35 756 Wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (grondslag voor maatregelen inzake het (particulier) gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 juni 2022

Op 1 juni jl. heeft het plenair debat over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden plaatsgevonden (Handelingen II 2021/22, nr. 86, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden). Vanwege de beperkt beschikbare tijd is afgesproken de gestelde vragen schriftelijk te beantwoorden. De gestelde vragen zijn per spreker hieronder telkens cursief weergegeven. De amendementen worden daarna elk apart kort samengevat. Na elke vraag, cluster vragen of elk amendement volgt mijn reactie, mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Omdat de vragen uit hun context zijn losgemaakt, is soms een korte inhoudelijke verduidelijking in de vraag gevoegd.

De leden Thijssen en Madlener hebben tijdens het debat geen vragen gesteld.

Vragen van het lid Van der Plas

1. Hoe beoordeelt de Staatssecretaris het als gecertificeerd personeel op verkooppunten moet nagaan of een consument goed kan omgaan met een gewasbeschermingsmiddel? Is een dergelijk voorschrift mogelijk voor het particulier gebruik en hoe kan die gerealiseerd worden?

Na aanneming van het wetsvoorstel kan de uitvoering van een zogenoemde «kassacheck» in beginsel worden voorgeschreven.

Voor een dergelijke maatregel is het van belang dat die op draagvlak kan rekenen. Enkele jaren geleden zijn daarom de haalbaarheid en de voorwaarden voor invoering van een dergelijk voorschrift onderzocht. Betrokken organisaties waren geen voorstander van een kassacheck zoals die bij de verkoop van medicijnen wordt toegepast. De verkoop van gewasbeschermingsmiddelen verloopt namelijk via uiteenlopende branches, winkelformules en kanalen waardoor een brede invoering van een kassacheck wordt bemoeilijkt. Een kassacheck past niet altijd in de winkelformule en de invoering brengt hoge kosten met zich mee1.

Als alternatief is daarom in het kader van de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» de uitvoering van maatregelen afgesproken en uitgevoerd, zoals de opleiding (e-learning) van winkelpersoneel. De eindevaluatie van deze Green Deal is u op 16 oktober 2020 voorgelegd2.

2. Ziet de Staatssecretaris mogelijkheden om samen met LTO, waterschappen en andere betrokkenen gebiedsgericht te onderzoeken wanneer en in welke uiterwaarden en buitendijkse gebieden geen gewasbeschermingsmiddelen behoeven te worden gebruikt? Kan de Staatssecretaris aangeven of zij daar mogelijkheden voor ziet als tussenoplossing die bij de praktijk aansluit?

Ik zal met betrokkenen het gesprek aangaan voordat wettelijke of buitenwettelijke maatregelen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden en/of buitendijkse gebieden maatregelen worden gesteld.

3. Hoe leest de Staatssecretaris de passage uit de motie Van den Anker/Ziengs3 – waarin staat dat het wetenschappelijk oordeel van het Ctgb gevolgd moet worden – in het licht van het wetsvoorstel en de motie Bromet4.

Alleen het Ctgb is bevoegd te besluiten over de toelating van een gewasbeschermingsmiddel tot de Nederlandse markt en het gebruik ervan. Ik volg daarom het oordeel van het Ctgb over die toelating en gebruik.

Het wetsvoorstel creëert de bevoegdheid om vervolgens maatregelen te stellen om een duurzaam gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen te realiseren. Het feit dat een gewasbeschermingsmiddel is toegelaten en mag worden gebruikt, brengt immers niet met zich mee dat gewasbeschermingsmiddelen duurzaam worden gebruikt, dus – bijvoorbeeld – met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming of met gebruik van apparatuur die de verontreiniging van het oppervlaktewater in Nederland minimaliseert. Ook het gebruiksverbod uit 2016 is een dergelijke maatregel.

Het wetenschappelijke oordeel van het Ctgb staat juridisch en inhoudelijk los van de inhoud van de maatregelen die op grond van het wetsvoorstel kunnen worden gesteld. De motie Bromet verzoekt niet om inbreuk te maken op een oordeel van het Ctgb of de toelating van een gewasbeschermingsmiddel, maar om ervoor te zorgen dat het gebruiksverbod zo spoedig mogelijk weer zal gelden.

De Kamerbrief van 13 april 2021 zet het wettelijk kader rond het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uiteen5.

4. Kan de Staatssecretaris aangeven of zij bereid is om te onderzoeken of het wetsvoorstel kan worden gewijzigd en verruimd van «Nee, tenzij» naar «Ja mits»?

Ik ben daartoe niet bereid.

De Nota van Toelichting bij het gebruiksverbod uit 2016 toont aan dat het verbod zowel noodzakelijk, geschikt als evenredig is. Het gebruiksverbod is een laatste redmiddel, omdat minder vérgaande maatregelen evident onvoldoende effect hebben gehad6.

