Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State
d.d. 16 december 2020 en het nader rapport d.d. 26 maart 2021, aangeboden aan de Koning
door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens de Minister-President,
Minister van Algemene Zaken en de ministers van Justitie en Veiligheid en voor rechtsbescherming.
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt.
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 11 december 2020, nr. 2020002545,
machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake
het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies,
gedateerd 16 december 2020, nr. W01.20.0461/I, bied ik U hierbij aan.
De tekst van het advies treft u hieronder aan, voorzien van mijn reactie.
Bij Kabinetsmissive van 11 december 2020, no. 2020002545, heeft Uwe Majesteit, op
voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, mede namens
de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, de Minister van Justitie en
Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming, bij de Afdeling advisering van de
Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet houdende verandering
van de Grondwet, strekkende tot het opnemen van een algemene bepaling, met memorie
van toelichting.
De Afdeling advisering van de Raad van State heeft geen opmerkingen bij het voorstel
en adviseert het voorstel bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal in te dienen.
Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, adviseert
de Afdeling dit advies openbaar te maken.
De vice-president van de Raad van State,
Th. C. de Graaf
Het voorstel geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot
het maken van opmerkingen.
Ik verzoek U, mede namens de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, de Minister
van Justitie en Veiligheid en de Minister voor Rechtsbescherming, het hierbij gevoegde
voorstel van wet en de memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal
te zenden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren