of gebruik te maken van voorzieningen waar een testbewijs is voorgeschreven. Het verplichten van een testbewijs raakt daarmee aan grondrechten, waaronder het recht op lichamelijke integriteit en het recht op privacy. Voor een beperking van deze rechten is een wettelijke basis vereist, waar dit wetsvoorstel in voorziet. Het alternatief is dat een onderneming of instelling geen gebruik maakt van toegangstesten en de stappen voor heropening volgt zoals die staan beschreven op de routekaart of openingsplan. De inzet van toegangstesten is hierop een aanvulling, maar verplicht een onderneming of instelling of bezoekers niet om deel te nemen. Op termijn is ook het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een doorgemaakte infectie. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten.
69.
De Gezondheidsraad heeft in haar advies benadrukt dat de context dynamisch is. Dat betekent dat testbewijzen op het ene moment wel en later niet meer goed verdedigbaar kunnen zijn. De leden van de SP-fractie vragen de regering om een reflectie hierop.
De regering wil het testbewijs alleen inzetten in die situaties, waar sectoren kunnen worden heropend en maatregelen kunnen worden versoepeld. Met het testbewijs kunnen sectoren, sneller dan voorzien in de routekaart, hun deuren openen. Ook kunnen meer mensen activiteiten bezoeken omdat de voorwaarden aan bijvoorbeeld het maximum aantal bezoekers kan worden verruimd. De inzet van het testbewijs voor dit doel, het sneller en meer openen van sectoren, is dan goed verdedigbaar. Als een activiteit verantwoord open kan zonder toegangstesten zoals te zien is in de stappen van het openingsplan, is in die sector toegangstesten om die reden niet langer nodig. Mogelijk kan dan met toegangstesten mogelijk worden gemaakt dat meer mensen de activiteit bezoeken. Vanaf juli zullen door de hogere vaccinatiegraad en het beschermd hebben van de meest kwetsbaren zeer waarschijnlijk al veel meer activiteiten mogelijk zijn, ook zonder de inzet van het testbewijs. Het is de verwachting van dit kabinet dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open zal zijn. Testbewijzen zullen dan mogelijk alleen nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel.
70.
De Gezondheidsraad wees eerder ook al op gelijke toegang en non-discriminatie, wat gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Deze leden vragen hoe de regering omgaat met het verschil tussen mensen die wel de mogelijkheid hebben om een toegangstest te betalen en degenen die die mogelijkheid niet hebben.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
71.
De leden van de SP-fractie missen in het voorliggende wetsvoorstel een duidelijke afbakening van situaties en momenten waarin testbewijzen verplicht worden gesteld. Wanneer worden regelingen voor het gebruik van testbewijzen ingevoerd en onder welke voorwaarden, op welk moment en in welke situaties trekt de regering deze regelingen weer in? Volgens de leden van de SP-fractie geeft de reeds velen malen aangepaste en zelden concreet toegepaste routekaart hierin niet meer duidelijkheid. Het is deze leden onduidelijk in welke (epidemiologische) situatie wel of niet testbewijzen worden ingevoerd. De regering stelt ook voorwaarden aan de testcapaciteit, aan de kosten, en aan de vraag of een sector het praktisch geregeld krijgt. Kan de regering hier meer duidelijkheid in scheppen?
De regering is voornemens om vanaf stap 2 in het openingsplan toegangstesten in te zetten. Bij stap 2 kunnen doorstroomlocaties binnen, indien zij vallen onder de wet, culturele instellingen en publiek bij professionele sportwedstrijden onder voorwaarden open met de inzet van toegangstesten. Bij stap 3 kunnen testbewijzen worden ingezet om geplaceerde evenementen onder voorwaarden eerder toe te staan. Voor culturele instellingen, horeca voor uiteten en publiek bij professionele sportwedstrijden geldt dat zij bij stap 3 open kunnen gaan en ervoor kunnen kiezen aanvullend toegangstesten in te zetten, waarbij ze dan onder ruimere voorwaarden open kunnen gaan dan zonder testbewijs. Over de voorwaarden waaronder de genoemde voorzieningen bij stap 2 en stap 3 eerder of ruimer open kunnen wordt op 3 mei a.s. door het kabinet besloten. Dit zal vervolgens in een regeling worden opgenomen. Over de vervolgstappen 4 en 5 van het openingsplan dient nadere besluitvorming plaats te vinden. Bij het bepalen van de volgordelijkheid hierbij spelen een rol de aansluiting bij de stappen van de routekaart, de epidemiologische gevolgen en het maatschappelijk belang, waaronder begrepen de economische impact. Bij het bepalen van de uiteindelijke inzet van testbewijzen in een bepaalde (deel)sector zijn daarnaast relevant de praktische uitvoerbaarheid, met name wat betreft de mogelijkheden voor een effectieve controle op geldige testbewijzen, en in verband daarmee een analyse van de kosten en baten voor de samenleving als geheel en de betrokken organisaties in het bijzonder.
72.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn er verheugd over dat de regering in het wetsvoorstel het afwegingskader van de Gezondheidsraad toepast. Dit betekent dat het gebruik van testbewijzen alleen voor niet-essentiële sectoren wettelijk wordt vastgelegd. Genoemde leden vragen hoe de regering de mogelijke indirecte en onbedoelde gevolgen ervan beoordeelt, dus de mogelijkheid dat hierdoor meer mogelijk wordt in niet-essentiële sectoren dan dat er mogelijk wordt in essentiële sectoren en/of activiteiten.
Bij het treffen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 worden essentiële activiteiten en voorzieningen al zoveel mogelijk toegankelijk gehouden. Hiervoor kunnen de basismaatregelen en andere maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 vaak al effectief worden aangewend. Desalniettemin kan het effect optreden dat in niet-essentiële voorzieningen door de inzet van testbewijzen meer mogelijk is. Hier heeft de regering de afweging gemaakt dat de inbreuk op de mensenrechten bij de inzet van testbewijzen in essentiële sectoren zwaarder weegt en brede toegankelijkheid in deze sectoren voorop staat. Slechts voor het onderwijs wordt een uitzondering gemaakt en daarbij gelden extra waarborgen om de toegang tot het onderwijs te garanderen. Onderwijsinstellingen zullen maatregelen moeten hebben getroffen waarmee zij de toegankelijkheid van het onderwijs zoveel mogelijk waarborgen voor studenten die geen testbewijs kunnen tonen. Daarnaast dienen onderwijsinstellingen zorg te dragen voor een toegankelijke testvoorziening waar studenten zich kunnen laten testen op infectie met het coronavirus.
73.
Genoemde leden vragen de regering wat haar inschatting is van de concrete uitwerking van het afwegingskader. Is de regering het met deze leden eens dat er nog weinig situaties denkbaar zijn waarin testbewijzen gerechtvaardigd zijn als een groot deel van de bevolking al is ingeënt en de druk op de zorg is afgenomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 7.
74.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de overheid het afgelopen jaar vergaand heeft ingegrepen in het maatschappelijke leven in het belang van de volksgezondheid. Deelt de regering de mening dat het bij de huidige fase van de crisis eerder gepast zou zijn dat de overheid zich terugtrekt, méér gebruikt maakt van dringende adviezen en een beroep doet op eenieders gezonde verstand aan maatschappelijke verantwoordelijkheid, in plaats van dat zij met dit voorstel opnieuw vergaand intervenieert in privaatrechtelijke verhoudingen?
De regering kiest bij de huidige fase van de crisis voor een combinatie van de oplopende vaccinatiegraad, de inzet van testbewijzen en maatregelen, waaronder de basismaatregelen. Deze instrumenten gezamenlijk zorgen ervoor dat we de samenleving stap voor stap op verantwoorde wijze kunnen heropenen.
75.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering kan waarborgen dat de punten e en f gegarandeerd zijn. Hoe verhouden deze voorwaarden zich tot het feit dat iemand 7,50 euro moet betalen om aan een activiteit deel te kunnen nemen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
76.
Hoe wordt aangetoond dat een testbewijs de minst ingrijpende maatregel is? Hoe is dat vastgesteld? Dit lid vraagt tevens welke alternatieven onderzocht zijn. Wat was de uitkomst daarvan?
Testbewijzen zullen worden ingezet om sectoren sneller te openen of maatregelen te versoepelen. De mogelijkheid van de inzet van testbewijzen draagt op die manier bij aan de proportionaliteit van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Er wordt bij de daadwerkelijke inzet van testbewijs via aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen telkens gezocht naar een optimale balans tussen de bescherming van belangen zoals bescherming van de volksgezondheid en persoonlijke belangen, en waar deze balans niet te bereiken is met andere maatregelen. Het alternatief is dat een onderneming of instelling geen gebruik maken van toegangstesten en de stappen voor heropening volgen zoals die staan beschreven op de routekaart of openingsplan. De inzet van toegangstesten is hier op een aanvulling, maar verplicht een onderneming of instelling niet om deel te nemen. Op termijn is ook naar verwachting het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een doorgemaakte infectie. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten. Voor het werken met testbewijzen wordt alleen gekozen als er geen andere manier is om een tekort aan fysiek onderwijs weg te nemen. De voornaamste belemmering voor onderwijsinstellingen om fysiek onderwijs op grotere schaal te organiseren is de anderhalvemetermaatregel. Op het moment dat die maatregel in het onderwijs zou kunnen worden losgelaten, zou dit voor aanzienlijk meer fysiek onderwijs kunnen zorgen. Dit moet echter op een verantwoorde manier gebeuren. Een manier om de anderhalve meter te kunnen loslaten is door het creëren van een veilige omgeving door middels verplichte testbewijzen vast te stellen dat alle aanwezige studenten niet besmet zijn met het coronavirus althans dat het risico daarop zeer laag is. De inzet van verplichte testbewijzen is echter niet nodig op het moment dat de epidemiologische situatie het zou toestaan de anderhalve maatregel los te laten zonder met testbewijzen te werken. Dit kan het geval zijn op het moment dat voldoende studenten in het mbo en ho zijn gevaccineerd. Momenteel wordt ook door instellingen in mbo en ho geëxperimenteerd, onder meer in pilots waarin sneltesten worden aangeboden aan studenten, teneinde alternatieven te vinden voor meer fysiek onderwijs zonder dat met testbewijzen wordt gewerkt. Gekeken wordt of via technologie, de inzet van crowd control, en het creëren van zogenaamde «bubbels», meer capaciteit kan worden gegenereerd. De resultaten van de pilots zijn uiterlijk in mei 2021 beschikbaar.
77.
Wat de plannen zijn van de regering om het hele plan met betrekking tot de testbewijzen helder en begrijpelijk uit te leggen aan burgers?
Zoals gebruikelijk bij alle maatregelen die de regering treft in het bestrijden van het virus, is ook bij de inzet van het testbewijs de communicatie hierover van groot belang. Het publiek wordt daarbij uitgebreid en volledig geïnformeerd. Zodat zij weten wat dit voor hen precies betekent. Hiertoe wordt aparte informatie ontsloten via rijksoverheid.nl. Voorts wordt in de communicatie met het publiek intensief samengewerkt met de partners in de keten, waaronder de brancheorganisaties, de organisatoren die een testbewijs controleren en de testlocaties zodat dit maximaal in lijn is met de overheidscommunicatie. In alle communicatie wordt rekening gehouden met het op een ieder toegankelijke wijze uitleggen van de boodschap, zodat het voor iedereen goed te begrijpen is. Daarnaast houdt rijksoverheid zich aan de webrichtlijnen zodat de informatie ook toegankelijk is voor mensen met een auditieve of visuele stoornis.
78.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de regering een opsomming geeft van onderwerpen waar een testbewijs ingezet kan worden, zoals bijvoorbeeld bij sport- en jeugdactiviteiten en evenementen. Klopt het dat hier ook het bezoeken van voetbalstadions voor wedstrijden in de eredivisies van zowel vrouwen als mannen als ook de eerste divisie en wedstrijden van de vertegenwoordigde elftallen van de KNVB onder vallen? Geldt dit voor elke sportactiviteit en voor elke sportwedstrijd? Tevens zijn er nu reeds sport- en jeugdactiviteiten mogelijk waar geen testbewijs voor nodig is. Kunnen de leden van de VVD-fractie ervan uit gaan dat voor deze testloze activiteiten geen testbewijzen geïntroduceerd worden?
Voor de definities van de sectoren is aangesloten bij de definities van de routekaart. Met het begrip «evenementen» op de routekaart wordt ook gedoeld op wedstrijden in de Eredivisie mannen, Eredivisie vrouwen, Eerste Divisie en topsportcompetities. Het wetsvoorstel expliciteert de grondslag om bij ministeriële regeling testbewijzen te kunnen inzetten voor toegang tot sport- en jeugdactiviteiten. Met het wetsvoorstel zelf wordt het toegangstesten als zodanig dus nog niet mogelijk maakt. De daadwerkelijke inzet van het testbewijs wordt geregeld via een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen (Trm). In die regeling zal telkens worden opgenomen voor welke activiteiten het testbewijs kan worden ingezet en welke aanvullende maatregelen daarbij gelden. Daarbij wil de regering benadrukken dat het testbewijs alleen zal worden ingezet als versoepelende maatregel om meer mogelijk te maken dan zonder de inzet van het testbewijs het geval is.
79.
De leden van de VVD-fractie begrijpen dat werknemers in de betrokken sectoren na een nadrukkelijke afweging niet een verplichting tot een testbewijs krijgen. Het wordt wel dringend geadviseerd zich te laten testen. Hoe kunnen ondernemers met minder ingrijpende maatregelen toch zorgen dat er geen of weinig besmettingsgevaar is voor de bezoekers door werknemers? Wat is er tot nu toe geleerd van de fieldlabs hierover en over het besmettingsgevaar door werknemers? Hoe kan gesproken worden van een zorgplicht van de werkgevers voor de veiligheid van de medewerkers c.q. hoe kunnen zij daaraan invulling geven?
De regering ziet in de Fieldlab-experimenten een hoge testbereidheid onder de werknemers, en gaat er dan ook van uit dat dit na de invoering van het testbewijs niet anders zal zijn. Er is bij de 10 Fieldlab praktijktesten die tot nog toe hebben plaatsgevonden één besmetting bij een medewerker gevonden. Die besmetting had buiten het evenement plaatsgevonden en heeft op het evenement zelf niet tot extra besmettingen geleid. Daarnaast blijft de werkgever ook met testbewijzen verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer. Om veiligheid op de werkvloer in dit geval te borgen kan gedacht worden aan maatregelen als handen wassen, geen handen schudden, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm, het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het beperken van het aantal mensen op de arbeidsplaats, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats, het ontsmetten van gereedschappen, het dragen van gelaatsbescherming of het dragen van mondkapjes. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast. Bovendien kan een werkgever stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Daarbij valt te denken aan het aanbieden van preventieve testen op de werkvloer, zodat de werknemer geen extra reistijd heeft. Deze testen kunnen als een van de maatregelen bijdragen aan de veiligheid op de werkvloer. In de publieksvoorlichting zal aandacht besteed worden aan het bestaan van de verschillende regimes voor deelnemers aan activiteiten of bezoekers van voorzieningen enerzijds en medewerkers anderzijds. Het moet ook voor deelnemers en bezoekers niet alleen duidelijk zijn welke risico's op verspreiding van het coronavirus aan hun deelname of bezoek zijn verbonden. Het is ook van belang dat zij geattendeerd worden op de noodzaak om de maatregelen ter beheersing van die risico's in acht te nemen. Op die manier kan de kans dat medewerkers het virus verspreiden onder deelnemers aan activiteiten of bezoekers van voorzieningen waarvoor een testbewijs verplicht is, op een zo laag mogelijk niveau gehouden worden.
80.
De leden van de VVD-fractie constateren dat er enerzijds een wettelijk regime is voor sectoren die worden aangewezen door middel van dit wetsvoorstel, maar dat er anderzijds niet-essentiële sectoren zijn die erbuiten vallen. Sectoren die erbuiten vallen kunnen zelf ook met testbewijzen gaan werken, omdat daar immers sprake is van een privaatrechtelijke rechtsverhouding. Hoe verhoudt zich dat tot elkaar? Hoe zit dat dan in relatie tot de al dan niet verplichte sluiting? Klopt het dat indien voor die sectoren wordt besloten dat ze dicht zijn, geldt dat er niet vrijwillig met testbewijzen gewerkt kan worden voor openstelling?
Daar waar testbewijzen vrijwillig worden ingezet geldt dat deze activiteiten of voorzieningen hierdoor niet eerder of met minder maatregelen open kunnen. Een verplichte sluiting kan dus niet eerder worden opgeheven door inzet van testbewijzen in niet-essentiële sectoren die niet in dit wetsvoorstel zijn opgenomen. Privaatrechtelijk kan een ondernemer een negatieve testuitslag als voorwaarde voor toegang stellen, maar hiervoor gelden wel wettelijke kaders zoals het recht op gelijke behandeling en de privacywetgeving. Testbewijzen zullen daar waar dat niet verplicht is alleen kunnen worden ingezet om veiligheid te vergroten.
81.
De leden van de VVD-fractie willen verder graag weten hoe de deelsectoren afgebakend gaan worden. Welke selectiecriteria hanteert de regering daarbij?
Voor de afbakening van deelsectoren wordt aangesloten bij de reeds gehanteerde deelsectoren onder de Twm en zoals gehanteerd in de routekaart en het openingsplan.
82.
Ook binnen sectoren zal immers nog een afbakening kunnen plaatsvinden, bijvoorbeeld fastfood, nachtclubs, cafés, restaurants et cetera. De selectiecriteria zijn niet duidelijk omschreven, zeker niet voor de openstelling binnen de genoemde sectoren. Waarom is niet duidelijker omschreven op welke wijze geselecteerd wordt welke deelsectoren open mogen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
83.
De leden van de D66-fractie lezen dat waar de Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie, dat mede gerealiseerd kan worden door goede alternatieven te bieden voor degenen die geen testbewijs kunnen of willen tonen. Welke alternatieven heeft de regering voor ogen? Deelt de regering de opvatting dat in dit spectrum vaccinatiebewijzen en mogelijk ook immuniteitsbewijzen een alternatief kunnen bieden?
Deze alternatieven kunnen bestaan uit fysieke activiteiten of toegang tot voorzieningen met inachtneming van de dan geldende maatregelen om de verspreiding van het covid-virus te beperken of het online bijwonen van deze activiteiten. Dat laatste is voor te stellen bij online registraties van culturele voorstellingen en tentoonstellingen of evenementen. Voor de horeca geldt bijvoorbeeld dat bezorg- en afhaalservices reële alternatieven kunnen zijn. In niet-essentiële sectoren is de beschikbaarheid van deze alternatieven voor testbewijzen voor mensen, die zich niet willen of kunnen laten testen, wenselijk, maar niet vereist. Op termijn is er ook het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een doorgemaakte infectie. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten.
84.
De leden van de D66-fractie verkrijgen graag meer inzicht in de keuze voor de afbakening van sectoren in het wetsvoorstel. Zij begrijpen dat de afbakening van de sectoren waarop dit wetsvoorstel van toepassing is, grotendeels volgt uit het onderscheid tussen sectoren die wel essentieel zijn en sectoren die «naar maatschappelijke opvattingen» voor de deelnemers of gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder toegankelijk behoren te zijn. Het gaat dan om de sectoren cultuur, evenementen, georganiseerde jeugdactiviteiten, horeca en sport. Deze leden ontvangen graag een nadere toelichting over de wijze waarop is vastgesteld dat deze sectoren niet van primair belang zijn, en of met deze harde afbakening ook bepaalde niet-essentiële sectoren ontbreken in het voorstel.
Bij de afbakening van het wetsvoorstel is het advies van de Gezondheidsraad van 14 januari 2021 gevolgd waarin de Gezondheidsraad adviseert een onderscheid te maken tussen essentiële en niet-essentiële voorzieningen, waarbij het bij die laatste met name gaat om sociale voorzieningen. Onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel zijn daarom in de eerste plaats activiteiten en voorzieningen gebracht die geacht worden niet essentieel te zijn voor de deelnemers en bezoekers en die als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 aan strenge beperkingen onderhevig zijn of zelfs gesloten zijn. Het betreft sectoren die van belang zijn vanuit economisch oogpunt en die, hoe langer deze epidemie duurt, bijdragen aan het welzijn en daarmee aan de volksgezondheid. De toegevoegde waarde van het testbewijs is daarmee ook hoog. Daarnaast is ook gekeken naar zaken als laagfrequente passage bij de ingang, reguliere kaartverkoop en afgesloten ruimtes. In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om bij de afbakening van sectoren aan te sluiten bij de terminologie zoals deze in de door het kabinet gepubliceerde routekaart, het openingsplan en de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) zijn gedefinieerd. In de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 (Trm), waarbij de daadwerkelijke inzet van het testbewijs zal worden geregeld, kan nadere specificatie plaatsvinden welke specifieke sectoren onder welke voorwaarden met een testbewijs eerder open kunnen of voorwaarden van de openstelling kunnen verruimen. De regering benadrukt dat sectoren die in het wetsvoorstel als «niet-essentieel» zijn gedefinieerd, wel degelijk van groot maatschappelijk belang zijn. Dat is ook waarom het kabinet deze sectoren door middel van de inzet van testbewijzen extra ruimte wil geven. Met de afbakening zoals deze nu in het wetsvoorstel is voorgesteld, zijn een aantal niet-essentiële voorzieningen uitgesloten van de juridische verplichting om een testbewijs in te zetten voor eerdere openstelling of versoepeling van maatregelen. Het gaat bijvoorbeeld om de niet-essentiële detailhandel, maar ook de sauna- en wellnessbranche is uitgesloten. Voor ondernemers van sectoren waar het testbewijs wel juridisch verplicht wordt gesteld, staat het hen altijd vrij om al dan niet deel te nemen. Als zij besluiten dit niet te doen, blijven de dan geldende maatregelen van kracht, kunnen de bestaande protocollen die eerder zijn opgesteld opnieuw worden toegepast, en is geen eerdere openstelling of verruiming van de voorwaarden bij openstelling mogelijk.
85.
De leden van de D66-fractie constateren dat de regering voor twee regimes kiest: een regime voor deelnemers en bezoekers die wel verplicht zijn om een testbewijs te tonen, en een regime voor medewerkers waarvoor die verplichting niet geldt. Welke afspraken is de regering van plan te maken met werkgevers teneinde de veiligheid van bezoekers, deelnemers en medewerkers te waarborgen en de effectiviteit van testbewijzen niet te veel te reduceren? Hoe wil de regering stimuleren dat werknemers zich op (geheel) vrijwillige basis laten testen?
De regering is van mening dat de veiligheid van zowel bezoekers, deelnemers en medewerkers goed gewaarborgd kan worden, ook met het ontstaan van twee regimes. In de Fieldlab praktijktesten is overigens gebleken dat er een hoge testbereidheid is onder werknemers. Daarnaast worden er maatregelen ingezet door werkgevers om net als nu te zorgen voor een veilige werkomgeving en wordt er via publieksvoorlichting aandacht besteed aan het bestaan van de verschillende regimes voor deelnemers en medewerkers en wat dit in de praktijk betekent. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 97.
86.
De leden van de CDA-fractie lezen dat testbewijzen alleen zullen worden ingezet in sectoren waar participatie in hoge mate een vrije keuze is. De regering kiest er daarom voor om voor het verplichten van testbewijzen alleen sectoren aan te wijzen die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers niet van primair belang zijn, om op die manier geen indirecte testverplichting op te leggen. De leden van de CDA-fractie begrijpen dit onderscheid, maar hebben net als de Raad van State vragen bij de afbakening van sectoren in niet-essentieel en essentieel. Uit de reactie van de regering op het advies van de Raad van State maken deze leden bijvoorbeeld op dat als er twee of meerdere functies zijn waarvan de één als essentieel en de andere als niet-essentieel aangewezen is, er fysiek onderscheid gemaakt moet worden tussen deze twee functies en dat voor de functie waar het testbewijs is voorgeschreven een toegangscontrole moet worden gehanteerd. Genoemde leden vragen hoe dit bijvoorbeeld zou moeten werken bij een lunchroom in een boekhandel. Betekent dit dat (volgens de huidige maatregelen) een beperkt aantal mensen op afspraak zonder testbewijs de boekhandel mag betreden, maar dat de lunchroom vervolgens alleen met testbewijs mag worden betreden? Gelden er dan vervolgens in de lunchroom andere regels dan in de rest van de boekwinkel? De leden van de CDA-fractie vragen of er binnen één locatie ook onderscheid gemaakt kan worden in ruimtes waar een testbewijs wel of niet verplicht wordt, ondanks het feit dat de functie van beide ruimtes hetzelfde is. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat bij een horecagelegenheid geen testbewijs nodig is voor het terras, maar wel voor de binnenruimte?
Het kan voorkomen dat in bepaalde gevallen een overlap bestaat tussen een voorziening waarvoor geen testbewijs verplicht is en een voorziening waar dit wel voor kan gelden. Indien de ondernemer of organisator ervoor kiest om toegangstesten toe te passen, dan gelden voor die voorziening bepaalde voorwaarden. Zo is het noodzakelijk dat voor de voorziening waarvoor het testbewijs geldt een duidelijk afgebakend en afgesloten gebied is, waarbij de toegang kan worden gecontroleerd op een testbewijs. In het genoemde voorbeeld betekent dit dat bij de lunchroom een afgesloten ruimte dient te zijn, waarbij er bij de ingang van de lunchroom wordt gecontroleerd op testbewijzen. De eventuele voorwaarden die gelden voor de inzet van testbewijzen bij horeca voor uiteten zijn dan van toepassing voor de lunchroom en niet voor de boekhandel. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat meer mensen in de lunchroom mogen dan dat zonder testbewijs het geval zou zijn geweest. Voor de boekhandel verandert in dat opzicht niets. In het voorbeeld dat bij een horecagelegenheid geen testbewijs nodig is voor het terras, maar wel voor de binnenruimte treedt in principe dezelfde situatie op als hierboven geschetst. Ten tweede is van belang te vermelden dat een ondernemer of organisator van een bepaalde voorziening zelf kan kiezen of hij/zij wel of geen gebruik wil maken van toegangstesten. Toegangstesten maakt mogelijk dat (delen van) sectoren eerder of met minder maatregelen open kunnen gaan. Het is echter nooit verplicht om toegangstesten in te zetten. Als gekozen wordt om geen gebruik te maken van toegangstesten, heeft de ondernemer of organisator niet de voordelen die dit op dat moment kan bieden.
87.
In het wetsvoorstel worden werknemers expliciet uitgezonderd van de verplichting van overheidswege om een testbewijs te tonen. De leden van de CDA-fractie vragen of hiermee alleen een verplichting van overheidswege uitgezonderd is, of dat ook werkgevers onder geen enkele omstandigheid hun personeel mogen verplichten om zich te laten testen.
De leden van de CDA-fractie vragen of het regime voor medewerkers die niet verplicht zijn om een testbewijs te tonen, ook geldt voor vrijwilligers die op een bepaalde locatie ingezet worden.
Het verplichten van een testbewijs bij werknemers is na overleg met de sociale partners uitgezonderd. Gezien de aard van de rechtsverhouding en de afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer, het structurele testen en de mogelijkheid tot alternatieven is een testbewijs vereisen een zeer ingrijpende maatregel. Wel heeft een werkgever binnen de huidige wetgeving het instructierecht. In incidentele gevallen, waar bijvoorbeeld gewerkt wordt met mensen die een hoog risico lopen bij besmetting en waar geen alternatieven mogelijk zijn, zou het mogelijk wel gerechtvaardigd kunnen zijn om een werknemer te instrueren om zich te laten testen. Een rechter zal de belangen van de werkgever en die van de werknemer hierbij moeten afwegen De regering is na overleg met sociale partners van opvatting dat dit recht niet redelijk is bij activiteiten of voorzieningen die vallen onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel, omdat het hierbij gaat om voorzieningen en locaties waar doorgaans weinig mensen komen die een hoog risico lopen bij een besmetting. De uitzondering geldt niet voor vrijwilligers die worden ingezet op de locaties waar testbewijzen worden ingezet. Er is daar immers geen sprake van dezelfde rechtsverhoudingen en afhankelijkheidsrelatie.
88.
De Gezondheidsraad wijst op gelijke toegang en non-discriminatie, wat mede gerealiseerd kan worden door goede alternatieven aan te bieden voor degenen die geen testbewijs willen of kunnen tonen. De leden van de CDA-fractie vragen welke alternatieven dit zijn.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 36.
89.
De regering geeft aan dat er ten behoeve van het zoveel mogelijk waarborgen van de toegankelijkheid van testbewijzen rekening wordt gehouden met de bereikbaarheid van teststraten. De leden van de CDA-fractie vragen onder welke voorwaarden de regering de bereikbaarheid van teststraten als voldoende bestempeld. Hoe wordt gewaarborgd dat inwoners van alle regio’s in Nederland min of meer gelijke toegankelijkheid hebben tot een teststraat? De regering geeft daarnaast aan dat de toegankelijkheid gewaarborgd moet worden doordat de kosten verbonden aan het testen en aan het verkrijgen van het testbewijs grotendeels door het Rijk gedragen zullen worden. Vanaf 1 juli 2021 zal echter een bijdrage in de kosten in de orde van grootte van 7,50 euro per test gevraagd worden. De leden van de CDA-fractie vragen op basis waarvan de regering oordeelt dat de hoogte van deze bijdrage niet leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Niet iedereen is immers in staat om voor ieder bezoek aan een bioscoop, café of sportactiviteit 7,50 euro extra te betalen. Als de regering bovendien van oordeel is dat de hoogte van deze bijdrage niet een te hoge financiële drempel is, waarom kiest de regering er dan niet voor om die bijdrage meteen in te voeren?
Het kabinet werkt samen met Stichting Open Nederland aan een testinfrastructuur voor toegangstesten die voor alle inwoners van Nederland nagenoeg evengoed bereikbaar is. Stichting Open Nederland meldt dat in het kader van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de testlocaties in de afspraken met de (te contracteren) testaanbieders staat dat de locaties bereikbaar moeten zijn via openbaar vervoer, de testlocaties voor alle inwoners van die regio bereikbaar moeten zijn per auto en/of openbaar vervoer, de testlocaties voldoende parkeergelegenheid hebben en dat de testlocaties toegankelijk zijn voor minder-valide personen. Deze en andere kwaliteitseisen worden wekelijks besproken en gemonitord in overleggen met het Ministerie van VWS. Wanneer uit de analyse op postcodeniveau blijkt dat testlocaties voor bepaalde inwoners gelet op de gestelde kwaliteitseisen onvoldoende bereikbaar zijn, dan zal het Ministerie van VWS met Stichting Open Nederland bezien hoe de bereikbaarheid verbeterd kan worden. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 8.
90.
Tegelijkertijd zien de leden van de CDA-fractie ook dat de situatie gaat ontstaan dat de belastingbetaler voor een groot deel meebetaalt aan de mogelijkheid voor een (beperkte) groep mensen die weer deel willen nemen aan delen van de samenleving. Deze leden vragen hoeveel de overheid per test blijft bijdragen en hoeveel dit in totaal per dag is wanneer de testcapaciteit opgebouwd is tot meer dan 400.000 testen per dag. Deze leden vragen de regering te reflecteren op de vraag of het reëel is om van de belastingbetaler te vragen voor lange tijd hieraan bij te dragen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
91.
Aangezien vaccineren kosteloos is, vragen de leden van de CDA-fractie tevens of de regering kan onderbouwen waarom het vragen van een eigen bijdrage voor een test niet leidt tot een indirecte vaccinatieplicht, indien in de (nabije) toekomst de gevaccineerde personen ook een toegangsbewijs kunnen krijgen op basis van een gecombineerd test-/vaccinatiebewijs. De leden van de CDA-fractie vragen of een testbewijs in de (nabije) toekomst nog verplicht zal worden als mensen al gevaccineerd zijn. Per wanneer kunnen gevaccineerde personen bewijs van hun vaccinatie krijgen, en van wie krijgen zij dan dat bewijs? Kunnen gevaccineerde personen met dat bewijs ook deelnemen aan de in dit wetsvoorstel genoemde sectoren, zonder dat zij zich hoeven te laten testen? Welke overwegingen spelen hierin een rol? De leden van de CDA-fractie vragen of het vragen van een eigen bijdrage voor een test niet leidt tot een indirecte vaccinatieplicht. Vaccineren is altijd een vrijwillige keuze, hierbij wil de regering iedere vorm van vaccinatiedrang of -dwang voorkomen. Dit is ook in lijn met de motie van het lid Wilders8 die de regering vraagt dat er slechts sprake kan zijn van vrijwillige vaccinatie, dus dat een directe of indirecte vaccinatieplicht uitgesloten is, evenals dwang- of drangmaatregelen. De eigen bijdrage voor een test vloeit voort uit toepassing van het profijtbeginsel, welk beginsel passend is te achten bij niet-essentiële activiteiten en voorzieningen.
De hoogte van de bijdrage zal naar verwachting geen financiële drempel opwerpen die leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Omdat vaccinaties gratis zijn, zou hiermee wel een (zij het geringe) financiële prikkel voor vaccinatie kunnen ontstaan. Nu echter de testmogelijkheden zodanig worden vormgegeven dat deze voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook wat kosten betreft, wordt dit effect minimaal geacht. Ook vragen de leden van de CDA-fractie of een testbewijs in de toekomst verplicht zal worden voor al gevaccineerde mensen. Momenteel is er onvoldoende wetenschappelijk bewijs over het effect van vaccineren op de virustransmissie. Zo lang dit onduidelijk is, zullen ook personen die gevaccineerd zijn zich moeten laten testen om een testbewijs te kunnen genereren. Ook vragen de leden van CDA-fractie wanneer gevaccineerde personen hun vaccinatiebewijs kunnen ontvangen en van wie ze dat bewijs dan krijgen. Zoals (o.a.) in de Kamerbrief9 van 8 maart jl. is gecommuniceerd, is de regering bezig met de technische ontwikkeling van het vaccinatiebewijs. Het streven is om dit bewijs uiterlijk deze zomer af te hebben. Het Ministerie van VWS zal deze vaccinatiebewijzen uitgeven. Tenslotte vragen de leden van de CDA-fractie of gevaccineerde personen met dat bewijs ook kunnen deelnemen aan de in dit wetsvoorstel genoemde sectoren, zonder dat zij zich hoeven te laten testen en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Het artikel 58rf, eerste lid, bevat de grondslag om andere documenten bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gelijk te stellen aan een testuitslag, waaronder een bewijs van vaccinatie tegen covid-19. Het is echter nog onduidelijk of een vaccinatie van invloed is op het risico om een ander te besmetten. Zodra uit wetenschappelijk onderzoek duidelijk is in hoeverre een gevaccineerde besmettelijk is, kan bezien worden of een vaccinatiebewijs in de plaats kan komen van een recente, negatieve testuitslag. Echter, voordat vaccinatiebewijzen in Nederland ingezet worden, zullen aan twee voorwaarden moeten worden voldaan, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 8 maart. De eerste voorwaarde is dat er meer bekend is over het effect van vaccineren op transmissie van het virus en de tweede voorwaarde is dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking is gevaccineerd.