5. Is de Staatssecretaris bereid om op Europees niveau te onderzoeken waar gewasbeschermingsmiddelen precies vandaan komen om daarna samen met andere lidstaten eventueel maatregelen te nemen, in aanmerking nemende dat een deel van die middelen afkomstig is uit bovenstrooms gelegen lidstaten?

Ja, ik ben daartoe bereid. Grensoverschrijdende problematieken met betrekking tot de waterkwaliteit en mogelijke initiatieven worden besproken in internationale samenwerkingsverbanden. Voor dit onderwerp is een grensoverschrijdende aanpak terecht, omdat het treffen van emissiereducerende maatregelen in Nederland niet effectief is tegen verontreinigingen die afkomstig zijn uit bovenstrooms gelegen lidstaten.

Vragen van het lid Vestering

6. Waarom mag het onkruidbestrijdingsmiddel Roundup in winkels worden verkocht en laat de Staatssecretaris het aan verkopers over om zelf hun verkoop van gewasbeschermingsmiddelen aan particulieren te ontmoedigen? De motie van de leden Ouwehand en Schouw kon destijds niet uitgevoerd worden omdat er geen wettelijke grondslag voor was. Graag een reactie op de herhaalde oproep om de motie Ouwehand/Schouw7 alsnog uit te voeren.

De Landsadvocaat heeft destijds de juridische mogelijkheden van een verbod op het gebruik door en de verkoop aan particulieren van gewasbeschermingsmiddelen onderzocht. Een verbod moet proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. De noodzakelijkheid en proportionaliteit van een verbod op particulier gebruik kan echter niet worden onderbouwd.

Een verkoopverbod, zoals de motie vraagt, gaat juridisch nóg verder dan een gebruiksverbod. De Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en het Europese vrije verkeer van goederen en diensten staan een dergelijk verkoopverbod in dit geval echter niet toe8.

Volgens het onderzoek van de Landsadvocaat is een wettelijk verbod op de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen juridisch niet haalbaar. De beschikbaarheid van een aangepaste wettelijke grondslag doet daaraan niet toe of af.

In het kader van de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» zijn vervolgens andere maatregelen toegepast, over welke uw Kamer de afgelopen jaren herhaaldelijk is geïnformeerd.

Overigens is volgens de database van het Ctgb nog maar één glyfosaathoudend onkruidbestrijdingsmiddel voor particulier gebruik toegelaten op de Nederlandse markt, tot 31 augustus 2022.

7. Waarom verbiedt de Staatssecretaris niet het gebruik – zowel binnen als buiten de landbouw – van landbouwgif in gebieden die beschermd worden onder de Kaderrichtlijn Water en in grondwaterbeschermingsgebieden, ondanks dat de Richtlijn duurzame gebruik pesticiden dit wel vereist?

De Richtlijn duurzaam gebruik pesticiden 2009/128/EU schrijft voor dat lidstaten specifieke maatregelen nemen om de waterkwaliteit te beschermen. De Minister van IenW draagt daarvoor de primaire verantwoordelijkheid. Zo schrijft artikel 11 voor dat lidstaten voorzien in risicoreducerende maatregelen om verwaaiing, uitspoeling en afspoeling tegen te gaan ter bescherming van de waterkwaliteit in het algemeen. Artikel 12 schrijft specifieke maatregelen voor ter bescherming van kwetsbare gebieden zoals daartoe aangewezen gebieden onder de Kaderrichtlijn Water, indien de resultaten van een risicobeoordeling daartoe aanleiding geven.

In Nederland zijn specifieke maatregelen geïmplementeerd door onder meer het opnemen van driftreducerende technieken en teeltvrije zones in het Activiteitenbesluit milieubeheer.

Vragen van het lid Bromet

8. Kan de Staatssecretaris bevestigen dat na aanneming van het wetsvoorstel het verbod op professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is hersteld?

Op het moment dat het wetsvoorstel in werking treedt, zal het verbod met bijbehorende uitzonderingen weer gelden.

Vragen van het lid Haverkort

9. Is de Staatssecretaris bereid met het Ctgb in gesprek te gaan, met als doel de versnelling van het toelatingsproces voor gewasbeschermingsmiddelen?

De Minister van LNV voert als primair verantwoordelijke voor het Ctgb met enige regelmaat gesprekken met het Ctgb over de mogelijkheden om het proces voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen te versnellen. Daarbij ligt de focus op laag-risicostoffen en -middelen. Dit zal hij blijven doen. Het versnellen van de procedure is niet alleen een nationale aangelegenheid, maar ook een Europese. De goedkeuring van werkzame stoffen en het inrichten van de procedures vindt per slot van rekening op Europees niveau plaats. Ook daar gaat hij het gesprek aan.

