35 693 Wijziging van de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 in verband met de implementatie van Uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding en doel

Dit wetsvoorstel strekt tot implementatie in de Nederlandse wetgeving van Uitvoeringsrichtlijn (EU) 2018/1581 van de Commissie van 19 oktober 2018 tot wijziging van Richtlijn 2009/119/EG van de Raad wat betreft de methoden voor de berekening van de opslagverplichtingen van veiligheidsvoorraden (PbEU 2018, L 263) (hierna: de uitvoeringsrichtlijn). De uitvoeringsrichtlijn moest uiterlijk 19 oktober 2019 zijn geïmplementeerd in de nationale wetgeving van de lidstaten van de EU. De implementatie in de Nederlandse wet zal ingevolge dit wetsvoorstel echter zo snel mogelijk geschieden. De transponeringstabel is opgenomen in hoofdstuk III aan het slot van deze toelichting.

1.1 Richtlijn 2009/119/EG

In Richtlijn 2009/119/EG van de Raad van 14 september 2009, houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PbEU 2009, L 265) (hierna: de richtlijn) staan regels voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden. De richtlijn is geïmplementeerd in de Wet voorraadvorming aardolieproducten 2012 (hierna: Wva).

1.2 Uitvoeringsrichtlijn

Uit de evaluatie van de werking en toepassing van de richtlijn door de Commissie is gebleken dat enkele technische wijzigingen nodig zijn om de uitvoering van de richtlijn gemakkelijker te maken. De technische wijzigingen zijn de volgende:

  • Het aanvangstijdstip van de jaarlijkse opslagverplichting wordt met drie maanden uitgesteld en wordt daarmee van 1 april naar 1 juli verplaatst;

  • Enkele verwijzingen naar Verordening (EG) nr. 1099/2008 van het Europees parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende energiestatistieken (PbEU 2008, L 304) (hierna: Verordening (EG) nr. 1099/2008), zijn gewijzigd vanwege de aanpassingen aan deze verordening;

  • De berekening van de hoeveelheid nafta die niet relevant is voor de berekening van de opslagverplichting, is gewijzigd.

1.3 Implementatie in de nationale wetgeving

De uitvoeringsrichtlijn wordt geïmplementeerd in de Wva.

2. De inhoud van het wetsvoorstel

Het wetsvoorstel regelt twee zaken ter implementatie van de uitvoeringsrichtlijn.

Ten eerste past het wetsvoorstel de verwijzingen in de Wva naar Verordening (EG) nr. 1099/2008, die achterhaald zijn vanwege de aanpassingen van die verordening, aan. Deze wijzigingen hebben slechts betrekking op de veranderde vindplaats in de verordening en brengen geen inhoudelijke wijzigingen met zich mee.

Ten tweede voorziet het wetsvoorstel in een aanpassing van het aanvangstijdstip het voorraadjaar. Het voorraadjaar vangt op 1 juli in plaats van op 1 april aan. Ingevolge artikel 4 van de Wva stelt de Minister van Economische Zaken en Klimaat jaarlijks uiterlijk 31 maart voor het daarop volgende voorraadjaar de omvang en samenstelling van de in voorraad aan te houden aardolieproducten vast voor de voorraadplichtigen en COVA. Dit blijft ongewijzigd, zodat de voorraadplichtigen drie maanden de tijd krijgen de door hen aan te houden minimum voorraad aardolieproducten aan te passen aan de door de Minister per 1 april opgelegde beschikking.

3. Gevolgen voor bedrijven

Het wetsvoorstel verruimt de periode tussen de vaststelling en de ingang van de nieuwe voorraadplicht en geeft voorraadplichtige bedrijven daarmee drie maanden om te kunnen voldoen aan de voorraadplicht. In deze maanden hebben de voorraadplichtige bedrijven de tijd om de interne administratieve en operationele procedures af te ronden en wordt de naleving van de verplichting binnen de termijn, en eventueel tegen lagere kosten, bevorderd.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft de betrokken bedrijven en COVA in maart 2019 per brief reeds op de hoogte gesteld van de aanpassing van de looptijd van het voorraadjaar. Tevens is daarbij vermeld dat het voorraadjaar van 2019 loopt van 1 april tot 1 juli 2020 om aan te sluiten op het nieuwe voorraadjaar. De betrokken bedrijven en COVA kunnen derhalve anticiperen op de wijziging.