92.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de selectie van «Niet-essentiële sectoren» tot stand is gekomen. Vindt de regering beweging en het uitoefenen van sport – die van groot belang zijn, ook in het licht van preventie – vergelijkbaar met de toegang tot casino’s en festivals?
Sport en beweging is in de ogen van het kabinet een belangrijke pijler in de samenleving die bijdraagt aan de preventie van gezondheidsrisico’s. Dat staat in dit wetsvoorstel ook niet ter discussie. Testbewijzen zijn bedoeld voor het verantwoord kunnen versnellen van heropening en daarnaast het versoepelen van maatregelen als heropening heeft plaatsgevonden. Ook voor sport en bewegen kan dit relevant zijn. Het verdient de voorkeur dat, indien mogelijk, deze activiteiten zonder testbewijzen worden geopend. Zo is in stap 2 van het openingsplan een flink aantal verruimingen voorzien om sporten ruimer dan nu mogelijk te maken. Ook in volgende stappen worden meer sportactiviteiten mogelijk gemaakt zonder toegangstesten. Het kabinet heeft dan ook geen concrete plannen om toegangstesten in te zetten om sportactiviteiten te verruimen. Echter, bij bepaalde sport- en jeugdactiviteiten kunnen de besmettingsrisico’s mogelijk dermate groot (vanwege de hoeveelheid contacten) zijn dat ze pas in een later stadium veilig open zouden kunnen. Door toegangstesten in die gevallen gericht in te zetten, zouden mensen mogelijk in een eerder stadium van de waarde van deze activiteiten profiteren. Het is daarom van belang dat de wet deze mogelijkheid biedt. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 84.
93.
De leden van de SP-fractie lezen dat medewerkers die in aangewezen sectoren werken geen testbewijs voorgeschreven krijgen. Hoe werkt dit precies? Betekent dat ook bijvoorbeeld vrijwilligers, schoonmakers, ZZP’ers of stagiaires geen testbewijs nodig hebben? Hoe wordt de veiligheid verzorgd voor het personeel van de aangewezen organisaties? Daarnaast lezen zij dat medewerkers in deze sectoren wel dringend wordt aangeraden om zich te laten testen. Wat houdt «dringend» in, in deze context? Hoe wordt voorkomen dat dit leidt tot een indirecte testdwang voor medewerkers? De leden van de SP-fractie hechten er veel waarde aan de veiligheid van de werknemers bij de evenementen en gelegenheden die door de testbewijzen meer bezoekers kunnen ontvangen. Daarom vragen zij of er niet teveel medewerkers tegelijkertijd op dezelfde locatie zullen zijn, waardoor zij elkaar zouden kunnen besmetten. Hoeveel medewerkers verwacht de regering dat er door de testbewijzen in totaal bij elkaar zullen zijn?
Testbewijzen kunnen niet worden verplicht voor werknemers, en alle anderen die beroeps- of bedrijfsmatig werkzaamheden verrichten, waaronder schoonmakers, ZZP’ers en stagiairs. Voor vrijwilligers die aanwezig zijn op een locatie waar testbewijzen worden ingezet geldt, dat zij wel verplicht mogen worden een testbewijs te laten zien. Bij vrijwilligers is immers geen sprake van dezelfde rechtsverhoudingen en afhankelijkheidsrelatie als bij werknemers het geval is. Uiteraard zijn en blijven werkgevers verplicht om de veiligheid en gezondheid van iedere individuele medewerker te beschermen. Om de veiligheid op de werkvloer in dit geval te borgen blijven de basismaatregelen als handen wassen, geen handen schudden, het in acht nemen van de veilige afstandsnorm gewoon van kracht en voorts kan – afhankelijk van de situatie – gewerkt worden aan aanvullende beschermende maatregelen zoals het plaatsen van schermen, het aangeven van looproutes, het beperken van het aantal mensen op de arbeidsplaats, het ventileren van ruimten, het ontsmetten van de arbeidsplaats, het ontsmetten van gereedschappen, het dragen van gelaatsbescherming of het dragen van mondkapjes. Werkgevers zullen in overleg met de werknemers moeten bepalen hoe hun Risico Inventarisatie & Evaluatie (RI&E) op deze situatie moet worden aangepast. De dringende advisering aan de werknemer om zich te laten testen betreft slechts een advies van de werkgever aan de werknemer. Een werknemer mag een test altijd weigeren. Onder andere via publieksvoorlichting zullen werkgevers en werknemers goed geïnformeerd worden over wat wel en niet mag om te voorkomen een dringend advies omslaat in drang en dwang.
Als een werknemer denkt dat er toch sprake is van dwang of drang vanuit zijn werkgever kan hij dit het beste eerst met de werkgever zelf bespreken. Zo nodig kan de werknemer ook binnen zijn organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Ook de Arbodienst of de bedrijfsarts kan worden geraadpleegd. Het is belangrijk dat de werkgever zich goed op de hoogte stelt van de bezwaren die een werknemer heeft. Op basis van het goed werkgeverschap en goed werknemerschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, mag van de werkgever en de werknemer worden verwacht dat zij in onderling overleg streven naar een passende oplossing. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de door de werknemer (ervaren) dwang of -drang en de wens van de werkgever om besmettingsgevaar op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. Het kabinet kan geen inschatting geven van het aantal medewerkers dat bij de activiteiten en voorzieningen waarvoor testbewijzen moeten worden getoond samen zullen zijn, waar dat anders niet het geval zou zijn geweest. Door bovengenoemde maatregelen om de veiligheid op de werkplek te waarborgen zal echter de veiligheid van de werknemers zo goed als mogelijk gewaarborgd worden. Dat is de werkgever wettelijk verplicht, ook nu al.
94.
De SP-fractie hoort graag van de regering hoe zij ongelijke behandeling binnen en tussen sectoren gaat voorkomen wanneer bepaalde ondernemers of instellingen wél en anderen niet hun bedrijf kunnen openen of activiteit kunnen uitvoeren. Hoe wordt dit geregeld en wie bepaalt op welke gronden welk evenement, activiteit of bijeenkomst wel of niet kan aansluiten?
Wat de verschillen tussen sectoren betreft zullen nu eenmaal met het oog op de verspreiding van het coronavirus, de beschikbare testcapaciteit en de uitvoerbaarheid testbewijzen gefaseerd in sectoren worden ingevoerd. Bij het bepalen van de volgordelijkheid hierbij spelen een rol de aansluiting bij de stappen van het openingsplan en de routekaart, de epidemiologische gevolgen en het maatschappelijk belang, waaronder begrepen de economische impact. Bij het bepalen van de uiteindelijke inzet van testbewijzen in een bepaalde (deel)sector zijn daarnaast relevant de praktische uitvoerbaarheid, met name wat betreft de mogelijkheden voor een effectieve controle op geldige testbewijzen, en in verband daarmee een analyse van de kosten en baten voor de samenleving als geheel en de betrokken organisaties in het bijzonder. Binnen een bepaalde deelsector zal in principe geen onderscheid worden gemaakt over wie kan aansluiten. Als er meer vraag is dan beschikbaarheid van testcapaciteit zal na overleg met de sectoren tot een verdeelmechanisme worden gekomen.
95.
Welke mogelijkheden hebben instellingen, bedrijven en individuen om bezwaar te maken tegen deze selectie? Waar kunnen zij terecht als zij zich ten onrechte benadeeld voelen?
In een ministeriële regeling wordt nader vastgelegd voor welke sectoren het tonen van een testuitslag voor deelname of toegang verplicht wordt gesteld. Tegen een besluit om al dan niet algemeen verbindende voorschriften vast te stellen staat geen bezwaar of beroep open. Wel kan als men van mening is dat men benadeeld is een vordering uit onrechtmatige daad instellen.
96.
Er vanuit gaande dat de opbouw van commerciële testcapaciteit tijd vergt zullen niet alle ondernemers binnen een bepaalde sector gelijktijdig hun zaak kunnen openen. Hoe wordt omgegaan met bedrijven, individuen en instellingen die hun zaak openstellen conform de eisen van het toelatingsbeleid van Testen voor Toegang zonder dat zij hiervoor toestemming hebben?
Bij de besluitvorming over de inzet van testbewijzen zal onder meer rekening gehouden worden met de beschikbare testcapaciteit en de te verwachten vraag naar testen. Wanneer deze vraag uit de pas dreigt te lopen met het gerealiseerde aanbod, zal de wijze van allocatie van de beschikbare testcapaciteit worden bezien. Dus de inspanningen zijn erop gericht dat een situatie als door de SP-fractie bedoeld zoveel mogelijk zal worden voorkomen. Via voorlichtingscampagnes zullen bedrijven en anderen worden geïnformeerd over de regels rond toegangstesten zodat duidelijk onder welke condities men (meer) open mag met toegangstesten en in welke fasering, zodat iedereen goed geïnformeerd is. Daarnaast geldt dat in het kader van toezicht en handhaving opgetreden kan worden tegen diegenen die zich bij het openstellen van hun zaak niet houden aan de wettelijke voorschriften ter bestrijding van de epidemie van covid-19.
97.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat personeel in de aangewezen sectoren waarvoor een testbewijs geldt uitgezonderd wordt van het verplicht tonen van een testbewijs. Hoewel deze leden begrijpen dat een dergelijke plicht voor medewerkers ingrijpender is dan voor hun bezoekers of klanten, vragen deze leden toch hoe het hebben van twee regimes in de praktijk moet gaan werken. Mag een werknemer wel stimuleren dat een werknemer zich vrijwillig laat testen? Wat gebeurt er als een medewerker zich ondanks een verzoek van de werkgever niet laat testen? Wordt er afgezien van het voorschrijven van een testbewijs voor personeel mede omdat in bij een positieve uitslag dat betekent dat iemand tijdelijk niet kan werken? Zo ja, hoe beziet de regering dit in relatie tot het risico van verspreiding van het virus?
De regering ziet in de Fieldlab praktijktesten een hoge testbereidheid onder de werknemers, en gaat er dan ook van uit dat dit na de invoering van het testbewijs niet anders zal zijn. Daarnaast blijft de werkgever altijd verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving voor iedere individuele werknemer, bijvoorbeeld door te zorgen voor het plaatsen van schermen en het ventileren van ruimtes en het dragen van mondkapjes/gelaatsbescherming. Op deze wijze wordt voorkomen dat er onnodig contact is tussen de bezoekers en de werknemers, waardoor het risico op verspreiding wordt geminimaliseerd. Daarnaast geldt vanzelfsprekend nog steeds dat werknemers met klachten thuisblijven en zich laten testen. Het feit dat iemand bij een positieve testuitslag tijdelijk niet kan werken, is daarom ook geen reden om af te zien van de testverplichting voor werknemers. De reden is volledig gelegen in de aard van de rechtsverhouding en de afhankelijkheidsrelatie tussen werkgever en werknemer en de hogere belasting die structureel testen zou hebben voor werknemers. Er zal ook met de inzet van testbewijzen voor bezoekers per situatie moeten worden bepaald hoe een zo veilig mogelijke omgeving voor deelnemers of bezoekers en medewerkers kan worden gerealiseerd. Een werkgever mag uiteraard stimuleren dat werknemers zich laten testen, zolang het testen maar vrijwillig blijft. Daarbij valt te denken aan het aanbieden van preventieve testen op de werkvloer, zodat de werknemer geen extra reistijd heeft. Deze testen kunnen als een van de maatregelen bijdragen aan de veiligheid op de werkvloer. Een werknemer mag echter te allen tijde de test weigeren. De werkgever kan in dat geval ook alternatieve maatregelen nemen die een gelijk beschermingsniveau bieden om besmetting te voorkomen. Als een werknemer denkt dat er toch sprake is van dwang of drang vanuit zijn werkgever kan hij dit het beste eerst met de werkgever zelf bespreken. Zo nodig kan de werknemer ook binnen zijn organisatie terecht bij de ondernemingsraad of de vertrouwenspersoon voor advies. Ook de Arbodienst of de bedrijfsarts kan worden geraadpleegd. Het is belangrijk dat de werkgever zich goed op de hoogte stelt van de bezwaren die een werknemer heeft. Op basis van het goed werkgeverschap en goed werknemerschap, zoals neergelegd in artikel 7:611 van het Burgerlijk Wetboek, mag van de werkgever en de werknemer worden verwacht dat zij in onderling overleg streven naar een passende oplossing. In het uiterste geval heeft de werkgever of de werknemer de mogelijkheid om naar de rechter te stappen als binnen de arbeidsrelatie geen overeenstemming bereikt kan worden over de door de werknemer (ervaren) dwang of -drang en de wens van de werkgever om besmettingsgevaar op de werkvloer zoveel mogelijk tegen te gaan. In de publieksvoorlichting zal aandacht besteed worden aan het bestaan van de verschillende regimes voor deelnemers aan activiteiten of bezoekers van voorzieningen enerzijds en medewerkers anderzijds. Het moet ook voor deelnemers en bezoekers niet alleen duidelijk zijn welke risico's op verspreiding van het coronavirus aan hun deelname of bezoek zijn verbonden. Het is ook van belang dat zij geattendeerd worden op de noodzaak om de maatregelen ter beheersing van die risico's in acht te nemen. Op die manier kan de kans dat medewerkers het virus verspreiden onder deelnemers aan activiteiten of bezoekers van voorzieningen waarvoor een testbewijs verplicht is, op een zo laag mogelijk niveau gehouden worden.
98.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat om de toegankelijkheid van testbewijzen zoveel mogelijk te waarborgen, er onder andere rekening wordt gehouden met de kosten verbonden aan het testen. Weliswaar worden die kosten tot 1 juli geheel door de overheid gedragen, maar daarna zal een bijdrage in de kosten worden gevraagd. Genoemde leden menen dat daarmee de toegankelijkheid niet voldoende gewaarborgd wordt. Een bijdrage in de orde van grootte van 7,50 euro per test betekent ook dat iemand die zich voor een terrasbezoek laat testen tot kosten wordt gebracht die niet snel in verhouding zullen staan tot de uitgaven op dat terras. Bovendien betekent het dat als iemand meerdere malen toegang tot een niet-essentiële sector wil, dat kan betekenen dat deze persoon meerdere malen per week getest moet worden. De leden van de PvdA-fractie vrezen dat een bijdrage van 7,50 euro daarom niet altijd proportioneel is en wellicht voor de lagere inkomens of jongeren boven de 12 jaar toch een te hoge financiële drempel oplevert, die ten nadele komt aan de toegankelijkheid tot niet-essentiële sectoren. Kan de regering hier nader op ingaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
99.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de regering stelt dat testbewijzen kunnen worden verplicht in sectoren waar participatie in hoge mate een vrije keuze is. Is de regering van mening dat dit ook geldt voor sport- en jeugdactiviteiten? Zijn deze sectoren niet ook cruciaal voor ons aller lichamelijk en geestelijk welzijn?
De regering onderschrijft dat sport- en jeugdactiviteiten van groot belang zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Dat staat in dit wetsvoorstel niet ter discussie. Testbewijzen zijn bedoeld om activiteiten voorzichtig en verantwoord eerder te kunnen openstellen dan het openingsplan toestaat. Ook voor sport en bewegen kan dit relevant zijn. In het openingsplan worden reguliere sport- en jeugdactiviteiten binnen zoals trainingen, opkomsten van scouting, kunst/cultuur lessen snel in stap 2 toegestaan. Echter bij bepaalde sport- en jeugdactiviteiten zijn de besmettingsrisico’s dermate groot (vanwege de hoeveelheid contacten) dat ze pas in een laat stadium veilig open zouden kunnen. Denk hierbij aan grootschalige sport- en jeugdactiviteiten. Door toegangstesten gericht in te zetten, kunnen mensen mogelijk in een eerder stadium van de waarde van deze activiteiten profiteren.
100.
In hoeverre wordt niet alleen de vrijheid maar ook gezondheid van burgers geschaad als zij vanwege de kosten om een testbewijs te vergaren voor zichzelf, en in het geval van minimagezinnen ook voor anderen, afzien van deelname in sportactiviteiten?
De regering vindt het belangrijk dat mensen blijven sporten en bewegen en wil dat zo min mogelijk belemmeren. Daarom worden in het openingsplan per stap meer sportactiviteiten toegestaan, zonder dat daarvoor een testbewijs verplicht is. Testbewijzen zullen vooral worden ingezet voor sportactiviteiten die, vanwege grote besmettingsrisico’s, pas in een laat stadium veilig open zouden kunnen. Denk hierbij aan grootschalige sportactiviteiten.
101.
De leden van de ChristenUnie fractie vragen aan de regering om specifieker te zijn over de vraag welke activiteiten vallen onder de aangewezen sectoren. Welke activiteiten vallen er onder «evenementen»? Zij zijn van mening dat kerkdiensten tot de essentiële activiteiten horen, maar vragen in dit licht hoe de regering dat beoordeelt. Zij vragen ook om specifiek in te gaan op bruiloften en begrafenissen.
De regering is van mening dat religieuze instellingen altijd vrij toegankelijk zouden moeten zijn, onder meer in het kader van de godsdienstvrijheid. De regering is daarom niet voornemens om de inzet van het testbewijs te verplichten bij bijeenkomsten in religieuze instellingen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 92.
102.
De duur van de inzet van testbewijzen laat de regering afhangen van de epidemiologische omstandigheden. De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om een toelichting en verduidelijking welke data en uitgangspunten gelden om de epidemiologische omstandigheden te beoordelen. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen welke uitgangspunten de regering heeft geformuleerd voor het overbodig worden van dit wetsvoorstel. Zij vragen om bij het antwoord te reflecteren op de overweging dat gedurende een pandemie het volstrekt in de rede ligt om het vuur te blussen, maar dat voorkomen moet worden dat mensen hun gezondheid hebben te bewijzen terwijl de risico’s op een uitbraak van pandemische proporties weer aanvaardbaar zijn. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen wanneer de regering deze risico’s aanvaardbaar acht en op welke gronden dit wordt gebaseerd.
Wanneer op een verantwoorde en veilige wijze de 1,5 meter afstand maatregel in de samenleving in alle omstandigheden kan worden losgelaten zullen de testbewijzen geen toegevoegde waarde meer hebben. De regering verwacht dat dit moment in de loop van de zomer kan worden bereikt, maar dat is afhankelijk van het verloop van de epidemie. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 21.
103.
Voortvloeiend uit het profijtbeginsel wordt vanaf 1 juli 2021 per test 7,50 euro aan de gebruiker worden gevraagd. Hoe schat de regering het profijt in voor de gebruiker, aangezien het vooral gaat om een wijziging van zeer beperkende overheidsmaatregelen naar minder beperkende maatregelen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Wat betekent een maximumprijs, van € 7,50, verder voor het profijtbeginsel – wanneer dit bedrag lager zou zijn dan de daadwerkelijke kosten?
Wanneer op een verantwoorde en veilige wijze de 1,5 meter afstand maatregel in de samenleving kan worden losgelaten zullen testbewijzen geen toegevoegde waarde meer hebben. De regering verwacht dat dit moment in de loop van deze zomer kan worden bereikt, maar dat is afhankelijk van het verloop van de epidemie. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 7.
104.
De leden van de ChristenUnie-fractie zijn het niet eens met de regering dat de hoogte van de bijdrage waarschijnlijk niet zal leiden tot een financiële drempel. Zij weten zich hierin ook gesterkt door de Gezondheidsraad die spreekt van de noodzaak van het voorkomen van discriminatie en van (financiële) drempels. Kan de regering toelichten waarom zij deze inschatting maakt? Deze leden verwijzen naar de aangenomen motie van de Kamerleden Segers en Paternotte waarin de regering wordt verzocht, onderzoek te doen naar de mogelijkheden om zelftests gratis beschikbaar te stellen voor sociale minima en waarin wordt gevraagd om een reactie hoe de regering van plan is deze motie uit te voeren.
Specifiek voor zelftests geldt dat deze inmiddels breed beschikbaar zijn en steeds goedkoper aangeboden worden. Goedgekeurde zelftesten zijn in sommige gevallen al voor een bedrag van 3 euro per test te verkrijgen. Daarmee worden ze voor een steeds grotere doelgroep betaalbaar. In lijn met de motie Seegers en Paternotte wordt momenteel onderzocht welke behoefte er is om zelftests beschikbaar te stellen aan sociale minima en daarbij bestaande distributienetwerken benut kunnen worden (Kamerstuk 25 295, nr. 1120). De regering zal uw Kamer informeren over de uitkomst hiervan. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 8.
105.
De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat andere landen overgaan tot de verstrekking van zelftests. Zij vragen of de regering de positieve effecten van zelftests in relatie tot de toegang tot de maatschappij voor alle inwoners ziet. Zij vragen eveneens welke bezwaren de regering hiertegen heeft en hoe deze bezwaren worden gewogen in andere EU-landen waar men wel over is gegaan tot de verstrekking van deze tests. Acht de regering het voorstelbaar dat zelftests op regelmatige basis aan de bevolking worden aangeboden zodat iedereen zonder hindernissen deel kan deelnemen aan het openbaar leven, zo vragen deze leden.
De regering ziet in principe op dit moment geen reden om de hele bevolking van zelftests te voorzien. Het tot beschikking hebben van zelftests is geen voorwaarde om deel te nemen aan het openbaar leven. De regering vindt zelftests niet geschikt om als toegangsbewijs te gebruiken, nu de afname hiervan niet onder sterkt gecontroleerde condities plaatsvindt, waardoor de betrouwbaarheid afneemt. Wel ziet de regering een grote toegevoegde waarde van het gebruik van zelftesten in het onderwijs en bij werknemers die niet thuis kunnen werken en in hun werk moeilijk afstand kunnen houden. De regering stimuleert dit gericht met een Open House regeling voor het testen van werknemers en door gratis zelftests beschikbaar te stellen aan leerlingen, studenten en leraren. Andere mensen die zichzelf willen testen kunnen zelf zelftests kopen. Deze testen zijn inmiddels breed beschikbaar bij bijvoorbeeld apotheken en supermarkten en worden steeds goedkoper aangeboden. Goedgekeurde zelftesten zijn in sommige gevallen al voor een bedrag van 3 euro per test te verkrijgen. Daarmee zijn ze voor een steeds grotere doelgroep betaalbaar. In lijn met de motie Seegers en Paternotte wordt momenteel onderzocht welke behoefte er is om zelftests beschikbaar te stellen aan sociale minima en daarbij bestaande distributienetwerken benut kunnen worden (Kamerstuk 25 295, nr. 1120).
106.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het voorstel zélf niet de verplichting bevat tot het gebruik en het tonen van een testbewijs, maar dat de grondslag wordt gelegd voor een ministeriële regeling die daarin voorziet. Die ministeriële regeling preciseert de daadwerkelijke inzet van een testbewijs en de activiteiten en voorzieningen waarvoor dit gebeurt. De leden van de SGP-fractie maken uit de consultatie op dat veel organisaties zich zorgen maken over de onduidelijkheid wanneer en onder welke voorwaarden een testbewijs gebruikt zal worden om de toegang tot voorzieningen en activiteiten te reguleren, en op welk moment van de inzet van testbewijzen kan worden afgestapt. Zij delen deze zorgen. Waarom zijn in het wetsvoorstel zelf niet concretere criteria zijn opgenomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op de vraag 30.
107.
De regering maakt gebruik van het onderscheid tussen «essentiële» en «niet-essentiële» activiteiten of voorzieningen. De leden van de SGP-fractie lezen in de toelichting: «Bij wet zijn sectoren aangewezen die naar maatschappelijke opvattingen voor de deelnemers onderscheidenlijk gebruikers niet van primair belang zijn en niet voor eenieder toegankelijk behoren te zijn.» Kan de regering aangeven op welke «maatschappelijke opvattingen» zij zich hier baseert? Hoe is de keuze voor de «niet-essentiële activiteiten of voorzieningen» in het wetsvoorstel tot stand gekomen? Kan zij zich voorstellen dat cultuur, evenementen, sport door sommigen wel degelijk als essentieel worden beschouwd en van belang voor ons aller lichamelijk en geestelijk welzijn?
Met maatschappelijke opvattingen doelt de regering op opvattingen die breed in de samenleving leven. In dit geval gaat om het sectoren die in het wetsvoorstel als niet-essentieel zijn gedefinieerd. Deze zijn in de ogen van de samenleving in het algemeen niet cruciaal voor het functioneren van de maatschappij op dagelijkse basis, zoals dat bijvoorbeeld voor publieke voorzieningen als het gemeentehuis en het openbaar vervoer wel het geval is. Het kabinet vindt dat type, essentiële, voorzieningen van dermate groot belang, dat er een zo laag mogelijke drempel moet zijn voor de toegang tot deze voorzieningen. Daarom is gekozen voor deze afbakening van essentiële en niet-essentiële voorzieningen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 92.
108.
Kan de regering aangeven waarom sportactiviteiten «niet-essentieel» zouden zijn? De leden van de SGP-fractie kunnen zich voorstellen dat dit schuurt met het feit dat de regering sporten juist aanmoedigt vanwege de preventieve werking (er is een verband tussen overgewicht en de impact van corona).
Het belang van sport en bewegen voor gezondheid is evident. Sporten in de buitenlucht met een beperkt aantal mensen, is daarom mogelijk. Maar of en hoe mensen sporten en bewegen is een eigen afweging. Dat geldt ook voor het bijwonen van sportwedstrijden. Bovendien zijn er los van de toegang tot de georganiseerde sport, mogelijkheden voor mensen om zelf te sporten en bewegen. Daarom zijn deze activiteiten in het licht van dit wetsvoorstel als «niet-essentieel» benoemd. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 99.
109.
Waarom zouden bovendien activiteiten voor jongeren «niet-essentieel» zijn? De regering heeft zelf immers diverse keren aangegeven dat de impact van de maatregelen juist voor jongeren immens zijn, terwijl het virus voor hen een stuk minder bedreigend is dan voor ouderen.
Het belang van jeugdactiviteiten voor het welbevinden van de jeugd is evident. Daarom zijn jeugdactiviteiten in de buitenlucht al toegestaan en wordt in het openingsplan jeugdactiviteiten binnen in stap 2 toegestaan. Dit betreft reguliere activiteiten zoals opkomsten van scouting en kunst/cultuur lessen voor jongeren. Grootschalige (jeugd)activiteiten zijn, afhankelijk van de opzet, echter pas in een laat stadium toegestaan. Door de inzet van testbewijzen kunnen deze al in een eerder stadium moment verantwoord mogelijk gemaakt worden.
110.
Verder vragen de leden van de SGP-fractie hoe uitvoerbaar het is om van kinderen en jongeren te verwachten dat zij iedere week zich laten testen om aan (sport)activiteiten deel te kunnen nemen.
Het kabinet heeft geen concrete plannen om testbewijzen in te zetten bij jeugd- en sportactiviteiten, juist ook vanwege de vraagtekens die de leden van de fractie van de SGP hier bij plaatsen. Indien toch gekozen zou worden voor inzet bij jeugdactiviteiten dan geldt daarbij dat de toepasselijkheid van maatregelen op jeugdigen bij andere maatregelen van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) vaak wordt begrensd op de leeftijd vanaf dertien jaar. Dat zal bij de inzet van testbewijzen voor jeugdactiviteiten niet anders zijn, zodat het daar met name zal gaan om oudere jeugd en bij de activiteiten betrokken volwassenen.
111.
De leden van de SGP-fractie vragen voorts of het niet wenselijk is om een expliciet verbod in de wet op te nemen om ervoor te zorgen dat voor zogenaamde «essentiële voorzieningen» nóóit sprake kan zijn van een toegangsbeleid met testbewijzen (of vaccinatiebewijzen). Zo adviseert ook de Autoriteit Persoonsgegevens om zo duidelijk mogelijk aan te geven welke sectoren essentieel zijn en welke niet en het voeren van toelatingsbeleid in essentiële sectoren te verbieden, tenzij dit wettelijk is verplicht. Immers, als de leden van de SGP-fractie het goed begrijpen is het buiten deze tijdelijk wet om nog steeds mogelijk voor essentiële voorzieningen zoals gemeentehuizen, openbaar vervoer, buurthuizen, inloopcentra, dagbesteding et cetera om een onverplicht toegangsbeleid te voeren met testbewijzen. Klopt dit? De leden van de SGP-fractie zouden dit zeer ongewenst vinden.
De sectoren waar testbewijzen wettelijk kunnen worden verplicht, zijn opgenomen in artikel 58a van het wetsvoorstel. Door het limitatieve karakter van de opsomming van sectoren, is wettelijk verplichte inzet in andere sectoren uitgesloten. Onverplicht toegangsbeleid is verder slechts mogelijk binnen de bestaande wettelijke kaders, in het bijzonder met betrekking tot gelijke behandeling en bescherming van persoonsgegevens. De ruimte die de wettelijke kaders bieden is beperkt. Er dient rekening gehouden te worden met de horizontale werking van grondrechten, zoals het recht op de lichamelijke integriteit en het recht op privacy. Het vereisen van een testbewijs moet gestoeld zijn op een belangenafweging waarbij sprake dient te zijn van een gerechtvaardigd doel waarvoor de inzet van een testbewijs noodzakelijk en proportioneel is. Indien ook persoonsgegevens worden verwerkt, is daarvoor een grondslag vereist, terwijl bij essentiële voorzieningen nagenoeg geen ruimte is om te voldoen aan het vereiste van vrijelijk gegeven toestemming. Daar komt bij dat essentiële voorzieningen ondanks het treffen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 al zoveel mogelijk toegankelijk gemaakt worden. Het onverplicht inzetten van testbewijzen zou slechts een extra vereiste zijn bovenop de geldende maatregelen. Het is derhalve niet de verwachting van de regering dat onverplicht toegangsbeleid een hoge vlucht zal nemen. In het wetsvoorstel is reeds opgenomen dat voor essentiële voorzieningen in zijn algemeenheid sprake kan zijn van een toegangsbeleid met verplichte testbewijzen. Dat neemt niet weg dat ook in essentiële sectoren aan deelnemers kan worden gevraagd om zich vrijwillig te laten testen voor toegang. Voor het onderwijs is als essentiële sector een uitzondering gemaakt op het uitzonderen van essentiële sectoren van dit wetsvoorstel. Hoewel ook met online alternatieven het onderwijs op een goede manier verzorgd kan worden, blijkt dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs negatieve gevolgen heeft. Fysiek onderwijs is van belang vanuit de notie dat onderwijs meer is dan kennisoverdracht alleen; immers ook het sociale contact tussen studenten onderling en tussen student en docent is van wezenlijk belang voor studenten. Onderzoek laat zien dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van studenten. Dit kan negatieve effecten op hun ontwikkeling en studievoortgang hebben. Dit werkt op langere termijn door. Het mogelijk maken van meer fysiek onderwijs voor meer studenten is van belang en omdat het werken met verplichte testbewijzen hiertoe mogelijk een goede manier is, wordt met dit wetsvoorstel de grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat ook in het mbo en het ho met verplichte testbewijzen kan worden gewerkt. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen.
112.
De leden van de SGP-fractie herinneren eraan dat bij de notificatieapplicatie (CoronaMelder) bewust is gekozen om een antimisbruikbepaling in de wet op te nemen. Kan de regering uitleggen waarom daarvoor bij deze wet (CoronaCheck) daar juist niet voor is gekozen?
De antimisbruikbepaling voor de Coronamelder ziet op de situatie dat iemand een ander wil verplichten om Coronamelder te gebruiken, bijvoorbeeld om toegang te krijgen. Nu het gebruik van Coronamelder geheel vrijwillig is, moet dat niet mogelijk zijn, en daarom is de antimisbruikbepaling opgenomen in de wet. Het testbewijs betreft een geheel andere situatie: vooraf weten mensen dat zij naar een activiteit toe gaan waarvoor een testbewijs van overheidswege verplicht gesteld is. Betrokkene is dan verplicht zijn testbewijs te laten zien en er rust op degene die de activiteit organiseert een verplichting om het testbewijs te controleren. Dus het vragen naar een testbewijs is juist de bedoeling en kan geen misbruik opleveren. Daarom is het niet nodig dat het wetsvoorstel een antimisbruikbepaling bevat. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat als de gebruiker zelf misbruik maakt van CoronaCheck, door bijvoorbeeld te proberen met de telefoon met daarop het testbewijs van een ander binnen te komen bij een evenement, dit een overtreding oplevert waarop een boete staat van 95 Euro.
113.
In de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 vallen uitvaarten en bruiloften onder «evenementen». De leden van de SGP-fractie vragen of de regering van plan is om uitvaarten en bruiloften uit te zonderen van verplichtingen met testbewijzen, ook in de horeca.
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om bij de afbakening van sectoren aan te sluiten bij de terminologie zoals deze in de door het kabinet gepubliceerde routekaart, het openingsplan en de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) zijn gedefinieerd. Huwelijksvoltrekkingen en begrafenissen nemen in de routekaart en de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 een uitzonderingspositie in. De regering is niet voornemens toegangstesten voor huwelijksvoltrekkingen en begrafenissen te gaan toepassen.
114.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt welke voorzorgsmaatregelen de regering nodig acht om negatieve gevolgen te voorkomen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vragen 8 en 36.
115.
Zij vraagt tevens welke alternatieven de regering denkt te bieden voor mensen die geen testbewijs kunnen of willen tonen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 83.
116.
Het lid vraagt of een samenleving met testbewijzen noodzakelijk is, terwijl de basismaatregelen bij onder meer het openbaar vervoer volgens de regering voldoende zijn. Terwijl juist in het openbaar vervoer, met name in de spits, de basismaatregelen volgens het lid van de 50PLUS-fractie onvoldoende zijn.
Het wetsvoorstel expliciteert de grondslag om bij ministeriële regeling testbewijzen te kunnen inzetten voor toegang tot sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca, een en ander met inbegrip van doorstroomlocaties. De daadwerkelijke inzet van het testbewijs wordt geregeld via een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen (Trm). In die regeling zal telkens worden opgenomen voor welke activiteiten het testbewijs kan worden ingezet en welke aanvullende maatregelen daarbij gelden. Dan zal dus ook worden besloten of de basismaatregelen moeten worden opgevolgd. Het openbaar vervoer is niet opgenomen in het wetsvoorstel, omdat dit een essentiële publieke voorziening is waarbij de regering van mening is dat iedereen daar gebruik van moeten kunnen blijven maken.
117.