Vragen van het lid Grinwis

10. Is de Staatssecretaris bereid zich in te zetten voor een gelijk speelveld in Europa als wordt overgegaan op een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden?

Gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden en buitendijkse gebieden vormen een direct risico voor het aquatische milieu, omdat bij hoog water de toegepaste middelen naar de rivier afspoelen. Het zou daarom goed zijn als andere, stroomopwaarts gelegen, lidstaten eveneens het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in dit soort gebieden zouden verbieden. Dit zal in de Internationale Stroomgebiedscommissies aan de orde worden gesteld.

11. Is er een risico dat gemeenten uit oogpunt van kostenbesparing overgaan op onderhoudsarme verhardingen in plaats van «groen»? Als dat risico bestaat, hoe wil de Staatssecretaris daarmee omgaan?

Ik heb de indruk – en die is mij door enkele geraadpleegde deskundigen bevestigd – dat gemeenten in het kader van biodiversiteit en klimaatadaptatie werken aan méér groen, door verwijdering van tegels, de aanleg van waterdoorlatende verharding en dergelijke maatregelen.

12. Deelt de Staatssecretaris de vrees dat meer gegrepen zal worden naar ongewenste middelen, zoals lijmstrips tegen de eikenprocessierups? Is de Staatssecretaris bereid daarover met gemeenten in gesprek te gaan?

Het gebruik van lijmstrips tegen de eikenprocessierups is ongewenst. Samen met andere betrokken organisaties zal ik terreinbeheerders informeren over andere maatregelen en methoden voor de beheersing van de eikenprocessierups.

Het Kennisplatform Processierups heeft in februari 2022 een leidraad met informatiebladen gepubliceerd met uitgebreide informatie over de beste bestrijding van de overlast door de eikenprocessierups. Het kennisplatform is een breed samenwerkingsverband van diverse betrokken (kennis)organisaties, met inbegrip van (gemeentelijke) overheden. Dit kennisplatform heeft goede bekendheid in de praktijk en een groot bereik.

Een informatieblad karakteriseert lijmstrips als volgt: «Dit instrument met lijm als actieve stof is volgens de Wet natuurbescherming verboden, maar er kan ontheffing worden gevraagd bij de provincie. Het risico op schadelijke neveneffecten die het met zich meebrengt op natuurlijke vijanden en andere niet-doelsoorten is groot. Lijm of lijmbanden zijn niet of onvoldoende effectief, omdat de rupsen de lijmband meestal niet zullen passeren of dat slechts enkelen in de lijmband blijven vastkleven9

13. Op welke wijze stroken de bevindingen van het Compendium voor de Leefomgeving (glyfosaat is bijna volledig afkomstig uit rioolwaterzuiveringsinstallaties of gemeentelijke rioleringen10) met de bevinding dat de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen is gedaald met ruim 70%?

Onkruidbestrijdingsmiddelen met de werkzame stof glyfosaat worden buiten de landbouw vooral toegepast op verhardingen. Door afspoeling komen de middelen terecht in gemeentelijke riolering en vervolgens in een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Daarentegen worden de middelen binnen de landbouw toegepast op landbouwpercelen die niet in verbinding staan met gemeentelijke riolering en daar dan ook niet worden aangetroffen.

14. Zijn sinds de laatste evaluatie uit 2020 nog andere evaluaties uitgevoerd naar de verkoop of het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?

De meest recente evaluatie is uw Kamer op 16 oktober 2020 voorgelegd11.

15. Op grond van het wetsvoorstel kunnen maatregelen worden gesteld aan het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Hebt u daartoe ook voornemens? Wat kunnen we doen tegen het niet-toegelaten gebruik van chloor en azijn en van middelen tegen de buxusmot die alle rupsen doden én daarmee desastreus uitwerken voor vlinders? Is de Staatssecretaris bereid om samen met tuincentra campagne te voeren tegen het gebruik van huis-, tuin- en keukenmiddelen die schadelijk zijn voor de biodiversiteit?

Zo nodig zal ik de verduurzaming van het particulier tuinbeheer met wettelijke maatregelen ondersteunen. Op dit moment zie ik echter geen aanleiding om met wettelijke maatregelen voor het particulier gebruik te komen. Indien dit wel aan de orde komt, dan heb ik daarover overleg met uw Kamer.

In eerste instantie wil ik aansluiten bij initiatieven die door organisaties zoals de Vereniging hoveniers en groenvoorzieners, Tuinbranche Nederland en andere organisaties worden uitgevoerd. De «Ambitie gewasbescherming particulier gebruik 2020–2024» bijvoorbeeld, gaat voor het onderwerp «gewasbescherming» uit van de principes van een geïntegreerde gewasbescherming en benoemt concrete acties om het aanbod in tuinwinkels te verduurzamen. Het gebruik van niet-toegelaten producten wordt ontmoedigd.

