35 698 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontgaan en ontwijken van belasting, met Protocol; Bern, 3 juni 2020

Nr. 3 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 19 februari 2021

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 12 januari 2021 over het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Bern, 3 juni 2020 (Kamerstuk 35 698, A/nr. 1)

De vragen en opmerkingen zijn op 2 februari 2021 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd. Bij brief van 9 februari 2021 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Tielen

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het belastingverdrag tussen Nederland en Liechtenstein en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen. Deze leden willen vooraf opmerken groot voorstander te zijn van belastingverdragen. Zij voorkomen dat Nederlanders woonachtig of werkzaam in een ander land te maken krijgt met vervelende gevolgen als dubbele belastingheffing of zware administratieve lasten.

De leden van de VVD-fractie lezen dat de toelichtende nota dusdanig is verduidelijkt dat deze overeenkomstig is met de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (Kamerstuk 25 087, nr. 256). Kan de Staatssecretaris aangeven op welke punten en waarom verduidelijking nodig was op basis van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020? Is hier vervolgens contact over geweest met Liechtenstein? Zo nee, waarom niet? Deze leden weten dat er in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 voor verschillende groepen dusdanig grote aanpassingen zijn vastgelegd ten opzichte van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 (Kamerstuk 25 087, nr. 7) dat zij graag in de praktijk willen zien hoe dit uitpakt.

De leden van de VVD-fractie merken op dat zij al vaker een punt hebben gemaakt van de gevolgen betreffende de belastingheffing voor sporters en artiesten. In het voorliggende Verdrag lezen zij dat het Nederland niet is gelukt om afspraken te maken over «inkomsten sporters & artiesten die vallen onder bepalingen inkomsten uit onderneming of dienstverband». De leden van de VVD-fractie lezen dat Liechtenstein wilde aansluiten bij het OESO-modelverdrag op dit punt en dat Nederland daar uiteindelijk mee heeft ingestemd. Klopt het dat Nederlandse artiesten en sporters over hun optredens dus worden belast in Liechtenstein? Heeft Nederlander in het belastingverdrag ingezet op een drempelbedrag of de mogelijkheid tot het belasten op netto basis, twee opties die zijn opgenomen in het OESO-modelverdrag? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Staatssecretaris reflecteren op het uiteindelijke resultaat en de gemaakte afspraken op dit punt?

De leden van de VVD-fractie wijzen erop dat Nederland het Verdrag met Liechtenstein heeft gepoogd overeenkomstig te maken met de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 en spreken daarom de verwachting uit dat Nederland in de gesprekken met Liechtenstein de hiervoor genoemde opties in de onderhandeling heeft gebruikt om de positie van de sporters en artiesten te verbeteren. Deze leden vragen tevens wat er in het Verdrag is opgenomen over de Nederlandse belastingheffing op sporters en artiesten uit Liechtenstein.

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten of het Verdrag overeenkomt met de gemaakte keuzes in het Multilateraal Instrument (MLI). Zijn er verschillen en zo ja welke?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris hoe dit Verdrag zich verhoudt ten opzichte van het internationale verdragsbeleid en of en zo ja op welke punten het Verdrag afwijkt van de verdragen met andere Europese lidstaten.

De leden van de VVD-fractie vragen welke afspraken er zijn gemaakt ter garantie van het voorkomen van het betalen van dubbele belasting voor grensoverschrijdende beroepen zoals de transportsector (scheepvaart, internationale vrachtwagenchauffeurs, etc.) en de luchtvaart.

De leden van de VVD-fractie vragen in welke belastingverdragen met Europese lidstaten de gemaakte afspraken als zodanig niet gelden voor het Caribische gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden.

De leden van de VVD-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris een toelichting kan geven op alle keren «Nee» in het Toetschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011. Waarom is het niet gelukt om de inzet van Nederland op een dusdanig wenselijke manier in het definitieve Verdrag op te nemen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de toelichtende nota bij het verdrag tussen Nederland en Liechtenstein. Zij hebben hierbij enkele vragen.

Ten eerste merken de leden van de CDA-fractie op dat de pensioenpremieaftrek niet expliciet is opgenomen in het non-discriminatieartikel 23 van het Verdrag. De reden die hiervoor wordt gegeven is dat dit niet nodig was, omdat zowel Liechtenstein als EER-land als Nederland als EU-lidstaat op basis van EU-recht gehouden zijn hierin te voorzien. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom een dergelijke bepaling dan recentelijk wel expliciet is opgenomen is het verdrag met Ierland, hoewel dat land ook een EU-lidstaat is?