Hoe denkt de regering te voorkomen dat een medewerker die niet verplicht wordt zich te laten testen, covid-19 over kan brengen op (wel geteste) medewerkers en/of de deelnemers aan een activiteit? Denk aan een serveerster in de horeca. De beschreven maatregelen zijn nu toch ook al van kracht en de besmettingen lopen de afgelopen tijd alleen maar op.
De regering denkt dat de kans op meerdere manieren verkleind kan worden. Allereerst door de inzet van vrijwillig testen. De Fieldlab praktijktesten hebben laten zien dat de testbereidheid onder werknemers groot is. Bovendien kan de werkgever de werknemers ook stimuleren om zich te laten testen, door bijvoorbeeld preventieve testen aan te bieden, bijvoorbeeld op de werkvloer om extra reistijd voor de werknemer te voorkomen. Daarnaast is de werkgever, ook met de inzet van testbewijzen voor bezoekers, verplicht om te zorgen voor een veilige werkomgeving, bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen, het ventileren van ruimtes en het beschikbaar stellen van mondkapjes/gelaatsbescherming. Op deze wijze wordt ook voorkomen dat er onnodig contact is tussen de bezoekers en de werknemers, waardoor het risico op verspreiding wordt geminimaliseerd. Er bestaat een beperkt risico dat bezoekers en deelnemers, ondanks een negatieve testuitslag, besmettelijk zouden kunnen zijn. Deelnemers en bezoekers worden daarom, onder andere door publieksvoorlichting, geïnformeerd over de risico's op verspreiding van het coronavirus tijdens hun deelname of bezoek en op het belang de geldende basismaatregelen strikt na te leven. Op die manier kan de kans dat medewerkers het virus verspreiden onder deelnemers aan activiteiten of bezoekers van voorzieningen waarvoor een testbewijs wettelijk is voorgeschreven, zoveel mogelijk worden beperkt. Overigens blijft gelden dat het hier gaat om werknemers zonder klachten. Werknemers die wel klachten hebben, moeten thuis blijven en zich laten testen bij de GGD.
Het lid van de 50PLUS-fractie vindt 7,50 euro per persoon voor een testbewijs wél een financiële drempel om deel te nemen aan een activiteit. Zeker voor mensen met een laag inkomen, waaronder ouderen met alleen een AOW. Het lid van de 50PLUS-fractie is van mening dat met deze maatregel de kloof tussen arm en rijk wordt vergroot. Minima en AOW-ers wordt pijnlijk duidelijk gemaakt dat zij «er niet bij horen».
118.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het wetsvoorstel een grondslag bevat om bij AMvB te bepalen hoe onderwijsinstellingen de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgen. Hierbij is het belangrijk dat de instelling binnen zijn capaciteiten en mogelijkheden inspanningen pleegt en afwegingen maakt om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Daarom zal bij lagere regelgeving bepaald worden op welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in ieder geval gewaarborgd dient te worden voor de student zonder testbewijs. Deze leden onderschrijven het feit dat het belangrijk is dat een instelling binnen zijn capaciteiten en mogelijkheden inspanningen pleegt en hierin afwegingen maakt om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Kan de regering nader ingaan op de manier waarop aan instellingen gevraagd wordt om mogelijkerwijs via drie trajecten gelijktijdig les te moeten geven, namelijk fysiek onderwijs met een negatieve test en zonder maatregelen, fysiek onderwijs zonder test en met maatregelen en ook nog eens online onderwijs? Wordt van instellingen verwacht dat al deze trajecten van hetzelfde hoogwaardige niveau zijn? Zo ja, hoe denkt de regering dit te waarborgen? Zo nee, welk «onderwijstraject» zou dan prioritair hierin zijn?
Bij het maken van keuzes over het aanbieden van verschillende vormen van onderwijs speelt mee in hoeverre een instelling beschikt over de capaciteit en de mogelijkheden om fysiek onderwijs te organiseren. Een instelling die de beschikking heeft over relatief veel locaties en middelen en daarmee ruimte om fysiek onderwijs in verscheidene varianten te organiseren, zal mogelijk beter in staat zijn voor studenten zonder testbewijs het fysiek onderwijs in hoge mate te realiseren dan een kleinere instelling met minder capaciteit en middelen. Ook kunnen tussen opleidingen binnen een instelling grote verschillen bestaan in de capaciteit en middelen die men tot zijn beschikking heeft om het onderwijs op verschillende manieren te organiseren. Tegelijkertijd kan ook de mate waarin een fysieke component een rol speelt in het onderwijs, tussen verschillende opleidingen zeer uiteenlopen. Uiteindelijk is van belang dat elke instelling, ongeacht de omstandigheden, zich aantoonbaar rekenschap geeft van de in de memorie van toelichting beschreven aspecten die van belang zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. De uitkomst, als het gaat om het al dan niet aanbieden van drie verschillende onderwijsroutes, kan daarbij per instelling of per opleiding verschillen. Er is geen sprake van een «prioritair onderwijstraject»; de instelling is verplicht om toegankelijk onderwijs te bieden dat kwalitatief aan de maat is, en dat geldt voor elke vorm waarin het onderwijs wordt aangeboden. Het is niet aan de regering maar aan de instelling om dit te waarborgen, zowel in coronatijd als in reguliere tijden. De plicht tot het bieden van toegankelijk onderwijs dat van kwaliteit is, vloeit voort uit de Wet educatie en beroepsonderwijs (voor mbo-instellingen) en uit de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (voor hogeronderwijsinstellingen).
119.
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij lagere regelgeving zal worden bepaald op welke wijze de toegankelijkheid van het onderwijs in ieder geval gewaarborgd dient te worden voor de student zonder testbewijs. Kan de regering hier al enkele concrete voorbeelden van geven, aangezien enkel op deze manier te controleren valt voor deze leden in hoeverre dit voor instellingen ook daadwerkelijk haalbaar is.
Centraal staat dat de instelling die met verplichte testbewijzen werkt, bij de organisatie van het fysieke en het online onderwijs, en de verhouding tussen en combinatie van beide, rekening houdt met twee aspecten. Allereerst is er de aard van de onderwijsactiviteiten. Voor een deel van de onderwijsactiviteiten in het mbo en ho geldt dat de onderwijsactiviteit online kan worden aangeboden op een manier die, even goed als wanneer sprake zou zijn van fysiek onderwijs, de student in staat stelt het onderwijs te volgen en tentamens af te ronden. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een grootschalig hoorcollege waarbij relatief weinig interactie plaatsvindt tussen student en docent of tussen studenten onderling. Tegelijkertijd kunnen er onderwijsactiviteiten zijn waarbij fysiek onderwijs meer aangewezen is dan in andere gevallen, bijvoorbeeld bij bepaalde vormen van praktijkgericht onderwijs. Instellingen kunnen zelf de afweging maken of het fysiek aanbieden van een onderwijsactiviteit nodig is om de activiteit op een passende manier te kunnen aanbieden. Het tweede aspect waar de instelling rekening mee dient te houden is de positie van de student met een extra ondersteuningsbehoefte, die in het bijzonder gebaat is bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden, zoals belemmeringen als gevolg van een functiebeperking, psychische klachten of familieomstandigheden. Verplichte aandacht van de instelling voor voornoemde twee aspecten zal bij lagere regelgeving worden voorgeschreven, voor zover dit niet al uit algemene wetgeving zoals de Algemene wet gelijke behandeling bij ziekte en handicap voortvloeit. Een online alternatief kan het onderwijs toegankelijk houden voor de student, temeer daar de instelling ervoor dient te zorgen dat dit alternatief kwalitatief aan de maat is en dat studenten voldoende digitale ondersteuning krijgen. Daarom zal bij lagere regelgeving tevens worden bepaald dat de instelling zorg draagt voor voldoende digitale ondersteuning bij afstandsonderwijs.
120.
Op basis van de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) en de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) hebben instellingen de plicht om toegankelijk onderwijs te bieden voor al hun studenten. Een online alternatief kan het onderwijs toegankelijk maken voor de student, temeer daar de instelling ervoor dient te zorgen dat dit alternatief kwalitatief aan de maat is en dat studenten voldoende digitale ondersteuning krijgen. Wanneer is sprake van «voldoende» digitale ondersteuning? Wanneer is er sprake van dat het «alternatief» «kwalitatief aan de maat» is?
Er is sprake van voldoende digitale ondersteuning wanneer de instelling binnen het redelijke heeft gezorgd voor faciliteiten waardoor de student in staat is het onderwijs op afstand goed te volgen en hier optimaal aan te kunnen deelnemen. Hierbij valt de denken aan aansluiting op de benodigde programma’s en software. Onderwijs is kwalitatief aan de maat wanneer wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor het verzorgen van onderwijs. Fundamenteel hierin is dat het geboden onderwijs de student in staat stelt om binnen de daartoe beschikbare tijd de kennis, vaardigheden en competenties op te doen die zijn vereist om de opleiding dan wel het betreffende deel daarvan, succesvol te kunnen afronden.
121.
De leden van de VVD-fractie vragen tevens wie er toezicht houdt op het juiste gebruik van testbewijzen bij instellingen, inclusief de toepassing van de lagere regelgeving die binnen dit wetsvoorstel nog nader moet worden vastgesteld?
Het toezicht van op het juiste gebruik van testbewijzen bij instellingen ligt met name bij gemeenten en Politie. Het gaat hier met name op toezicht op het uitvoeren van de controle aan de deur op een geldig testbewijs en het weigeren van toegang aan personen die geen geldig testbewijs kunnen tonen. Het toezicht op onderwijsinstellingen bij de inzet van testbewijzen geschiedt door de Inspectie van het Onderwijs. Het gaat hier allereerst specifiek om het toezicht op de naleving van de zorgplicht van de onderwijsinstelling voor een toegankelijke voorziening waar studenten zich kunnen laten testen, voor zover dat toezicht niet tot de taak van de IGJ behoort.
122.
De leden van de VVD-fractie vinden het terecht dat er voor studenten zonder testbewijs ook nog toegang moet zijn tot het onderwijs, hetzelfde geldt voor studenten met een kwetsbare gezondheid. Onderwijsinstellingen hebben wel een wettelijke taak om voor onderwijs te zorgen en een zorgplicht. Hoe kunnen zij aan al die zaken invulling geven? In hoeverre is dat ook praktisch uitvoerbaar voor onderwijsinstellingen? Bijvoorbeeld door een combinatie van fysiek onderwijs, een fysiek alternatief en/of een online alternatief.
Bij het maken van keuzes over het aanbieden van verschillende vormen van onderwijs speelt mee in hoeverre een instelling beschikt over de capaciteit en de mogelijkheden om fysiek onderwijs te organiseren. Een instelling die beschikking heeft over relatief veel locaties en middelen en daarmee ruimte om fysiek onderwijs in verscheidene varianten te organiseren, zal mogelijk beter in staat zijn voor studenten zonder testbewijs het fysiek onderwijs in hoge mate te realiseren dan een kleinere instelling met minder capaciteit en middelen. Ook kunnen per opleiding binnen een instelling grote verschillen bestaan in de capaciteit en middelen die men tot zijn beschikking heeft om het onderwijs op verschillende manieren te organiseren. Tegelijkertijd kan ook de mate waarin een fysieke component een rol speelt in het onderwijs, tussen verschillende opleidingen zeer uiteenlopen. Uiteindelijk is van belang dat elke instelling, ongeacht de omstandigheden, zich aantoonbaar rekenschap geeft van de in de memorie van toelichting beschreven aspecten die van belang zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. De uitkomst, als het gaat om het al dan niet aanbieden van verschillende onderwijsroutes, kan daarbij per instelling, per opleiding en per student verschillen.
123.
De leden van de D66-fractie constateren dat het voorliggende wetsvoorstel de grondslag creëert om in de toekomst indien nodig testwijzen voor studenten in mbo en het ho verplicht te stellen. Een van de randvoorwaarden is dat onderwijsinstellingen ervoor zorg dienen te dragen dat hun studenten zich kunnen laten testen. Deze leden merken op dat onderwijsinstellingen geen deel uitmaken van het stelsel van publieke gezondheidszorg. Derhalve vragen zij de regering nader te motiveren waarom de verantwoordelijkheid voor de testinfrastructuur aan onderwijsinstellingen wordt toebedeeld.
Op het moment dat het bij algemene maatregel van bestuur mogelijk wordt gemaakt voor instellingen om met verplichte testbewijzen te werken, kunnen instellingen ervoor kiezen hiervan gebruik te maken indien de toegankelijkheid van het onderwijs voor de studenten blijft geborgd. Die toegankelijkheid komt voor een deel tot uitdrukking in de voorwaarde dat studenten daadwerkelijk de mogelijkheid moeten hebben om zich te kunnen laten testen. Omdat onderwijsinstellingen een zorgplicht hebben naar hun studenten, volstaat het niet om studenten simpelweg te verwijzen naar andere partijen of mogelijkheden tot testen, zonder dat de instelling zich ervan heeft vergewist dat testen voor studenten op een laagdrempelige manier en zonder kosten mogelijk is. De instelling moet vaststellen dat dit het geval is en indien nodig ook zelf inspanningen leveren om dit te realiseren. Het is overigens niet noodzakelijk dat de instelling een zelf opgezette testvoorziening biedt, ook het aansluiten bij bestaande testfaciliteiten is een optie. Voor zover instellingen zelf betrokken zijn bij het inrichten van een testvoorziening, zullen zij hierbij worden ondersteund door de overheid. Van hen wordt dan ook niet verwacht zelfstandig een testinfrastructuur op te zetten. De kosten voor de inzet van testen in het mbo en ho zullen worden gedragen door het Rijk. Naarmate in het onderwijs meer ervaring met sneltesten en zelftesten wordt opgedaan wordt ook meer duidelijk over de praktische aspecten en de rolverdeling in deze processen tussen de instelling enerzijds en andere partijen anderzijds. Daarom wordt in het wetsvoorstel bepaald dat bij lagere regelgeving nadere regels kunnen worden gesteld voor de instelling als het gaat om het zorgdragen voor een toegankelijke testvoorziening. Hierbij worden de lessen van de pilots betrokken.
124.
De leden van de D66-fractie onderschrijven dat het van groot belang is dat een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs moet worden voorkomen. Nu al leidt dit tekort tot hoogst onwenselijke gevolgen voor de geestelijke gezondheid, studievoortgang en ontwikkeling van studenten. Sommige studenten zitten al letterlijk een jaar thuis, en dat betekent voor hen vaak op een kleine studentenkamer waar het leven bestaat uit: Eat, Sleep, Zoom, Repeat. Deze leden begrijpen dan ook dat de regering in dit wetsvoorstel een uitzondering wil maken voor mbo en ho op het uitgangspunt dat het testbewijs slechts kan worden ingezet voor niet-essentiële sectoren. Wel missen zij in de toelichting bij het wetsvoorstel een nadere concretisering van de voornemens om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken, en wanneer daarvoor testbewijzen worden ingezet. Op welk punt is volgens de regering de bodem bereikt en zullen testbewijzen en/of andere bewijzen worden ingezet om voor meer fysiek onderwijs mogelijk te maken? Heeft de regering daarbij een bepaalde datum voor ogen, een bepaald percentage fysiek onderwijs of bijvoorbeeld een combinatie van beiden? Deze leden willen ervoor waken dat de komende maanden geen aanvullende stappen worden genomen als de hoeveelheid fysiek onderwijs mondjesmaat gaat toenemen. Daarom ontvangen zij graag een scherpere stellingname van de regering. De wettelijke grondslag moet niet verworden tot een loze belofte, terwijl de student almaar thuis zit.
Het op een veilige manier verzorgen van zoveel mogelijk fysiek onderwijs in alle sectoren is voor het kabinet een belangrijk uitgangspunt. Uitgaande van de maatregelen die op dit moment van kracht zijn voor het mbo en ho waarin fysiek onderwijs weer is toegestaan en dit in de praktijk neerkomt op gemiddeld een dag fysiek onderwijs per student per week, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Meer fysiek onderwijs is dan ook nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. Welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs is op dit moment uiteraard nog niet te zeggen. Het OMT wordt hierover om advies gevraagd.
125.
De leden van de D66-fractie constateren dat de huidige pilots in het mbo en ho als doel hebben om alternatieven te vinden voor meer fysiek onderwijs zonder dat de 1,5 meter wordt losgelaten en zonder dat met testbewijzen wordt gewerkt. Zij vragen of de regering ook voornemens is om onderzoek te doen naar meer mogelijkheden voor fysiek onderwijs zonder afstandsmaatregel, zoals bij de fieldlabs bij festivals reeds het geval is. Genoemde leden vragen of de testbewijzen ook ingezet kunnen worden om meer fysiek onderwijs te verzorgen zonder de 1,5 meter te hanteren.
Deze maand zijn er in de cultuur-, sport- en recreatiesector pilots gestart met testbewijzen. In deze pilots geldt dat mensen op vertoon van een negatief testresultaat toegang krijgen tot evenementen en activiteiten. Bezoekers laten zich met een sneltest op corona testen en krijgen vervolgens een testbewijs dat zij bij de ingang kunnen laten zien. Ook in de zogenaamde Fieldlabs evenementen die dit voorjaar plaatsvinden, wordt in sommige gevallen gewerkt met sneltesten en toegangstesten. Bij deze praktijktesten bekijken onderzoekers hoe verschillende evenementen op termijn veilig en verantwoord kunnen worden georganiseerd. Daarbij wordt ook geëxperimenteerd met het loslaten van bijvoorbeeld de afstandsmaatregel. Hoewel de regering momenteel niet voornemens is om dergelijke experimenten te starten in het onderwijs, zullen waar mogelijk wel de lessen hieruit worden betrokken die kunnen bijdragen aan de mogelijkheden voor fysiek onderwijs in het mbo en ho. De grondslag om verplichte testbewijzen in het mbo en ho te kunnen introduceren is bij uitstek bedoeld om, dankzij het gebruik van de testbewijzen, versoepelingen te kunnen realiseren in het onderwijs die zonder gebruik van verplichte testbewijzen niet mogelijk zouden zijn. De 1,5 meter afstand is de maatregel die – zonder af te willen doen aan de noodzaak van deze maatregel voor de gezondheid van studenten en onderwijspersoneel – voor de opschaling van fysiek onderwijs op het moment de voornaamste belemmering vormt. Inderdaad zouden daarom verplichte testbewijzen een manier kunnen zijn om de 1,5 meter afstand los te laten in die delen van het onderwijs waar de studenten over dat testbewijs beschikken. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen en de 1,5 meter afstand in het onderwijs los te laten.
126.
Tenslotte vragen de leden van de D66-fractie of onderwijsinstellingen zelf mogen bepalen op welke schaal ze fysiek onderwijs mogen organiseren indien het mbo en ho worden aangewezen om testbewijzen te hanteren. Met oog op de belasting van de onderwijsinstellingen door het uitvoeren van de controle en door het verzorgen van online en fysiek onderwijs, kan de instelling dan bijvoorbeeld de afweging maken om grote colleges alleen digitaal aan te bieden in plaats van digitaal en fysiek.
Momenteel hebben instellingen in het mbo en ho de mogelijkheid om fysiek onderwijs aan te bieden voor zover dit haalbaar is met inachtneming van de 1,5 meter afstand. Met andere woorden, de schaal waarop fysiek onderwijs kan worden georganiseerd wordt nu met name bepaald door die maatregel in combinatie met de fysieke capaciteit die een instelling heeft. In de praktijk komt dat neer op gemiddeld 1 dag fysiek onderwijs per week, per student. Op het moment dat het voor delen van het onderwijs mogelijk wordt de 1,5 meter afstand los te laten doordat met verplichte testbewijzen wordt gewerkt, komt hierin meer ruimte. De instelling maakt zelf afwegingen over de verdeling van de beschikbare fysieke capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Instellingen dienen hierbij een zorgvuldige belangenafweging te maken. Verwacht wordt dat er daarbij aandacht is voor een aantal aspecten, zoals een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden.
127.
De leden van de CDA-fractie constateren dat op het uitgangspunt dat het testbewijs uitsluitend kan worden ingezet voor niet-essentiële sectoren een uitzondering wordt gemaakt voor het middelbaar beroepsonderwijs en hoger onderwijs. Het doel hiervan is om er met behulp van testbewijzen voor te zorgen dat aan meer studenten fysiek onderwijs kan worden gegeven. Voor de leden van de CDA-fractie is hierbij wel van belang dat te allen tijde onderwijs ook gegarandeerd is voor studenten die geen testbewijs kunnen of willen laten zien. De regering geeft aan dat testen vrijwillig zal blijven, maar de leden van de CDA-fractie vragen wel hoe erop toe wordt gezien dat studenten niet op andere manieren (indirect) gedwongen worden zich toch te laten testen. De regering geeft aan dat testbewijzen niet zullen worden verplicht in het mbo en ho als door verbeterde omstandigheden een significant deel van het onderwijs ook fysiek mogelijk is zonder een verplicht testbewijs in te voeren. Hieronder wordt verstaan een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd (de situatie zoals die was in het najaar van 2020). De leden van de CDA-fractie vragen wat de regering hierbij verstaat onder een significante toename ten opzichte van de situatie waarbij slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. Wordt bijvoorbeeld een testbewijs niet verplicht als minimaal de helft van het onderwijs fysiek gegeven kan worden met behulp van andere maatregelen? De leden van de CDA-fractie vragen of de huidige mogelijkheden van fysiek onderwijs (praktijkonderwijs, examens, tentamens en toetsen en de begeleiding van studenten in een kwetsbare positie) behouden blijven zonder testverplichting. Wat zijn de aan te bieden alternatieven voor het bieden van fysiek onderwijs voor studenten die geen testbewijs willen of kunnen tonen? Deze leden vragen tevens of indien voor deze delen van het fysieke onderwijs geen testverplichting gaat gelden, deze deelnemers zich wel vrijwillig (en kosteloos) bij de onderwijsinstelling zullen mogen laten testen. De leden van de CDA-fractie vragen wanneer de Kamer geïnformeerd wordt over de resultaten van de pilots die momenteel in het mbo en ho worden gehouden.
Testen moet voor studenten altijd een vrijwillige keuze blijven. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat het onderwijs altijd toegankelijk moet zijn voor alle studenten, en dat voor studenten zonder testbewijs moet worden voorzien in een alternatief, fysiek met inachtneming van de 1,5 meter afstand, of online. Studenten zouden hierdoor geen dwang of druk moeten ervaren om zich te laten testen. De alternatieven dienen kwalitatief aan de maat te zijn en de instelling borgt dit onder meer door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat studenten die online onderwijs volgen, de nodige digitale ondersteuning krijgen. Ook dienen instellingen bij het aanbieden van alternatieven een zorgvuldige belangenafweging te maken over de vraag wanneer aan studenten zonder testbewijs een fysiek alternatief met inachtneming van de 1,5 meter afstand, dan wel een online alternatief wordt aangeboden. Verwacht wordt dat daarbij aandacht is voor een aantal aspecten, zoals bijvoorbeeld een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. Indien een student van mening is dat hij of zij (indirect) gedwongen wordt door de instelling om zich te laten testen, kan hij hierover een klacht indienen bij de instelling of zijn of haar zorg kenbaar maken bij de studentenvertegenwoordiging op de opleiding of instelling. Ook houdt de Inspectie van het Onderwijs, in het geval wordt besloten om bij algemene maatregel van bestuur verplichte testbewijzen voor het mbo en ho mogelijk te maken, signaal gestuurd toezicht op de naleving door instellingen van de plicht om de toegankelijkheid van het onderwijs voor studenten zonder testbewijs te waarborgen. Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Studenten zullen immers gemiddeld een dag per week fysiek onderwijs kunnen volgen, waarmee nog steeds een grote druk zal liggen op het welzijn van studenten met in het verlengde mogelijke gevolgen voor de studievoortgang. Meer fysiek onderwijs is nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. Het zal overigens per instelling en per opleiding kunnen verschillen hoeveel extra fysiek onderwijs het werken met verplichte testbewijzen kan opleveren. Voor vormen van fysiek onderwijs waar reeds van de 1,5 meter afstand kan worden afgeweken, zal een testbewijs niet worden voorgeschreven. Een belangrijk voorbeeld hiervan zijn bepaalde vormen van praktijkonderwijs. Voor examens, tentamens en toetsen, en de begeleiding van studenten in een kwetsbare positie, is de 1,5 meter afstand van toepassing en zouden verplichte testbewijzen mogelijk een uitkomst kunnen bieden om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken doordat dankzij het gebruik van het testbewijs de 1,5 meter afstand in die situaties zou kunnen worden losgelaten. Wanneer testbewijzen worden ingezet, worden onderwijsinstellingen geacht een zorgvuldige belangenafweging te maken in het kader van de vraag wanneer aan studenten zonder testbewijs een fysiek alternatief met inachtneming van de 1,5 meter afstand, dan wel een online alternatief wordt aangeboden. Verwacht wordt dat er daarbij aandacht is voor een aantal aspecten, zoals een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. Vooralsnog wordt in het mbo en ho gewerkt met vrijwillige zelftests, die kosteloos worden aangeboden aan alle studenten en instellingen. De tussenresultaten van de verschillende pilots komen begin mei beschikbaar. Uw Kamer zal daarna geïnformeerd worden over de uitkomsten.
128.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering aangeeft dat de resultaten met pilots in het onderwijs met onder andere sneltesten uiterlijk in mei 2021 beschikbaar zijn. Toch wordt het hoger onderwijs op 26 april al deels heropend. De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe deze beslissing zich verhoudt tot pilots die nog niet zijn afgerond. Tevens vragen genoemde leden of de regering nader kan ingaan op tussentijdse resultaten van pilots in het onderwijs. Zo blijkt uit een pilot van Avans Hogeschool dat studenten weinig zin hebben om zelftests te gebruiken omdat dit niet verplicht is. Hiermee dreigt een half miljard verspild te worden. Hoeveel testen verwacht de regering dat er per dag zullen worden afgenomen in het onderwijs? Waar is deze schatting op gebaseerd? Ook kunnen mbo en ho onderwijsinstellingen aangewezen worden als sectoren waar testbewijzen wettelijk verplicht kunnen worden gesteld onder twee voorwaarden. Is de regering voornemens om testbewijzen te verplichten? Genoemde leden willen hier een uitgebreide reactie op. Mochten testbewijzen worden ingezet als middel om het fysieke onderwijs op te schalen, worden studenten die wel en niet getest zijn dan van elkaar gescheiden bij het geven van fysiek onderwijs? De leden van de SP-fractie vragen of een dergelijke tweedeling wel aanvaardbaar en proportioneel is en hoe onderwijsinstellingen dit mogelijk moeten gaan organiseren. Op welke wijze worden onderwijsinstellingen ondersteund in het aanbieden van laagdrempelige en voor de student gratis testen? De regering stelt dat het wel of niet kunnen laten zien van een testbewijs nooit de enige afwegingsgrond mag zijn op basis waarvan toegang tot fysiek onderwijs wordt mogelijk gemaakt. Op welke manier denkt de regering dan dat deze stap bijdraagt aan het veilig weer mogelijk maken van meer fysiek onderwijs? Geven de uitkomsten van de experimenten en pilots tot nu toe reden om aan te nemen dat dit een betekenisvolle bijdrage gaat leveren aan meer fysiek onderwijs en het psychisch welbevinden van studenten? Met welke mogelijke toename van de verspreiding van het virus wordt rekening gehouden wanneer deze sneltesten zullen worden ingezet om meer onderwijs te faciliteren?
De pilots met sneltesten staan niet in verband met de beslissing om in het hoger onderwijs vanaf 26 april weer fysiek onderwijs te kunnen aanbieden aan studenten. Hierbij blijven de geldende maatregelen, zoals de regel van het houden van 1,5 meter afstand, namelijk van kracht, en dit kan dus op een verantwoorde manier zonder de inzet van testen. In het mbo en ho wordt in acht regionale pilots onderzocht op welke manier (snel)testen zouden kunnen bijdragen aan het op termijn mogelijk maken van meer fysiek onderwijs. Deze pilots zijn gefaseerd gestart, de eerste op 18 januari jl. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. De resultaten van de verschillende pilots komen begin mei beschikbaar. Deze doelstelling staat daarmee dus ook los van de doelstelling van de introductie van zelftesten in het mbo en het ho. Daar is de doelstelling om door regelmatig te testen een positieve bijdrage te leveren aan het epidemiologische beeld in Nederland. De resultaten van de verschillende pilots komen begin mei beschikbaar en de Kamer wordt hierover daarna nader geïnformeerd. Dat neemt niet weg dat het kabinet kijkt in welke mate bevindingen vanuit de pilots nu al benut kunnen worden om lering te trekken voor de brede inzet van zelftesten in het onderwijs, bijvoorbeeld over de testbereidheid. Het uitgangspunt is voor het kabinet dat zelftests op een laagdrempelige manier bij de studenten en medewerkers terecht komen. In de afgelopen periode is daarom hard gewerkt aan het opzetten van een goed werkend distributiesysteem. In overleg met de onderwijskoepels (VH, VSNU, MBO Raad) is besloten om SURF te vragen een rol te spelen in de distributie van zelftesten. SURF, de organisatie voor ICT in het onderwijs, lanceert een digitaal portaal waar studenten en medewerkers op een makkelijke manier gratis zelftesten kunnen bestellen. Verder heeft de Minister van OCW met de hoger onderwijsinstellingen afgesproken dat zij een algemene (en indien nodig herhaalde) oproep doen aan studenten en medewerkers om zich thuis te testen. De rijksoverheid zal ondersteunen door duidelijke communicatie beschikbaar te stellen over de wijze van gebruik van zelftesten en het belang van zelftesten. Instellingen spelen een belangrijke rol in de verspreiding van deze communicatie. De Minister van OCW werkt dit de komende weken uit, samen met de koepels. Hiermee hoopt het kabinet bij te dragen aan een hoge aanvraag- en testbereidheid. Het kabinet zal de bereidheid monitoren. Studenten in het mbo en ho zijn vanwege de crisis lange tijd grotendeels verstoken geweest van fysiek onderwijs. Hoewel ook met online alternatieven het onderwijs op een goede manier verzorgd kan worden, blijkt dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs negatieve gevolgen heeft. Fysiek onderwijs is van belang vanuit de notie dat onderwijs meer is dan kennisoverdracht alleen; immers ook het sociale contact tussen studenten onderling en tussen student en docent is van wezenlijk belang voor studenten. Een aantal belangrijke stappen zijn al gezet om meer fysiek onderwijs mogelijk te maken. Het kabinet heeft eerder besloten dat het mbo vanaf 1 maart weer week fysiek onderwijs kan aanbieden, met inachtneming van de basismaatregelen zoals de 1,5 meter afstand. Met het kabinetsbesluit van 20 april jongstleden is besloten dat ook in het ho per 26 april weer fysiek onderwijs kan worden aangeboden met inachtneming van de 1,5 meter afstand. Dat komt erop neer dat studenten in het mbo en ho gemiddeld een dag per week naar de instelling kunnen komen om onderwijs te volgen. Ook met deze versoepelingen blijft echter sprake van een tekort aan fysiek onderwijs in het mbo en ho. In de situatie dat ook komend studiejaar nog de 1,5 meter afstand een substantiële hoeveelheid fysiek onderwijs in de weg staat, zal de regering de inzet van een testbewijs overwegen. Alleen in die situatie biedt het onderhavige wetsvoorstel een grondslag. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen. Om de gezondheidsrisico’s zo beperkt mogelijk te houden is het inderdaad van belang dat wanneer toegangstesten in het onderwijs wordt ingezet en de instelling ervoor kiest hiermee te gaan werken, de instelling ervoor zorgt dat studenten die wel en die niet getest zijn, op de instelling fysiek van elkaar worden gescheiden. Van belang is dat het onderwijs in alle gevallen en voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Natuurlijk is het meest wenselijke dat alle studenten weer fysiek naar de instelling kunnen komen op een vergelijkbare manier als voor de crisis het geval was. Wat met dit wetsvoorstel gerealiseerd zou kunnen worden is dat het fysieke onderwijs op de instelling op grotere schaal plaatsvindt, omdat dit verantwoord kan op basis van een testbewijs. Gezien het belang van studentenwelzijn en studievoortgang en met het oog op de gezondheid van studenten en onderwijspersoneel, maakt dit het aanvaardbaar en ook proportioneel om geteste en niet geteste studenten, fysiek te scheiden of een ander onderwijsaanbod aan te bieden. Op welke wijze de instelling dit organiseert is aan de instelling. Tussen instellingen kunnen verschillen zijn in de mate waarin zij hiertoe de capaciteit en de middelen hebben.
Op het moment dat het kabinet besluit toegangstesten in te zetten in het onderwijs, hebben instellingen de keuze om met testbewijzen te werken. Instellingen die daarvoor kiezen, zullen worden ondersteund in het kosteloos aanbieden van testen op een laagdrempelige wijze. In geval een instelling werkt met verplichte testbewijzen, zal aan studenten die aan de betreffende onderwijsactiviteiten willen deelnemen, een testbewijs worden gevraagd voorafgaand aan deelname aan de fysiek onderwijsactiviteit. Doordat in de betreffende onderwijsactiviteiten aantoonbaar enkel studenten aanwezig zijn die niet besmettelijk zijn, althans daartoe een zeer lage kans hebben, is het verantwoord om voor die onderwijsactiviteiten versoepelingen te hanteren, waarvan op termijn in het bijzonder het loslaten van de 1,5 meter afstand. Daarmee kunnen meer studenten fysiek aan een onderwijsactiviteit deelnemen dan wanneer geen sprake zou zijn van de inzet van testbewijzen, hetgeen dus per definitie bijdraagt aan het veilig mogelijk maken van meer fysiek onderwijs aan meer studenten. Dat een instelling niet enkel het bezit van een testbewijs bepalend laat zijn voor de vraag of een student fysiek onderwijs kan volgen, ziet op het alternatief dat wordt geboden aan studenten zonder testbewijs, en de vraag of de instelling ervoor kiest dit een fysiek alternatief mét inachtneming van de 1,5 meter afstand te laten zijn, of een online alternatief. Instellingen zijn niet verplicht tot het bieden van zo’n fysiek alternatief – online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens – maar wel wordt van een instelling een zorgvuldige belangenafweging verwacht waarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. In het mbo en ho wordt in acht regionale pilots onderzocht op welke manier (snel)testen zouden kunnen bijdragen aan het op termijn mogelijk maken van meer fysiek onderwijs. De pilots zijn gefaseerd gestart, de eerste op 18 januari jl. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. De resultaten van de verschillende pilots komen begin mei beschikbaar. Of over wordt gegaan tot invoering van de inzet van verplichte testbewijzen in het onderwijs wordt niet alleen besloten aan de hand van de epidemiologische situatie maar ook aan de hand van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen. De verwachting is dat werken met sneltesten bijdraagt aan het op een veilige manier verzorgen van fysiek onderwijs. In de pilots met sneltesten worden de effecten van sneltesten in het onderwijs onderzocht. De uitkomsten van de pilots worden begin mei verwacht. Daarnaast stelt het kabinet vanaf begin mei in het mbo en ho vrijwillige zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen
129.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voor delen van het onderwijs ook testbewijzen gevraagd kunnen gaan worden. Het is deze leden niet duidelijk of, als opschaling van het bestaande fysieke onderwijs zonder testbewijzen niet meer mogelijk lijkt te zijn, voor het volgen van fysiek onderwijs dan per se een testbewijs nodig zal worden. Blijft er dan nog ruimte voor het volgen van fysiek onderwijs zonder een testbewijs? Evenmin is het deze leden helder wat de gevolgen zullen zijn voor de mogelijkheid om fysiek onderwijs te volgen indien studenten weigeren om zich een of twee keer per week te laten testen?