Vragen van het lid Van der Molen

16. Volgens de memorie van toelichting is het «of een dergelijk verbod of dergelijke maatregel, zo nodig met uitzonderingen, daadwerkelijk zal worden geïntroduceerd.» Wat is de bedoeling: komt er een verbod of niet? Zo ja, waarop voorziet de Staatssecretaris een verbod? Waarvan is dit afhankelijk? Zo nee, waarom hebben we expliciet deze wetswijziging nodig?

De passage uit de memorie van toelichting heeft betrekking op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

De introductie van een verbod op het particulier gebruik was -ten tijde van het opstellen van de memorie van toelichting- afhankelijk van het behalen van de doelstelling voor de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen. Die doelstelling, bestaande uit een halvering van de verkoop, is volgens de eerdergenoemde brief van 16 oktober 2020 ruimschoots gehaald met een reductie van meer dan 70%.

Mét de deelnemers aan de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» ben ik van mening dat moet worden ingezet op verdere verduurzaming van de bestrijding van ziekten, plagen en onkruiden in de tuin. Behaalde resultaten moeten in de toekomst behouden blijven. Om dat te kunnen borgen is de bevoegdheid in het wetsvoorstel opgenomen.

Op dit moment heb ik echter geen voornemen om wettelijke maatregelen te stellen. Ik wil bij voorkeur aansluiten bij initiatieven die door organisaties zoals de Vereniging hoveniers en groenvoorzieners, Tuinbranche Nederland en andere organisaties worden uitgevoerd. De «Ambitie gewasbescherming particulier gebruik 2020–2024» bijvoorbeeld, gaat voor het onderwerp «gewasbescherming» uit van de principes van een geïntegreerde gewasbescherming en benoemt concrete acties om het aanbod in tuinwinkels te verduurzamen. Het gebruik van niet-toegelaten producten wordt ontmoedigd.

17. Kan de Staatssecretaris uitleggen waarom nu een rechtsgrond wordt gecreëerd om bepaalde pesticiden geheel te verbieden, ondanks dat de Europese Commissie en het Ctgb deze als veilig bestempelen. Kan iets worden verboden waarvan niet is aangetoond dat het giftig is? Is de Staatssecretaris nog steeds voornemens de motie van de leden Van den Anker en Ziengs uit te voeren, waarin de regering wordt opgeroepen om bij toelating en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen?

Het Ctgb beoordeelt of een gewasbeschermingsmiddel gelet op aard en eigenschappen «veilig» is en gebruikt mag worden. Het besluit over (de toelating van) een bepaald gewasbeschermingsmiddel betekent niet dat een toepasser gewasbeschermingsmiddelen in de praktijk duurzaam zal gebruiken, dus – bijvoorbeeld – met inachtneming van de beginselen van geïntegreerde gewasbescherming. Om dat duurzaam gebruik te realiseren zijn maatregelen nodig. Immers goedgekeurde middelen zijn wel «giftig», anders zijn ze niet effectief. Het gebruiksverbod uit 2016 is een dergelijke maatregel.

Deze maatregelen staan los van de gebruiksvoorschriften van het Ctgb (die het karakter hebben van een gebruiksaanwijzing die moet worden nageleefd). De maatregelen hebben dan ook geen enkele invloed op de beoordeling van de toelaatbaarheid van een gewasbeschermingsmiddel door het Ctgb. Dat is van belang, want – zoals in de reactie op de motie Van den Anker/Ziengs is benadrukt – uitsluitend het Ctgb is bevoegd te besluiten over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen tot de Nederlandse markt en het gebruik ervan.

Gezien het voorgaande wordt met het gebruiksverbod niet een bepaald gewasbeschermingsmiddel (pesticide) verboden, maar wel is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in bepaalde gebieden of omstandigheden niet meer toegestaan. De eerdergenoemde Kamerbrief van 13 april 2021 zet het wettelijk kader rond het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen uiteen. Het verbod geeft aan dat, indien preventie en niet-chemische maatregelen onvoldoende effectief zijn, inzet van goedgekeurde middelen als laatste remedie, mogelijk blijft. Hiermee is ook invulling gegeven aan de motie Van den Anker/Ziengs.

Overigens beoordeelt het Ctgb niet alleen de giftigheid (toxiciteit) van een gewasbeschermingsmiddel, maar ook of de blootstelling leidt tot onaanvaardbare negatieve effecten voor mens, dier en het milieu.

18. De Wageningse hoogleraar bodemdegradatie en landbeheer Violette Geissen stelt dat de normen voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen dertig jaar oud zijn. Daarnaast zou er weinig bekend zijn over de effecten van cocktails van chemische stoffen. Onderschrijft de Staatssecretaris deze constateringen? Indien dit het geval is, moeten we dan niet meer inzetten op het verbeteren van de beoordeling van pesticiden dan op het creëren van een grondslag voor een generiek verbod?