Ook vragen de leden van de CDA-fractie waarom in het Verdrag geen apart artikel is opgenomen voor hoogleraren en docenten, zoals in de verdragen met Duitsland, België en Frankrijk. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom een specifieke bepaling hier achterwege is gelaten?

Ten aanzien van artikel 26 lezen de leden van de CDA-fractie dat in afwijking van onderdeel 2.16.2 van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 geen doelmatigheidsdrempel is opgenomen, waarbij wel wordt verwezen naar de algemene proportionaliteitstoets in het achtste lid van artikel 26. Deze leden vragen de Staatssecretaris waarom hier is afgeweken van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011.

De leden van de CDA-fractie vragen tot slot of de Staatssecretaris kan aangeven op welke wijze Nederland en Liechtenstein de afgelopen drie jaar bankgegevens hebben uitgewisseld. Hoeveel bankgegevens zijn spontaan en op aanvraag uitgewisseld? En hoe gaat dat verlopen na inwerkingtreding van dit Verdrag?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het belastingverdrag tussen Nederland en Liechtenstein. Deze leden vinden het vermijden van dubbele belastingen met betrekking naar het inkomen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting van groot belang. Zij hebben in dit verband nog wel enkele vragen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de Nederlandse inzet bij de onderhandelingen is gebaseerd op het Nederlands verdragsbeleid zoals uiteengezet in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011 en de kabinetsappreciatie. Voor het instrumentarium is hoofdzakelijk aangeknoopt bij de bepalingen van het OESO-Modelverdrag, maar er ook is gekeken naar welke afspraken Liechtenstein heeft gemaakt in zijn belastingverdragen met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom specifiek naar de belastingverdragen met deze twee landen is gekeken?

De leden van de fractie van D66 vragen op welke manier wordt voorkomen dat in de toekomst belasting wordt ontweken door middel van dit belastingverdrag. De leden van de fractie van D66 vragen of kwantitatief kan worden toegelicht hoe groot het economisch belang is van de relatie Nederland-Liechtenstein. De leden van de fractie van D66 vragen of Nederland, naast de minimumstandaarden van de BEPS-rapporten, ook eigenstandig initiatieven neemt om verdragsmisbruik te voorkomen.

De leden van de D66-fractie lezen verder dat Liechtenstein niet bereid is het Verdrag mede van toepassing te laten zijn op het Caribische deel van Nederland. Welke redenen heeft Liechtenstein hiervoor gegeven? Is de Staatssecretaris voornemens om namens het Koninkrijk een afzonderlijk verdrag te sluiten met Liechtenstein ten behoeve van het Caribische deel van Nederland?

Bij enkele onderdelen van het toetsschema die niet overeenkomen met het fiscaal verdragsbeleid wordt verwezen naar een paragraaf, bij enkele echter ook niet. De leden van de D66-fractie vragen waarom niet voor alle afwijkingen een toelichting is opgenomen.

De leden van de D66-fractie lezen dat de regering van mening is dat het voor Nederland gezien de nauwe politieke en economische samenwerking goed is om een belastingverdrag te hebben met alle landen van de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. Deze leden merken op dat er tot dusverre geen belastingverdrag is gesloten met EU-lidstaat Cyprus. Waarom niet? En is de Staatssecretaris voornemens dit wel af te sluiten?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het te wijzigen Verdrag en hebben enkele vragen en opmerkingen hierbij.

De leden van de SP-fractie constateren dat het Verdrag is gebaseerd op het verdragsbeleid uit 2011 en het zogeheten multilateraal instrument van de OESO. Deze leden vragen de Staatssecretaris naar de verschillen met het meest actuele verdragsbeleid, met nadruk op het gebied van belastingontwijking en naar de belastingstromen tussen Nederland en Liechtenstein waarbij sprake kan zijn van belastingontwijking. Zij vragen de Staatssecretaris tevens of het tot op heden ontbreken van een verdrag op dubbele belastingheffing inhoudt dat de Zwitserse verdragsnormen gelden, gezien de douane-unie die het land heeft met Zwitserland, of dat nu sprake kan zijn van dubbele belastingheffing en belastingontwijking. Deze leden zijn tevens benieuwd naar de status van Liechtenstein als belastingparadijs. Zij vragen de Staatssecretaris of wat hem betreft de conclusie kan worden getrokken dat Liechtenstein, in tegenstelling tot Nederland, geen belastingparadijs meer is of dat dit enkel gesteld kan worden voor particuliere witwaspraktijken en niet zozeer voor bedrijfsconstructies.