Sowieso vragen deze leden of het voor het geven tot toegang tot het fysiek onderwijs wel gewenst is om een dergelijke barrière op te werpen en of er geen andere mogelijkheden zijn om fysiek onderwijs verder mogelijk te maken. Hoe verhoudt het feit dat de regering in het onderwijs testbewijzen verplicht wil maken zich tot de eigen mening van de Minister van VWS dat testbewijzen niet worden ingezet voor publieke voorzieningen die zoveel mogelijk opengesteld zijn, om eenieder gelijke toegang te verschaffen en waar de basismaatregelen en andere maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 effectief worden aangewend? Deelt de regering de mening van de leden van de PvdA-fractie dat het onderwijs in zijn aard ook een publieke voorziening is?
Van belang is dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken dienen voor studenten zonder testbewijs een alternatief aan te bieden, hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief. Instellingen zijn niet verplicht tot het bieden van een fysiek alternatief – online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens – maar wel wordt van een instelling een zorgvuldige belangenafweging verwacht waarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals bijvoorbeeld een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. Verplichte testbewijzen kunnen in het mbo en ho worden ingezet om méér fysiek onderwijs mogelijk te maken. Hiervoor wordt alléén gekozen als blijkt dat er geen andere manier is om een tekort aan fysiek onderwijs weg te nemen. Een testbewijs wordt dus alleen verplicht als dat de enige manier is om de 1,5 meter afstand te kunnen loslaten in het onderwijs. In het mbo en ho wordt in acht regionale pilots onderzocht op welke manier (snel)testen zouden kunnen bijdragen aan het op termijn mogelijk maken van meer fysiek onderwijs. De pilots zijn gefaseerd gestart, de eerste op 18 januari jl. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. De resultaten van de verschillende pilots komen in begin mei beschikbaar. Daarnaast stelt het kabinet vanaf begin mei in het mbo en ho zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen. Dit draagt bij aan veiliger studeren. In het wetsvoorstel is reeds opgenomen dat voor essentiële voorzieningen in algemene zin geen sprake kan zijn van een toegangsbeleid met verplichte testbewijzen. Dat neemt niet weg dat ook in essentiële sectoren aan deelnemers kan worden gevraagd om zich vrijwillig te laten testen voor toegang. Voor het onderwijs is een uitzondering gemaakt op het uitzonderen van essentiële sectoren van verplichte testbewijzen. Hoewel ook met online alternatieven het onderwijs op een goede manier verzorgd kan worden, blijkt dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs negatieve gevolgen heeft. Fysiek onderwijs is van belang vanuit de notie dat onderwijs meer is dan kennisoverdracht alleen; immers is ook het sociale contact tussen studenten onderling en tussen student en docent van wezenlijk belang voor studenten. Onderzoek laat zien dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van studenten. Dit kan negatieve effecten op hun ontwikkeling en studievoortgang hebben. Dit werkt op langere termijn door. Het mogelijk maken van meer fysiek onderwijs voor meer studenten is van belang en omdat het werken met verplichte testbewijzen hiertoe mogelijk een goede manier is, wordt met dit wetsvoorstel de grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat ook in het mbo en het ho met verplichte testbewijzen kan worden gewerkt. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen.
130.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat voor het mbo en het hoger onderwijs een uitzondering wordt gemaakt bij het uitgangspunt om alleen in niet-essentiële sectoren om een testbewijs te vragen. Deze leden hebben veel begrip voor de afweging om dit onder bepaalde omstandigheden mogelijk te maken in het onderwijs. Ook hier hebben deze leden vragen over de toepassing. Deze leden vragen of onderwijsinstellingen enerzijds dan wel anderzijds op enige wijze kosten hiervoor moeten maken, en zo ja, hoe hoog vallen deze kosten per onderwijsinstelling uit? Deze leden merken voorts op dat de memorie van toelichting hier niet helder over is. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of bij het tenminste een á twee keer per week testen van studenten dit ook op korte termijn mogelijkheden biedt om verantwoord de coronamaatregelen binnen deze instellingen los te laten. Tevens is het afwegingskader voor genoemde leden niet helemaal helder wanneer het mbo en hoger onderwijs overgaat tot het verplichtstellen van een testbewijs. In welke situatie zal dit wel en in welke situatie niet een verplichte vereiste zijn voor het geven van fysiek onderwijs? Deze leden hebben bovendien zorgen over de «alternatieve vormen van onderwijs» waaraan het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs moet voldoen in een dergelijke situatie. Is deze werkdruk verhogende plicht ook afgestemd met docenten zelf?
De kosten voor de testbewijzen in het onderwijs komen voor rekening van het Rijk. Bezien zal worden op welke manier het testen voor toegang tot het onderwijs gratis gehouden kan worden. De kosten komen in ieder geval niet voor rekening van de instellingen. Met het kabinetsbesluit van 20 april jongstleden is een eerste stap gezet om na studenten in het mbo nu ook studenten in het ho gemiddeld een dag per week weer naar de instellingen te laten komen om fysiek onderwijs te volgen. Het kabinet stelt vanaf begin mei corona-zelftesten beschikbaar in het onderwijs. De zelftesten zijn een aanvulling op de bestaande coronamaatregelen en zijn vooralsnog dus geen vervangingen van deze maatregelen. De lessen uit de nog lopende pilots sneltesten helpen bij het invullen van de voorwaarden waaronder de 1,5 meter afstand op een verantwoorde wijze kan worden losgelaten en leveren daarmee ook informatie over de extra ruimte die dit oplevert voor fysiek onderwijs. Het antwoord op de vraag of wordt overgegaan tot invoering van verplichte testbewijzen wordt, als het gaat om mbo en ho, zal niet alleen bepaald worden aan de hand van de epidemiologische situatie maar ook aan de hand van de vraag of sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs dat niet op een minder ingrijpende wijze kan worden weggenomen. Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Meer fysiek onderwijs is nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. Welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs is op dit moment nog niet te bepalen. Het OMT wordt hierover om advies gevraagd. In ieder geval zal enkel worden overgegaan tot de inzet van verplichte testbewijzen in het onderwijs indien er geen minder ingrijpende manier is het fysieke onderwijs op aanzienlijk grotere schaal mogelijk te maken. Belangrijk om tenslotte te benadrukken is dat het wetsvoorstel ruimte laat om enkel voor bepaalde delen, zoals bepaalde type onderwijsactiviteiten het gebruik van verplichte testbewijzen mogelijk te maken, en dat het aan de instelling is om te bepalen of men gebruik wenst te maken van de mogelijkheid of dat men ervoor kiest het onderwijs te blijven verzorgen op de 1,5 meter afstand. De alternatieven voor fysiek onderwijs met gebruik van verplichte testbewijzen, zijn geen nieuwe vormen van onderwijs waarop de docenten zich in het bijzonder zouden hoeven voorbereiden. In de huidige situatie is immers al sprake van online onderwijs op grote schaal, en ook fysieke onderwijsactiviteiten met inachtneming van de 1,5 meter afstand worden al verzorgd door de opleidingen waar sprake is van onderwijsonderdelen met een fysieke component. Wel is het voorstelbaar dat de organisatie van verschillende onderwijsvormen naast elkaar, druk oplevert voor de onderwijsorganisatie als geheel. In dat verband is het belangrijk om aan te geven dat al naar gelang de capaciteit en de middelen waarover een instelling beschikt, er verschillen zullen zijn in de mate waarin men er toe in staat zal zijn verschillende onderwijsvormen naast elkaar te organiseren. Bij het maken van keuzes over het aanbieden van verschillende vormen van onderwijs speelt mee in hoeverre een instelling beschikt over de capaciteit en de mogelijkheden om fysiek onderwijs te organiseren. Uiteindelijk is van belang dat elke instelling, ongeacht de omstandigheden, zich aantoonbaar rekenschap geeft van de in de memorie van toelichting beschreven aspecten die van belang zijn voor een zorgvuldige belangenafweging. De uitkomst, als het gaat om het al dan niet aanbieden van drie verschillende onderwijsroutes, kan daarbij per instelling en per opleiding verschillen.
131.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen in de toelichting dat onderwijsinstellingen inspanningen plegen en afwegingen maken om tot een goede verdeling te komen van de beschikbare capaciteit voor het geven van fysiek onderwijs aan studenten met en zonder testbewijs. Het is echter geen verplichting om te allen tijde studenten zonder testbewijs fysiek onderwijs aan te bieden. Ook online onderwijs kan een alternatief zijn. Welke waarborgen biedt de regering echter dat leerlingen zonder testbewijs wel gedeeltelijk toegang behouden tot fysiek onderwijs? Is de regering het met deze leden eens dat als een student zich niet kan of wil laten testen, het alternatieve onderwijs net zo goed moet zijn als het fysieke onderwijs? Hoe gaat de regering waarborgen dat een student die zich niet kan of wil laten testen niet meer geestelijke gezondheidsschade, ontwikkelingsachterstand en stagnatie in studievoortgang oploopt dan een student die zich wel kan of wil laten testen? De leden van de ChristenUnie-fractie vinden het onduidelijk wat de precieze andere maatregelen zijn die een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs kunnen wegnemen. Welke maatregelen moeten eerst getroffen worden, wat moeten de uitkomsten van deze maatregelen zijn en in wat voor tijdsbestek moeten resultaten gezien worden voordat overgegaan wordt op onderwijs met testbewijzen? De toelichting spreekt over een aanzienlijke toename ten opzichte van de situatie waarin gemiddeld slechts een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. Kan de regering deze «aanzienlijke toename» nader specificeren? Als regionale verschillen ontstaan tussen onderwijsinstellingen, vanwege bijvoorbeeld capaciteitsverschillen in onderwijs(ondersteunend)personeel of faciliteiten om fysiek onderwijs te geven, in hoeverre laat dit wetsvoorstel dan ruimte om op bepaalde onderwijsinstellingen wel of niet gebruik te maken van onderwijs met testbewijzen? Immers, in het onderwijs loop je niet het risico dat studenten dan maar naar een andere onderwijsinstelling toegaan. De toelichting schrijft dat voor de uitvoerbaarheid en effectiviteit van de inzet van testbewijzen de testbereidheid onder studenten relevant is, maar op zichzelf echter niet maatgevend. Bepalend is of over het geheel genomen een aanzienlijke opschaling van het fysiek onderwijs kan worden gerealiseerd door de inzet van testbewijzen. Welke andere zaken dan de testbereidheid onder studenten zijn dan relevant voor een aanzienlijke opschaling van het fysiek onderwijs door de inzet van testbewijzen?
Van belang is dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken dienen voor studenten zonder testbewijs een alternatief aan te bieden, hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief. Instellingen zijn niet verplicht tot het bieden van een fysiek alternatief – online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens – maar wel wordt van een instelling een zorgvuldige belangenafweging verwacht waarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. De instelling is verplicht om toegankelijk onderwijs te bieden dat kwalitatief aan de maat is, en dat geldt voor elke vorm waarin het onderwijs wordt aangeboden. Van belang is dat het onderwijs voor alle studenten toegankelijk blijft, ongeacht of een student over een testbewijs beschikt of niet. Instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken dienen voor studenten zonder testbewijs een alternatief aan te bieden, hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief. Instellingen zijn niet verplicht tot het bieden van een fysiek alternatief – online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens – maar wel wordt van een instelling een zorgvuldige belangenafweging verwacht waarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals bijvoorbeeld een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden. Indien ten aanzien van een student de inschatting wordt gemaakt dat een gebrek aan fysiek onderwijs bijzonder schadelijk kan zijn gelet op de individuele omstandigheden, dan ligt het voor de hand dat de instelling kijkt welke specifieke oplossingen er zijn om de bedoelde schade te voorkomen. Instellingen doen hieraan reeds het nodige sinds het begin van de coronacrisis: in het Servicedocument MBO is opgenomen dat de school bepaalt welke groepen studenten voorrang krijgen om op de locatie van de school lessen te volgen door te kijken naar nieuwe studenten (eerstejaars of nieuw in een opleiding), studenten in een kwetsbare positie en studenten die praktijklessen volgen of examens afleggen. In het Servicedocument HO is opgenomen dat instellingen beoordelen welk type onderwijsactiviteiten zij op de locatie van de onderwijsinstelling laten plaatsvinden en daarbij het belang van binding en goede begeleiding van eerstejaars en kwetsbare studenten in acht nemen. Onderwijsinstellingen spannen zich sinds het begin van de coronacrisis in om zoveel mogelijk fysiek onderwijs te organiseren voor zoveel mogelijk studenten. Bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 behoort het onderwijs tot nu toe tot de sectoren die als eerste in aanmerking komen voor maatregelen die de toegankelijkheid zo min mogelijk belemmeren. Belangenorganisaties voor het onderwijs Vereniging van Universiteiten (VSNU), Vereniging Hogescholen, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en MBO Raad, hebben voor hun achterban protocollen vastgesteld voor de organisatie van het onderwijs tijdens de coronacrisis. In veiligheidsplannen van instellingen is nauwkeurig uitgewerkt hoe een instelling op verantwoorde wijze fysiek onderwijs kan verzorgen door middel van onder andere goede hygiënemaatregelen, loopstromen, alternatieve locaties, spreiding over de dag en avond, afspraken over openbaar vervoer. Desondanks blijft een grote groep studenten verstoken van fysiek onderwijs. Daarom wordt niet gestopt met het verkennen van alternatieven. Momenteel wordt door instellingen in mbo en ho geëxperimenteerd, onder meer in pilots waarin sneltesten worden aangeboden aan studenten, teneinde alternatieven te vinden voor meer fysiek onderwijs zonder dat met testbewijzen wordt gewerkt. Gekeken wordt of via technologie, de inzet van crowd control, en het creëren van zogenaamde «bubbels», meer capaciteit kan worden gegenereerd. De resultaten van de pilots zijn uiterlijk in mei 2021 beschikbaar. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van verplichte testbewijzen in mbo en ho indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen. Op basis van de uitkomsten van de pilots, de epidemiologische situatie, en welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs, wordt uiterlijk in juli advies gevraagd aan het OMT. Op basis van de uitkomsten van de pilots, de epidemiologische situatie, en welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs, wordt advies gevraagd aan het OMT. Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Meer fysiek onderwijs is nodig. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. Welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs is op dit moment uiteraard nog niet te zeggen. Het OMT wordt hierover advies gevraagd. De ruimte die een instelling in dit wetsvoorstel krijgt om wel of geen gebruik te kunnen maken van verplichte testbewijzen, wordt bepaald door de vraag of de betreffende instelling kan voldoen aan de twee voorwaarden die hiervoor bij wet worden gesteld en bij lagere regelgeving nader kunnen worden ingevuld, namelijk de zorgplicht tot het bieden van een toegankelijke testvoorziening en de plicht tot het waarborgen van toegankelijk onderwijs voor studenten zonder testbewijs. Dat een instelling ten opzichte van andere instellingen beperkter is in de mogelijkheden tot het bieden van fysiek onderwijs doet dus niet af aan de mogelijkheid om met verplichte testbewijzen te werken, zolang aan de voornoemde voorwaarden wordt voldaan. Momenteel hebben instellingen in het mbo en ho de mogelijkheid om fysiek onderwijs aan te bieden voor zover dit haalbaar is met inachtneming van de 1,5 meter afstand. Net zoals voor de lockdown die per 14 december 2020 inging, zal dit ertoe leiden dat maar ongeveer een derde van het onderwijs fysiek kan worden verzorgd. De 1,5 meter afstand is daarom de maatregel die – zonder af te willen doen aan de noodzaak van deze maatregel voor de gezondheid van studenten en onderwijspersoneel – voor de opschaling van fysiek onderwijs op het moment de voornaamste belemmering. Op het moment dat die maatregel in het onderwijs zou kunnen worden losgelaten, zou dit voor aanzienlijk meer fysiek onderwijs kunnen zorgen. Een manier om de 1,5 meter afstand te kunnen loslaten is door het creëren van een veilige omgeving door middels verplichte testbewijzen vast te stellen dat alle aanwezige studenten niet besmet zijn met het coronavirus althans daartoe een zeer laag risico lopen. De inzet van verplichte testbewijzen is echter niet nodig op het moment dat de epidemiologische situatie het zou toestaan de anderhalve maatregel los te laten zonder met testbewijzen te werken. Dit kan het geval zijn op het moment dat voldoende studenten in het mbo en ho zijn gevaccineerd.
132.
De leden van de SGP-fractie lezen dat het wetsvoorstel de mogelijkheid opent tot de inzet van testbewijzen voor het mbo en hoger onderwijs. In de toelichting wordt niet duidelijk gemaakt waarom in het voorstel juist voor deze «essentiële voorziening» is gekozen. De leden van de SGP-fractie vragen om dit nader toe te lichten. Waarom is juist voor déze essentiële voorziening gekozen om de mogelijkheid open te houden om een testbewijs te eisen.
De leden van de SGP-fractie menen dat de regering beter zou moeten onderbouwen waarom inzet van testen in deze essentiële sector gerechtvaardigd is, waarbij het recht op onderwijs wordt afgewogen tegen het belang van de volksgezondheid.
Fysiek onderwijs is van belang vanuit de notie dat onderwijs meer is dan kennisoverdracht alleen; immers is ook het sociale contact tussen studenten onderling en tussen student en docent van wezenlijk belang voor studenten. Onderzoek laat zien dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van studenten. Dit kan negatieve effecten op hun ontwikkeling en studievoortgang hebben. Dit werkt op langere termijn door. Het mogelijk maken van meer fysiek onderwijs voor meer studenten is van belang en omdat het werken met verplichte testbewijzen hiertoe mogelijk een goede manier is, wordt met dit wetsvoorstel de grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat ook in het mbo en het ho met verplichte testbewijzen kan worden gewerkt. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen.De inzet van verplichte testen in het onderwijs kan gerechtvaardigd zijn op het moment dat studenten door de coronamaatregelen met een gebrek aan fysiek onderwijs tot gevolg, niet in staat zijn op een goede en verantwoorde manier het onderwijs te volgen en daarvan ook gevolgen voor hun gezondheid ondervinden. Van belang is dan dat de inzet van de maatregel noodzakelijk en proportioneel is om het gebrek aan fysiek onderwijs op te lossen; met andere woorden dat er geen minder ingrijpende maatregelen voorhanden zijn. Testen moet voor studenten altijd een vrijwillige keuze blijven. Dit komt tot uitdrukking in het feit dat het onderwijs altijd toegankelijk moet zijn voor alle studenten, en dat voor studenten zonder testbewijs moet worden voorzien in een alternatief, fysiek op de 1,5 meter afstand of online. Studenten zouden hierdoor geen dwang of druk moeten ervaren om zich te laten testen. De alternatieven dienen kwalitatief aan de maat te zijn en de instelling borgt dit onder meer door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat studenten die online onderwijs volgen, de nodige digitale ondersteuning krijgen. Ook dienen instellingen bij het aanbieden van alternatieven een zorgvuldige belangenafweging te maken in het kader van de vraag wanneer aan studenten zonder testbewijs een fysiek alternatief met inachtneming van de 1,5 meter afstand, dan wel een online alternatief wordt aangeboden. Verwacht wordt dat er daarbij er aandacht is voor een aantal aspecten, zoals bijvoorbeeld een mogelijke extra ondersteuningsvraag van studenten die in het bijzonder gebaat zijn bij fysiek onderwijs gelet op bijzondere omstandigheden.
133.
In hoeverre is sprake van vrijwilligheid wanneer het gaat om jongeren die hun recht op (toegang tot het) onderwijs willen effectueren? Hoe vaak zouden jongeren een testbewijs moeten kunnen tonen, nu dat afhankelijk is van het type test en de geldigheidsduur van zo'n test?
Bij de inzet van testbewijzen in mbo en ho zou volgens advies van het OMT – net als bij andere doorgaande activiteiten – ten minste 1 à 2 keer per week getest zouden moeten worden om door het versoepelen of loslaten van beperkende maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 meer toegang te krijgen tot fysiek onderwijs. Hoe vaak een student zich in de praktijk zal laten testen wordt bepaald door het aantal keren per week dat hij fysiek onderwijs volgt, wat weer afhangt van het type onderwijsactiviteit, en de geldigheidsduur van een testbewijs. Onderwijsinstellingen kunnen er met roosters op sturen dat studenten zich niet vaker hoeven laten testen dan nodig is. Het kabinet stelt vanaf begin mei in het mbo en ho zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 132.
134.
In het kader van de essentiële voorzieningen vermeldt de toelichting dat de onderwijsinstellingen moeten zorgen voor laagdrempelige testvoorzieningen voor studenten. Dat betekent in ieder geval dat het testen voor studenten kosteloos moet zijn. Dit lijkt te betekenen dat de kosten voor de organisatie van het testen voor rekening van de onderwijsinstellingen komen. De leden van de SGP-fractie vragen om dit te verduidelijken.
De kosten voor de testbewijzen in het onderwijs komen voor rekening van het Rijk. Bezien zal worden op welke wijze testbewijzen voor toegang tot het onderwijs gratis gehouden kunnen worden. De kosten komen niet voor rekening van de instellingen.
135.
De leden van de SGP-fractie lezen dat onderwijsinstellingen de inspanningsverplichting krijgt om de toegankelijkheid van het onderwijs te waarborgen voor de student die geen testuitslag kan tonen. De toelichting bij het voorstel maakt niet duidelijk wat «voldoende inspanningen» zijn. Zo is niet duidelijk of die inspanningen erop gericht moeten zijn om fysiek toegang te bieden of dat online toegang volstaat. De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor is gekozen om scholen te verplichten altijd fysiek onderwijs te regelen, ongeacht of een student getest is of niet. Indien dit te maken heeft met praktische of financiële bezwaren, is overwogen dat de overheid hieraan een bijdrage levert?
Er is geen sprake van een inspanningsverplichting; instellingen hebben de resultaatverplichting om toegankelijk onderwijs te bieden. Toegankelijk onderwijs kan vorm krijgen op verschillende manieren, waarbij online onderwijs een mogelijke variant is; online onderwijs stelt de student immers goed in staat om het onderwijs te volgen en zich voor te bereiden op examens of tentamens. Tijdens de coronacrisis noch in de reguliere situatie, bestaat er voor onderwijsinstellingen een plicht tot het aanbieden van fysiek onderwijs. Dit heeft niet te maken met praktische of financiële bezwaren maar met het feit dat onderwijsinstellingen de vrijheid hebben om binnen hun instellingsautonomie het onderwijs naar eigen keuze vorm te geven zolang wordt voldaan aan de wettelijke eisen, zoals de studeerbaarheid van een opleiding.
136.
De toelichting bevat geen informatie of onderzoek is gedaan naar alternatieve mogelijkheden voor het breed toegankelijk maken van fysiek onderwijs, behalve met behulp van de inzet van testbewijzen. Dit heeft de leden van de SGP-fractie verbaasd. Zij kunnen zich namelijk voorstellen dat scholen ook niet zitten te wachten op uitgebreide inspanningen ten aanzien van toegangstesten en inmiddels zelf allerlei plannen hebben uitgewerkt om fysiek onderwijs op te schalen. Kan de regering hierop alsnog ingaan? Welke andere alternatieven zijn onderzocht om toegang tot het mbo en hoger onderwijs te verzorgen?
Onderwijsinstellingen spannen zich sinds het begin van de coronacrisis in om zoveel mogelijk fysiek onderwijs te organiseren voor zoveel mogelijk studenten. Bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 behoort het onderwijs tot nu toe tot de sectoren die als eerste in aanmerking komen voor maatregelen die de toegankelijkheid zo min mogelijk belemmeren. Belangenorganisaties voor het ho en mbo Vereniging van Universiteiten (VSNU), Vereniging Hogescholen, Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO) en MBO Raad, hebben voor hun achterban protocollen vastgesteld voor de organisatie van het onderwijs tijdens de coronacrisis. In veiligheidsplannen van instellingen is nauwkeurig uitgewerkt hoe een instelling op verantwoorde wijze fysiek onderwijs kan verzorgen door middel van onder andere goede hygiënemaatregelen, loopstromen, alternatieve locaties, spreiding over de dag en avond, afspraken over openbaar vervoer. Desondanks blijft een grote groep studenten verstoken van fysiek onderwijs, met name vanwege de maatregel om onderling 1,5 meter afstand te moeten houden. Daarom wordt niet gestopt met het verkennen van alternatieven. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. Gekeken wordt of via technologie, de inzet van crowdcontrol, en het creëren van zogenaamde «bubbels», meer capaciteit kan worden gegenereerd. De resultaten van de pilots zijn uiterlijk in mei 2021 beschikbaar. Er zal enkel gebruik worden gemaakt van verplichte testbewijzen in mbo en ho indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen. Op basis van de uitkomsten van de pilots, de epidemiologische situatie, en welke ruimte dit biedt voor het aanbieden van fysiek onderwijs, zal advies gevraagd worden aan het OMT. Zolang er echter 1,5 meter afstand moet worden gehouden zal er sprake blijven van grote beperkingen in het aanbieden van fysiek onderwijs.
137.
Uit het wetsvoorstel volgt dat gebleken moet zijn dat ondanks maatwerk bij de maatregelen ter bestrijding van de epidemie er toch sprake is van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Kan de regering aangeven wanneer hiervan sprake is? De leden van de SGP-fractie vragen de regering om eerlijk aan te geven of zij gegeven de huidige epidemiologische ontwikkelingen van plan is om toegangstesten voor het mbo en hoger onderwijs daadwerkelijk te verplichten.
Uitgaande van de maatregelen die vanaf 26 april 2021 van kracht zijn, zou zeker nog sprake zijn van een onaanvaardbaar tekort aan fysiek onderwijs. Hier valt thans geen kwantitatieve grens te bepalen. Eerst wordt bezien wat onderwijsinstellingen nog kunnen doen naar de actueel geldende maatregelen. In het mbo en ho wordt in acht regionale pilots onderzocht op welke manier (snel)testen zouden kunnen bijdragen aan het op termijn mogelijk maken van meer fysiek onderwijs. De pilots zijn gefaseerd gestart, de eerste op 18 januari jl. In de pilots worden, zonder af te wijken van de geldende veiligheidsmaatregelen, diverse testprocedures en testtypen onderzocht, zodat kennis wordt opgedaan over de mogelijkheden en belemmeringen van testen in de aanloop naar het nieuwe college- en studiejaar in september. De resultaten van de verschillende pilots komen in begin mei beschikbaar. Daarnaast stelt het kabinet vanaf begin mei in het mbo en ho zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen wat bijdraagt aan veiliger studeren. In het wetsvoorstel is reeds opgenomen dat voor essentiële voorzieningen in zijn algemeenheid geen sprake kan zijn van een toegangsbeleid met verplichte testbewijzen. Dat neemt niet weg dat ook in essentiële sectoren aan deelnemers kan worden gevraagd om zich vrijwillig te laten testen voor toegang. Voor het onderwijs is als essentiële sector een uitzondering gemaakt op het uitzonderen van essentiële sectoren van dit wetsvoorstel. Hoewel ook met online alternatieven het onderwijs op een goede manier verzorgd kan worden, blijkt dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs negatieve gevolgen heeft. Fysiek onderwijs is van belang vanuit de notie dat onderwijs meer is dan kennisoverdracht alleen; immers is ook het sociale contact tussen studenten onderling en tussen student en docent van wezenlijk belang voor studenten. Onderzoek laat zien dat een langdurig gebrek aan fysiek onderwijs schadelijk is voor de geestelijke gezondheid van studenten. Dit kan negatieve effecten op hun ontwikkeling en studievoortgang hebben. Dit werkt op langere termijn door. Het mogelijk maken van meer fysiek onderwijs voor meer studenten is van belang en omdat het werken met verplichte testbewijzen hiertoe mogelijk een goede manier is, wordt met dit wetsvoorstel de grondslag gecreëerd om bij algemene maatregel van bestuur te bepalen dat ook in het mbo en het ho met verplichte testbewijzen kan worden gewerkt. Het kabinet zal daarin zeer terughoudend zijn, er zal enkel gebruik worden gemaakt van de grondslag indien geen minder ingrijpende maatregel mogelijk blijkt om het fysieke onderwijs aanzienlijk op te schalen. Slechts in de situatie dat ook komend studiejaar nog de 1,5 meter afstand een substantiële hoeveelheid fysiek onderwijs in de weg staat, vindt de regering de invoering van het testbewijs te overwegen. Voor die situatie biedt het onderhavige wetsvoorstel een grondslag.
138.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe de regering denkt dat onderwijsinstellingen het logistieke proces moeten organiseren. Zij moeten zelf een testvoorziening inrichten. Wie financiert dat? Wat wordt gedaan met studenten die geen test willen laten doen?
Instellingen die met testbewijzen willen werken worden ondersteund in het aanbieden van laagdrempelige en voor de student gratis testen. De kosten voor de testbewijzen in het onderwijs komen voor rekening van het Rijk. Ook voor studenten die om welke reden dan ook geen testbewijs kunnen tonen, zal het onderwijs altijd toegankelijk moeten zijn. Dit betekent dat instellingen die ervoor kiezen met verplichte testbewijzen te werken, voor studenten zonder testbewijs een alternatief moeten aanbieden; hetzij een fysiek alternatief op 1,5 meter afstand, hetzij een online alternatief.
139.
De leden van de ChristenUniefractie bevragen de tijdelijkheid van het wetsvoorstel. De regering beschrijft dat de wijzigingen onder hoofdstuk Va Wpg vallen en daarmee telkens na ten hoogste drie maanden besloten wordt tot gehele of gedeeltelijke verlenging met ten hoogste drie maanden. Welke beredeneerde inschatting maakt de regering nu over de duur van dit wetsvoorstel? Waarop is deze inschatting gebaseerd? Kan de regering voorts aangeven waarom de wet pas een jaar na het vervallen van hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt?
Wanneer op een verantwoorde en veilige wijze de 1,5 meter afstand maatregel in de samenleving geheel kan worden losgelaten zullen testbewijzen geen toegevoegde waarde meer hebben. De regering verwacht dat dit moment in loop van de zomer kan worden bereikt, maar dat is afhankelijk van het verloop van de epidemie. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op de vragen 7 en 246.
140.
De leden van de SGP-fractie merken met de Raad van State op dat het wetsvoorstel de nadere uitwerking van een groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister. Deze worden blijkens het wetsvoorstel geregeld bij ministeriële regeling. Is deze regeling al in conceptversie beschikbaar? Wanneer wil de regering deze regeling in laten gaan?
De regeling is in voorbereiding en zal na behandeling in beide Kamers in procedure worden gebracht. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 31.
141.
De leden van de SGP-fractie vragen zich af waarom er niet voor gekozen wordt om gebruik te maken van een algemene maatregel van bestuur in plaats van een ministeriële regeling. Zeker omdat de nadere regels getoetst zullen moeten worden aan de eisen zoals vastgelegd artikel 58b, tweede lid, zouden de leden van de SGP-fractie hieromtrent grotere betrokkenheid van het parlement en de Raad van State wensen.
Zoals vrijwel alle maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 worden conform de gangbare procedure bij hoofdstuk Va Wpg de wettelijke voorschriften voor de inzet van testbewijzen voornamelijk bij ministeriële regeling gesteld, bij de totstandkoming waarvan het parlement via een nahangprocedure is betrokken. Op enkele punten is gekozen voor regeling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur. Het betreft het mogelijke aanwijzen van (delen van) het onderwijs als sector waar testbewijzen kunnen worden ingezet en de eventuele gelijkstelling van het vaccinatiebewijs met een testbewijs. Op die manier is advisering door de Raad van State geborgd. Verder is het parlement via een voorhangprocedure betrokken bij het tot stand brengen van een algemene maatregel van bestuur.
142.
De leden van de CDA-fractie vragen of op ieder eiland in Caribisch Nederland teststraten zijn ingericht waar testbewijzen voor toegangsbewijzen verkregen kunnen worden.
Op dit moment werken de eilanden in Caribisch Nederland niet met toegangsbewijzen op basis van testbewijzen. Aangezien de mogelijkheid om testbewijzen pas wordt «aangezet» bij ministeriele regeling, kan per eiland bepaald worden of testbewijzen worden ingezet als toegangsbewijs. Alle drie de eilanden hebben immers een eigen ministeriele regeling. Er zijn op dit moment daarom geen teststraten ingericht waar testbewijzen voor toegangsbewijzen verkregen kunnen worden. Op het moment dat een van de eilanden in Caribisch Nederland besluit om met toegangsbewijzen op basis van testbewijzen te gaan werken, is dit op korte termijn te realiseren.
143.
De regering schrijft, zo lezen de leden van de CDA-fractie, dat vooralsnog testbewijzen voornamelijk gebaseerd zullen worden op negatieve testuitslagen. Het is volgens de regering echter ook mogelijk dat op basis van een positieve testuitslag vastgesteld zal kunnen worden dat iemand niet besmettelijk is. Genoemde leden vragen of de regering dit laatste nader kan toelichten. Bedoelt de regering hiermee dat zij ervan uitgaat dat vanaf een bepaalde CT-waarde iemand niet (meer) besmettelijk is?
Het kabinet doelt hier op mensen die een infectie hebben doorgemaakt. Uit wetenschappelijke data blijkt dat het grootste deel van de mensen die een infectie hebben doorgemaakt, gedurende een periode van 6 maanden na hun positieve test, voldoende bescherming hebben door hun eigen immuniteit. Dit geldt vanaf twee weken nadat de infectie werd vastgesteld met een PCR- of antigeentest. Daarom wordt overwogen om toegangsbewijzen te verlenen niet alleen op basis van een negatieve testuitslag, maar ook op basis van een doorgemaakte infectie. Hierbij is van belang dat is vastgesteld dat de transmissie na een doorgemaakte infectie voldoende is gereduceerd.
144.
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag van de regering weten of het schriftelijke testbewijs (net als het digitale) 48 uur geldig is. Zeker gezien het feit dat mensen die niet digitaal vaardig zijn, hun testbewijs schriftelijk moeten ontvangen. Hoe gaat dat in z’n werk? Krijgen mensen het testbewijs toegestuurd? Zijn daar (extra) kosten aan verbonden?