De Europese Unie kent al decennia regelgeving voor het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. De toelatingsnormen en richtsnoeren om die normen te beoordelen worden continu verbeterd met inachtneming van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Nederland speelt daarin een actieve en agenderende rol, onder meer op het aspect van cumulatie. De Minister van LNV is daarvoor eerstverantwoordelijk.

Vragen van het lid Tjeerd de Groot

19. Hoe gaat de Staatssecretaris uitvoering geven aan de motie Ouwehand/Schouw en ervoor zorgen dat aan particulieren geen glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen meer worden verkocht? Welke maatregelen zal zij nemen en wat is het tijdpad?

De Landsadvocaat heeft destijds de juridische mogelijkheden van een verbod op het gebruik door en de verkoop aan particulieren van gewasbeschermingsmiddelen onderzocht. Een verbod moet proportioneel zijn en noodzakelijk om het beleidsdoel te bereiken. De noodzakelijkheid en proportionaliteit van een verbod kan echter niet worden onderbouwd.

Een verkoopverbod, zoals de motie vraagt, gaat juridisch nóg verder dan een gebruiksverbod. De Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen en het Europese vrije verkeer van goederen en diensten staan een dergelijk verkoopverbod in dit geval echter niet toe12.

Volgens het onderzoek is een wettelijk verbod op de verkoop van glyfosaathoudende onkruidbestrijdingsmiddelen juridisch niet haalbaar. In het kader van de Green Deal «Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen» zijn vervolgens andere maatregelen toegepast, over welke uw Kamer de afgelopen jaren herhaaldelijk is geïnformeerd.

Overigens is volgens de database van het Ctgb nog maar één glyfosaathoudend onkruidbestrijdingsmiddel voor particulier gebruik toegelaten op de Nederlandse markt, tot 31 augustus 2022.

20. Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat biologische gewasbeschermingsmiddelen voorrang kregen bij de toelating van gewasbeschermingsmiddelen? En hoe gaat zij de betreffende toelatinghouders ondersteunen in het toelatingsproces?

Ik verwijs uw Kamer naar de antwoorden van de Minister van LNV op vragen van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief getiteld «Moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming» (Kamerstuk 27 858, nr. 572 – vraag 22).

21. Op welke wijze geeft de Staatssecretaris invulling aan de afspraak in het coalitieakkoord om de normen van de toelating af te stemmen op de Kaderrichtlijn water?

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat verschillende acties om het strategische doel van nagenoeg geen emissies naar het milieu te realiseren. Er vinden gesprekken plaats tussen IenW en LNV om de passage in het coalitieakkoord nader uit te werken in relatie tot het Uitvoeringsprogramma. Streven is uw Kamer daarover na de zomer te informeren.

Vragen van het lid Beckerman

22. Het adviesbureau CLM heeft geconcludeerd dat er geen inhoudelijke redenen zijn om het gebruik van specifieke groepen gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw toe te staan. Daarnaast adviseert het CLM om in het beheer nadruk te leggen op het gebruik van preventieve en niet-chemische maatregelen. Onderschrijft de Staatssecretaris deze aanbevelingen? Wil zij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw uitfaseren en wanneer wil zij dit doel bereikt hebben?

Uitfaseren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is voor mij geen doelstelling van beleid. Uitgangspunt is dat terreinbeheerders beheren volgens de principes van een geïntegreerde gewasbescherming. Dat houdt onder meer in dat een probleem moet worden bestreden met preventieve, of als die onvoldoende beschikbaar zijn, niet-chemische maatregelen en methoden. Pas als die niet beschikbaar zijn, mogen gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet.

Gelet op het voorgaande heb ik uw Kamer dan ook meegedeeld dat ik de aanbeveling en de conclusie van het onafhankelijk adviesbureau CLM onderschrijf13. Op het moment dat het gebruiksverbod opnieuw in werking treedt, zal het gebruik van bepaalde groepen gewasbeschermingsmiddelen niet van het verbod worden uitgezonderd.

23. Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is beperkt, het gaat om ongeveer 1% van de totale hoeveelheid. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat elders de echte milieuwinst behaald kan worden? Is het (landbouwkundig) mogelijk om ook een verbod op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen binnen de landbouw te realiseren?

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten. Het gevolg hiervan is een afname van de behoefte aan chemische gewasbeschermingsmiddelen en daarmee met het gebruik daarvan. Hierin heeft de Minister van LNV het voortouw.

Ik verwijs uw Kamer voor het antwoord op de tweede vraag naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstuk 35 756, nr. 6 – pagina 11).