De leden van de SP-fractie constateren dat Liechtenstein een winstbelasting hanteert van 12,5%, maar vragen de Staatssecretaris in hoeverre hier in de praktijk uitzonderingen op worden gemaakt. Deze leden zijn benieuwd of het feit dat rente, royalty’s en dividend onbelast zijn in Liechtenstein aanleiding vormt om het land aan te merken als laagbelastend en of dit wat de Staatssecretaris betreft aanleiding is het verdragsbeleid aan te passen en of het aanleiding is ook in Europees verband aan te dringen op het aanmerken van Liechtenstein als laagbelastend, c.q. belastingparadijs. Zo niet, welke reden heeft dit?

II Reactie van de bewindspersoon

De vaste commissie voor Financiën heeft op 2 februari 2021 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over de door de Minister van Buitenlandse Zaken op 12 januari 2021 toegezonden brief inzake het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Vorstendom Liechtenstein tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en het vermogen en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Bern, 3 juni 2020 (Kamerstuk 35 698, nr. 1), hierna aangeduid als: «het Verdrag».

Ik dank de leden van de fracties van de VVD, het CDA, D66 en de SP voor hun vragen en opmerkingen. Met belangstelling heb ik kennisgenomen van de vragen en opmerkingen van de leden van deze fracties.

Hieronder ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan volg ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag, behoudens waar de fracties eenzelfde vraag hebben gesteld.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het Verdrag zich verhoudt ten opzichte van de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2020 (hierna: NFV 2020) en op welke punten verduidelijking nodig was in de toelichtende nota om deze met de NFV 2020 in overeenstemming te brengen.

Ten tijde van de onderhandelingen met Liechtenstein was de NFV 2020 weliswaar nog niet gepubliceerd, maar veel principes die hierin besloten liggen werden wel al tot het verdragsbeleid gerekend en daarom meegenomen in de verdragsonderhandelingen. Deze inzet blijkt ook uit de kabinetsappreciatie1 van de 15 actierapporten van het BEPS-project en de Nederlandse opstelling bij het Multilaterale Instrument (hierna: MLI). Dit heeft er voor het Verdrag toe geleid dat de overeengekomen verdragstekst ook binnen de kaders van de na afronding van de onderhandelingen met Liechtenstein gepubliceerde NFV 2020 blijft. Zo bevat het Verdrag de maatregelen waarvan in de BEPS-rapporten is geconcludeerd dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik op een adequate manier te bestrijden en geschillenbeslechting te verbeteren (de zogenoemde «minimumstandaard») en een aantal aanvullende maatregelen. Ook is in lijn met de NFV 2020 rekening gehouden met de door Nederland – inmiddels per 1 januari 2021 ingevoerde – (conditionele) bronbelasting op rente- en royaltybetalingen naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties. In het Verdrag is zeker gesteld dat Nederland de bronbelasting kan heffen, indien Liechtenstein op de door de Europese Unie opgestelde lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden zou worden geplaatst of indien Liechtenstein het tarief voor de vennootschapsbelasting zou verlagen tot onder de 9% dan wel een vrijstelling invoert voor uit het buitenland afkomstige inkomsten zoals interest en royalty’s. Bij de aanbieding van het Verdrag aan uw Kamer was de NFV 2020 inmiddels gepubliceerd. In de toelichtende nota is in de inleiding daarom een voetnoot opgenomen waarin naar de NFV 2020 wordt verwezen. Inhoudelijk hoefde het Verdrag niet te worden aangepast naar aanleiding van de NFV 2020. Om die reden is het ook niet nodig geweest om hierover contact met Liechtenstein te zoeken.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de inzet en de totstandkoming van de afspraken in het Verdrag over de inkomsten van sporters en artiesten.

De Nederlandse inzet was, in lijn met het Nederlandse verdragsbeleid, om geen afzonderlijk artikel voor artiesten en sportbeoefenaars op te nemen. Liechtenstein kon hierin echter niet meegaan en hield op dit punt vast aan het OESO-modelverdrag. Nederland heeft dit in het kader van een totaalcompromis geaccepteerd, meewegende dat het belang van de Nederlandse inzet op dit punt in relatie tot Liechtenstein beperkt is. Ook is op aandringen van Nederland een regeling opgenomen die een uitzondering maakt op het beginsel van belastingheffing in de bronstaat als de activiteit voornamelijk gefinancierd wordt uit overheidsfondsen van de woonstaat. De andere door de leden van de fractie van de VVD genoemde oplossingen zijn wel voorgesteld, maar hiermee kon Liechtenstein niet instemmen. Nederland heeft dit uiteindelijk met het oog op het totaalcompromis geaccepteerd, meewegende dat op verzoek van Nederland wel voornoemde regeling is opgenomen. Het resultaat van de afspraken is dat het heffingsrecht over de inkomsten in de basis toekomt aan de staat waar een artiest of sportbeoefenaar de activiteiten verricht.