Het kabinet acht het van belang om de doelgroep zonder smartphone goed te bedienen. Daarom wordt vanaf vrijdag 23 april 2021 in de pilots testen voor toegang de mogelijkheid geboden om een schriftelijk testbewijs te gebruiken. Deze mogelijkheid wordt ook geboden als de wet in werking treedt. Een toegangsbewijs kan zowel verkregen worden via de CoronaCheck-app als via de website www.coronacheck.nl. Via de website kan het testbewijs worden geprint. Burgers zonder printer kunnen een beroep doen op de sociale kring, bibliotheken en kopieerwinkels. De regering heeft de optie om de testbewijzen per post te versturen ook verkend, maar acht dit vanwege de geldigheidsduur (40 uur) niet haalbaar. De geldigheidsduur van de papieren testbewijzen wordt gelijk getrokken met het digitale testbewijs en bedraagt 40 uur. Het kabinet acht het van belang om de doelgroep, die digitaal minder vaardig is, een gelijke toegang te verschaffen. Daarvoor wordt verkend of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden.
145.
Is rekening gehouden met agressie van het publiek bij het weigeren van toegang bij evenementen? Bijvoorbeeld als iemand geen testbewijs kan tonen.
De regering is zich ervan bewust dat het verplicht tonen van een testbewijs kan leiden tot agressie. In algemene zin hebben organisatoren van evenementen ervaring met omgang van agressie bij de bezoekers. Bij excessen kan altijd een beroep worden gedaan op de inzet van politie.
146.
De regering geeft aan dat de besluitvorming over testmethode en -strategie continu zal plaatsvinden op basis van advisering door het OMT. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat iedere (wijziging in) Ministeriële Regeling waarin wordt bepaald welke test in welke situatie ingezet zal worden, ter advisering aan het OMT zal worden voorgelegd. Zo nee, wie zal dan telkens de actuele beoordeling moeten uitvoeren van de geschikte testmethode en teststrategie, gegeven de epidemiologische situatie en de geldende maatregelen op dat moment? Op welke wijze wordt het parlement bij deze keuzes betrokken?
De epidemiologische situatie zal bepalend zijn voor de inzet van testbewijzen en het openingsplan in samenhang met de routekaart zal hierin leidend zijn. Aan het OMT zal advies worden gevraagd over de afzonderlijke stappen van het openingsplan. De testmethode en -strategie zijn daarbij aandachtspunten. Na ontvangst van het advies, besluit het kabinet over de inzet van testbewijzen als onderdeel van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Deze wijzigingsregeling zelf wordt niet meer voorgelegd aan het OMT. Wel wordt de wijzigingsregeling na vaststelling aan het parlement gezonden in het kader van de nahangprocedure (artikel 58c Wpg). De wijzigingsregeling treedt niet eerder in werking dan een week na deze overlegging.
147.
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering nog niet kan bepalen welke testen nodig zijn om in te zetten. Wanneer is de regering hier wel op de hoogte van en op basis van welke informatie gaat dit besloten worden? De regering wijst op uitspraken van het OMT dat testbewijzen niet kunnen uitsluiten dat onder deelnemers alsnog transmissie van het virus kan plaatsvinden. De regering haalt de stelling van het OMT aan dat ook «duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat men zich houdt aan de dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van het coronavirus te voorkomen». De leden van de SP-fractie horen graag van de regering of hiermee wordt gesteld dat activiteiten die plaatshebben met gebruikmaking van toegangstesten zich alsnog hebben te houden aan de op dat moment geldende coronavoorschriften zoals bijvoorbeeld de afstandsnorm. Kan de regering dit toelichten? In hoeverre geven testbewijzen een vrijbrief voor het tijdelijk kunnen onttrekken aan de coronaregels?
De regering zal de komende weken besluiten welke testen en in welke combinatie deze ingezet zullen worden. Het zal daarbij gaan om een mix van verschillende testen, waarbij gedacht kan worden aan antigeentesten, NAAT-testen als de PCR en LAMP en ademtesten. De komende weken wordt tevens de afweging gemaakt of het nodig is om op basis van de minimale verschillen in gevoeligheid de testen op te delen in de categorieën laag- en hoogsensitieve testen. Als alternatief wordt voor alle testen eenzelfde geldigheidsduur gekozen van 40 uur. Tevens zal de routekaart leidend zijn wanneer en welke overige maatregelen er in de verschillende situaties geldend zullen zijn. Het testbewijs kan daarom niet gezien worden als vrijbrief.
148.
De routekaart wordt gebruikt bij de besluitvorming van de testmethode en teststrategie. De leden van de SP-fractie wijzen op het feit dat de routekaart inmiddels al meerdere keren is aangepast. Ook stellen deze leden vast dat uit opmerkingen van de Minister-President blijkt dat genoemde data in deze routekaart niet van bijzonder veel waarde zijn, aangezien ze ieder moment veranderd kunnen worden. In hoeverre kan hier nog op de strategie vertrouwd worden als routekaarten elke keer veranderd en aangepast worden? Hoe verhoudt dat zich met het voorliggende wetsvoorstel?
De routekaart en het openingsplan laten zien hoe het kabinet voornemens is maatregelen af te schalen om de samenleving te heropenen. Vanaf stap 2 zal het kabinet toegangstesten in zetten om eerder en meer mogelijk te maken. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 16.
149.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben nog enkele vragen over de inzet van de type testen. Zo stelt de regering dat er situaties zijn waarin een hoog sensitieve test aangewezen is, wat bedoelt de regering daar precies mee? Is de regering ervan op de hoogte dat een PCR-test gevoeliger is dan een antigeensneltest, maar dat een PCR-test ook een positieve testuitslag detecteert bij mensen die zeer lage hoeveelheden (rest)virusdeeltjes met zich meedragen en het virus zodoende nauwelijks tot niet meer kunnen overdragen aan anderen? In andere woorden, een PCR-testuitslag detecteert niet per se besmettelijkheid, maar detecteert ook lage hoeveelheden (rest)virusdeeltjes? Deelt de regering de terughoudendheid van de voornoemde leden om te stellen dat een gevalideerde antigeensneltest veel minder (hoog) besmettelijke mensen detecteert ten opzichte van een PCR-testuitslag?
De regering acht zowel antigeentesten als sensitievere testen als de PCR-test geschikt om als toegangstest te gebruiken. Het is inderdaad juist dat een PCR-test gevoeliger is en daardoor lagere hoeveelheden virus kan detecteren. Dit maakt dat de PCR-test eerder dan een antigeentest kan aantonen dat iemand besmet is, maar ook dat een PCR-test langer na de besmettelijke periode positief blijft. Bij het testen voor toegang is het doel om die mensen te vinden die op het moment van de activiteit besmettelijk kunnen zijn voor anderen. Zowel de PCR-test als minder gevoelige testmethoden als de antigeentest zijn hier goed toe in staat.
150.
Wederom vragen de voornoemde leden ook hier of snelle zelftesten (zonder begeleiding) op korte dan wel binnen aanzienbare termijn wordt toegevoegd aan testarsenaal? Ziet de regering ook de evidente voordelen hiervan in met betrekking tot laagdrempeligheid en toegankelijkheid?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 54 en 55.
151.
Tevens merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat deskundigen erop aandringen, en ook de voornoemde leden zelf in de eerdergenoemde initiatiefnota, dat eenduidige communicatie van cruciaal belang is wanneer er wordt gewerkt met testbewijzen. De voornoemde leden wijzen erop dat een negatieve testuitslag slechts een momentopname is en dat burgers helder ervan op de hoogte moeten zijn dat een negatieve testuitslag geen garanties geeft op individuele basis, maar een epidemisch instrument is om de overdracht van het virus collectief in kaart te brengen en te reduceren mits mensen zich blijven houden bij een positieve testuitslag aan thuisisolatie en bron- en contactonderzoek. Op welke wijze gaat de regering deze boodschap communiceren? Wie voert deze campagne uit en welke gedragslessen heeft de regering opgedaan uit de fieldlabs met betrekking tot publiekscommunicatie?
Zoals gebruikelijk bij alle maatregelen die de regering treft in het bestrijden van het virus, is ook bij de inzet van het testbewijs de communicatie hierover van groot belang. Het publiek wordt daarbij uitgebreid en volledig geïnformeerd. Zodat zij weten wat dit voor hen precies betekent. De campagne wordt ontwikkeld in nauwe samenwerking met een van de reclamebureaus die een raamovereenkomst hebben met het NKC. De ervaringen van de pilots toegangstesten zullen daarbij worden benut. De resultaten vanuit de Fieldlabs worden nog verwerkt, maar een cruciale les is in ieder geval dat actieve communicatie met de bezoekers, het delen van relevante informatie en het wijzen op het blijven naleven van de maatregelen van groot belang is voor een veilig evenement. De ervaringen laten zien dat actieve communicatie via de gebruikte app (Close-app) de bezoekers goed heeft voorbereid op de geldende maatregelen. Communicatie vindt plaats door vooraf, tijdens en na het evenement relevante informatie met de bezoekers te delen, en vragen aan de bezoekers te stellen.
152.
Tot slot merken genoemde leden op dat er binnen het OMT zéér uiteenlopend wordt gedacht over de effectiviteit, nut en noodzaak van frequent en preventief testen. Worden de laatste wetenschappelijke internationale inzichten rondom dit beleidsthema betrokken bij deze discussies? Is bij de totstandkoming van dit wetsvoorstel en de onderliggende logistiek contact geweest met deskundigen en organisaties uit het buitenland die hier reeds meer ervaring mee hebben opgedaan? Zo ja, wat zijn de lessons learned die zij willen meegeven? Zo nee, is de regering alsnog bereid dit te doen?
De regering volgt buitenlandse ontwikkelingen op de voet en zal dat blijven doen. Een belangrijke les is, dat resultaten uit andere landen steeds in de context van de Nederlandse wetgeving en cultuur geplaatst moeten worden. Dit betekent dat wij niet zondermeer het beleid van andere landen kunnen overnemen. Zo is bijvoorbeeld in Denemarken het toegangsbewijs sinds 21 april 2021 reeds ingevoerd.
153.
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre er straks voldoende testcapaciteit beschikbaar is. En in hoeverre is dit ook voldoende gespreid beschikbaar, bijvoorbeeld in dunbevolkte regio’s? Zeker voor de horeca zal dit nodig zijn, want in elke stad of dorp, maar ook daarbuiten zitten horeca-gelegenheden?
De regering heeft Stichting Open Nederland opdracht gegeven tot het (gefaseerd) realiseren van een testcapaciteit van 400.000 testen per dag. De verwachting van de regering is dat de testvraag mogelijk de testcapaciteit overstijgt. Om er zeker van te zijn dat testcapaciteit beschikbaar is voor een evenement waarbij een testbewijs verplicht is, zal een ondernemer of instelling testcapaciteit moeten reserveren op basis van het aantal verwachte bezoekers. Overigens onderzoekt de regering of er andere middelen zijn waarmee toegang tot deze niet-essentiële sectoren kan worden verkregen, zoals een vaccinatiebewijs of een bewijs van herstel van de ziekte veroorzaakt door het coronavirus. Het kabinet werkt samen met Stichting Open Nederland aan een testinfrastructuur voor toegangstesten die voor alle inwoners van Nederland nagenoeg evengoed bereikbaar is. Stichting Open Nederland meldt dat in het kader van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de testlocaties in de afspraken met de (te contracteren) testaanbieders staat dat de locaties bereikbaar moeten zijn via openbaar vervoer, de testlocaties voor alle inwoners van die regio bereikbaar moeten zijn per auto en/of openbaar vervoer, de testlocaties voldoende parkeergelegenheid hebben en dat de testlocaties toegankelijk zijn voor minder-valide personen. Deze en andere kwaliteitseisen worden regelmatig besproken en gemonitord in overleggen met het Ministerie van VWS. Wanneer uit de analyse op postcodeniveau blijkt dat testlocaties voor bepaalde inwoners gelet op de gestelde kwaliteitseisen onvoldoende bereikbaar zijn, dan zal het Ministerie van VWS met Stichting Open Nederland bezien hoe de bereikbaarheid verbeterd kan worden.
154.
De leden van de D66-fractie lezen dat ondanks dat er aanvullende testcapaciteit wordt gerealiseerd voor spoor 2 – het testen voor openen van de samenleving – het aantal testen dat kan worden afgenomen altijd begrensd is. Het is daarom volgens de regering noodzakelijk om in de ministeriële regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs ingezet zal kunnen worden. Daarbij zal een prioritering aangebracht worden, alleen al omdat de testcapaciteit voor deze sectoren nog in opbouw is, zo lezen de leden. Volgens de regering dient voorkomen te worden dat de vraag het aanbod overstijgt. Bij het lezen van dergelijke kanttekeningen over noodzakelijke afbakening en prioritering rees bij de leden van de D66-fractie de vraag: pleit dat niet eens te meer voor het (spoedig) inzetten van vaccinatiebewijzen? Zeker gelet op de doelen van het wetsvoorstel en het feit dat het maar de vraag is voor hoe lang zulke bewijzen nog nodig en nuttig zijn. Deelt de regering dat het een gemiste kans zou zijn als niet zo snel mogelijk verantwoord kan worden versoepeld, omdat de testcapaciteit te beperkt is terwijl andere bewijzen niet worden toegelaten?
De regering wordt continu geadviseerd door het RIVM en het OMT over de relevante wetenschappelijke ontwikkelingen. Het testbewijs is gebaseerd op het algehele beeld van het virusverloop en de gevoeligheid van verschillende typen testen in gedurende het virusverloop. Op termijn is ook het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een doorgemaakte infectie. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten.
155.
De leden van de D66-fractie vernemen voorts graag of de testvoorzieningen zo geregeld zijn of worden dat de maximale reisafstand van de plek waar men toegang wenst tot de testlocatie een bepaald aantal kilometer is. Nu krijgen zij signalen dat dit in enkele gevallen dusdanig is, dat mensen om die reden geen test afnemen.
Het kabinet werkt samen met Stichting Open Nederland aan een testinfrastructuur voor toegangstesten die voor alle inwoners van Nederland nagenoeg evengoed bereikbaar is, net als in spoor 1 waar mensen met klachten en een verhoogd risico op besmetting door de GGD worden getest. Stichting Open Nederland meldt dat in het kader van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van de testlocaties in de afspraken met de (te contracteren) testaanbieders staat dat de locaties bereikbaar moeten zijn via openbaar vervoer, de testlocaties voor alle inwoners van die regio nagenoeg even bereikbaar zijn per auto en/of openbaar vervoer, de testlocaties voldoende parkeergelegenheid hebben en dat de testlocaties toegankelijk zijn voor minder-valide personen. Deze en andere kwaliteitseisen worden regelmatig besproken en gemonitord in overleggen met het Ministerie van VWS. Wanneer uit de analyse op postcodeniveau blijkt dat testlocaties voor bepaalde inwoners onvoldoende bereikbaar zijn, dan zal het Ministerie van VWS als opdrachtgever het gesprek met Stichting Open Nederland aangaan om de bereikbaarheid te verbeteren.
156.
Een testuitslag van de GGD kan ook gebruikt worden als een testbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de regering van plan is te voorkomen dat de testcapaciteit van de GGD onder druk komt te staan door mensen die daar een (kosteloze) test afnemen ten behoeve van een testbewijs.
Het kabinet heeft besloten de kosten voor het verkrijgen van een testbewijs voor toegang tot 1 juli te vergoeden. Voor burgers is het verkrijgen van een testbewijs tot die tijd kosteloos en zal naar verwachting geen oneigenlijk gebruik van de testcapaciteit van de GGD gemaakt worden. Vanaf 1 juli 2021 zal een beperkte bijdrage aan burgers in de kosten worden gevraagd van circa € 7,50 per test. De teststraten van de GGD zijn uitsluitend bedoeld voor mensen met klachten. De GGD voert hierop een strikte triage. Alle mensen die zich via de kanalen van de GGD melden, moeten onder andere aangeven welke klachten zij hebben. Helemaal uitsluiten dat mensen zich voor een testbewijs melden bij de GGD kan het kabinet niet. Het kabinet zal monitoren of en in welke mate het voorkomt.
157.
De leden van de SP-fractie lezen dat de regering het testen wil scheiden door mensen met klachten naar de GGD te sturen en mensen die naar een activiteit willen te testen door commerciële aanbieders. Genoemde leden willen weten waarom testvoorzieningen worden gescheiden zeker nu de GGD voldoende capaciteit heeft.
Op dit moment wordt er langs twee sporen getest. Spoor 1 bestaat uit testen om het virus op te sporen en te bestrijden. Deze testen worden uitgevoerd door de GGD’en en zijn bestemd voor mensen met klachten en andere groepen met een hoog risico op besmetting. Binnen spoor 1 moet ook ruimte zijn voor (grootschalig) risicogericht testen in gebieden én scholen bij hoge infectiedruk. Spoor 2 bestaat uit testen voor het openen van de samenleving, waaronder testen voor het onderwijs. Hiermee kan stapsgewijs toegang tot het sociale en economische leven eerder veilig mogelijk worden gemaakt. Er zal nog worden besloten over het al dan niet kunnen gebruiken van testuitslagen van GGD’en voor het verkrijgen van testbewijzen. Belangrijk is in ieder geval dat door testen ten behoeve van testbewijzen, mensen met klachten en andere groepen met een hoog risico op infectie niet mogen worden belemmerd om zich bij de GGD te laten testen.
158.
Hoe werkt het testen dan in het onderwijs? Wordt hierbij uitgegaan van aparte teststraten en zelftests of dienen studenten naar de GGD of naar commerciële aanbieders te gaan voor een test? Kan de regering garanderen dat studenten nooit hoeven te betalen voor een toegangstest om onderwijs te kunnen volgen?
Als het gaat om de testvoorzieningen voor studenten, heeft de onderwijsinstelling de zorgplicht voor de studenten een toegankelijke testvoorziening te bieden. De testvoorziening hoeft niet noodzakelijkerwijs een voorziening in eigen beheer te zijn. Instellingen zullen ondersteund worden bij de inrichting van een testfaciliteit. Zolang de test voor een student primair wordt uitgevoerd om met de uitslag een testbewijs te genereren om toegang te krijgen tot het onderwijs, zal de student nooit hoeven te betalen voor een test.
159.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het de bedoeling is dat er voor de inzet van testbewijzen speciaal testcapaciteit moet worden opgebouwd, het genoemde spoor 2 naast dat van de GGD. Al kunnen de testuitslagen van de GGD wel als testbewijs gelden is het niet de bedoeling dat die testcapaciteit met name ingezet gaat worden ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen. Tevens lezen deze leden dat de testcapaciteit ten behoeve van het verstrekken van testbewijzen in spoor 2 altijd begrensd zal blijven. Hoe kan worden voorkomen dat toch de GGD-testcapaciteit daar voor aangesproken gaat worden? Betekent een beperking van de testcapaciteit voor testbewijzen dat dat tot gevolg kan hebben dat die bewijzen niet afgegeven kunnen gaan worden en dat daarmee de toegang tot de niet-essentiële sectoren beperkt wordt?
De teststraten van de GGD zijn uitsluitend bedoeld zijn voor mensen met klachten passend bij Covid-19 of met een verhoogd risico door contact met iemand die positief getest is op het coronavirus of door verblijf in een hoogrisicogebied. De GGD voert hierop een strikte triage. Alle mensen die zich via de kanalen van de GGD melden, moeten onder andere aangeven welke klachten zij hebben. Helemaal uitsluiten dat mensen zich melden bij de GGD voor het verkrijgen van een testbewijs, kan het kabinet niet. Het gelimiteerd zijn van de omvang van de testcapaciteit voor testbewijzen betekent dat de toegang tot niet-essentiële voorzieningen door middel van testen voor toegang beperkt zal zijn. Dit geldt voor zo lang toegangstesten voor die sector eerder of meer mogelijk maakt. Op dit moment onderzoekt het kabinet of ook op andere wijze toegang tot deze niet-essentiële sectoren kan worden verkregen, zoals een bewijs van herstel bij een doorgemaakte infectie van het coronavirus of een bewijs van vaccinatie.
160.
Wat wordt er precies bedoeld met de zinssnede dat «het noodzakelijk [is] om in de ministeriële regeling meer precies af te bakenen voor welke sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen, restaurants en overige horeca een testbewijs ingezet zal kunnen worden». Kan dat betekenen dat sommige terrassen wel open mogen en andere niet? Of dat bepaalde sportactiviteiten wel open mogen en andere niet? Op grond van welke criteria wordt de genoemde afbakening gemaakt?
Hiermee wordt bedoeld dat het testbewijs voor bepaalde deelsectoren kan worden ingezet. Een voorbeeld is dat het kabinet in stap 3 inzet van het testbewijs mogelijk wil maken voor horeca voor uiteten (restaurants) en niet bij de overige horeca. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt binnen een deelsector. Bij het bepalen van de afbakening voor de uiteindelijke inzet van testbewijzen wordt daarbij onder andere gekeken naar de praktische uitvoerbaarheid, met name wat betreft de mogelijkheden voor een effectieve controle op geldige testbewijzen, en in verband daarmee een analyse van de kosten en baten voor de samenleving als geheel en de betrokken organisaties in het bijzonder.
161.
De regering stelt dat een testuitslag van de GGD kan worden gebruikt als een testbewijs. Blijft het vergaren van een dergelijk testbewijs bij de GGD kosteloos voor burgers vragen de leden van de GroenLinks-fractie. Zo ja, zal de voorgestelde logistiek van het vergaren van een testbewijs via aparte teststraten en de bijbehorende kosten geen perverse prikkels in de hand werken waardoor burgers zich kosteloos bij de GGD’en laten testen? Wat is dan de doelmatigheid van de gekozen opzet om via aparte teststraten te werken?
Het kabinet heeft besloten de kosten voor het verkrijgen van een testbewijs voor toegang tot 1 juli te vergoeden. Voor burgers is het verkrijgen van een testbewijs tot die tijd kosteloos en zal naar verwachting geen oneigenlijk gebruik van de testcapaciteit van de GGD gemaakt worden. Vanaf 1 juli 2021 zal een beperkte bijdrage aan burgers in de kosten worden gevraagd van circa € 7,50 per test. De teststraten van de GGD zijn uitsluitend bedoeld voor mensen met klachten en een aantal asymptomatische groepen. De GGD voert hierop een strikte triage. Alle mensen die zich via de kanalen van de GGD melden, moeten onder andere aangeven welke klachten zij hebben. Helemaal uitsluiten dat mensen zich voor een testbewijs melden bij de GGD kan de regering niet. Het kabinet acht het van belang dat mensen met klachten altijd terecht kunnen bij de GGD en heeft daarom een scheiding in testsporen aangebracht: 1) testen voor bestrijding en opsporing, 2) testen voor openen van de samenleving. De GGD is in de eerste plaats verantwoordelijk voor de bestrijding van het virus. Mensen met klachten passend bij covid-19 hebben immers de meeste kans om besmettelijk te zijn en daarmee het coronavirus te verspreiden. Daarnaast is de GGD belast met een groot deel van uitvoering van het vaccinatiebeleid. Deze taken vergen de volledige inzet van de GGD. Het kabinet heeft daarop besloten de GGD niet te belasten met een aanvullende taak gericht op het heropenen van de samenleving. Wanneer de GGD ook belast zou worden met het heropenen van de samenleving, dan worden mensen met klachten mogelijk verdrongen uit de teststraten. Bovendien heeft de GGD onvoldoende testcapaciteit om beide doelen van het kabinet uit te voeren. Door het scheiden van deze voorzieningen tracht het kabinet te bewerkstelligen dat beide doelen behaald worden.
162.
De regering stelt te willen voorkomen dat de vraag naar testbewijzen het aanbod van testen overstijgt. Deelt de regering juist niet de vrees van de voornoemde leden dat vanwege de niet-laagdrempelige voorgestelde testinfrastructuur er juist te weinig vraag is naar testbewijzen? Wat gaat de regering in dat geval doen met de resterende testcapaciteit?
De regering streeft ernaar de opbouw van de testcapaciteit in de pas te laten lopen met de vraag naar testbewijzen. Indien de vraag naar testbewijzen lager zal zijn dan de opgebouwde testcapaciteit, is de regering in staat om de testcapaciteit aan te passen aan de behoefte van de Nederlandse samenleving door de gefaseerde aanpak. Op het moment dat er geen vraag is naar testcapaciteit voor testbewijzen, omdat bijvoorbeeld de noodzaak tot testen als gevolg van de epidemiologische situatie of de toenemende vaccinatiegraad afneemt, dan zal deze testcapaciteit direct worden afgebouwd.
163.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt wanneer er duidelijkheid komt van de regering bij welke activiteiten er wel en bij welke er geen testbewijs nodig is om deel te nemen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 16.
164.
En welke testcapaciteit er is of wordt verwacht. Dit mede gezien het feit dat de vraag naar testbewijzen waarschijnlijk groter is dan het aanbod. Betekent dit dat mensen niet aan activiteiten deel kunnen nemen?
De regering heeft Stichting Open Nederland de opdracht gegeven een testcapaciteit van 400.000 testen per dag op te bouwen. Deze opdracht wordt in fases uitgevoerd, waarbij de regering tijdig kan anticiperen op een hogere of lagere testvraag mede met het oog op de epidemiologische situatie. De testvraag overstijgt mogelijk de testcapaciteit die logischerwijs gelimiteerd is. Om er zeker van te zijn dat de benodigde testcapaciteit beschikbaar is voor een evenement of activiteit waarbij een testbewijs verplicht is, zal het aantal verwachte mensen dat naar het betreffende evenement of de betreffende activiteit wil komen moeten reserveren. Zo kan voorkomen worden dat mensen met een kaartje tot een evenement niet aan een testbewijs kan komen.
165.
Welke organisatie gaat de testen uitvoeren?
De selectie van testaanbieders zal door Stichting Open Nederland plaatsvinden. Naar verwachting zal in de loop van mei bekend worden welke testaanbieders geselecteerd zijn om de testen voor toegang uit te voeren.
166.
De leden van de VVD-fractie vragen waarom het testbewijs maar geldig is voor maximaal 24 uur gerekend van testafname tot aan het einde van de activiteit. En dus niet bijvoorbeeld 48 uur? Waarop is dit gebaseerd?
Bij het vaststellen van de geldigheidsduur van het toegangsbewijs is een afweging gemaakt tussen de logistiek van het afnemen van een test enerzijds en het besmettingsrisico anderzijds. De aanbeveling van het OMT was een geldigheidsduur van 24 uur. Vanwege de logistieke uitdagingen die deze korte geldingsduur met zich meebrengt is gekozen voor 40 uur. Als uitgangspunt hebben wij ingeschat dat een activiteit maximaal 8 uur duurt. Testen worden daarom tussen 24 en 40 uur, voor aanvang afgenomen. Zo wordt het risico verkleind dat iemand besmettelijk wordt gedurende die 40 uur.
167.
In hoeverre is een GGD-test, als men die heeft gedaan, omdat men klachten heeft (gehad) of als men in contact is geweest met iemand met Corona, en die negatief was, geldig als testbewijs? Waarbij voor de leden van de VVD-fractie ook voorop staat dat de GGD-testlocaties primair bedoeld zijn voor het testen met klachten en voor personen voortkomend uit bron- en contactonderzoek. Wanneer kan de GGD klaar zijn om bij een test ook een testbewijs af te geven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 157.
168.
In de toelichting wordt gesproken over antigeentesten en PCR-testen.
In hoeverre is er voldoende ruimte voor innovatieve andere testen, zoals een ademtest? Hoe is dit geregeld? En begrijpen de leden van de VVD-fractie het goed dat zelftesten zijn uitgesloten als testbewijs?
Naast de PCR-test en de antigeentest kijkt de regering ook naar de inzet van innovatieve testen als de LAMP-test en de ademtest. Daarbij kan de ademtest als voortest gebruikt worden en op een goede en snelle wijze een deel van de mensen identificeren als negatief, zodat zij niet een meer gevoelige en vaak ook invasievere test hoeven te ondergaan. De regering vindt het niet opportuun om zelftests te gebruiken voor toegangstesten. Bij een zelftest kan niet gecontroleerd worden of iemand de test zelf heeft uitgevoerd en of dit op een correcte wijze gebeurt is. Daarnaast is een zelftest minder gevoelig dan een test die door een professional is afgenomen. Het gaat weliswaar in beginsel om dezelfde test, maar een professional kan de handelingen beter uitvoeren en maakt gebruik van een invasievere afnamemethode, waarbij meer viraal materiaal geïsoleerd kan worden.
169.
Hoe zijn de applicaties van de overheid (CoronaCheck en CoronaCheck Scanner) gecheckt op veiligheid? Wanneer zouden ook ander applicaties beschikbaar kunnen komen, zoals in paragraaf 2.9 wordt aangegeven?
Tijdens de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner is op verschillende manieren aandacht geweest voor veiligheid van de applicaties. Zo zijn er dreigings- en risicoanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in mogelijke dreigingen en kwetsbaarheden en zijn maatregelen genomen om deze te mitigeren. Bij de ontwikkeling van de applicaties wordt door een externe partij continu meegekeken naar de kwaliteit van de broncode. Alle applicaties en systemen zijn onderworpen aan meerdere penetratietesten. Dergelijke controleslagen worden blijvend uitgevoerd. De correcte werking van de systemen wordt continu gemonitord. Ook de testaanbieders moeten voldoen aan een uitgebreide set van eisen op het gebied van informatiebeveiliging. Hierop wordt gecontroleerd voordat een testaanbieder wordt aangesloten op CoronaCheck. De regering ziet een aanleiding om een stelsel voor applicaties in te richten mochten testbewijzen niet tijdelijk maar langdurig worden ingezet of als in de toekomst integratie met andere infrastructuren en/of systemen noodzakelijk blijkt.
170.
Er kunnen grote regionale verschillen zijn als het gaat om besmettingen en verspreidingsrisico’s. In hoeverre is het mogelijk dat testbewijzen voor bepaalde activiteiten en sectoren alleen regionaal worden ingezet? Waarom is daar geen rekening mee gehouden in de voorliggende wet?
Er is niet voor gekozen om regionale verschillen in besmettingen en risico op verspreiding mee te wegen bij de inzet van testbewijzen. Ten eerste zal inzet van testbewijzen zeer waarschijnlijk voor een relatief korte periode nodig zijn. Het toevoegen van regionale verschillen in besmettingen en risico op verspreiding zou, ook met het oog op het tempo van de versoepelingen door de oplopende vaccinatiegraad, weinig toevoegde waarde hebben en de uitvoering onnodig complex maken.
171.
Iedereen heeft in de afgelopen tijd kunnen zien dat testbewijzen van invloed kunnen zijn in de grensstreek, door het vragen van een testbewijs door Duitsland voor mensen die naar Duitsland reizen vanaf Nederland, bijvoorbeeld voor hun baan, hun onderneming of voor school. In hoeverre is er sprake van grenseffecten door deze wet? Welke gevolgen kan deze wet hebben voor het grensverkeer? En hoe is daarmee rekening gehouden in deze wet, dan wel wordt er in de ministeriële regelingen en/of AMvB’s rekening mee gehouden?
Het wetsvoorstel introduceert de verplichting tot het tonen van een testbewijs voor de toegang tot de daartoe bij ministeriële regeling aangewezen activiteiten en voorzieningen die plaatsvinden in Nederland. Op de door de leden geschetste situaties ziet het voorliggende wetsvoorstel dus niet.
Wel wordt deze situatie geregeld in het voorstel voor de Europese verordening inzake de uitgifte, verificatie en acceptatie van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten in verband met het vrij verkeer van personen gedurende de pandemie van covid-19 (Digital Green Certificate), waarover de Tweede Kamer bij brief van 26 maart jl. (Kamerstukken II 2020/21, 22 112, nr. 3068) is geïnformeerd. Doel van deze verordening is nu juist om het vrij verkeer van personen te faciliteren. De voorgestelde verordening geeft een (technisch) kader voor de uitgifte, verificatie en acceptatie van vaccinatie-, test- en herstelcertificaten inzake covid-19 dat in alle lidstaten worden erkend. De wederzijdse erkenning van certificaten maakt het voor de houders gemakkelijker hun recht van vrij verkeer tijdens de epidemie van covid-19 uit te oefenen. Als informatie over of bewijs van vaccinatie, testen of herstel inzake covid-19 nodig is of zelfs wordt vereist, kan daarvoor het interoperabele certificaat worden gebruikt. De Europese Commissie streeft naar publicatie van de verordening in juni 2021. Het is de bedoeling dat de verordening enkele dagen na publicatie in werking treedt en dan meteen van toepassing is, zodat van de in de verordening geregelde certificaten al in de komende zomervakantieperiode gebruik kan worden gemaakt. Bij de ontwikkeling van CoronaCheck wordt al rekening gehouden met de invoering van het Digital Green Certificate. Ook dit Digital Green Certificate zal straks gegenereerd kunnen worden met CoronaCheck. Dan kunnen reizigers ook gebruik maken van CoronaCheck om een testbewijs te tonen om mee te reizen in de EU. Op dit punt komen de genoemde verordening en het wetsvoorstel dus samen. Tegelijk met de Nota naar aanleiding van het verslag wordt een nota van wijziging ingediend, die het mogelijk maakt om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen die nodig zijn om de verordening uit te kunnen voeren.
172.
De leden van de CDA-fractie lezen dat op het testbewijs enkele summiere persoonsgegevens komen te staan waarmee in combinatie met een identiteitsbewijs kan worden nagegaan of de testuitslag betrekking heeft op de persoon die het testbewijs toont. Deze leden vragen om welke persoonsgegevens dit gaat. De Raad van State wijst erop dat in de Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19 met het oog op de mogelijke grondrechtelijke implicaties onder meer gedetailleerd geregeld is welke gegevens verwerkt mogen worden en dat die wet een antimisbruikbepaling heeft. De regering geeft hierop wel als antwoord dat deels ook in onderhavig wetsvoorstel is vastgelegd welke gegevens verwerkt mogen worden, maar de regering gaat niet in op het ontbreken van een antimisbruikbepaling. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering alsnog kan toelichten waarom dit wetsvoorstel geen antimisbruikbepaling heeft. Vooralsnog zullen alleen de van overheidswege beschikbaar gestelde applicaties worden gebruikt. De regering schrijft echter dat in een volgende fase mogelijk wordt bezien hoe een stelsel kan worden ingericht waarbij een breder scala aan (ook private) applicaties toegelaten kan worden. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kan aangeven welke redenen daar mogelijk aanleiding toe zouden kunnen geven. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze interoperabiliteit met applicaties uit andere EU-lidstaten wordt gewaarborgd, aangezien de apps reeds ontwikkeld zijn en de eisen van het Europese Groene Certificaat naar verwachting pas half juni vastgelegd zullen worden.
de Raad tegen de achtergrond van hoe in het voorliggende wetsvoorstel en de Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19 delegatie naar lagere regelgeving is geregeld. Vanzelfsprekend reageert de regering graag inhoudelijk op de door het CDA gestelde vraag. De antimisbruikbepaling voor de CoronaMelder ziet op de situatie dat iemand een ander wil verplichten om CoronaMelder te gebruiken, bijvoorbeeld om toegang te krijgen. Nu het gebruik van CoronaMelder geheel vrijwillig is, moet dat niet mogelijk zijn, en daarom is de antimisbruikbepaling opgenomen in de wet.