4. Regeldruk

Het wetsvoorstel strekt uitsluitend tot implementatie en de te implementeren richtlijn kent geen nationale afwegingsruimte. Het wetsvoorstel heeft geen effect op de regeldruk. Het wetsvoorstel brengt geen nieuwe administratieve lasten met zich mee. In de uitvoeringsrichtlijn zijn geen nieuwe verplichtingen opgenomen die aan bedrijven worden opgelegd.

5. Uitvoering, toezicht en handhaving

De primaire verantwoordelijkheid voor de handhaving van de regelgeving ten aanzien van veiligheidsvoorraadverplichtingen ingevolge de Wva ligt bij de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Van de uitvoeringsrichtlijn gaat geen effect uit op handhaving, uitvoering en toezicht.

II. ARTIKELEN

Artikel I

Onderdeel A

Artikel 1 van de Wva bevat de definitiebepalingen. In de definitie van het begrip «olievoorraden» wordt de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1099/2008 gewijzigd, omdat de verwijzing achterhaald was vanwege de aanpassing van de verordening. De definitie van het begrip «voorraadjaar» wordt gewijzigd, omdat het aanvangstijdstip wordt verplaatst van 1 april naar 1 juli.

Onderdeel B

In artikel 2, aanhef, wordt de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1099/2008 gewijzigd, omdat de verwijzing achterhaald was vanwege de aanpassing van de verordening.

Artikel II

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de uitvoeringsrichtlijn dient de uitvoeringsrichtlijn uiterlijk op 19 oktober 2019 te zijn omgezet in de wetgeving van de lidstaten. De wijziging van de Wva zal met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, inwerkingtreden, zodat de inwerkingtreding zo snel mogelijk geschiedt. Voor de aanpassing van de looptijd van het voorraadjaar is het wenselijk dat deze aansluit op het lopende voorraadjaar. Om die reden werkt de aanpassing terug tot en met 1 juli 2020.

III. TRANSPONERINGSTABEL

a. Uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU van de Commissie van 19 oktober 2018 tot wijziging van Richtlijn 2009/119/EG van de Raad wat betreft de methoden voor de berekening van de opslagverplichtingen

Bepaling uitvoeringsrichtlijn 2018/1581/EU

Bepaling richtlijn 2009/119/EG

Bepaling Wva

Artikel 1, lid 1

Artikel 2, onder i

Artikel 1, onder «olievoorraden»

Artikel 1, lid 2

Artikel 3, lid 3

Artikel 1, onder «voorraadjaar»

Artikel 1, lid 3

Artikel 6, lid 1

Artikel 2, aanhef

Artikel 1, lid 4

Artikel 9, lid 2

Behoeft geen implementatie

Artikel 1, lid 5

Artikel 9, lid 3, derde alinea

Behoeft geen implementatie

Artikel 1, lid 6

Bijlage II, tweede alinea

Behoeft geen implementatie

Artikel 1, lid 7

Bijlage III, zesde alinea, onder a

Behoeft geen implementatie

Artikel 1, lid 8

Bijlage I

Behoeft geen implementatie

b. Richtlijnbepalingen die geen implementatie behoeven

Artikel 1, vierde lid, van de uitvoeringsrichtlijn wijzigt in artikel 9, tweede lid, van de richtlijn, de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1099/2008. Artikel 9, tweede lid, is niet geïmplementeerd in de Wva. Hiertoe bestond geen verplichting. De wijziging van de bepaling verplicht derhalve ook niet tot implementatie in de wet.

Artikel 1, vijfde lid, van de uitvoeringsrichtlijn wijzigt in artikel 9, derde lid, van de richtlijn de verwijzing naar Verordening (EG) nr.1099/2008. Artikel 9, derde lid, is niet geïmplementeerd in de Wva. Hiertoe bestond geen verplichting. De wijziging van de bepaling verplicht derhalve ook niet tot implementatie in de wet.