De leden van de fractie van de VVD vragen naar de overeenkomsten en verschillen tussen het Verdrag en de gemaakte keuzes met betrekking tot het MLI.

De inzet van Nederland in de onderhandelingen was om zo dicht mogelijk aan te sluiten bij de keuzes gemaakt in het MLI en de desbetreffende in het BEPS-project ontwikkelde verdragsbepalingen op te nemen in het Verdrag. Dit heeft geresulteerd in opname van een groot deel van de MLI-bepalingen, zoals blijkt uit onderstaand schema. Hierbij zijn in de eerste twee kolommen de relevante bepalingen van het MLI opgesomd. In de derde kolom zijn de bepalingen van het Verdrag opgesomd die inhoudelijk – geheel of naar strekking – met de MLI-bepaling overeenkomen. In de rechterkolom is een verwijzing opgenomen naar de relevante passage uit de toelichtende nota.

Vergelijking doorwerking MLI en het Verdrag

Onderwerp (kern)

MLI-artikel

Bepaling in Verdrag

Toelichtende nota (paragraaf, pagina)

Voorkoming dubbele (niet-)belasting bij hybride entiteiten

Art. 3, leden 1 en 3

Artikel 1, lid 2

II.1, p. 7 en 8

Geen voorkoming enkel vanwege inwonerschap andere staat

Art. 3, lid 2

Art. 22, lid 2

II.22, p. 26 en 27

MAP-tiebreaker om dubbele woonplaats lichamen op te lossen

Art. 4, lid 1

Art. 4, lid 3

II.4, p. 11

Geen vrijstelling als andere staat inkomen op grond van het Verdrag niet belast

Art. 5, lid 2 (optie A) voor inwoners van Nederland

Art. 21, lid 2, onderdeel c

II. 22, p. 27

Het Verdrag is niet bedoeld om belastingontwijking mogelijk te maken

Art. 6, leden 1 en 3

Preambule

II.0, p. 7

Principal Purposes Test (PPT) -algemene bepaling tegen verdragsmisbruik

Art. 7, leden 1 en 4 (PPT)

Art. 28, leden 1 en 2

II.28, p. 33

Maatregel tegen dividendstripping (door 1-jaarstermijn)

Art. 8, lid 1

Art. 10, lid 3, onderdeel a

II.10, p. 16

Maatregel tegen commissionairstructuren1

Art. 12, lid 1

Art. 5, lid 8

II.5, p. 12 en 13

Maatregel tegen oppompconstructies bij onroerendezaaklichamen (door 1-jaarstermijn)

Art. 9, lid 1

Art. 13, lid 4

II.13, p. 19 en 20

Maatregel tegen het ontgaan van een vaste inrichting

Art. 13, lid 2

Art. 5, lid 7

II.5, p. 12

Antisplitsingsbepaling tegen het ontgaan van een vaste inrichting

Art. 14, lid 1 en lid 3, sub a

Art. 5, lid 6

II.5, p. 12

Onderlinge overlegprocedure

Art. 16, leden 1 tot en met 3.

Art. 24

II.24, p. 28 en 29

Corresponding adjustments

Art. 17

Art. 9, lid 2

II.9, p. 16

Verplichte en bindende arbitrage

Deel VI

Art. 24

II. 24, p. 29 en 30

X Noot
1

Nederland heeft naar aanleiding van een amendement op de goedkeuringswet bij het MLI niet geopteerd voor deze maatregel. In het Verdrag is de bepaling echter wel opgenomen omdat in het Verdrag tevens verplichte en bindende arbitrage is overeengekomen en er, onder verwijzing naar de NFV 2020, volgens het Kabinet wel ruimte is voor de MLI-maatregel tegen commissionairstructuren wanneer er een effectieve vorm van geschilbeslechting is, waartoe in ieder geval verplichte en bindende arbitrage gerekend kan worden.

De leden van de fractie van de VVD vragen hoe het Verdrag zich verhoudt ten opzichte van het verdragsbeleid en of en zo ja op welke punten het Verdrag afwijkt van de verdragen met lidstaten van de Europese Unie (EU).