Het testbewijs betreft een geheel andere situatie: vooraf weten mensen dat zij naar een activiteit toe gaan waarvoor een testbewijs van overheidswege verplicht gesteld is. Betrokkene is dan verplicht zijn testbewijs te laten zien en er rust op degene die de activiteit organiseert een verplichting om het testbewijs te controleren. Dus het vragen naar een testbewijs is juist de bedoeling en kan geen misbruik opleveren. Daarom is het niet nodig dat het wetsvoorstel een antimisbruikbepaling bevat. Dit neemt vanzelfsprekend niet weg dat als de gebruiker zelf misbruik maakt van CoronaCheck, door bijvoorbeeld te proberen met de telefoon met daarop het testbewijs van een ander binnen te komen bij een evenement, dit een overtreding oplevert waarop een boete staat van 95 Euro.
De regering ziet een aanleiding om een stelsel voor applicaties in te richten wanneer testbewijzen niet tijdelijk maar langdurig worden ingezet of als er in de toekomst integratie met andere infrastructuren en/of systemen noodzakelijk blijkt. De regering is via het eHealth Network van de Europese Commissie actief betrokken bij het opstellen van de specificaties en het «voorstel voor een verordening betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat/DGC)». Daarbij is de Nederlandse inbreng specifiek gericht op het beschermen van de privacy van Nederlandse burgers, door het DGC zo min mogelijk persoonsgegevens te laten bevatten die nodig zijn voor het doel. De specificaties zijn op dit moment nog niet definitief gereed. Door de betrokkenheid van de regering bij de totstandkoming kan in de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner rekening worden gehouden met de technische specificaties van het DGC, zodat een in Nederland verstrekt certificaat geaccepteerd wordt in andere Europese landen en vice versa.
173.
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de in de commerciële teststraten te gebruiken testbewijzen ook daadwerkelijk een garantie bieden om het coronavirus bij evenementen buiten te deur te houden. Kan de regering dat nader toelichten? Wat zijn de risico’s van vals negatieve testuitslagen en welke risico’s gaan gepaard met het feit dat een sneltest een momentopname is en daarmee geen bewijs dat iemand bij aanvang van een evenement niet besmettelijk is?
Bezoekers worden maximaal 40 uur, meestal 24 uur voor aanvang met een antigeentest via een professionele testafname getest. Deze worden volgens de LCI-richtlijnen afgenomen. Geen enkele test biedt volledige zekerheid. Door het testbewijs echter een geldigheidsduur van 40 uur te verlenen, wordt het risico verkleind dat iemand besmettelijk wordt gedurende die 40 uur. Bovendien wordt met het testen een aantal mensen die geen klachten hebben juist wel opgespoord die daarna in quarantaine kunnen gaan en waar bron- en contactonderzoek wordt uitgevoerd. Het spoort dus mensen op die anders mensen in hun omgeving hadden kunnen besmetten. Een klein percentage is vals negatief in verband met de sensitiviteit van de antigeentest. Echter: ook zonder de pilots toegangstesten zullen deze mensen zich in de samenleving begeven. In de pilotactiviteiten gelden – als risicobeheersing – in ieder geval alle basismaatregelen en wordt toegezien op de naleving. De regering verwijst voor het antwoord op deze vraag tevens naar het antwoord op vraag 171.
174.
De leden van de Volt-fractie verzoeken de regering om reactie te geven op de vraag omtrent het voorstel van artikel 58rd.1. Heeft de regering rekening gehouden met Europese afstemming om deze administratieve mogelijkheid te verwerken in het systeem van het toekomstige Europese coronacertificaat?
De regering is via het eHealth Network van de Europese Commissie actief betrokken bij het opstellen van de specificaties en het «voorstel voor een verordening betreffende een kader voor de afgifte, verificatie en aanvaarding van interoperabele vaccinatie-, test- en herstelcertificaten teneinde het vrije verkeer tijdens de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken (digitaal groen certificaat/DGC)». Daarbij is de Nederlandse inbreng specifiek gericht op het beschermen van de privacy van Nederlandse burgers, door het DGC zo min mogelijk persoonsgegevens te laten bevatten die nodig zijn voor het doel. De specificaties zijn op dit moment nog niet definitief gereed. Door de betrokkenheid van de regering bij de totstandkoming kan in de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner rekening worden gehouden met de technische specificaties van het DGC, zodat een in Nederland verstrekt certificaat geaccepteerd wordt in andere Europese landen en vice versa.
175.
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt hoe iemand die niet digitaal vaardig is, het testbewijs krijgt toegestuurd.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst het kabinet u naar het antwoord op vraag 36.
176.
Welke persoonsgegevens staan op het papieren testbewijs?
Op het papieren testbewijs staan dezelfde persoonsgegevens als op het digitale testbewijs. De regering heeft bij het ontwikkelen van CoronaCheck vastgehouden aan de beginselen van privacy en security by design en dataminimalisatie. Er wordt daarom maar een minimale hoeveelheid persoonsgegevens gebruikt. Het gaat hierbij om: de negatieve testuitslag van de COVID-19 test, de initialen (eerste letter van de voornaam en eerste letter van de achternaam), geboortedag en geboortemaand.
177.
Wanneer zijn de CoronaCheck en de CoronaCheck Scanneer beschikbaar? Start dan het gebruik van de testbewijzen?
CoronaCheck en CoronaCheck Scanner zijn al beschikbaar in de app-stores van Google en Apple. Op dit moment worden de apps getest tijdens pilots en Fieldlabs. Het gebruik van testbewijzen is mogelijk nadat het wetsvoorstel is goedgekeurd.
178.
De leden van de CDA-fractie vragen waarom niet is overwogen om bepaalde winkels ook als niet-essentieel te bestempelen, waardoor betreffende winkels wellicht weer helemaal open zouden kunnen gaan onder voorwaarde dat bezoekers verplicht om een negatief testbewijs gevraagd worden? Deze leden vragen daarnaast waarom de regering het ondernemers niet mogelijk wil maken corona-gerelateerde maatregelen af te zwakken door middel van het voeren van onverplicht toelatingsbeleid met testbewijzen.
De inzet van het testbewijs gaat gepaard met een aantal voorwaarden, waaronder controle aan de ingang. Door de hoogfrequente in- en uitstroom die de detailhandel kenmerkt en het feit dat deze sector gebaat is bij laagdrempelige toegankelijkheid, is deze extra inspanning van toegangstesten niet proportioneel. Dit maakt het invoeren van een verplicht testbewijs in de detailhandel niet wenselijk. De sector zelf ziet ook geen meerwaarde in het toepassen van toegangstesten. Daarbij heeft het kabinet op 20 april jl. aangekondigd dat winkelen in de niet-essentiële detailhandel weer mogelijk wordt zonder een afspraak vooraf met ingang van 28 april aanstaande. Bovendien is bij het afbakenen van het wetsvoorstel gekeken naar de toegevoegde waarde van het testbewijs. Daarbij heeft de regering geconcludeerd dat bij versoepelingen de detailhandel ook in de risiconiveaus zeer ernstig en ernstig, relatief ruime openstelling in het vooruitzicht heeft. Andere sectoren, zoals restaurants, culturele instellingen en evenementen hebben nog langere tijd met beperkingen te maken zoals sluiting en een maximum aantal bezoekers. Het heeft daarom de voorkeur van de regering de testbewijzen in te zetten, daar waar deze een grote toegevoegde waarde hebben.
179.
De regering geeft aan dat negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen naar verwachting beperkt zullen zijn. De leden van de SP-fractie vragen waar dit op is gebaseerd. Is er bijvoorbeeld gekeken naar de tweedeling in de samenleving die mogelijk wordt gecreëerd door de financiële drempel die wordt opgeworpen door de 7,50 euro eigen bijdrage per test? Is er rekening gehouden met het effect op de naleving van de coronamaatregelen in de samenleving als geheel, indien de verruimde mogelijkheden door de testbewijzen mensen het idee geven dat er ook zonder testbewijzen meer mogelijk is?
Zoals gebruikelijk bij de aanpassingen van de Trm, zal het OMT om advies worden gevraagd over de effecten op de naleving van de coronamaatregelen in de samenleving als geheel. Daarnaast zal uiteraard ook de communicatie over de inzet van het testbewijs van groot belang zijn. Het publiek wordt daarbij uitgebreid en volledig geïnformeerd over de voorwaarden van het testbewijs maar ook over het belang van de naleving van bijvoorbeeld de basismaatregelen. Verder verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 8.
180.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de negatieve neveneffecten van de inzet van testbewijzen «naar verwachting beperkt zijn». Is bij deze stellingname ook in overweging genomen dat miljoenen Nederlanders € 7,50 per testbewijs een grote kostenpost is, met name voor minima en lage- en lagere middeninkomensgezinnen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
181.
De leden van de VVD-fractie constateren dat testbewijzen vrijheden kunnen teruggeven, maar dat degene die geen testbewijs kan of wil tonen, juist in zijn vrijheid wordt beperkt. In het wetsvoorstel is rekening gehouden met het feit dat het verplichten van een testbewijs raakt aan grondrechten. Hoe wordt ook voldoende goed gewaarborgd dat de grondrechten in de ministeriële regelingen of AMvB’s straks uiteindelijk niet alsnog in het geding komen, zo vragen deze leden.
De wettelijke grondslag geeft aan in hoeverre grondrechten mogen worden beperkt. Bij het vaststellen van een ministeriële regeling op de reeds bestaande grondslagen voor het treffen van maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 zal vervolgens steeds beoordeeld worden of de inzet van testbewijzen ook in concreto voldoet aan de eisen ter rechtvaardiging van de beperking van grondrechten. Dit is geborgd door de voorwaarden in artikel 58b, tweede lid, Wpg dat een maatregel slechts getroffen mag worden indien dat gelet op de ernst van de bedreiging van de volksgezondheid noodzakelijk is en de uitoefening van grondrechten daarbij zo min mogelijk wordt beperkt. Bij de uitwerking in lagere regelgeving moet ook worden voldaan aan de in het wetsvoorstel opgenomen specifieke voorwaarden. Het voorgestelde artikel 58b, tweede lid, vereist onder meer dat de regels alleen kunnen worden gesteld als deze in het maatschappelijk belang zijn aangewezen, ze uitvoerbaar en doelmatig zijn, en gepaard gaan met voorzorgsmaatregelen om eventuele maatschappelijk ongewenste effecten ervan, waaronder afbreuk aan andere maatregelen tegen verspreiding van het virus SARS-CoV-2, vermijdbare achterstanden of ongelijke toegang tot activiteiten, voorzieningen of onderwijs te voorkomen, weg te nemen of te verminderen. In het voorgestelde artikel 58ra is specifiek ten aanzien van onderwijs bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur regels moeten worden gesteld met betrekking tot de wijze waarop de onderwijsinstelling zorg draagt voor een toegankelijke testvoorziening en de toegankelijkheid van het onderwijs waarborgt voor de student die niet over een testuitslag beschikt.
182.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de afweging over het wel of niet inzetten van de testbewijzen wordt gebaseerd op adviezen van het OMT. Deze leden vinden het echter belangrijk dat bij de afweging niet alleen medische adviezen worden betrokken. Hoe is dit vorm gegeven? Wie zijn of worden daarbij allemaal betrokken? Hoe worden ook economische sectoren betrokken bij de afweging?
Toegangstesten zijn juist bedoeld om de economie en maatschappij weer sneller te heropenen. Het kabinet wil dat de toegevoegde waarde van een testbewijs, mits epidemiologisch verantwoord, zo groot mogelijk is. Bij de inzet van testbewijzen is dan ook gekeken naar de maatschappelijke en economische impact. Bovendien heeft er vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap meermaals overleg plaatsgevonden met de verschillende brancheorganisaties over de inzet van testbewijzen, de wijze van uitvoering en de rol die brancheorganisaties, ondernemers en instellingen hierin hebben. Verder worden voorstellen voor versoepelen aan de hand van het openingsplan in samenhang met de routekaart aan planbureaus voorgelegd voor een sociaaleconomisch en maatschappelijke toets.
183.
De beperking van grondrechten als gevolg van de inzet van testbewijzen is volgens de regering relatief gering, mede omdat afhankelijk van het type test het afnemen ervan niet of nauwelijks invasief is, zo lezen de leden van de CDA-fractie. Een ademtest bijvoorbeeld is niet invasief en een PCR-test is over het algemeen nauwelijks invasief, aldus de regering. Genoemde leden vragen of dit betekent dat bij de beoordeling of het verplichten van testbewijzen in een bepaalde sector proportioneel is ook het type test en de mate van hoe invasief die is, expliciet zal worden meegenomen.
Bij de besluitvorming door het kabinet over de inzet van testbewijzen zijn teststrategieën en -methoden een belangrijk aandachtspunt. De proportionaliteit van het type test en de mate van hoe invasief deze is, is daarmee dus aan de voorkant gewaarborgd. Voor alle testen op basis waarvan een testbewijs kan worden gegenereerd, geldt dat zij niet of nauwelijks invasief zijn. In dat opzicht is de feitelijke inbreuk op de lichamelijke integriteit voor alle testen beperkt, zodat het niet nodig is om deze afweging per sector te maken.
184.
De leden van de SP-fractie hebben veel zorgen hoe de inzet van toegangstesten raakt aan grondrechten. De regering stelt dat de beperkingen die het voorliggende wetsvoorstel kunnen opleveren, gerechtvaardigd worden vanuit de bescherming van de gezondheid. Echter vragen de leden hoe de bescherming van de gezondheid wordt geborgd als mensen met een toegangstest mogen gokken in een casino of alsnog hun gezondheid riskeren in een massa-evenement. Kan de regering nader toelichten in hoeverre de voorgestelde evenementen en activiteiten recht doen aan de gezondheid van mensen? Kan de regering tevens aangeven waarom gekozen wordt om mensen met een negatieve test wel toegang te geven tot activiteiten zoals gokken, maar hen te beperken in de mogelijkheid om te kunnen sporten en bewegen (in de buitenlucht). In hoeverre heeft de regering het belang van de gezondheid van mensen wel in het oog?
Bij alle stappen in de routekaart weegt het kabinet nadrukkelijk af op welke wijze recht wordt gedaan aan de lichamelijk en geestelijke gezondheid van zoveel mogelijk mensen. Het kabinet is voornemens om vanaf stap 2 in het openingsplan toegangstesten in te zetten. Vanaf dat moment zal stapsgewijs meer mogelijk zijn, waarbij toegangstesten op geen enkel moment een beperkende maatregel zal zijn, maar juist meer of sneller activiteiten mogelijk kunnen maken. Bij stap 2 kunnen doorstroomlocaties binnen, voor zover deze onder dit wetsvoorstel vallen, culturele instellingen en publiek bij professionele sportwedstrijden onder voorwaarden eerder open met de inzet van toegangstesten. Bij stap 3 kunnen testbewijzen worden ingezet om geplaceerde evenementen onder voorwaarden eerder toe te staan. Voor culturele instellingen, horeca voor uiteten en publiek bij professionele sportwedstrijden geldt dat zij bij stap 3 open kunnen gaan en ervoor kunnen kiezen aanvullend toegangstesten in te zetten, waarbij ze dan onder ruimere voorwaarden open kunnen gaan dan zonder testbewijs. Over de voorwaarden waaronder de genoemde voorzieningen bij stap 2 en stap 3 eerder of ruimer open kunnen wordt op 3 mei a.s. door het kabinet besloten. Dit zal vervolgens in een regeling worden opgenomen. Over de vervolgstappen 4 en 5 van het openingsplan dient nadere besluitvorming plaats te vinden.
185.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn van mening dat de regering terecht opmerkt dat de inzet van testbewijzen raakt aan verschillende grondrechten. Het College voor de Rechten van de Mens stelt eveneens terecht dat bij een dergelijke inbreuk op de grondrechten een concrete afbakening van de periode noodzakelijk is. Graag zouden genoemde leden daarom een nadere toelichting ontvangen op dit punt.
Deze afbakening is in de memorie van toelichting vooral in procedurele zin gegeven, omdat testbewijzen worden ingezet als één van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19. Wanneer welke maatregelen worden getroffen en in hoeverre daarbij testbewijzen kunnen worden ingezet, zal continu worden beoordeeld aan de hand van de actuele omstandigheden, in het bijzonder de epidemiologische situatie van dat moment. De routekaart en het openingsplan zijn daarbij de leidraad. Omdat de bepalingen over testbewijzen onderdeel uitmaken van hoofdstuk Va Wpg is de maatregel daarmee tevens in tijd beperkt. Dit hoofdstuk komt immers automatisch te vervallen op 1 juni 2021, danwel kan daarna telkens met 3 maanden verlengd worden na raadpleging van de Raad van State en met instemming van de Eerste en Tweede Kamer.
186.
De voornoemde leden willen ervoor waken dat onderhavig wetsvoorstel een precedent schept voor andere virusuitbraken die minder belastend zijn voor de volksgezondheid dan het coronavirus. Is de regering het daarmee eens en hoe denkt de regering te waarborgen dat dit voor de lange termijn inderdaad geen precedent schept?
De regering is het hiermee eens. Hoofstuk Va Wpg is speciaal voor de bestrijding van de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2. In het onderhavige wetsvoorstel voor de inzet van testbewijzen is een testuitslag gedefinieerd als een uitslag waaruit blijkt of de geteste persoon op het moment van afname van de test was geïnfecteerd met het virus SARS-CoV-2. Testbewijzen kunnen derhalve niet worden ingezet voor andere virusuitbraken.
187.
Een testbewijs kan vooralsnog alleen verkregen worden van een uitvoerder van testen die is aangesloten op de applicatie CoronaCheck of die voldoet aan de voorwaarden voor het uitgeven van een schriftelijk testbewijs. De leden van de CDA-fractie vragen of dit betekent dat testen uitgevoerd in het buitenland niet in deze applicatie opgenomen kunnen worden. Of kunnen bijvoorbeeld teststraten vlak over de grens in Duitsland of België ook aangesloten worden op de Nederlandse applicatie CoronaCheck? De Europese Commissie heeft op 17 maart 2021 een voorstel gepresenteerd van een verordening voor een Europees bewijs waarmee de drager niet alleen kan aantonen dat hij is ingeënt tegen covid-19 of in het bezit is van een negatief testresultaat, maar ook of diegene beschikt over immuniteit door een doorgemaakte besmetting. De leden van de CDA-fractie vragen of de Nederlandse applicatie CoronaCheck deze optie van immuniteit ook accepteert als toegangsbewijs. Zo niet, waarom wordt dit wat de EU betreft wel mogelijk gemaakt en door Nederland niet?
Buitenlandse testaanbieders kunnen aansluiting krijgen op CoronaCheck, wanneer zij voldoen aan de voor CoronaCheck geldende aansluitvoorwaarden, net als in Nederland gevestigde partijen. Op dit moment is een bewijs van een doorgemaakte besmetting (op basis van een positief testresultaat) of een bewijs van vaccinatie nog niet gelijkgesteld aan een negatief testresultaat. CoronaCheck accepteert deze optie van immuniteit nu dus niet als toegangsbewijs. In het verlengde hiervan zal de regering de komende weken besluiten, mede op basis van wetenschappelijk onderzoek, of een herstelbewijs ook als toegangsbewijs in de CoronaCheck kan dienen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering verder naar het antwoord op vraag 171.
188.
De betrouwbaarheid van testbewijzen dient te zijn geborgd en de kans op systematische fraude te worden verkleind: De leden van de CDA-fractie vragen hoe dit laatste is geborgd?
De regering neemt verschillende maatregelen om de betrouwbaarheid van het negatieve testbewijs te borgen. Er wordt allereerst tweestapsverificatie toegepast bij het ophalen van het testbewijs. Daarnaast wordt er bij het tonen van het testbewijs ter verificatie gevraagd om een identiteitsbewijs, heeft het testbewijs een tijdelijke bruikbaarheid (40 uur) en is het niet mogelijk om met een screenshot van de QR-code toegang te krijgen. Systematische fraude aan de zijde van de testaanbieder wordt voorkomen door aansluitvoorwaarden te stellen en de mogelijkheid om testaanbieders af te sluiten in geval van misbruik of fraude.
189.
De leden van de VVD-fractie lezen dat bij het tonen van het testbewijs gebruik gemaakt wordt van enkele identificerende persoonsgegevens, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag van zijn geboortedatum. In hoeverre is dit gebruikelijk? Is dit wat minimaal nodig is? Hoe wordt voorkomen dat deze gegevens niet worden verwerkt?
De identificerende persoonsgegevens zijn door de regering gekozen op basis van het principe van dataminimalisatie en weerspiegelen een balans tussen privacy en bescherming tegen misbruik. In combinatie met de controle van het legitimatiebewijs kan zo grote mate van zekerheid worden verkregen dat het testbewijs hoort bij de persoon die getest is. Tegelijkertijd geven de summiere persoonsgegevens op zichzelf weinig informatie prijs over de identiteit van de persoon. In situaties waar bijvoorbeeld sprake is van unieke combinaties van initialen, worden de summiere persoonsgegevens nog verder teruggebracht. De manier waarop deze persoonsgegevens worden verwerkt staat beschreven in de Data Protection Impact Assessment, die binnenkort met Uw Kamer wordt gedeeld.
190.
Bij het tonen van het testbewijs worden enkele identificerende persoonsgegevens zichtbaar gemaakt, namelijk de initialen van de geteste persoon en de maand en dag van zijn geboortedatum. De leden van de CDA-fractie vragen waarom het dan nodig is dat als de applicatie CoronaCheck het testresultaat ophaalt bij de uitvoerder van de test de gehele naam en geboortedatum van de geteste persoon wordt doorgegeven.
De regering kan de fractie van het CDA melden dat de CoronaCheck-app niet de gehele naam en geboortedatum ophaalt, maar alleen de initialen (eerste letter van de voornaam en eerste letter van de achternaam), de geboortedag en de geboortemaand.
191.
De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat aan personen die niet een geschikte mobiele telefoon hebben of wensen in te zetten voor het gebruik van de applicatie CoronaCheck, een schriftelijk testbewijs beschikbaar kan worden gesteld. Nederland telt immers ongeveer 2,5 miljoen mensen die minder digitaal vaardig zijn en/of een geschikte mobiele telefoon niet hebben. De regering geeft aan dat voorbereidingen worden getroffen om desgewenst een testbewijs te kunnen laten printen bij een servicepunt in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. De leden van de CDA-fractie vragen wat hiervan de stand van zaken is en of deze servicepunten vanaf het begin van het gebruik van toegangsbewijzen in heel Nederland beschikbaar zullen zijn. Deze leden vragen tevens of het gebruik van deze servicepunten kosteloos zal zijn.
Het kabinet acht het van belang om de doelgroep, die digitaal minder vaardig is, een gelijke toegang te verschaffen. Vaak kan deze doelgroep een testbewijs laten printen bij familie of vrienden die beschikken over een printer. Daarnaast wordt verkend of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden.
192.
Bij het ontwikkelen van de applicaties wordt een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld. De leden van de CDA-fractie vragen of deze PIA te zijner tijd ook met de Kamer gedeeld zal worden.
De regering kan de fractie van de CDA melden dat er op dit moment wordt gewerkt aan de PIA die ziet op de inzet van de applicaties vanaf het moment dat de wet in werking is getreden. Zodra deze PIA gereed is, zal deze worden gedeeld met de Kamer.
193.
De leden van de SP-fractie hebben zorgen over de bescherming van gegevens van mensen die een toegangstest willen laten afnemen. Hoe worden fraude en datalekken voorkomen? Welke extra ingebouwde veiligheidseisen heeft de regering ingesteld om te voorkomen dat het misgaat, zoals we ook bij de GGD hebben gezien?
Tijdens de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner is op verschillende manieren aandacht geweest voor veiligheid van de applicaties. Zo zijn er dreigings- en risicoanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in mogelijke dreigingen en kwetsbaarheden en zijn maatregelen genomen om deze te mitigeren. Bij de ontwikkeling van de applicaties wordt door een externe partij continue meegekeken naar de kwaliteit van de broncode. Alle applicaties en systemen zijn onderworpen aan meerdere penetratietesten. Dergelijke controleslagen worden blijvend uitgevoerd. De correcte werking van de systemen wordt continue gemonitord. Ook de testaanbieders moeten voldoen aan een uitgebreide set van eisen op het gebied van informatiebeveiliging. Hierop wordt gecontroleerd voordat een testaanbieder wordt aangesloten op CoronaCheck. Om te voorkomen dat een ander dan de geteste persoon een testbewijs kan gebruiken als middel om toegang te krijgen zijn verschillende maatregelen genomen. Er wordt allereerst tweestapsverificatie vereist voor het ophalen van het testresultaat bij een testaanbieder zodat alleen de geteste persoon kan beschikken over zijn testresultaat. Ten tweede worden testbewijzen dubbel digitaal ondertekend door zowel de testaanbieder als met een door de overheid beschikbaar gestelde digitale handtekening. Dit voorkomt dat anderen dan erkende testaanbieders testbewijzen kunnen genereren. Ten tweede is het testbewijs voorzien van (summiere) persoonsgegevens welke in combinatie met de verplichte legitimatie voorkomen dat iemand anders dan de geteste persoon met het testbewijs toegang kan krijgen. Dit helpt ook om te voorkomen dat testbewijzen worden gekopieerd en verhandeld. Verder zijn meerdere technische maatregelen genomen, zoals dat de QR-code van het testbewijs in de app elke drie minuten wordt aangepast. Kopiëren en op een later moment gebruiken door iemand met exact dezelfde initialen en geboorte dag / maand wordt daarmee in de praktijk bemoeilijkt. Er vindt geen centrale opslag plaats van testbewijzen en de gegevens van het testbewijs worden door de app verwijderd nadat het niet meer geldig is.
194.
De leden van de SP-fractie lezen dat er bij het toezicht en de handhaving op het tegengaan van fraude bijvoorbeeld mystery guests of steekproeven gebruikt kunnen worden. Het is echter niet duidelijk hoe dit in de praktijk precies vorm gaat krijgen. Hoe vaak zal dit bijvoorbeeld plaatsvinden en welke instantie wordt hiervoor verantwoordelijk? Wat gebeurt er als een organisatie niet door deze test komt?
Wie bevoegd is voor het houden van toezicht is afhankelijk van de locatie waar het testbewijs als verplichting geldt. Dat betekent dat de burgermeester het bevoegde bestuursorgaan is voor toezicht en handhaving op publieke plaatsen. Voor de onderwijsinstellingen is de Inspectie van het Onderwijs (IvhO) belast met het toezicht. De IvhO sluit aan bij de huidige werkwijze en werkt op basis van signaal gestuurd toezicht. De burgemeester en de Inspectie van het Onderwijs kunnen gebruik maken van de bestaande handhavingsmogelijkheden bij niet-naleving van de maatregelen. De uitvoering is aan de toezichthouders en de voorbeelden genoemd in de memorie van toelichting zijn mogelijke opties die toezichthouders kunnen inzetten. Zij kunnen hierbij dus ook gebruik maken van methoden zoals mystery guests of steekproeven. Of de in de toelichting genoemde handhavers hier gebruik van willen maken is aan hen.
195.
Hoe zit het daarnaast precies met de het bewaren van gegevens bij de CoronaCheck applicatie? Wanneer zijn deze applicaties precies gereed? Zijn de resultaten al beschikbaar van de eerste tests met de gebruikersversies, die bij de fieldlabs en pilots hebben plaatsgevonden? In de toelichting staat vermeld dat er bij de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner gebruik wordt gemaakt van open source «waar technisch mogelijk». De leden van de SP-fractie vragen zich af wat hier precies mee bedoeld wordt. Zij vinden het goed dat er bij de ontwikkeling van deze applicaties een privacy impact assessment wordt opgesteld, maar willen graag weten wanneer deze beschikbaar komt?
De gegevens in het testbewijs worden versleuteld bewaard op de telefoon. Deze gegevens worden automatisch verwijderd als het testbewijs niet meer geldig is. De ingelezen gegevens op de CoronaCheck Scanner worden uiterlijk na 240 seconden gewist. De precieze gegevensverwerking staat beschreven in de privacy impact asessment, die binnenkort met Uw Kamer wordt gedeeld. Op dit moment zijn CoronaCheck en CoronaCheck Scanner gereed. De applicaties worden sinds enige weken getest tijdens Fieldlabs en de pilots toegangstesten. De resultaten laten zien dat de app naar behoren functioneren. De apps zullen doorlopend worden geëvalueerd en de resultaten worden gepubliceerd op de website CoronaCheck.nl. De app is gereed voor regulier gebruik op het moment dat het wetsvoorstel is goedgekeurd. Alle in opdracht van het Ministerie van VWS ontwikkelde software is open source. Dit kan echter niet altijd gelden voor eventueel noodzakelijke software van derden, bijvoorbeeld de besturingssystemen van Apple en Google waar CoronaCheck op draait. De regering kan de fractie van de SP melden dat er op dit moment wordt gewerkt aan de PIA die ziet op de inzet van de applicaties vanaf het moment dat de wet in werking is getreden. Zodra deze PIA gereed is, zal deze worden gedeeld met de Kamer.
196.
De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij dat de bijbehorende applicaties CoronaCheck en CoronaCheck Scanner open source wordt ontwikkeld volgens het principe «privacy & security by design». Tegelijkertijd hebben afgelopen jaar meerdere incidenten plaatsgevonden waarbij de privacy van burgers ernstig zijn geschaad, met als meest prominente voorbeeld de data-lek bij het bron- en contactonderzoek. Hebben deskundige externe organisaties eveneens de desbetreffende applicaties onder de loep genomen en een risicoanalyse gemaakt op de privacy en veiligheid van de desbetreffende applicaties? Welke data worden wél opgeslagen wanneer burgers zich laten testen en vervolgens een testbewijs ontvangen? Hoe lang worden deze data opgeslagen en op welk grondgebied? En zijn de voornoemde applicaties ook in een webbrowser te gebruiken of zijn burgers verplicht een mobile device te gebruiken met de besturingssystemen van Apple of Google om de applicaties te kunnen gebruiken?
Tijdens de ontwikkeling van CoronaCheck en CoronaCheck Scanner is op verschillende manieren aandacht geweest voor veiligheid van de applicaties. Zo zijn er dreigings- en risicoanalyses uitgevoerd om inzicht te krijgen in mogelijke dreigingen en kwetsbaarheden en zijn maatregelen genomen om deze te mitigeren. Bij de ontwikkeling van de applicaties wordt door een externe partij continu meegekeken naar de kwaliteit van de broncode. Alle applicaties en systemen zijn onderworpen aan meerdere penetratietesten. Dergelijke controleslagen worden blijvend uitgevoerd. De correcte werking van de systemen wordt continu gemonitord. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft als reactie op het concept wetsvoorstel een advies gegeven over onder meer de gegevensverwerking in de app en de gehanteerde bewaartermijnen. Ten behoeve van het maken van een testbewijs worden door de testaanbieder beperkt persoonsgegevens meegestuurd naar de CoronaCheck-app namelijk de eerste letter van de voornaam, de eerste letter van de achternaam, de geboortedag en de geboortemaand. De gegevens in het testbewijs worden versleuteld bewaard op de telefoon. Deze gegevens worden automatisch verwijderd als het testbewijs niet meer geldig is. De ingelezen gegevens op de CoronaCheck Scanner worden uiterlijk na 240 seconden gewist. De precieze gegevensverwerking staat beschreven in de privacy impact assessment, die binnenkort met Uw Kamer wordt gedeeld. De mobiele apps zijn alleen bruikbaar op telefoons met de besturingssystemen van Apple of Google. Via de website coronacheck.nl wordt ook de mogelijkheid geboden om een papieren testbewijs uit te printen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 14.
197.
Ook laat onderhavig wetsvoorstel nog in het midden onder welke voorwaarden «organisatoren» de apps mogen inzetten. Wanneer komt dit? Tevens vragen de leden van de GroenLinks-fractie of andere vormen van reeds aangekondigde «bewijzen» zoals een vaccinatiebewijs in dezelfde applicaties worden opgenomen, of dat hiervoor aparte applicaties verschijnen? Daarnaast zijn voornoemde leden enigszins verbaasd dat de desbetreffende applicaties al op grote schaal in pilotfase worden gebruikt, zonder dat hiervoor een juridische grondslag is geregeld.
De epidemiologische situatie zal bepalend zijn voor de inzet van testbewijzen en de routekaart zal hierin leidend zijn. Na ontvangst van dit advies besluit het kabinet over de inzet van testbewijzen als onderdeel van de maatregelen ter bestrijding van de covid-19 epidemie. In dit besluit zal beschreven worden welke type instanties verplicht zullen zijn een toegangsbewijs te vragen. Het is de intentie om een herstelbewijs en een vaccinatiebewijs in CoronaCheck op te nemen. Bij de technische voorbereidingen wordt rekening gehouden met de technische specificaties van het Europese Digitale Groen Certificaat. In de pilotfase is aan de bezoekers van de pilots expliciete toestemming gevraagd voor de verwerking hun persoonsgegevens. In de informatie die gebruikers van CoronaCheck bij het installeren van de app krijgen staat de werking van de app en de wijze waarop gegevens worden verwerkt helder beschreven. In diezelfde informatie staat dat dat de inzet van deze applicaties en de toestemming die wordt gegeven voor de verwerking van persoonsgegevens enkel ziet op de pilot fase. In deze pilot fase wordt bovendien enkel gebruik gemaakt van testbewijzen die zijn gebaseerd op een negatieve Covid-19 test.
198.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen welke lessen zijn getrokken uit de totstandkoming van de Corona-app, voor de applicatie waar mee nu zal gaan worden gewerkt. Kan de regering aangeven welke van deze (ook wettelijke) borgen gelden voor CoronaCheck en welke niet? Kan voorts worden gegarandeerd dat, indien bijvoorbeeld ook een medische verklaring onder de werking van de regeling zou vallen, niet inzichtelijk zal zijn voor de controlerende partij of iemand op basis van een testbewijs of medische verklaring aan de check voldoet.