Artikel 1, zesde lid, van de uitvoeringsrichtlijn wijzigt in Bijlage II van de richtlijn de verwijzingen naar Verordening (EG) nr.1099/2008. Bijlage II van de richtlijn is in de artikelen 1, in de definitie van het begrip «binnenlands verbruik», 2 en 3 van de Wva geïmplementeerd. In de definitie van het begrip «binnenlands verbruik» in artikel 1 wordt slechts verwezen naar Bijlage II. Een verandering van een verwijzing in de bijlage verandert de verwijzing in de definitie van het begrip «binnenlands verbruik» in artikel 1 derhalve niet. Artikel 2 van de Wva noemt de producten die in Bijlage II worden genoemd. Deze producten wijzigen niet als gevolg van de wijziging van de verwijzing in de bijlage. Artikel 3 van de Wva verwijst naar artikel 3 van de richtlijn, welke verwijst naar Bijlage II. Bijlage II verandert niet inhoudelijk. De wijziging in Bijlage II behoeft derhalve geen implementatie in de Wva.

Artikel 1, zevende lid, van de uitvoeringsrichtlijn wijzigt in de zesde alinea van Bijlage III van de richtlijn de verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1099/2008. Bijlage III van de richtlijn is in de artikelen 5, eerste lid, en 10 van de Wva geïmplementeerd. Omdat Bijlage III niet inhoudelijk is gewijzigd en de artikelen van de Wva niet een rechtstreekse verwijzing naar de verordening bevatten, behoeft de wijziging geen implementatie.

Artikel 1, achtste lid, van de uitvoeringsrichtlijn bepaalt dat Bijlage I van de richtlijn wordt vervangen door de tekst in Bijlage I van de uitvoeringsrichtlijn. De methode van berekening van het aardolie-equivalent van ingevoerde aardolieproducten is daarmee gewijzigd. Voor deze berekening moet de opbrengst van nafta worden afgetrokken van de netto-invoer van aardolieproducten. Voorheen moest 4% van de opbrengst van nafta in mindering worden gebracht. Als de opbrengst van nafta groter was dan 7%, moest als getal het werkelijke verbruik van nafta of het gemiddelde opbrengstpercentage van nafta worden genomen. Met de wijziging van de richtlijn geldt die grenswaarde van 7% niet meer. Voor de hoeveelheid nafta die moet worden afgetrokken van de netto-invoer van aardolieproducten, geeft de uitvoeringsrichtlijn nu drie mogelijkheden:

  • 1) Het vaste percentage van 4%;

  • 2) De gemiddelde opbrengst van nafta; en

  • 3) Het daadwerkelijke nettoverbruik van nafta.

In Nederland heeft nafta doorgaans een hogere waarde dan 7%. De verklaring daarvan luidt als volgt. De voorraadplichtberekeningsmethodiek gaat uit van het energetisch gebruik van olie en olieproducten. In de jaren zeventig werd nafta vooral als grondstof voor de chemische industrie toegepast, een niet-energetische toepassing derhalve. Om deze reden wordt bij de netto-importmethode de gemiddelde nafta-opbrengst afgetrokken van de import. Ook moet nafta die in het binnenland wordt geproduceerd door het raffineren van geïmporteerde ruwe aardolie van de netto-importmethode worden afgetrokken.

De Nederlandse oliesector kent een grote raffinagecapaciteit met een hoog percentage voor de opbrengst van nafta (~18%). Hierdoor hanteert Nederland al jarenlang de gemiddelde opbrengst van nafta voor de berekening van het aardolie-equivalent van ingevoerde aardolieproducten. Derhalve heeft het schrappen van deze regel via de uitvoeringsrichtlijn geen effect voor de Nederlandse praktijk.

Bijlage I van de richtlijn is in artikel 3 van de Wva geïmplementeerd. Artikel 3 van de Wva verwijst naar artikel 3 van de richtlijn welke verwijst naar Bijlage I. Een wijziging in de bijlage behoeft derhalve geen implementatie.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, E.D. Wiebes

Naar boven