Het Verdrag past goed binnen de kaders van het Nederlandse verdragsbeleid. De inzet van Nederland bij de verdragsonderhandelingen was gebaseerd op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de NFV 2011, en op de kabinetsappreciatie van de 15 actierapporten van het BEPS-project en het MLI. Zoals hiervóór uiteen is gezet, is het Verdrag daarmee ook in lijn met de NFV 2020. In de toelichtende nota is het Toetsschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen waarin per onderdeel is aangegeven of de inzet van Nederland zoals is neergelegd in de NFV 2011 is gerealiseerd in het Verdrag. Een verdrag is uiteindelijk een totaalcompromis met de andere verdragsluitende staat waarbij dus de uitkomst van de onderhandelingen de inhoud van het specifieke belastingverdrag bepaalt. Wat betreft de Nederlandse inzet bij de totstandkoming van dit bilaterale belastingverdrag is er in beginsel geen onderscheid met de inzet richting EU-lidstaten. De afzonderlijke verdragen vertonen desalniettemin verschillen, die onder andere voortvloeien uit de verschillende verdragsinzet van de verschillende landen en het tijdsgewricht waarin de onderhandelingen hebben plaatsgevonden.

De leden van de fractie van de VVD vragen welke afspraken er zijn gemaakt over het voorkomen van dubbele belasting voor grensoverschrijdende beroepen, zoals in de transportsector (scheepvaart, internationale vrachtwagenchauffeurs, et cetera) en de luchtvaart.

Eén van de hoofddoelen van het Verdrag is het wegnemen van dubbele belasting in grensoverschrijdende situaties. Dat geldt voor alle beroepen. Daartoe zijn in het Verdrag internationaal gebruikelijke bepalingen uit het OESO-modelverdrag opgenomen. Voor werknemers die hun dienstbetrekking uitoefenen aan boord van een schip of luchtvaartuig in internationaal verkeer is een specifieke bepaling opgenomen. Het door dergelijke werknemers verdiende salaris is op grond hiervan uitsluitend belastbaar in de staat waarin de plaats van de feitelijke leiding van de desbetreffende vervoersonderneming is gelegen. Voor andere werknemers, waaronder vrachtwagenchauffeurs, geldt dat het Verdrag regelt of de werknemer belastingen moet betalen in het land waar hij woont, in het land waar hij werkt, of dat in beide landen voor een gedeelte van het salaris belasting moet worden betaald. Het Verdrag voorziet voorts in een procedure voor onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten van Liechtenstein en Nederland met als sluitstuk verplichte en bindende arbitrage. Op basis daarvan wordt een oplossing geboden indien de bevoegde autoriteiten in een procedure voor onderling overleg niet binnen twee jaar na de start van de procedure overeenstemming kunnen bereiken.

De leden van de fracties van de VVD en D66 vragen naar de doorwerking van de gemaakte afspraken voor het Caribische deel van Nederland en of er voor de doorwerking nog een afzonderlijk verdrag kan worden gesloten. Voorts vragen de leden van de VVD-fractie bij welke EU-lidstaten de afspraken ook niet gelden voor het Caribische gedeelte van Nederland.

In lijn met de NFV 2011 heeft Nederland ernaar gestreefd om het Verdrag ook te laten gelden voor het Caribische deel van Nederland (de BES-eilanden). Liechtenstein had begrip voor het Nederlandse verzoek, maar was niet bereid het Verdrag mede op het Caribische deel van toepassing te laten zijn. Gevolg hiervan is dat de bepalingen van het Verdrag, zowel wat betreft de heffingsrechtverdeling als wat betreft de administratieve bijstand, niet van toepassing zijn in relatie tot het Caribische deel van Nederland. Met het oog op het eigen fiscale stelsel van het Caribische deel van Nederland zijn verdragspartners vaak terughoudend om akkoord te gaan met toepassing van een verdrag op het Caribische deel van Nederland. Alle momenteel in werking zijnde Nederlandse belastingverdragen met EU-lidstaten zijn qua geografische reikwijdte beperkt tot Europees Nederland.

De leden van de fractie van de VVD vragen om een toelichting op de keren dat «Nee» is ingevuld in het Toetsschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011. Voorts vragen deze leden waarom het niet is gelukt om de gehele inzet van Nederland in het Verdrag te realiseren. Tot slot vragen de leden van de fractie van D66 waarom bepaalde onderdelen in het Toetsschema niet zijn toegelicht.