De ontwikkeling van CoronaMelder heeft in alle openheid plaatsgevonden en de broncode is open. CoronaMelder is daarnaast ontwikkeld volgens de principes van privacy en security by design en er zijn hoge eisen gesteld op het gebied van privacy, informatieveiligheid, nationale veiligheid, bruikbaarheid en toegankelijkheid waar de regering geen concessies op heeft gedaan. Hiertoe heeft de regering vele (technische) tests en checks uit laten voeren. Bij de ontwikkeling van de CoronaCheck en CoronaCheck Scanner apps is van dezelfde hoge eisen uitgegaan. Er is sprake van «privacy & security by design», een open ontwikkelproces, «open source» broncode, geen centraal register van persoonsgegevens of testbewijzen, maar decentrale verwerking in de applicaties zelf en een passende set van beveiligingsmaatregelen. Bij het ontwikkelen van de applicaties wordt een Privacy Impact Assessment (PIA) opgesteld. De eerste gebruikersversies van deze applicaties zijn beschikbaar en worden getest bij de Fieldlabs en pilots. Mocht een medische verklaring in de toekomst ook worden geaccepteerd als bewijs, dan zal CoronaCheck niet de oorsprong laten zien bij nationale toepassingsdoeleinden. Voor internationale toepassingsdoeleinden is dit afhankelijk van de Europese besluitvorming.
199.
De leden van de ChristenUnie-fractie lezen over de papieren versie van het testbewijs: de regering beschrijft dat burgers een testbewijs desgewenst kunnen laten printen bij een servicepunt in de buurt dat daarvoor speciale software gebruikt. Welke garanties biedt de regering dat mensen zonder geschikte mobiele telefoon niet meer drempels ervaren om zich te laten testen? Deze leden vragen wat de maximale afstand en reisduur is die er mag liggen tussen de testafname en het genoemde servicepunt met het oog op het voorkomen van extra drempels.
Het kabinet acht het van belang om de doelgroep, die digitaal minder vaardig is, een gelijke toegang te verschaffen. Daarom wordt verkend of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden. Voor een testbewijs kunnen burgers zonder smartphone daarnaast een beroep doen op een printer in de sociale kring, bibliotheken en kopieerwinkels. Aangezien er meerdere opties zijn om een testbewijs te verkrijgen, is de verwachte maximale afstand en reisduur significant kleiner dan de afstand en reisduur naar de testlocatie en naar het evenement. Er is niet gerekend aan een maximale afstand en reisduur.
200.
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag nadere informatie over het laten printen van een schriftelijk testbewijs (onder meer voor mensen die niet digitaal vaardig zijn). Hoeveel servicepunten komen er? Wat is «in de buurt»? Zijn die ook ’s avonds en in het weekend geopend? Is er rekening gehouden met mensen die niet of minder mobiel zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 36.
201.
Zijn er voorwaarden verbonden aan het krijgen van een schriftelijk bewijs?
Er zijn geen voorwaarden verbonden aan het verkrijgen van een schriftelijk bewijs.
202.
Een positieve uitslag moet worden doorgegeven aan de GGD. De leden van de SP-fractie vragen hoe commerciële aanbieders hiermee om gaan. Worden ook gegevens bestudeerd van het aantal negatieve en positieve coronatests?
Covid-19 is een A-ziekte en daarvoor geldt een meldplicht. Commerciële testaanbieders zijn daarom verplicht een positieve uitslag door te geven aan de GGD. Negatieve uitslagen zullen echter niet aan de GGD doorgegeven worden.
203.
De leden van de PvdA-fractie lezen dat de bewaartermijn van testuitslagen ten opzichte van bewaartermijnen van overige medische dossiers worden verkort. Genoemd wordt een bewaartermijn van een half jaar voor negatieve testen en een jaar voor positieve testen. De aan het woord zijnde leden begrijpen niet waarom de testuitslagen langer dan hooguit enkele weken hoeven te worden bewaard. Dan is toch niet meer te verwachten dat die uitslagen noodzakelijk zijn voor een goed hulpverlening aan een patiënt? Kan de regering hier nader op in gaan?
Medisch gezien is een lange bewaartermijn voor een negatieve testuitslag niet noodzakelijk. Een bewaartermijn is echter nodig om toezicht te kunnen houden op de testaanbieders en voor een effectief gebruik van het klachtrecht; thans wordt gedacht aan een termijn van vier weken. In geval van een positieve test is een langere bewaartermijn nodig. Het verschil met negatieve testuitslagen is niet alleen dat de geldigheidsduur voor de eventuele toepassing als testbewijs aanzienlijk langer is, namelijk ongeveer zes maanden. Een positieve testuitslag kan ook anderszins relevant zijn. Naar de huidige inzichten zou voor een adequate bescherming tegen het coronavirus slechts eenmalige toediening van een vaccin nodig zijn wanneer iemand minder dan een half jaar geleden geïnfecteerd was, waar anders het desbetreffende vaccin tweemaal toegediend zou moeten worden. Er wordt onderzocht of eenmalige toediening van een vaccin ook volstaat wanneer de infectie een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Dat infectie heeft plaatsgevonden kan met een positieve testuitslag worden aangetoond. Daarom wordt overwogen een positieve testuitslag een jaar te laten bewaren.
204.
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag duidelijkheid van de regering over het feit dat deze wet één jaar geldt. Betekent dit dat de huidige noodwet daarmee ook wordt verlengd? Zie hiervoor het opinieartikel van professor Voermans («Tweede Kamer pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als afgesproken», NRC 19 april 2021).
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vraag 247.
205.
In april 2021 is gestart met het onderzoeksprogramma Pilots testbewijzen, om via praktijktesten kennis te vergaren over de uitvoerbaarheid en effecten van het tonen van een testuitslag voor deelname aan of toegang tot activiteiten of voorzieningen. De leden van de CDA-fractie vragen op welke wijze hier daadwerkelijk onderzoek naar gedaan wordt, gezien de grote hoeveelheid aangekondigde pilots. Welke gegevens moeten deze pilots precies gaan opleveren?
De pilots toegangstesten in april zijn praktijkgericht, bedoeld als voorbereiding op toegangstesten in de loop van mei. De pilots hebben tot doel om de inzet van de infrastructuur, ICT, de applicaties CoronaCheck en -scanner te onderzoeken evenals het gedrag bij het gebruik van het testbewijs. Uit de pilots moet onder meer blijken voor welke sectoren testen voor toegang goed werkt, hoe goed de applicaties in de praktijk werken en of het voor de burger wenselijk is om te testen voor toegang. Het onderzoek naar de pilots testen voor toegang wordt uitgevoerd door KPMG.
206.
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of de regering concrete voorbeelden kan geven van wat er bij diverse fieldlabs daadwerkelijk onderzocht wordt. Wie voert deze onderzoeken uit? Kan de regering tevens aangeven wie bepaalt welke sector op welk moment aan de beurt is voor een fieldlab?
Het Fieldlab Evenementen is een onderzoeksprogramma dat met behulp van het kabinet, de Topsector Creatieve Industrie en de Evenementsector in de zomer van 2020 tot stand is gekomen. Het is een Publiek-Private Samenwerking tussen het bedrijfsleven, de overheid en de wetenschap. Het doel is om te onderzoeken op welke manier culturele, zakelijke en sportevenementen weer veilig en verantwoord georganiseerd kunnen worden, zodat er een maatschappelijk perspectief en economisch perspectief geboden wordt voor 2021. De belangrijkste onderzoeksvraag is om data te verzamelen aan de hand van gedragsstudies om het risico op COVID-19 besmettingen te kunnen benoemen en daarvoor preventieve maatregelen te testen die dit risico zoveel mogelijk kunnen minimaliseren. Onderzoeksvragen gaan onder andere over het gebruik van mondneusmaskers, het volgen van aanwijzingen, verblijf in bubbels en aantal/duur van contactmomenten tijdens evenementen. Het onderzoeksprogramma is opgezet in samenwerking met RadboudUniversiteit, TNO, TU Delft, Breda University of Applied Sciences en TU Twente; Het Kabinet heeft in 2020 sectoren opgeroepen om te komen tot praktijktesten. De evenementensector en de horeca zijn daadwerkelijk met onderzoeksvoorstellen gekomen die ook tot praktijktesten hebben geleid. Met CIO lopen nog gesprekken om te kijken of ook een praktijktest in kerken mogelijk is.
207.
De leden van de SGP-fractie vragen of al meer bekend is over het moment van invoering van het wetsvoorstel. Kan de regering aangeven hoe het staat met de opbouw van de testcapaciteit voor zowel de sport- en jeugdactiviteiten, culturele instellingen, evenementen en horeca (400.000 per dag) als het onderwijs (250.000 per dag)?
Op dit moment (d.d. 21 april 2021) heeft Stichting Open Nederland een testcapaciteit van gemiddeld 75.000 testen per dag beschikbaar op basis van 10 uur open per dag. Uitbreiding naar 16 uur open per dag leidt tot een beschikbaarheid van 120.000 testen per dag. Het kabinet heeft inmiddels akkoord gegeven tot een zo spoedig mogelijke capaciteitsopbouw richting 295.000 testen per dag, waarvan de testpaviljoens voor 175.000 testen per dag gerealiseerd worden door Stichting Open Nederland door middel van een open house-constructie waarbij de markt gevraagd wordt om verdeeld over 7 regio’s deze testcapaciteit op te bouwen of ter beschikking te stellen. De overige 120.000 testen zullen worden gerealiseerd door de bouw van 8 XL testpaviljoens waarbij gebruik gemaakt zal worden van innovatieve sneltestmethoden. De uitkomst van de open house-constructie wordt vrijdag 23 april bekend en de aanbesteding wordt eerdaags in de markt gezet. Daarom valt op dit moment nog niet exact te zeggen hoe de testcapaciteit zich ontwikkelt per dag. Het doel van Stichting Open Nederland is om per eind mei 2021 een testcapaciteit van circa 295.000 testen per dag ter beschikking te hebben voor het openen van de samenleving. In mei wordt door het kabinet opnieuw bekeken of het wenselijk is om de capaciteit op te bouwen naar 400.000 testen per dag per eind juni 2021. Daarnaast stelt het kabinet vanaf begin mei in het mbo en ho zelftesten beschikbaar voor studenten en docenten. Daarmee kunnen zij zich twee keer per week preventief testen voor veiliger studeren.
208.
Is de regering bekend met de vele praktische bezwaren van horecaondernemers en culturele instellingen tegen invoering van een testbewijs? Waarom wordt er voor culturele instellingen niet simpelweg vastgehouden aan reeds vastgestelde protocollen, die ook vorig jaar prima werkten, met weinig tot geen besmettingen tot gevolg?
De regering is in nauw overleg met de betrokken sectoren en is bekend met de reacties van de verschillende sectoren op dit wetsvoorstel. Het testbewijs moet ondernemingen en culturele instellingen mogelijkheden bieden om eerder open te kunnen of maatregelen te versoepelen in verhouding tot de op dat moment geldende maatregelen. Daarmee gaan de aangewezen voorzieningen dus eerder of ruimer open dan op basis van de routekaart mogelijk is. Het is aan de ondernemingen en culturele instellingen zelf of zij dit testbewijs ook daadwerkelijk inzetten. Als zij besluiten dit niet te doen, blijven de dan geldende maatregelen van kracht, kunnen de bestaande protocollen die eerder zijn opgesteld opnieuw worden toegepast, en is geen eerdere openstelling of verruiming van de voorwaarden bij openstelling mogelijk.
209.
Kan de regering bevestigen dat doorstroomlocaties in de buitenlucht (dierentuinen, parken) niet onder dit wetsvoorstel vallen?
In het wetsvoorstel is ervoor gekozen om bij de afbakening van sectoren aan te sluiten bij de terminologie zoals deze in de door het kabinet gepubliceerde routekaart, het openingsplan en de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) zijn gedefinieerd. Dierentuinen vallen onder doorstroomlocaties, waarbij in de routekaart geen onderscheid wordt gemaakt tussen binnen en buiten. In dierentuinen en andere doorstroomlocaties met een toegangscontrole die zich buiten bevinden, kunnen dus ook testbewijzen worden ingezet. Met de inzet van het testbewijs kan eerdere openstelling of versoepelen van de maatregelen worden gerealiseerd. Het is aan de locatie zelf om te bepalen of zij dit ook daadwerkelijk willen inzetten. Daarbij moet worden opgemerkt dat in het openingsplan wel een onderscheid wordt gemaakt tussen doorstroomlocaties buiten en binnen, en dat doorstroomlocaties buiten reeds in stap 2 en doorstroomlocaties binnen in stap 3 geopend worden. Daarmee is de inzet van toegangstesten voor doorstroomlocaties niet aan de orde omdat deze al open gaan zonder toegangstesten. Toegangstesten is wel een mogelijkheid voor stroomlocaties binnen om in stap 2 van het openingsplan al open te gaan., zodat zij eerder open kunnen door de inzet van toegangstesten dan op basis van het openingsplan nu mogelijk is. Nadat stap 3 van het openingsplan is gezet, kunnen ook doorstroomlocaties binnen zonder inzet van toegangstesten open, en vervalt de inzet van toegangstesten om dit mogelijk te maken.
210.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de handhaving geheel bestuursrechtelijk geregeld is. Klopt het dat pas na signalen dat niet om testbewijzen gevraagd wordt, een burgemeester zal optreden? Klopt het dat organisatoren/ondernemers niet hoeven aan te tonen dat ze om testbewijzen hebben gevraagd? Het bewaren van die testbewijzen is namelijk onwenselijk in het kader van bescherming van persoonsgegevens. Handhaving is dus alleen mogelijk door het ter plekke constateren dat niet om een testbewijs gevraagd wordt. Het wetsvoorstel gaat hier maar summier op in. In hoeverre is de handhaving op deze wijze voldoende en ordentelijk geregeld?
Het klopt dat de ondernemers in verband met de bescherming van persoonsgegevens de testbewijzen niet bewaren. Voor de toezicht en handhaving is aangesloten bij de bestaande systematiek van de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19. Hierbij hebben de ondernemers een zorgplicht waar ze aan moeten voldoen. Met sectoren zijn afspraken gemaakt over protocollen die zij hanteren en dat ze verantwoordelijk zijn voor de naleving door bezoekers. Desalniettemin is het mogelijk dat er ondernemers zijn die zich niet aan de regels houden. Het toezicht zal ter plekke moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld naar aanleiding van signalen. De regering vertrouwt erop dat, net als bij andere maatregelen, de ondernemers hun verantwoordelijk nemen.
211.
In hoeverre gaat het om al bestaande bevoegdheden en waar gaat het om nieuwe bevoegdheden? In hoeverre heeft de burgemeester straks de bevoegdheid om een activiteit met testbewijs te staken of een locatie met testbewijs te sluiten, wanneer de regels met voeten worden getreden?
Met dit wetsvoorstel wordt aangesloten bij de bestaande bevoegdheden van de burgermeester op grond van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19. In geval van een spoedeisende situatie kan de burgemeester een bevel geven.
212.
Wie houdt toezicht of organisaties en bedrijven alle verplichtingen nakomen waar het gaat om testbewijzen?
Wie bevoegd is voor het houden van toezicht is afhankelijk van de locatie waar het testbewijs als verplichting geldt. Dat betekent dat de burgemeester het bevoegde bestuursorgaan is voor toezicht en handhaving op publieke plaatsen. Bij escalatie kan de politie worden gevraagd op passende wijze op te treden. Voor de onderwijsinstellingen is de Inspectie van het Onderwijs de toezichthouder. Tot slot houdt de IGJ toezicht op de testaanbieders op grond van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg.
213.
Waarvoor (en aan wie) kan de strafrechtelijke sanctionering van ten hoogste zeven dagen hechtenis of een boete van de eerste categorie worden ingezet?
Met dit wetsvoorstel wordt mogelijk gemaakt om als voorwaarde voor toegang een testbewijs te overleggen. De strafrechtelijke sanctionering heeft betrekking op de ondernemer die zich niet aan zijn zorgplicht houdt, bijvoorbeeld door niet aan zijn verplichtingen rondom het testbewijs te voldoen. Op de burger die zich niet houdt aan de regels is ook strafrecht van toepassing. Alleen kan zij slechts een boete van € 95,– krijgen. De regering verwijst voor het antwoord op deze vraag tevens naar vraag 112 en 192.
214.
De leden van de VVD-fractie lezen dat er een boete is van maximaal € 95,– voor personen die zich niet aan de regels houden over een veilige afstand tot een ander. Dat was natuurlijk al bekend, maar wat heeft dat met het voorliggende voorstel voor de testbewijzen te maken?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar de antwoorden op de vragen 112 en 192.
215.
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe toezicht en handhaving is geregeld op de commerciële aanbieders die de toegangstesten verzorgen. Kan de regering nader ingaan op wie toezicht houdt, wie kan ingrijpen als er hierbij dingen fout gaan en of het mogelijk is om budget terug te halen bij wanbeleid van een commerciële testaanbieder?
De commerciële testaanbieders vallen onder het toezicht van de IGJ dat zich in dit verband uitstrekt tot de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening op grond van Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Daarnaast zal Stichting Open Nederland door middel van een open house-constructie en aanbesteding deze commerciële testaanbieders contracteren. Met de Stichting Open Nederland is er afgesproken dat er wordt gefactureerd op basis van werkelijk gemaakte kosten. Voorts heeft het kabinet contractuele waarborgen ingebouwd in de overeenkomst met Stichting Open Nederland. Als er niet aan de gestelde contractvoorwaarden is voldaan, kan via deze constructie de commerciële testaanbieder worden aangesproken.
216.
De leden van de VVD-fractie lezen dat de kosten van de testen tot en met juni 2021 volledig gedragen zullen worden door de rijksoverheid. Voor de periode daarna zal verdeling van de kosten plaatsvinden op basis van het profijtbeginsel. Aangezien de samenleving gebaat is bij zoveel mogelijk mensen die fit, gezond en weerbaar zijn vinden de leden van de VVD-fractie dat de kosten voor een testbewijs geen belemmerende factor mag zijn voor het beoefenen van sport en voor de noodzakelijkheid voor mensen om fit, gezond en weerbaar te worden. Is de regering dit met de leden van de VVD-fractie eens? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat de kosten van een testbewijs geen beperking op eventuele sportdeelname aan sportactiviteiten zal zijn?
Het kabinet heeft geen concrete plannen om testbewijzen in te zetten voor deelname aan sportactiviteiten. Gezien de genoemde belangen door de leden van de VVD-fractie is in het openingsplan reeds aangegeven dat het beoefenen van sport in de eerste stappen staat opgenomen zonder inzet van toegangstesten. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 78.
217.
De leden van de VVD-fractie lezen dat vanaf 1 juli 2021 een beperkte bijdrage in de kosten wordt gevraagd in de orde van grootte van 7,50 euro per test. In hoeverre is hierbij meegewogen dat deze kosten wellicht nog wel in verhouding staan voor een eenmalige activiteit, waar men niet wekelijks naar toe gaat, maar dat voor activiteiten zoals in de horeca wellicht wel een drempel kunnen opwerpen? Want je gaat niet even een kop koffiedrinken als je daarvoor eerst voor een test 7,50 euro moet bijbetalen. Wat zijn de kosten van het innen van deze eigen bijdrage? Is overwogen om de bijdrage te differentiëren en zo nee, waarom niet?
Testbewijzen zullen alleen worden ingezet om voorzieningen eerder of met minder maatregelen te heropenen. Daarbij kunnen ondernemers en instellingen indien zij ook zonder testbewijs reeds open kunnen er altijd voor kiezen om het testbewijs niet in te zetten en onder de voorwaarden die gelden zonder inzet van een testbewijs open te gaan. Aangezien testbewijzen nooit als een verzwarende maatregel zullen gelden en ondernemers en instellingen er zolang zij ook zonder testbewijs open mogen er voor kunnen kiezen om het testbewijs niet in te zetten, bestaat er volgens de regering geen risico dat sectoren en activiteiten die niet onder het wetsvoorstel vallen aantrekkelijker zullen worden. De kosten voor het Rijk om de eigen bijdrage te kunnen innen worden op 200.000 euro geschat. Differentiëren van de bijdrage is praktisch en technisch niet uitvoerbaar gebleken. Vast staat dat studenten nooit voor de toegang tot het onderwijs zullen moeten betalen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 226.
218.
In hoeverre blijft ook in meer algemene zin de toegankelijkheid van activiteiten gewaarborgd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 217.
219.
Is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat op den duur het risico kan ontstaan dat sectoren en activiteiten die niet onder het wetsvoorstel vallen aantrekkelijker worden dan sectoren waar voor activiteiten 7,50 euro extra moet worden betaald? Zoals het drinken van een afgehaald (to-go) drankje op het strand versus het drinken van een drankje op een terras van een strandtent. Hoe is de regering van plan om met deze ongelijkheid om te gaan indien beperkende maatregelen van kracht blijven?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 217.
220.
Hoe groot worden de kosten voor het Rijk geschat na 1 juli 2021 (op jaarbasis)? Wat is de schatting van de «inkomsten» uit de eigen bijdrage van 7,50 euro? Ofwel wat zouden de kosten zijn indien er geen eigen bijdrage zou zijn?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 217.
221.
Hoe is geregeld dat het testen voor het onderwijs gratis is en blijft?
Vast staat dat studenten nooit voor de toegang tot het onderwijs zullen moeten betalen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op vraag 36 van de SP.
222.
De leden van de D66-fractie zien, zoals al onder 2.1 is toegelicht, meerdere bezwaren bij het voorstel van de regering om een eigen bijdrage van maximaal 7,50 euro te vragen voor het afnemen van een test voor toegang. Ter aanvulling, vernemen zij graag hoe het in paragraaf 7 uitgewerkte profijtbeginsel zich volgens de regering verhoudt tot mensen die een voucher bezitten en reeds op een eerder tijdstip naar een evenement wilden gaan, maar dit niet konden door de onverwachtse opkomst van het virus.
Indien organisatoren van evenementen ervoor kiezen om eerder of ruimer open te gaan met de inzet van testbewijzen, zullen de bezoekers een negatieve testuitslag moeten kunnen tonen. Als deze evenementen met testbewijs na 1 juli worden georganiseerd betekent dit dat bezoekers om een eigen bijdrage van 7,50 euro voor een testafname worden gevraagd. Het wel of niet in bezit hebben van een voucher heeft daar geen invloed op.
223.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de kosten die samenhangen met het toezicht op en de handhaving van deze wet meerkosten voor de gemeente tot gevolg kunnen hebben. Deze kosten kunnen sterk verschillen per gemeente en zijn op voorhand niet te voorspellen. Het kabinet zal over deze financiële gevolgen voor de gemeenten en over de wijze waarop die gevolgen kunnen worden opgevangen nader overleg voeren met de VNG. De leden van de CDA-fractie vragen op welke termijn dit overleg zal plaatsvinden en wanneer de Kamer over de uitkomsten hiervan geïnformeerd zal worden.
Tussen de VNG en BZK vindt regelmatig overleg plaats over de financiële gevolgen voor de gemeenten naar aanleiding van coronamaatregelen. BZK heeft de VNG geconsulteerd en samen met de VNG en VWS over dit wetsvoorstel en de impact voor gemeenten gesproken. Tijdens deze bespreking is gezamenlijk geconstateerd dat het wetsvoorstel aansluit bij bestaande bevoegdheden van gemeenten met betrekking tot handhaving en toezicht. De gezamenlijke conclusie van dit overleg was dat er naar verwachting geen extra kosten uit deze wet voortkomen.
224.
De afdeling advisering van de Raad van State geeft aan dat doorberekening van de kosten van de testcapaciteit ertoe kan leiden dat delen van de sector waar op grond van de ministeriële regeling testbewijzen verplicht worden ingezet, daarvoor moeten betalen, terwijl delen die op eigen initiatief een testbewijs verlangen op grond van het wetsvoorstel niet met de doorberekening van kosten lijken te worden geconfronteerd. De regering geeft op dit punt echter geen reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering alsnog een reactie kan geven op de vraag of, daar waar het gaat om overheidsmaatregelen die grondrechtelijke vrijheden sterk hebben ingeperkt, het proportioneel is om de kosten van versoepeling daarvan aan burgers en bedrijven door te berekenen.
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
225.
De leden van de SP-fractie vinden het bedrag van 1,1 miljard euro hoog om een beperkte groep mensen toegang te laten geven tot evenementen en activiteiten. In hoeverre had dit geld doelmatiger ingezet kunnen worden bijvoorbeeld door te investeren in de productie van vaccins of de aanschaf hiervan?
Toegangstesten zullen worden ingezet om activiteiten eerder en meer (met meer bezoekers mogelijk te maken. Daarmee zorgen we dat de samenleving op een verantwoorde en veilige manier sneller wordt heropend en dat weer meer sociale en economische activiteiten mogelijk zijn. Het kabinet vindt dit een waardevol doel om middelen aan te besteden. In het licht van de situatie waar we nu in zitten, waar de roep in de samenleving om meer ruimte en sociale activiteiten groot is, denkt het kabinet dat investeren in toegangstesten verstandig is. Investeren in een snellere en ruimere heropening heeft behalve een maatschappelijk ook een economisch belang. Het kan immers voor minder gebruik van de coronasteunpakketten op korte termijn zorgen. Uiteraard zijn vaccinaties uiteindelijk ons belangrijkste instrument om uit de coronacrisis te komen. Het bedrag van 1,1 miljard euro is een raming. De daadwerkelijke beschikbaarstelling gebeurt in fases van vier weken. Er kan per fase worden besloten of opschaling, continuering of vermindering van de testcapaciteit gewenst is. Hierdoor kan het uiteindelijke bedrag anders uitvallen.
226.
Voorts zijn de leden van de SP-fractie ontsteld dat commerciële aanbieders van toegangstesten straks 7,50 euro mogen vragen van mensen die een activiteit of evenement wil bezoeken. Kan de regering ingaan hoe bijvoorbeeld individuen of gezinnen met een lager inkomen toegang krijgen tot een evenement of activiteit? Waarom is hiervoor gekozen en waarom creëert de regering hiermee ongelijke toegang en nieuwe tweedeling in de samenleving? Er zijn dan immers nog steeds beperkingen op activiteiten zonder kosten, zoals contact in de openbare ruimte en bezoek, terwijl ervoor degenen die dit kunnen betalen via testen wel meer mogelijk wordt. Wat is de reden dat er is gekozen om een bijdrage in te voeren voor de tests vanaf 1 juli? Kan daarnaast worden toegelicht waarom er is gekozen voor het bedrag van 7,50 euro per test? Hoe verhoudt dit zich tot het advies van de Gezondheidsraad die pleit voor gelijke toegang en non-discriminatie? Kan de regering uitleggen hoe de prijs van de commerciële test zich verhoudt tot voorwaarde e. van de Gezondheidsraad die luidt: «iedereen moet gelijke (financiële) toegang hebben tot testmogelijkheden en testbewijzen»? Kan de regering ook ingaan op de opmerking van de Gezondheidsraad dat «goede alternatieven [moeten] worden geboden om onrechtvaardige behandeling, discriminatie en stigmatisering te voorkomen. Dit geldt ook voor mensen die om psychische of lichamelijke redenen geen test kunnen ondergaan.» Op welke wijze wordt hier in dit wetsvoorstel in voorzien? Kan ook aangegeven worden waarom dit bedrag van 7,50 euro in het plenaire debat over de maatregelen rondom het coronavirus in de Kamer op 15 april 2021 niet door de Minister van VWS benoemd is, ook niet toen expliciet over de kosten van deze testen gesproken is? Kan de regering inzicht geven in de prijsopbouw van een commerciële test nu er blijkbaar vanuit wordt gegaan dat burgers 25% van de prijs zelf gaan betalen en de overheid de overige 75% vergoedt? Hoe verhoudt de prijs van een test bij een commerciële aanbieder zich tot de kosten van een test bij de GGD? Heeft het de regering onderzocht welke schaalvoordelen behaald zouden kunnen worden als gekozen zou zijn voor het opschalen van de capaciteit bij de GGD in het belang van het verstandig heropenen van de samenleving?
De regering zal tot 1 juli de volledige kosten van testen voor toegang dragen. Pas vanaf 1 juli zal mensen om een bijdrage worden gevraagd voor een toegangstest. Het kabinet vindt die verdeling goed passen. In de maanden mei en juni zetten we toegangstesten niet alleen in om bepaalde sectoren ruimer maar ook om ze eerder weer te openen. Op een veilige en verantwoorde wijze de samenleving weer zo snel mogelijk heropenen vindt dit kabinet horen bij de taak van de regering, die met maatregelen in het belang van de maatschappij als geheel bepaalde delen hiervan had gesloten. Daarom worden in de onderzoeks- en startfase alle kosten door het Rijk gedragen. Het is de verwachting van dit kabinet dat in juli en augustus het voornaamste deel van de samenleving weer open zal zijn. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Vanaf het moment dat mensen moeten betalen zijn er dus al veel alternatieven voor activiteiten voor handen. Daarom is gekozen voor de datum van 1 juli. Wat de hoogte van het bedrag betreft is hiervoor gekozen omdat het de verwachting van dit kabinet is dat een bijdrage van 7,50 euro geen financiële drempel zal opwerpen die leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Daarmee wordt wat het kabinet betreft voldaan aan de voorwaarde van de Gezondheidsraad inzake het voorkomen van ongelijke toegang. Temeer gezien dit bedrag niet voor een enkele activiteit maar voor de volledige duur van de geldigheid van een testbewijs geldt. Daarmee kan voor dit bedrag dus aan meerdere activiteiten worden deelgenomen. De precieze prijs van een test hangt af van de totale testcapaciteit (efficiencywinst). Het percentage dat de eigen bijdrage van het totaalbedrag van een toegangstest is hangt daar dus ook van af, maar de verwachting is dat 7,50 ongeveer een kwart van het totaalbedrag dat nu is begroot zal zijn. De kostenopbouw voor een testafname bij een GGD teststraat met een antigeentest zijn vergelijkbaar met die van testaanbieders voor toegangstesten, echter bij de laatste is de totale testcapaciteit groter, waardoor kosten over meer testen verspreid kunnen worden. Tot slot heeft het kabinet ook verkend of toegangsteststraten onder de vlag van de GGD konden worden ingericht. De verwachting was dat dit gezien de hoge volumes die nodig zijn voor toegangstesten geen of heel beperkt schaalvoordeel zou opleveren. Bovendien had de GGD aangegeven toegangstesten niet als haar primaire taakopvatting te zien, omdat de GGD zich vooral wil kunnen richten op mensen met klachten en uit bepaalde risicogroepen. De regering vindt dit ook noodzakelijk.
227.
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd naar de financiële gevolgen als het gaat om de steunpakketten die aan verschillende sectoren worden verleend. Worden de opbrengsten van bedrijven en instellingen uit het project Testen voor Toegang in mindering gebracht op de steunpakketten? Hoe verhouden de uitgaven aan steunmaatregelen zich tot de kosten van Testen voor Toegang? Wegen de kosten van het testen op tegen de uitgaven die (mogelijk) bespaard worden wanneer instellingen en bedrijven weer omzet maken? Wordt hier op deze manier naar gekeken, zo vragen de leden van de SP-fractie.
Met testbewijzen wordt snellere of ruimere openstelling van (delen van) sectoren mogelijk gemaakt. Daarmee kunnen ondernemingen en instellingen weer omzet genereren en hun omzetverlies beperken. Dit heeft gevolgen voor de hoeveelheid steun die deze ondernemingen en instellingen zullen ontvangen. De grote steunmaatregelen, NOW en TVL, zijn immers gebaseerd op het omzetverlies van de onderneming of instelling. Het kabinet kan op dit moment nog niet met zekerheid zeggen in welke mate de inzet van testbewijzen zal bijdragen aan besparingen in de steunmaatregelen. Dit is van veel verschillende factoren afhankelijk, zoals hoeveel ondernemingen uiteindelijk gebruik zullen maken van de testbewijzen en hoeveel omzet dat zal genereren. Daarnaast hangen deze bedragen ook af van de voorwaarden waaronder steun zal worden geboden in de komende kwartalen. Voor het kabinet is een eventuele besparing op de steunpakketten een bijkomend argument om de investering in testcapaciteit voor toegangstesten als een goede investering te zien. Echter is dit niet de belangrijkste reden waarom het kabinet deze investeringen doet. De belangrijkste reden voor het kabinet is namelijk het verantwoord kunnen heropenen van economie en samenleving. Zo kunnen ondernemers weer ondernemen en krijgen Nederlanders weer ruimte om activiteiten te ondernemen.
228.
De regering beschrijft de inzet dat de bijdrage van 7,50 euro voor een test er niet toe mag leiden dat de testcapaciteit van de GGD’s wordt belast ten behoeve van testbewijzen. Aan welke maatregelen denkt de regering om dit te voorkomen, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
De regering hecht eraan dat de capaciteit van GGD-teststraten te allen tijde beschikbaar blijft voor het testen van mensen met klachten en uit bepaalde risicogroepen. In de communicatie zal hier de nodige aandacht aan worden besteed. Als blijkt dat door shop-gedrag de teststraten van de GGD vol dreigen te raken, kan uiteindelijk besloten worden om negatieve testuitslagen van de GGD niet om te zetten in testbewijzen.
229.
De leden van de SGP-fractie gaven in de inleiding al aan dat ze zich zorgen maken over de gevolgen van het feit dat vanaf 1 juli een bijdrage van 7,50 euro zal worden gevraagd per test. Hoe wil de regering voorkomen dat dit een tweedeling in de samenleving veroorzaakt en/of vergroot?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 8.
230.
Het lid van de 50PLUS-fractie wil graag weten wie de testbewijzen voor het onderwijs gaat betalen. In het wetsvoorstel staat dat studenten niet hoeven te betalen. Wie neemt de kosten dan voor z’n rekening? De onderwijsinstelling?
De kosten voor de testbewijzen in het onderwijs komen voor rekening van het Rijk. Bezien zal worden op welke manier het testen voor toegang tot het onderwijs gratis gehouden kan worden.
231.
De leden van de VVD-fractie vragen tegen welke besluiten straks wel of niet bezwaar of beroep openstaat. En als er geen bezwaar of beroep mogelijk is, waarom is dit dan het geval?
Tegen welke (bestuursrechtelijke) besluiten bezwaar en beroep openstaat, wordt door de Algemene wet bestuursrecht bepaald (artikel 8:1 e.v.). In dit wetsvoorstel gaat het daarbij om het besluit tot het verlenen van ontheffing van de verplichting om gebruik te maken van de applicatie voor het lezen van het testbewijs (CoronaCheck Scanner). Dit is geregeld in het voorgestelde artikel 58re. Ook staat er bezwaar en beroep open tegen handhavingsbesluiten die de burgemeester en de Minister van VWS kunnen nemen op grond van het bepaalde in de artikelen 58k tot en met 58n (zorgplichten en maatregelen publieke plaatsen, besloten plaatsen en openbare plaatsen).