24. Waarom is in dit wetsvoorstel niet gekozen voor een landelijk verbod of minimalisatie van het gebruik in Natura 2000-gebieden? Hoe denkt de Staatssecretaris over het instellen van een spuitvrije zone van bijvoorbeeld één kilometer rond Natura 2000-gebieden? Is zij bereid de effecten hiervan te onderzoeken? Heeft Nederland de Europese verplichting om te voorkomen dat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in Natura 2000-gebieden doordringt?

Bij de uitvoering van de Vogel- en en de Habitatrichtlijn worden beheerplannen opgesteld. Deze beheerplannen beschrijven hoe en op welke termijn de instandhoudingsdoelstellingen in de verschillende gebieden worden gerealiseerd. Indien daarvoor specifieke gebiedsgerichte maatregelen nodig zijn met betrekking tot het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen om die kwaliteits- en instandhoudingsdoelen doelen te realiseren, dienen deze in die (beheer)plannen te worden opgenomen. Hierin zijn de provincies het bevoegd gezag.

25. Waarom is in dit wetsvoorstel niets geregeld over een landelijk verbod op, of minimalisatie van, het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen rondom kwetsbare groepen? Hoe denkt de Staatssecretaris over bijvoorbeeld het instellen van een spuitvrije zone van één kilometer rond scholen, speeltuinen, woningen en de openbare ruimte?

De Minister van LNV heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de stand van zaken rond de spuitvrije zones (Kamerstuk 27 858, nr. 556). Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.

26. Hoe staat het met het voorgenomen onderzoek naar de gezondheidsrisico's voor omwonenden en gebruikers?

De Minister van LNV heeft uw Kamer recent geïnformeerd over de stand van zaken rond het onderzoek naar gezondheidsrisico’s voor agrarische ondernemers en omwonenden (Kamerstuk 27 858, nr. 569). Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.

27. Ziet de Staatssecretaris de datum 2030 uit de Toekomstvisie gewasbescherming als haalbaar om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen te minimaliseren? En welke stappen wil zij op korte termijn zetten om deze doelen te realiseren?

De Toekomstvisie gewasbescherming 2030 voorziet in het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten. Het minimaliseren van het gebruik is geen doel op zich, maar kan het gevolg zijn van het realiseren van de genoemde doelen.

Het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 bevat vele tientallen acties om de doelen te realiseren die in de Toekomstvisie staan. Uw Kamer heeft recent het jaarplan 2022 ontvangen (Kamerstuk 27 858, nr. 569).

Vragen van het lid Bisschop

28. Kiest de Staatssecretaris, in lijn met de motie Van den Anker/Ziengs voor een heroverweging van het generieke verbod?

De motie van de leden Van den Anker en Ziengs verzoekt de regering «bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen en de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups». De motie verzoekt de regering niet het verbod te herzien.

Zoals in het antwoord aan het lid Van der Molen is aangegeven, wordt met deze aanpak volledig recht gedaan aan zowel de motie van het lid Bromet als de motie van de leden Van den Anker en Ziengs

De wijze van uitvoering van de motie is in de eerdergenoemde Kamerbrief van 13 april 2021 uiteengezet.

29. Wat is de reden om het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw te verbieden, gelet op de toetsing door het Ctgb én het feit dat deze middelen door professionals worden toegepast?

Duurzame gewasbescherming gaat uit van een voorkeursvolgorde volgens de principes van een geïntegreerde gewasbescherming. Een probleem moet worden bestreden met preventieve, of als die onvoldoende beschikbaar zijn, niet-chemische maatregelen en methoden. Indien ook die niet beschikbaar zijn, mogen gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet.

Voor professionele gewasbescherming buiten de landbouw zijn voldoende praktisch toepasbare preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar. Het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is daarom vermijdbaar en niet nodig.

Voor een uitgebreide motivering verwijs ik kortheidshalve naar de nota van toelichting bij het gebruiksverbod uit 2016.

30. Wat is het milieueffect als particulieren zouden overstappen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen naar niet-toegelaten alternatieven?

Een vergelijking van het milieueffect is niet mogelijk, omdat onvoldoende wetenschappelijke data beschikbaar zijn over bijvoorbeeld samenstelling of dosering van de niet-toegelaten alternatieven. Op websites als MilieuCentraal en OnkruidVergaat wordt gewezen op goede alternatieven, waarvan het gebruik wel is toegestaan.

31. Is de Staatssecretaris bereid het gebruik van laag-risico middelen uit te zonderen van het gebruiksverbod?

Voor een reactie verwijs ik kortheidshalve naar mijn onderstaande appreciatie op het voorgestelde amendement met bijna identieke strekking.