Zoals in de beantwoording van andere vragen van de leden van de fractie van de VVD is aangegeven, was de inzet van Nederland gebaseerd op het verdragsbeleid zoals opgenomen in de NFV 2011, waarbij echter ook relevante ontwikkelingen sinds de publicatie van de NFV 2011. Zo zijn de aanbevelingen uit het BEPS-project en het MLI door Nederland direct tot het verdragsbeleid gerekend. Dit heeft er bijvoorbeeld toe geleid dat in plaats van een «corporate tiebreaker» op basis van de plaats van de feitelijke leiding (het uitgangspunt voor de onderhandelingsinzet onder de NFV 2011), in het Verdrag een «corporate tiebreaker» is opgenomen op grond waarvan de bevoegde autoriteiten met elkaar in overleg moeten treden om het inwonerschap van een lichaam dat als inwoner van beide verdragsluitende staten wordt beschouwd te bepalen. De opname van deze bepaling vloeit dus voort uit het BEPS-project en is daarmee een erkend middel om misbruik tegen te gaan, maar heeft wel een «Nee» in het Toetschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011 tot gevolg. De inzet is met andere woorden op enkele punten gewijzigd ten opzichte van de NFV 2011. Verder is van belang dat een verdrag uiteindelijk een totaalcompromis is met de andere verdragsluitende staat. De uitkomst van de onderhandelingen bepaalt de inhoud van een specifiek belastingverdrag. Waar het Verdrag niet overeenkomt met het uitgangspunt voor de onderhandelingsinzet zoals opgenomen in de NFV 2011 is dit voor zover relevant toegelicht in de toelichtende nota. Om de toelichtende nota leesbaar en overzichtelijk te houden is niet ingegaan op bepalingen die naar hun aard in relatie tot Liechtenstein niet relevant zijn, bijvoorbeeld onderdelen van het VN-modelverdrag die alleen relevant zijn in relatie tot ontwikkelingslanden.

De leden van de fractie van het CDA vragen met het oog op de verplichtingen onder het EU-recht nader toe te lichten waarom er in het Verdrag geen bepaling is opgenomen over de gelijke behandeling van pensioenpremies terwijl dit in het belastingverdrag met Ierland (2019) wel het geval is.

De regeling inzake voortgezette pensioenpremieaftrek maakt deel uit van het Nederlandse verdragsbeleid en wordt dan ook in de regel opgenomen in het onderhandelingsmodel dat Nederland voorafgaand aan onderhandelingen deelt met de andere staat. Het is afhankelijk van de daadwerkelijke onderhandelingen of deze regeling ook in het uiteindelijke verdrag terechtkomt, waarbij de noodzaak om hier zwaar aan te tillen minder aanwezig is wanneer er ook op andere wijze in voortgezette pensioenpremieaftrek wordt voorzien. Aangezien de bepaling over de pensioenpremieaftrek in het Verdrag en de verplichtingen die EU-lidstaten en staten die behoren tot de Europese Economische Ruimte (EER) hebben elkaar niet in de wielen rijden, vinden sommige van dergelijke staten het geen probleem om het voorstel van Nederland over te nemen. Liechtenstein was echter niet bereid een dergelijke bepaling in het Verdrag op te nemen. Aangezien belastingplichtigen in relatie tot Liechtenstein onder voorwaarden ook zonder deze bepaling recht hebben op een voortgezette pensioenpremieaftrek is Nederland hiermee akkoord gegaan.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom er in het Verdrag geen afzonderlijk artikel is opgenomen voor hoogleraren en docenten, zoals in de verdragen met Duitsland, België en Frankrijk.

Het maakt niet standaard deel uit van de Nederlandse inzet om voor deze beroepsgroep afzonderlijke afspraken te maken. Hierin volgt Nederland het OESO-modelverdrag. Dit betekent niet dat er voor deze groep niets is geregeld in het Verdrag. Indien de onderwijsinstelling waarvoor de hoogleraar of docent werkzaam is geen publiekrechtelijke instelling betreft, geldt dat het Verdrag regelt of de werknemer belastingen moet betalen in het land waar hij woont, in het land waar hij werkt, of dat in beide landen voor een gedeelte van het salaris belasting moet worden betaald. Als de onderwijsinstelling wel een publiekrechtelijke instelling betreft, komt het heffingsrecht onder voorwaarden toe aan, kort gezegd, de kasstaat. Nederland neemt specifieke afspraken met betrekking tot hoogleraren en docenten wel in overweging, bijvoorbeeld wanneer de verdragspartner hier sterk aan hecht zoals het geval was in relatie met Duitsland.