232.
Klopt het dat een rechter nog wel kan toetsen of de inzet van testbewijzen rechtmatig en proportioneel is (geweest)? Zo ja, hoe is dat geregeld? Zo nee, waarom niet?
Indien iemand meent door hij door de inzet van testbewijzen in een bepaalde sector op onrechtmatige wijze in zijn rechten dreigt te worden geschaad of reeds is geschaad, kan hij een vordering uit onrechtmatige daad instellen tegen degene die hem de toegang heeft geweigerd of eventueel tegen de Staat. Bij de beoordeling van de vermeende onrechtmatigheid kan de proportionaliteit van de inzet van een testbewijs beoordeeld worden. Daarnaast kan in een bestuursrechtelijke procedure tegen een opgelegde last onder dwangsom aan de orde worden gesteld of de betreffende ministeriële regeling een voldoende grondslag vormt voor het bestreden besluit. De rechter toetst in dat geval of de regeling niet in strijd is met hoger recht of met algemene rechtsbeginselen.
233.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het op dit moment onmogelijk is om zonder smartphone de «CoronaCheck» app te installeren om tot de benodigde QR-code te komen. Er wordt gekeken naar schriftelijke oplossingen. In hoeverre is de regering het met de leden van de VVD-fractie eens dat een tijdelijke tussenoplossing zou kunnen zijn dat de QR-code ook via een website/webbrowser gegenereerd kan worden, ook al is dit alsnog niet ideaal? In hoeverre vindt de regering dit in ieder geval een handreiking in het kader van de toegankelijkheid in relatie tot de opmerking over buitensluiting in de internetconsultatie (pagina 28) en advies van ATR (pagina 33).
De regering acht een papieren testbewijs in het kader van de toegankelijkheid wenselijk. Daarom wordt deze mogelijkheid vanaf vrijdag 23 april 2021 in de pilots testen voor toegang onderzocht en wordt deze mogelijkheid ook geboden als de wet in werking treedt. Een toegangsbewijs kan zowel verkregen worden via de CoronaCheck-app als via de website www.coronacheck.nl. Via de website kan het testbewijs worden geprint. Verder wordt door de regering verkend of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden.
234.
De leden van de SP-fractie delen de waarschuwingen die de regering in de consultatieperiode heeft ontvangen. De opmaat naar discriminatie en een tweedeling in de samenleving vinden de leden zeer, zeer ongewenst. Zij vinden de reactie van de regering in het voorliggende wetsvoorstel op de consultatie-inbrengen veel te mager. De leden willen een uitgebreide reactie van de regering ontvangen hoe zij discriminatie en tweedeling in de maatschappij gaan voorkomen.
Om een testbewijs te kunnen tonen bij de ingang van een voorziening of een activiteit, dienen bezoekers een aantal handelingen te verrichten. In ieder van die handelingen heeft de regering ervoor gezorgd dat geen tweedeling kan ontstaan.
Voor bezoekers die graag met een testbewijs een voorziening of activiteit willen bezoeken, is er de mogelijkheid om via testenvoortoegang.nl een afspraak te maken voor een test. De kosten van deze testen komen tot 1 juli voor rekening van de Rijkoverheid. Het is de verwachting van de regering dat in juli en augustus een groot deel van de samenleving weer open zal zijn. Toegangstesten zullen dan mogelijk nog worden ingezet voor activiteiten met grote aantallen bezoekers en veel risico op besmetting of ter vervanging van de 1,5 meter afstand maatregel. Vanaf het moment dat mensen moeten betalen zijn er dus al veel alternatieven voor activiteiten voor handen. Wat betreft de toegankelijkheid van de teststraten vindt nauw overleg met de Stichting Open Nederland plaats over de inrichting van de teststraten, zodat deze voor iedereen toegankelijk en goed bereikbaar zijn. Ook in de communicatie zal de Stichting ervoor zorgen dat deze voor iedereen goed te begrijpen is. Op het moment dat een bezoeker een negatief testresultaat heeft, kan op twee manieren een testbewijs worden gegenereerd. Voor bezoekers met een smartphone via de CoronaCheck app. Voor bezoekers zonder een smartphone via een website, waarbij het testbewijs kan worden uitgeprint. Ten slotte verkent de regering of het laten printen van een testbewijs via servicepunten een mogelijke optie kan zijn, waarbij de technische uitvoerbaarheid en kosten meegewogen worden. Op termijn is er ook het alternatief beschikbaar van een vaccinatiebewijs of het bewijs van een positief testresultaat. Mensen die kunnen aantonen gevaccineerd te zijn of een infectie van het Covid-virus al hebben doorgemaakt, hoeven zich dan niet meer te laten testen. Deze alternatieven worden pas mogelijk als wetenschappelijk voldoende is vast komen te staan dat mensen die zijn gevaccineerd of een infectie hebben doorgemaakt, anderen niet meer besmetten.
Er zullen ook mensen zijn, die geen testbewijs, vaccinatiebewijs of het bewijs van een positief testresultaat willen tonen. Voor deze mensen zijn alternatieven beschikbaar. De regering meent op deze manier ervoor gezorgd te hebben dat discriminatie en tweedeling in de maatschappij voorkomen zal worden.
235.
De leden van de SGP-fractie constateren dat zeer veel burgers hebben gereageerd op op de internetconsultatie. Zij lezen dat ««nagenoeg alle respondenten kanttekeningen plaatsen bij het wetsvoorstel»» De leden kunnen zich voorstellen dat de regering zich zorgen maakt over het draagvlak voor dit wetsvoorstel in de samenleving. Wat denkt de regering hieraan te kunnen doen?
Zoals gebruikelijk bij alle maatregelen die de regering treft in het bestrijden van het virus, zal ook bij de inzet van het testbewijs de communicatie hierover van groot belang zijn. Het publiek wordt daarover uitgebreid en volledig geïnformeerd, zodat zij weten wat dit voor hen precies betekent. Ook zullen ondernemingen, instellingen en brancheorganisaties in de desbetreffende sectoren apart worden geïnformeerd over de voorwaarden van het toegangstesten en de werkwijze indien zij ervoor kiezen toegangstesten toe te passen.
236.
Het lid van de 50PLUS-fractie is het eens met de constatering die is gemaakt in de internetconsultatie over een tweedeling in de samenleving (ivm het testen zelf en het digitale testbewijs, maar ook gezien de kosten). Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 234.
237.
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft net als de Raad van State aan dat een eventuele gelijkstelling van een vaccinatiebewijs met een testbewijs in een apart wetsvoorstel te brengen of door een AMvB voor te schrijven. De regering heeft gekozen voor een AMvB, omdat een afzonderlijk wetstraject onnodig vertragend werkt. Welke tijdswinst denkt de regering daar mee te boeken vragen de leden van de ChristenUnie-fractie. Kan de regering voorts aangeven waarom er geen meerwaarde wordt gezien in een traject waarin consultatie plaatsvindt en ook beide Kamers zich tot het voorstel kunnen verhouden? Genoemde leden vragen of het, gezien de maatschappelijke discussie, wenselijk zou zijn een dergelijke maatregel bij AMvB te regelen.
De praktijk wijst uit dat een wetgevingstraject meer tijd in beslag neemt dan het tot stand brengen van een algemene maatregel van bestuur. Bovendien zijn beide Kamers via de voorgeschreven voorhangprocedure betrokken bij het ontwerp van de algemene maatregel van bestuur en kunnen op die manier invloed uitoefenen. Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering tevens naar het antwoord op de vragen 32 en 256.
238.
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan de regering hoe zij het risico inschat en beoordeelt dat andere dan de aangewezen sectoren ook toegangsbewijzen gaan invoeren om bijvoorbeeld de eigen medewerkers te beschermen, zoals het College voor de Rechten van de Mens (CRM) schetst. Hoe beoordeelt de regering de ongelijkheid tussen burgers met en zonder testbewijs die daarmee kan ontstaan?
Ook met een testbewijs en zonder andere maatregelen zouden medewerkers, bezoekers en klanten elkaar kunnen besmetten. In ieder geval dienen daarom werkgevers met andere, minder ingrijpende middelen het risico op besmetting met het coronavirus voor medewerkers te beperken. Daar waar een testbewijs niet wettelijk verplicht is, zal het vragen hiervan nooit ter vervanging van andere corona gerelateerde maatregelen kunnen gelden of ter versnelling van het openstellen van de activiteiten of voorziening mogen leiden. Deze maatregelen blijven onverkort gelden. De kans dat andere dan de aangewezen sectoren ook toegangsbewijzen gaan invoeren, met een ander oogmerk dan bescherming van de eigen medewerkers, wordt daarom gering geacht. Onverplichte inzet van testbewijzen vergt immers investeringen in tijd en geld, maar daar staat dan geen versoepeling van maatregelen tegenover. Hierdoor is de verwachting dat dit slechts in beperkte gevallen zal gebeuren. De mogelijkheid tot het vragen van een testbewijs buiten dit wetsvoorstel om wordt juist ook begrensd door het recht op gelijke behandeling, de bescherming van de privacy en de lichamelijke integriteit. Wat betreft privacy mag een werkgever zonder wettelijke basis geen medische gegevens van het personeel verwerken en werknemers dus niet vragen naar hun gezondheid of een test afnemen ter controle.10
239.
De IGJ doet de suggestie voor de inzet van (begeleide) zelftesten, zo lezen de leden van de ChristenUnie-fractie. De regering geeft aan dat deze zelftesten niet kunnen worden aangewend als bron voor een wettelijk verplicht testbewijs omdat de afname van de test en de controle van de uitslag daarvoor met onvoldoende waarborgen omkleed is. Ziet de regering scenario’s voor zich dat zelftests wel worden ingezet voor een testbewijs, bijvoorbeeld als de tests van hogere kwaliteit zijn, de instructie voor de tests beter bekend is of de epidemiologische situatie is verbeterd?
De regering vindt het niet opportuun om zelftests te gebruiken voor toegangstesten. Bij een zelftest kan niet gecontroleerd worden of iemand de test zelf heeft uitgevoerd en of dit op een correcte wijze gebeurd is. Daarnaast is een zelftest minder gevoelig dan een test die door een professional is afgenomen. Het gaat weliswaar in beginsel om dezelfde test, maar een professional kan de handelingen beter uitvoeren en maakt gebruik van een invasievere afnamemethode, waarbij meer viraal materiaal geïsoleerd kan worden. De toepassing van zelftesten voor toegangstesten zal op dit moment alleen plaats kunnen vinden onder een bepaalde mate van supervisie, zodat daadwerkelijk controle plaats kan vinden op de kwaliteit van afname en dat dit door de juiste persoon gedaan wordt. Alleen dan kunnen de risico’s van de activiteiten waar toegangstesten worden ingezet, worden vermeden. Er is dan in feite geen sprake meer van zelftesten.
240.
Het lid van de 50PLUS-fractie deelt de mening van VNG met betrekking tot de uitvoerbaarheid van het voorstel en de zorgen over de handhaafbaarheid van de inzet van testbewijzen. Zij vragen de regering hier rekening mee te houden.
Naar aanleiding van de geuite zorgen door de VNG heeft overleg plaatsgevonden tussen de regering en de VNG. Hierbij is verduidelijkt wat de rol is van de gemeentelijke toezichthouders met betrekking tot de inzet van testbewijzen. Het toezicht ziet met name op de toegang tot de activiteiten en voorzieningen. De controle heeft betrekking op een geldig testbewijs en of personen die geen testbewijs kunnen tonen de toegang wordt ontzegd. Dit sluit aan bij de bestaande bevoegdheden van de burgemeester op grond van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.
241.
Ieder(in) vraagt om randvoorwaarden om de inzet van testbewijzen ook te doen slagen voor mensen met een beperking. De leden van de ChristenUnie-fractie lezen dat de regering door kosten grotendeels te vergoeden, toegankelijke testfaciliteiten, een schriftelijk bewijs en goede communicatie aan deze randvoorwaarden meent te voldoen. Welke mogelijkheden zijn er voor mensen die om medische of psychische reden zich niet kunnen laten testen en daarmee geen testbewijs kunnen tonen? Hoe kijkt de regering aan tegen uitzonderingen voor deze mensen als zij via een verklaring kunnen aantonen dat zij zich niet kunnen laten testen?
Om het risico op besmettingen te verkleinen zal iedereen bij toegang een testbewijs moeten kunnen tonen. Op dit moment kan dat uitsluitend met een negatief testresultaat. De komende weken zal het kabinet overwegen of ook documentatie van immuniteit als toegangsbewijs in aanmerking kan komen. Het kabinet denkt hier in eerste instantie aan het tonen van een eerder doorgemaakte infectie door middel van een eerdere positieve testuitslag. Maar ook een volledige vaccinatie zou hier een mogelijkheid zijn. In dat geval is het op drie manieren mogelijk om toegang te verkrijgen, met een negatieve test, met een eerdere positieve testuitslag of na vaccinatie. Als geen van deze wegen voor de betreffende burger een mogelijkheid zijn, zou door middel van maatregelen als beschermingsmiddelen en afstand het in principe mogelijk moeten zijn om een uitzondering te maken.
242.
De leden van de VVD-fractie lezen dat voor de verschillende artikelen of onderdelen vervallen een jaar na het tijdstip waarop hoofdstuk van de Wet publieke gezondheid vervalt. Waarop is dit jaar gebaseerd?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vraag 246.
243.
De leden beseffen dat een pandemie slecht voorspelbaar is, en dus met grote onzekerheid omgeven is. Dat kan dus ook vragen om het snel kunnen instellen of inroepen van de mogelijkheden. Hoe is dit dan geborgd c.q. mogelijk in relatie tot artikel III?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op de vraag 246.
244.
De leden van de D66-fractie hebben nog vragen over de inwerkingtreding en het vervallen van het voorliggende wetsvoorstel. Deze leden begrijpen dat artikel I van dit wetsvoorstel bepalingen bevat die het hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid wijzigen. Voorts lezen genoemde leden dat de wijzigingen die daarmee zijn aangebracht in hoofdstuk Va Wet publieke gezondheid, vervallen op het moment dat dit hoofdstuk vervalt. Mogen zij daaruit afleiden dat de wettelijke grondslag voor de verplichting van testbewijzen en gelijkgestelde bewijzen vervalt zodra de Wet tijdelijke maatregelen covid-19 (coronaspoedwet) afloopt? Kortom, heeft de regering ervoor gekozen het voorliggende voorstel onlosmakelijk te verbinden met de coronaspoedwet? Zo ja, mogen de leden van de D66-fractie daaruit afleiden dat de regering alvast voorsorteert op het (meermaals) verlengen van de coronaspoedwet? Deze leden merken daarbij met de heer Prof. Voermans op dat de looptijd van de coronaspoedwet, volgens de toelichting, slechts mag worden verlengd als er nog een directe dreiging bestaat van een epidemie. En dus niet omdat men omwille van een gevoel van zekerheid en veiligheid wil verlengen. Genoemde leden ontvangen derhalve graag een nadere onderbouwing van de keuze van de regering. Voorts verlangen zij een gedegen reflectie op de werkelijke tijdelijkheid van de tijdelijke coronawetgeving, met alle ingrijpende Grondwettelijke en democratische beperkingen van dien.
Voor het antwoord op deze vragen verwijst de regering naar het antwoord op de vraag 246.
245.
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen over de vele losse eindjes in het voorliggende wetsvoorstel. Hoe reageert de regering op de uitspraken van de Raad van State dat nog onduidelijk is hoe het wetsvoorstel concreet zal uitpakken aangezien «nadere uitwerking van het wetsvoorstel nog grotendeels op een later moment zal moeten plaatsvinden»?
Voor het antwoord op deze vraag verwijst de regering naar het antwoord op vraag 30.
246.
Kan de regering duidelijk maken hoe de voorliggende wet samenhangt met de Wet tijdelijke maatregelen covid-19? Waarom is ervoor gekozen om de wet te laten vervallen «een jaar na het tijdstip waarop hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid vervalt»? De leden van de SP-fractie vragen waarom onderhavige wet gehandhaafd zou moeten blijven op het moment dat alle beperkende maatregelen hoofdstuk Va van de Wet publieke gezondheid reeds zijn vervallen? Is hier sprake van een misverstand? Hoe kan het in te voegen artikel 58ra in werking zijn als Hoofdstuk Va – de Tijdelijke bepalingen bestrijding epidemie covid-19 – vervallen is?
Het wetsvoorstel bestaat uit twee delen. Het eerste deel is een wijziging van de Wpg (artikel I). Hiermee wordt aan hoofdstuk Va Wpg de grondslag toegevoegd om bij lagere regelgeving testbewijzen in te kunnen zetten voor bepaalde activiteiten en voorzieningen. De voorgestelde bepalingen worden zodra het voorliggende wetsvoorstel wet is geworden opgenomen in hoofdstuk Va Wpg en maken daar dan dus integraal onderdeel van uit. Deze bepalingen vervallen als hoofdstuk Va Wpg vervalt. Hoofdstuk Va Wpg geldt drie maanden, tenzij besloten is tot verlenging. De inzet van testbewijzen valt daarmee onder het normale regime van de maatregelen ter bestrijding van de epidemie covid-19. Het tweede deel van het wetsvoorstel is geen wijziging van hoofdstuk Va Wpg, maar een zelfstandige bepaling (artikel II). Het regelt de maximale bewaartermijn van medische dossiers waarin uitsluitend testbewijzen zijn opgenomen. Nu is die bewaartermijn 20 jaar. Dat wordt maximaal één jaar. Deze bepaling is expres buiten hoofdstuk Va Wpg gehouden. Anders zou bij het vervallen van hoofdstuk Va Wpg direct de bewaartermijn van 20 jaar herleven voor dossiers met uitsluitend testbewijzen. Dat is onwenselijk. De dossiers hoeven immers niet meer dan één jaar bewaard te worden. Dat jaar strekt zich uit voorbij de periode waarin testbewijzen worden ingezet omdat een testuitslag ook om andere redenen van belang kan zijn. Zo wordt onderzocht of eenmalige toediening van een vaccin volstaat wanneer de infectie met het coronavirus een jaar geleden heeft plaatsgevonden. Onverminderd het bovenstaande heeft de regering om elk misverstand hierover weg te nemen in de bijgaande nota van wijziging artikel III aangepast, zodat volstrekt helder is dat uitsluitend artikel II van het wetsvoorstel – de bepaling over de bewaartermijn van het medisch dossier – blijft gelden tot één jaar na het vervallen van de paragraaf «3a Testbewijzen» (dat met dit wetsvoorstel wordt toegevoegd aan hoofdstuk Va Wpg). Deze regels zijn een onderdeel van hoofdstuk Va Wpg. De regels over testbewijzen vervallen daarom in ieder geval als hoofdstuk Va Wpg vervalt. De medische dossiers met uitsluitend testbewijzen blijven daarna nog een jaar bewaard.
247.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het opinieartikel van professor Voermans («Tweede Kamer pas op: de coronawet is niet zo tijdelijk als afgesproken», NRC 19 april 2021). In dat artikel wordt betoogd dat verlenging van de Tijdelijke Coronawet alleen kan als er sprake is van een nog directe dreiging van een epidemie en niet omwille van een mogelijk uitbraak van een epidemie. Deelt de regering die mening en zo ja, wat betekent dat voor een eventuele toekomstige verlenging van de wet? Zo nee, waarom niet?
In artikel 58b, eerste lid, van de Wet publieke gezondheid, is opgenomen dat het bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) ingevoegde tijdelijke hoofdstuk Va van toepassing is «op de bestrijding van de epidemie, of een directe dreiging daarvan.» De definitie van «epidemie» in artikel 58a luidt: «de epidemie van covid-19, veroorzaakt door het virus SARS-CoV-2». De WHO heeft de uitbraak van dit virus op 11 maart 2020 verklaard tot pandemie, en de huidige omstandigheden geven helaas aan dat daarvan momenteel nog steeds sprake is. In de memorie van toelichting bij de Twm (Kamerstukken II 2019/20, 35 526, nr. 3, p. 12/13) is uiteengezet dat onder directe dreiging van een epidemie ook de reële kans valt van nieuwe uitbraken. Het einde van een epidemie, zo is daar toegelicht, is moeilijk precies vast te stellen, omdat het virus aanwezig blijft en hernieuwde uitbraken niet kunnen worden uitgesloten. De directe dreiging kan echter ook verminderd worden door de beschikbaarheid van een goede behandeling of geneesmiddel en door verhoging van de weerstand in de samenleving, bijvoorbeeld met een vaccin. Zodra geen sprake meer is van een directe dreiging kan hoofdstuk Va vervallen. Ondergetekende deelt derhalve de mening van prof. Voermans dat de enkele mogelijkheid van een uitbraak van een epidemie geen reden vormt voor de handhaving van hoofdstuk Va.
248.
Is het uw intentie om, zoals de genoemde auteur stelt, om via de nu voorliggende wet ten aanzien van testbewijzen te bewerkstelligen dat er geen automatisch afloop van de coronabeperkingen per 1 juni 2021 ontstaat? Zo ja, waarom is dat? Is er verband met de verkorte bewaartermijn van 1 jaar voor testbewijzen? Zo nee, waaruit blijkt dat het uw intentie niet is?
Nee. Voor de verdere beantwoording van deze vraag verwijst de regering naar de antwoorden op vraag 246.
249.
Deelt de regering de mening dat nog steeds iedere drie maanden getoetst dient te worden of een coronamaatregel verlengd dient te worden en dat de Kamer bij een besluit tot verlenging betrokken dient te blijven? Zo ja, kan de regering dan bevestigen dat het voorliggend wetsvoorstel daar niets aan af doet? Zo nee, waarom niet?
Ja, voorliggend wetsvoorstel doet niets af aan de driemaandelijkse toetsing van de verlenging van hoofdstuk Va Wpg en de betrokkenheid van de Kamer daarbij. De regering verwijst voor het antwoord op deze vraag verder naar het antwoord op vraag 246.
250.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de uitwerking van het wetsvoorstel voor een groot deel op een later moment zal plaatsvinden in de vorm van ministeriële regelingen en algemene maatregelen van bestuur. Dit vinden de voornoemde leden problematisch omdat zij de nut en noodzaak van onderhavig wetsvoorstel onderschrijft, maar fundamentele kanttekeningen plaatst bij de voorgestelde uitwerking. De Raad van State merkt eveneens op dat «het wetsvoorstel de nadere uitwerking van een groot aantal onderwerpen overlaat aan de Minister». Waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Graag een toelichting per onderdeel waarop later per ministeriele regeling en AMvB nadere regels kunnen worden gesteld. Ook roept onderhavig wetsvoorstel vragen op over de juridische inbedding van een vaccinatiebewijs. Hoe is de Minister van plan dit proces komende tijd in te richten en hoe denkt de Minister hier de Kamer bij te betrekken?
Voor het antwoord op deze vragen verwijst de regering naar de antwoorden op de vragen 1 en 256.
Artikel I (wijziging Wet publieke gezondheid)
251.
Artikel 58ra. Reikwijdte
De leden van de D66-fractie ontvangen graag een nadere toelichting waarom de regering er in het voorliggende voorstel voor kiest dat in een krachtens paragraaf 2 van dit hoofdstuk vast te stellen ministeriële regeling wordt bepaald bij welke activiteiten en voorzieningen testbewijzen worden ingezet. Waarom kiest de regering er niet voor dit per AMvB te regelen, zoals ook in artikel 58re voor de gelijkstelling van andere bewijzen wordt voorgesteld? Voornoemde leden vragen de regering in haar antwoord de betrokkenheid van de Kamer en de adviesrol van de Raad van State te betrekken. Daarbij merken zij op dat veel van de bepalende en ingrijpende keuzes conform het voorstel in lagere regelgeving zal moeten plaatsvinden, en een zorgvuldige route derhalve van groot belang is.
Voor het antwoord op deze vragen verwijst de regering naar de antwoorden op de vragen 1 en 256.
252.
Artikel 58ra, eerste lid, onderdeel a
De leden van de SGP-fractie vragen of onder «cultuur» ook wordt verstaan bibliotheken en buurthuizen? Artikel 58ra, derde lid, onderdeel a
De leden van de SGP-fractie vragen waarom er niet voor gekozen is om de onderwijsinstelling te verplichten om zorg te dragen voor een toegankelijke voorziening waar niet alleen studenten, maar ook personeelsleden zich kunnen laten testen op infectie met het coronavirus.
Het wetsvoorstel biedt een grondslag om het mogelijk te maken dat testbewijzen worden verplicht voor studenten die deelnemen aan onderwijsactiviteiten waar de 1,5 meter afstand wordt losgelaten. Omdat toegankelijkheid van het onderwijs voorop staat is in het wetsvoorstel opgenomen dat instellingen aan studenten een toegankelijke testvoorziening moeten bieden. Het wetsvoorstel gaat enkel over verplichte testbewijzen, niet over vrijwillig testen. Omdat personeel op basis van dit wetsvoorstel niet kan worden verplicht tot het tonen van een testbewijs, ziet ook de zorgplicht tot het bieden van de testvoorziening niet op het personeel. Overigens worden in verband met de huidige opschaling van zelftesten in het mbo en ho, wel gratis zelftesten beschikbaar gesteld voor het onderwijspersoneel.
253.
Artikel 58rf. Gelijkstelling
De leden van de PvdA-fractie lezen dat het voorliggend wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om naast een testbewijs ook een vaccinatiebewijs mogelijk te maken als middel om toegang tot sectoren te krijgen. Daarvan wordt op dit moment echter nog van afgezien omdat thans nog onduidelijk zou zijn of een vaccinatie van invloed is op het risico om een ander te besmetten. Kan de regering hier nader op ingaan? Welke aanwijzingen dat het risico om een ander te besmetten lager is na vaccinatie bestaan er al wel? En deelt de regering de mening van de aan het woord zijnde leden dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat er geen sprake is van een besmettelijk persoon? Om dat risico in te dammen meent de regering dat daarover helder gecommuniceerd te worden aan de deelnemers van de activiteit, waarbij ook duidelijk wordt gemaakt dat het belangrijk is dat men zich houdt aan de dan algemeen geldende maatregelen om transmissie van het coronavirus te voorkomen. Waarom kan dat niet ook bij vaccinatiebewijzen? Waarom dan toch het onderscheid tussen het bieden van toegang tot sectoren aan personen met een testbewijs en gevaccineerde personen? Kan de regering hier nader op ingaan?
Zoals in de Kamerbrief van 8 maart jl. is beschreven, is één van de voorwaarden voor de inzet van een vaccinatiebewijs in Nederland, dat er meer bekend is over het effect van vaccineren op virustransmissie. De eerste resultaten van enkele internationale onderzoeken zijn weliswaar hoopgevend en duiden op afname van de transmissie, maar deze onderzoeken zijn op dit moment nog onvoldoende vergelijkbaar met de Nederlandse situatie. Dit onder meer omdat in ons land verschillende vaccins worden ingezet met verschillende effectiviteit. De regering heeft het RIVM gevraagd de meest recente (onderzoeks)ontwikkelingen te monitoren. Daarnaast heeft de regering op 2 maart jl. de Gezondheidsraad advies gevraagd wat de verwachting is over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en ook hoe dit moet worden beoordeeld in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. Dit advies wordt medio mei verwacht, dat zal de regering afwachten. Zoals in de Kamerbrief van 8 maart jl. is beschreven, is het effect op transmissie één van de voorwaarden voor de inzet van een vaccinatiebewijs in Nederland, een tweede voorwaarde is dat de omvang van de groep mensen die is gevaccineerd aanzienlijk is. Aan beide voorwaarden dient te zijn voldaan voordat een vaccinatiebewijs in Nederland wordt ingezet.
254.
Welke instantie zou de medische verklaring over de besmettelijkheid die in plaats zou kunnen komen van een negatieve of positieve testuitslag moeten afgeven als dit artikel verder wordt ingevuld, zo vragen de leden van de ChristenUnie-fractie.
Indien een medische verklaring afgegeven zou moeten worden, zou dit door de behandelend huisarts of specialist zijn.
255.
De regering beschrijft nadrukkelijk dat een vaccinatiebewijs dat gelijk staat aan een testbewijs niet betekent dat er een indirecte vaccinatieplicht wordt gecreëerd. De leden van de ChristenUniefractie zijn het daarmee eens, maar vragen de regering wel hoe zij de wisselwerking inschat tussen de inzet van testbewijzen en vaccinatiebewijzen naast elkaar. Als een vaccinatiebewijs ook toegang verleent tot een activiteit, en er voor een testbewijs een test moet worden afgenomen en daarvoor moet worden betaald, bestaat er een ongelijke situatie tussen degene die zich niet heeft laten vaccineren en die dat wel heeft laten doen. Een burger kan hierdoor de drang voelen om voor een vaccinatie te kiezen. Hoe legt de regering dit langs het juridische kader van de Gezondheidsraad over de inzet van vaccinatiebewijzen?
Artikel 58rf lid één bevat de grondslag om andere documenten bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gelijk te stellen aan een testuitslag, waaronder een bewijs van vaccinatie tegen covid-19. Echter, voordat vaccinatiebewijzen in Nederland ingezet kunnen worden, zal aan twee voorwaarden moeten worden voldaan, zoals toegelicht in de Kamerbrief van 8 maart. De eerste voorwaarde is dat er meer bekend is over het effect van vaccineren op transmissie van het virus en de tweede voorwaarde is dat een aanzienlijk deel van de Nederlandse bevolking is gevaccineerd. Daarnaast vraagt de CU-fractie om het juridisch kader van de Gezondheidsraad over de inzet van vaccinatiebewijzen naast de situatie te zetten dat een burger drang voelt om zich te vaccineren vanwege de eigen bijdrage die de burger moet betalen bij een testbewijs. In het advies over het juridisch en ethisch afwegingskader van de Gezondheidsraad wordt een aantal voorwaarden genoemd waaraan voldaan moeten worden om de inzet van een vaccinatiebewijs te kunnen rechtvaardigen. Een van deze voorwaarden is dat vaccinatiebewijzen niet mogen leiden tot ongerechtvaardigde uitsluiting en discriminatie. De hoogte van de bijdrage voor een testbewijs zal naar verwachting geen financiële drempel opwerpen die leidt tot maatschappelijk onaanvaardbare ongelijke toegang tot activiteiten of voorzieningen. Omdat vaccinaties gratis zijn, zou hiermee wel een (zij het geringe) financiële prikkel voor vaccinatie kunnen ontstaan. Nu echter de testmogelijkheden zodanig worden vormgegeven dat deze voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook wat kosten betreft, wordt dit effect minimaal geacht.
256.
De leden van de SGP-fractie constateren dat de Raad van State adviseert de voorgestelde gelijkstelling van een vaccinatiebewijs of een medische (immuniteits)verklaring met een testbewijs te schrappen en dit zo nodig in een separaat wetsvoorstel te regelen. Ook de Autoriteit Persoonsgegevens adviseert om er een apart wetsvoorstel van te maken, omdat het gaat om een ««ingrijpende en potentieel omstreden uitbreiding van de systematiek»». Genoemde leden constateren dat de regering dit tot nu toe weigert en van mening blijft dat een AMvB voldoende is. Zij zouden dit hoogst onverstandig vinden en vragen de regering dit te heroverwegen en dit artikel te schrappen.
De regering heeft naar een balans gezocht tussen de snelheid en flexibiliteit die in het kader van de bestrijding van de coronacrisis geboden is aan de ene kant en het primaat van de wetgever aan de andere kant. Naar aanleiding van het advies van de Raad van State wordt een eventuele gelijkstelling bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld in plaats van uitsluitend bij ministeriële regeling zoals gangbaar is op grond van hoofdstuk Va Wpg. Daarbij is bepaald dat een voorhangprocedure gevolgd dient te worden. Dit levert een zorgvuldige, democratisch gelegitimeerde besluitvorming die een wetgevingsprocedure benadert. Met een algemene maatregel van bestuur zijn advisering door de Raad van State en betrokkenheid van het parlement geborgd.
257.
Het lid van de 50PLUS-fractie ziet dat in het wetsvoorstel staat dat naast een testbewijs ook een vaccinatiebewijs kan worden gebruikt om te nemen aan activiteiten. Is duidelijk of iemand die gevaccineerd is een ander niet kan besmetten met covid-19? Kan de regering hier duidelijkheid over geven?
Het lid van de 50PLUS-fractie vraagt of duidelijk is of iemand die gevaccineerd is een ander niet kan besmetten met covid-19 en of de regering hier duidelijkheid over kan geven. Op dit moment bestaat er nog geen duidelijkheid over de vraag of iemand die gevaccineerd is het COVID19-virus nog kan aan anderen overdragen. Hier wordt in internationaal verband nog nader onderzoek naar gedaan. De regering heeft de Gezondheidsraad gevraagd hierover, mede in internationale context, te adviseren. Dit advies wordt medio mei verwacht. In afwachting van deze duidelijkheid zal, zoals in de Kamerbrief van 8 maart jl. over de Coronamaatregelen is aangegeven, mede daarom nog geen vaccinatiebewijs ingezet worden. In het wetsvoorstel is slechts de mogelijkheid opgenomen om een bewijs van vaccinatie bij algemene maatregel van bestuur gelijk te stellen aan een testbewijs.
258.
Deelt de regering de mening dat een testbewijs ook geen zekerheid biedt dat er geen sprake is van een besmettelijk persoon?
In deze pandemie is gebleken dat een aantal testen met name goed zijn in het opsporen van personen die besmettelijk zijn. Dit betreft de antigeentesten, de ademtest en de NAAT-testen, zoals de PCR en de LAMP. Deze testen worden ingezet voor toegangstesten. Tegelijk is het van belang om te blijven realiseren dat geen enkele test volledige zekerheid biedt. Om het risico op besmettelijkheid zoveel mogelijk te beperken, zal een testuitslag van deze toegangstesten maximaal 40 uur na afname geldig zijn. Bij de Fieldlab Experimenten is gebleken dat een klein aantal besmettelijke mensen inderdaad door toegangstesten opgepikt werd en op basis daarvan de toegang is ontzegd.
Mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge
European Centre for Disease Prevention and Control, 29 maart 2021, «Risk of SARS-CoV-2 transmission from newly-infected individuals with documented previous infection or vaccination» https://www.ecdc.europa.eu/en/publications-data/sars-cov-2-transmission-newly-infected-individuals-previous-infection
Cochrane, J. Dinnes c.s, 24 maart 2021, «How accurate are rapid tests for diagnosing COVID-19?» https://www.cochrane.org/CD013705/INFECTN_how-accurate-are-rapid-tests-diagnosing-covid-19
TK 22 112, nr. 3082, Verslag van een schriftelijk overleg over de kabinetsappreciatie Digital Green Pass, p. 53.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35807-10.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.