32. Waar worden in rivieren normen voor herbiciden overschreden?

De Bestrijdingsmiddelenatlas toont, in opdracht van de Minister van IenW, een landelijk beeld van bestrijdingsmiddelen (waaronder gewasbeschermingsmiddelen) in het oppervlaktewater, op basis van meetgegevens van regionale waterbeheerders. De vraag of volgens de Bestrijdingsmiddelenatlas normen worden overschreden, hangt af van aspecten zoals de werkzame stof in de verschillende herbiciden en het soort norm (ecotoxicologische normen, drinkwaternormen of toelatingscriterium). Bij innamepunten van oppervlaktewater dat gebruikt wordt voor de bereiding van drinkwater zijn normen overschreden.

Amendementen

Op dit moment zijn drie amendementen ingediend.

Amendement Bromet/Tjeerd de Groot/Thijssen (nummer 7)

In artikel I, onderdeel E, onder 2, wordt in de in te voegen tekst «en buitendijkse gebieden» vervangen door «, buitendijkse gebieden of andere gebieden in nabijheid van oppervlaktewater, waarvoor het risico op vervuiling door uitspoeling, verwaaiing of verdamping bestaat».

Ik ontraad het amendement.

Artikel 80a maakt het mogelijk om in bepaalde gebieden beperkingen te stellen aan het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Die gebruiksbeperkingen gelden dan voor het gehele gebied. Indien dan ook het voorgestelde amendement aan het artikel zou worden toegevoegd, zouden de gebruiksbeperkingen gelden voor het gehele gebied dat in de nabijheid van oppervlaktewater is gelegen. Het gebied kan bijvoorbeeld een landbouwperceel betreffen, dat zich tot meerdere kilometers van het oppervlaktewater uitstrekt.

Een dergelijke gebruiksbeperking kan grote gevolgen hebben voor de uitvoering van activiteiten in dat gebied, ook voor de activiteiten die geen risico vormen voor het oppervlaktewater.

Indien daarentegen het amendement niet zozeer beoogt om het gebruik in gebieden te reguleren, maar om maatregelen ter bescherming van het oppervlaktewater te kunnen stellen, dan is het amendement niet nodig. Op grond van de Waterwet kunnen dergelijke maatregelen al worden gesteld. Afdeling 3.5 van het Activiteitenbesluit milieubeheer schrijft de uitvoering van emissiereducerende maatregelen voor bij de uitvoering van agrarische activiteiten.

Amendement Vestering (nummer 8)

Het amendement stelt voor een nieuw artikel aan de wet toe te voegen, luidende:

Artikel 81aa. Afbouw gebruik gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen

Bij algemene maatregel van bestuur worden maatregelen getroffen teneinde het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van de punten 3.6.2 tot en met 3.6.5 en 3.8.2 van bijlage II bij verordening (EG) 1107/2009, of die overeenkomstig de criteria van punt 4 van die bijlage voor vervanging in aanmerking komen, terug te dringen tot een niveau dat 50% lager ligt in 2025 dan in 2021, en 95% lager ligt in 2030 dan in 2021.

Ik ontraad het amendement.

In het antwoord op vraag 27 staat dat het minimaliseren van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen niet één van de doelen van de Toekomstvisie is, maar een gevolg van het realiseren van de wel in de Toekomstvisie genoemde doelen (het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen, het verbinden van land- en tuinbouw met natuur, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten). Het verbinden van harde reductiepercentages aan de afbouw van het gebruik van gevaarlijke gewasbeschermingsmiddelen is dan ook volgens de Minister van LNV niet de juiste weg.

Verordening (EG) 1107/2009 maakt onderscheid tussen verschillende typen werkzame stoffen, namelijk laag-risicostoffen, «gewone» werkzame stoffen en werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Voor al deze werkzame stoffen geldt dat ze op basis van een wetenschappelijke risicobeoordeling moeten zijn goedgekeurd op Europees niveau. Vervolgens kunnen de bevoegde autoriteiten – in Nederland het Ctgb – gewasbeschermingsmiddelen toelaten op basis van deze goedgekeurde werkzame stoffen.

Middelen op basis van werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen worden alleen toegelaten als een veilig gebruik mogelijk is en als uit een zorgvuldige analyse blijkt dat er geen alternatieven zijn waardoor deze stoffen niet kunnen worden uitgefaseerd. Het opnemen van een resultaatverplichting tot reductie van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van goedgekeurde werkzame stoffen in de wet, gaat voorbij aan deze zorgvuldige afweging. Dat laat onverlet dat de Minister van LNV zich zal inspannen voor het sneller beschikbaar komen van alternatieven, waardoor uitfasering beter mogelijk wordt.

Daarnaast kent de verordening de zogenaamde «cut off criteria». Middelen op basis van deze criteria kunnen alleen worden toegelaten voor toepassingen, waarvoor een niet op een andere wijze te bestrijden ernstig fytosanitair gevaar bestaat. Middelen op basis van die stoffen kunnen alleen worden toegelaten voor die specifieke toepassingen en als veilig gebruik is aangetoond. De verordening beoogt dus al een heel beperkt gebruik van middelen op basis van dergelijke stoffen.