De leden van de fractie van het CDA vragen waarom er geen doelmatigheidsdrempel is opgenomen in de bepaling over bijstand bij de invordering van belastingen.

De inzet van Nederland was om in lijn met de NFV 2011 een doelmatigheidsdrempel op te nemen in het Verdrag. Liechtenstein hield echter vast aan het OESO-modelverdrag en wilde hier niet van afwijken. Nederland heeft hier mee ingestemd, mede gezien de omstandigheid dat overeenkomstig het OESO-modelverdrag wel een algemene proportionaliteitstoets is opgenomen op basis waarvan een verdragsluitende staat niet van de andere verdragsluitende staat kan verlangen om bijstand bij invordering te verlenen in gevallen waarin de administratieve last voor die staat disproportioneel uitpakt.

De leden van de fractie van het CDA vragen naar de wijze van uitwisseling van bankgegevens met Liechtenstein, naar de hoeveelheid uitwisselingen (spontaan en op verzoek), en naar hoe de uitwisseling van deze gegevens gaat verlopen na inwerkingtreding van het Verdrag.

Met Liechtenstein wordt op automatische wijze bankrekeninginformatie uitgewisseld. Dat gebeurt onder een verdrag dat de EU met Liechtenstein heeft gesloten. Dat verdrag regelde al de toepassing van de Spaarrenterichtlijn (de voorloper van de uitwisseling van de bankrekeninginformatie) en is in een Protocol aangepast aan de gewijzigde uit te wisselen bankrekeninginformatie. Na inwerkingtreding van het Verdrag zal de automatische uitwisseling van bankgegevens op dezelfde wijze worden voortgezet. Navraag bij de Central Liaison Office en de Belastingdienst leert dat het op automatische wijze verkrijgen van bankrekeninginformatie van Liechtenstein goed verloopt en er geen aanleiding is geweest tot het doen van nadere verzoeken voor informatie en ook niet voor Liechtenstein om spontaan uit te wisselen. In 2019 heeft Liechtenstein over 475 bankrekeningen op automatische wijze informatie uitgewisseld met Nederland en in hetzelfde jaar is over 178 bankrekeningen informatie aan Liechtenstein verschaft.

De leden van de fractie van D66 valt op dat voor het instrumentarium van het Verdrag ook is gekeken naar de afspraken die Liechtenstein heeft gemaakt met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk en vragen om toe te lichten waarom naar deze belastingverdragen is gekeken.

Voorafgaand aan verdragsonderhandelingen wordt een verkenning gemaakt van de verdragen die de andere staat al heeft gesloten met relevante «peers» en welke afspraken hierin zijn gemaakt. Daarmee wordt inzicht verkregen in de mogelijkheden en haalbaarheid van de Nederlandse inzet. Ook kan dat de onderhandelingspositie versterken. De verdragen die Liechtenstein heeft gesloten met Duitsland en het Verenigd Koninkrijk boden op deze manier goede handvatten voor de onderhandelingen met Liechtenstein.

De leden van de fracties van D66 en SP vragen naar de wijze waarop belastingontwijking wordt voorkomen. Voorts vragen de leden van de fractie van SP naar de verschillen met het meest actuele verdragsbeleid op dit punt en vragen de leden van de fractie van D66 of Nederland naast de minimumstandaarden initiatieven neemt om verdragsmisbruik te voorkomen.

Het Verdrag bevat – in lijn met andere recente verdragen die Nederland is overeengekomen – bepalingen die verdragsmisbruik moeten voorkomen, zoals de Principal Purposes Test (PPT). Ik verwijs in dit verband ook naar de eerder in deze beantwoording opgenomen tabel waarin is aangegeven welke bepalingen uit het MLI in het Verdrag zijn overgenomen. Daarnaast is in het Verdrag een bepaling opgenomen op grond waarvan Nederland zich het recht voorbehoudt om de eerdergenoemde conditionele bronbelasting op rente en royalty’s te kunnen heffen (verwezen wordt naar het antwoord op de vraag van de leden van de fractie van de VVD over de NFV 2020). Voorts zet Nederland zich zowel via het MLI als bilateraal in om verdragsmisbruik tegen te gaan en rekent naast de minimumstandaard veruit de meeste optionele maatregelen tegen verdragsmisbruik uit het BEPS-project tot het fiscale verdragsbeleid. Dat betekent dat Nederland in verdragsonderhandelingen voorstelt om meer antimisbruikmaatregelen op te nemen dan volgt uit de minimumstandaard uit het BEPS-project.

De leden van de fractie van D66 vragen of kwantitatief kan worden toegelicht hoe groot het economische belang is van de relatie Nederland-Liechtenstein.

Omdat Liechtenstein één van de kleinste landen van de wereld is, is het economische belang van de relatie Nederland-Liechtenstein klein. Dit wordt bevestigd door bijvoorbeeld het overzicht van de in- en uitvoer van diensten zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat registreert. De totale invoer van diensten was in totaal circa € 6 miljoen per jaar in 2019; de totale uitvoer € 7 miljoen.2 De directe investeringen van Liechtenstein in Nederland zijn groter, in 2016 € 17,6 miljard (€ 11,0 miljard exclusief bijzondere financiële instellingen) ten opzichte van een totaal van circa € 3.500 miljard aan investeringen in Nederland; omgekeerd zijn de investeringen van Nederland in Liechtenstein veel kleiner.3

De leden van de fractie van D66 vragen waarom er tot dusverre geen belastingverdrag is gesloten met Cyprus en of dit wel het voornemen is.

Nederland heeft inmiddels ambtelijk overeenstemming bereikt over een belastingverdrag met Cyprus. Nederland en Cyprus werken aan de snelle ondertekening van het verdrag. Na de ondertekening zal dit verdrag uiteraard ter goedkeuring worden voorgelegd aan uw Kamer.

De leden van de fractie van de SP vragen of het tot op heden ontbreken van een belastingverdrag met Liechtenstein inhoudt dat de Zwitserse verdragsnormen gelden of dat nu sprake kan zijn van dubbele belastingheffing.

Momenteel is er een verdragsloze situatie wat betekent dat Liechtenstein en Nederland de eigen heffingsrechten onverkort kunnen uitoefenen. Eventuele dubbele heffing wordt momenteel beperkt door (mogelijke) eenzijdige maatregelen. Zo kunnen inwoners van Nederland die inkomen uit Liechtenstein ontvangen onder omstandigheden een beroep doen op de bepalingen van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Daarnaast kan om (economische, respectievelijk juridische) dubbele belastingheffing te voorkomen onder voorwaarden een beroep worden gedaan op de deelnemingsvrijstelling of de objectvrijstelling voor buitenlandse ondernemingswinsten in de vennootschapsbelasting en de inhoudingsvrijstelling in de dividendbelasting.

De leden van de fractie van SP vragen naar de status van Liechtenstein als laagbelastende staat en als belastingparadijs en rol hierin van de afwezigheid van een bronbelasting op rente, royalty’s en dividend.

Nederland kent een lijst van laagbelastende staten en niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden (de Nederlandse lijst). De kwalificatie als laagbelastende staat of niet-coöperatief rechtsgebied is relevant voor een aantal Nederlandse maatregelen tegen belastingontwijking, zoals de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s en de CFC-maatregel in de vennootschapsbelasting. Een land wordt op de Nederlandse lijst opgenomen als laagbelastende staat als het geen winstbelasting heeft, of als het wel een winstbelasting heeft, maar een statutair tarief van minder dan 9% toepast. Een land wordt als niet-coöperatief rechtsgebied opgenomen op de Nederlandse lijst als het is opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Zoals deze leden ook constateren, heeft Liechtenstein een winstbelasting met een statutair tarief van 12,5%. Daarnaast is Liechtenstein momenteel niet opgenomen op de EU-lijst van niet-coöperatieve rechtsgebieden voor belastingdoeleinden. Er is op dit moment dan ook geen reden om Liechtenstein op te nemen op de Nederlandse lijst. Dat Liechtenstein geen bronbelasting heft op uitgaande renten, royalty’s en dividenden doet niet af aan het voorgaande. Voor de aanwijzing van een land als laagbelastend is bepalend of dit land een winstbelasting heeft en, zo ja, tegen welk statutair tarief. Of een land wel of geen bronbelastingen heft, speelt dus geen rol bij het opstellen van de Nederlandse lijst. In het Verdrag is overigens wel een bepaling opgenomen op grond waarvan Nederland zich het recht voorbehoudt om de conditionele bronheffing op rente en royalty’s te kunnen heffen mocht er in de toekomst wel aanleiding zijn om Liechtenstein op te nemen op de Nederlandse en/of EU-lijst.


X Noot
1

Kamerstuk 25 087, nr. 112.

X Noot
2

Zie CBS Staline, tabel Internationale handel; invoer en uitvoer van diensten naar land.

X Noot
3

Zie Statistieken DNB, tabellen directe investeringen 12.16 en 12.17.

Naar boven