Dit amendement leidt ertoe dat het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen met de werkzame stoffen die Europees zijn goedgekeurd aan banden moet worden gelegd zonder dat er sprake is van wetenschappelijk bewijs tot de noodzaak daartoe. Het amendement spreekt immers over het treffen van maatregelen bij algemene maatregel van bestuur waarbij resultaatverplichtingen gelden. Dit betekent dat er zonder aanwijsbare noodzaak wordt ingegrepen in de mogelijkheden om gewassen te beschermen tegen ziekten en plagen, wat een risico oplevert. Ook druist dit in tegen het Europese systeem van toelatingen op basis van risicobeoordelingen, wat rechtszaken door toelatinghouders en/of gebruikers tot gevolg kan hebben.

Dit amendement sluit ook niet aan bij één van de doelen van de Europese Commissie om de afzet van werkzame stoffen die in aanmerking komen voor vervanging in de hele Europese Unie terug te dringen met 50% in 2030 ten opzichte van de referentieperiode 2015–2017.

Amendement Bisschop/Van der Plas (nummer 10)

In artikel I, onderdeel E, onder 3, wordt in het voorgestelde tweede lid voor de punt aan het slot ingevoegd «en van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen die uitsluitend basisstoffen en werkzame stoffen met een laag risico bevatten, als bedoeld in Verordening (EG) 1107/2009».

Ik ontraad het amendement.

Duurzame gewasbescherming gaat uit van een voorkeursvolgorde volgens de principes van een geïntegreerde gewasbescherming. Een probleem moet worden bestreden met preventieve, of als die onvoldoende beschikbaar zijn, niet-chemische maatregelen en methoden. Indien ook die niet beschikbaar zijn, mogen gewasbeschermingsmiddelen worden ingezet.

Voor professionele gewasbescherming buiten de landbouw zijn voldoende praktisch toepasbare preventieve en niet-chemische maatregelen en methoden beschikbaar (behoudens enkele zeer beperkte en specifieke uitzonderingen). Een uitzondering voor het soort gewasbeschermingsmiddelen dat in het amendement wordt genoemd, dient dan ook geen beheertechnisch doel.

Volgens het eerdergenoemd onderzoek van CLM dat uw Kamer op 31 mei jl. is toegestuurd, is er echter «geen technisch-inhoudelijke reden om het gebruik van bepaalde groepen gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw toe te staan.»

Overigens heeft het RIVM eerder al geconcludeerd dat de overstap naar gewasbeschermingsmiddelen met een (mogelijk) laag risico bij grootschalig gebruik juist bezwaarlijk kan zijn voor de waterkwaliteit14.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, V.L.W.A. Heijnen


X Noot
1

Brief van 12 mei 2015, Kamerstuk 27 858, nr. 308

X Noot
2

Brief van 16 oktober 2020, Kamerstuk 27 858, nr. 519

X Noot
3

«...verzoekt de regering, bij toelating en gebruik van middelen buiten de landbouw het oordeel van het Ctgb te volgen en de wettelijke basis alleen te gebruiken in uitzonderlijke situaties, zodat er middelen beschikbaar blijven voor de aanpak van plagen in bomen en planten, zoals de eikenprocessierups,» Motie van 25 februari 2021, Kamerstuk 30 175, nr. 362

X Noot
4

«...verzoekt de regering, zo snel als mogelijk een toereikende rechtsgrondslag te creëren in de wet die het mogelijk maakt het eerdere door de Kamer ingestelde verbod weer te bekrachtigen,» Motie van 8 december 2020, Kamerstuk 35 570 XII, nr. 92

X Noot
5

Brief van 21 april 2021, Kamerstuk 27 858, nr. 535

X Noot
6

Voor een overzicht van die maatregelen, zie hoofdstuk 6 van de nota van toelichting van het Besluit van 9 maart 2016, Stb 2016, nr. 112

X Noot
7

«...verzoekt de regering, de verkoop van glyfosaat aan particulieren per november 2015 te verbieden», Motie van 4 maart 2014, Kamerstuk 27 858, nr. 240

X Noot
8

Brief van 25 maart 2014, Kamerstuk 27 858, nr. 261

X Noot
11

Brief van 16 oktober 2020, Kamerstuk 27 858, nr. 519

X Noot
12

Brief van 25 maart 2014, Kamerstuk 27 858, nr. 261

X Noot
13

Brief van 31 mei 2022, Kamerstuk 27 858, nr. 568

X Noot
14

Brief van 1 juli 2015, Kamerstuk 27 858, nr. 321

Naar boven