35 639 EU-voorstel: Richtlijn toereikende minimumlonen in de EU (COM(2020)682)1

A VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 12 januari 2021

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid2 hebben kennisgenomen van het EU-voorstel voor een richtlijn over toereikende minimumlonen in de Europese Unie.3

Naar aanleiding hiervan is op 15 december 2020 een aantal vragen gesteld aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

De Minister heeft op 12 januari 2021 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Van Dooren

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Den Haag, 15 december 2020

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben met belangstelling kennisgenomen van het EU-voorstel voor een richtlijn over toereikende minimumlonen in de Europese Unie.4 De leden van de VVD-fractie en de leden van de PvdA-fractie, mede namens de GroenLinks-fractie, wensen de regering over dit voorstel enkele vragen te stellen. De leden van de SGP-fractie sluiten zich aan bij de vragen van de VVD.

De leden van de VVD-fractie lezen dat in alle EU-lidstaten een minimumloon bestaat, maar dat de Europese Commissie met dit voorstel middels kaderstelling de toereikendheid van het minimumloon in de lidstaten wil verbeteren.

Met het regering zijn deze leden van mening dat de vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale competentie is. De regering oordeelt positief over het feit dat dit door de Europese Commissie wordt onderkend door te kiezen voor een raamwerk waar de lidstaten zelf invulling aan kunnen geven, zonder de hoogte van het minimumloon voor te schrijven. Echter het oordeel van de regering dat met het voorstel de nationale autonomie met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van het minimumloon behouden blijft, stelt de leden van de VVD-fractie allerminst gerust. Deze leden hebben daarom hierover enkele vragen.

Kan de regering aangegeven welk probleem met dit EU-voorstel wordt opgelost wanneer de lidstaten zelf overal invulling aan kunnen blijven geven? Als het raamwerk slechts kaders biedt zonder de nationale autonomie aan te tasten, waarom kiest de Europese Commissie dan voor een richtlijn en niet voor een raadsaanbeveling?

De regering geeft aan zich in te zetten voor aanpassingen van het voorstel, zodat de door de Europese Commissie genoemde criteria richtinggevend worden en niet bindend. Ook geeft de regering aan dat de indicatieve referentiewaarde om de toereikendheid van het minimumloon te bepalen nog onderdeel is van de onderhandelingen. Bij de leden van de VVD-fractie roept dit echter de vraag op waarom de regering zich niet ten principale verzet tegen een richtlijn als instrument voor een onderwerp dat tot de nationale competentie behoort.

Hoe groot is volgens de regering de kans dat de Europese Commissie, door de verplichting om indicatieve referentiewaarden voor de toereikendheid van het minimumloon vast te stellen, toch een voet tussen de deur krijgt bij het vaststellen van de hoogte van de beloning in de lidstaten? Kan de regering aangeven hoe ze gaat garanderen dat vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale aangelegenheid blijft?

Met betrekking tot de subsidiariteit oordeelt de regering tevens positief omdat het voorstel zou bijdragen aan een gelijk speelveld. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering dit ziet. De minimumlonen blijven immers een relatie houden met de sociale standaard per lidstaat, waardoor een prijsverschil op arbeid blijft bestaan wat binnen de interne markt concurrentieverstorend blijft werken.

De Europese Commissie stelt voorts dat het voorstel kan bijdragen aan de opwaartse sociaaleconomische convergentie. Daarbij plaatst de regering de kanttekening dat voor het bereiken van convergentie ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden. Dit is allereerst aan lidstaten zelf. Maar wat als genoemde lidstaten onvoldoende voortgang boeken? Legt de richtlijn de landen dan verplichtingen op waardoor landen in aanmerking kunnen komen voor extra compensatie uit het sociaal fonds om de kosten te dekken of uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) om weglekkende concurrentiekracht te compenseren?

Het voorstel van de Europese Commissie verplicht EU-landen niet om een wettelijk minimumloon in te voeren, noch wordt er een gemeenschappelijk minimumloon ingevoerd, zo constateren de leden van de PvdA-fractie, mede namens de leden van de GroenLinks-fractie. Verwacht de regering dat ondanks dit alles het voorstel toch tot een substantieel verbeterde situatie leidt voor werknemers binnen de Europese Unie? Zo ja, waarop baseert de regering deze gedachte?

De regering merkt op dat voor het bereiken van convergentie ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden op welke wijze de regering zich hiervoor zal inzetten. Graag wijzen deze leden hierbij naar de oproep om het wettelijk minimumloon in Nederland te verhogen. Beschouwt de regering dit als een mogelijk instrument om de relatieve positie van achterblijvende lidstaten te versterken?

In Nederland zijn relatief veel lonen de uitkomst van collectieve onderhandelingen, maar niet allemaal. Streeft de regering naar aanleiding van het voorliggende voorstel naar een percentage van 100%?

Graag vragen de aan het woord zijnde leden aandacht voor de onderbetaling van zzp’ers, als gevolg van de onevenredige concurrentiedruk. Is de regering bereid de Mededingingswet aan te passen zodat zelfstandigen collectief kunnen onderhandelen over hun tarieven?

Deze leden merken op dat het minimumuurloon afhankelijk is van het bedrijf waar iemand werkt. Acht de regering dit met deze leden onwenselijk? Zo ja, hoe meent de regering dit te corrigeren? En is de regering bereid (sectorale) minimumtarieven, die minimaal gelijk zijn aan de volledige kosten voor een werknemer, te faciliteren? Voorts vragen deze leden op welke wijze de vakbonden kunnen worden versterkt.

Het Nibud pleit voor een verhoging van het minimumjeugdloon van 18-jarigen. Het kenniscentrum betoogt dat mensen, die op hun 18de financieel zelfstandig zijn, ook zouden moeten kunnen rondkomen. Vaak is dit niet het geval, waardoor jongeren geldproblemen krijgen. Wat is de reactie van de regering op dit voorstel, zo vragen deze leden.

De regering geeft in de BNC-fiche aan dat de administratieve lasten bij burgers en het bedrijfsleven toe zullen nemen indien er additionele data moet worden verzameld, en dat het kabinet er op in zal zetten om deze lasten te beperken. De aan het woord zijnde leden vernemen graag op welke wijze de regering dit meent te kunnen bewerkstelligen.

De regering geeft in de BNC-fiche tevens aan dat het streeft naar een wat langere implementatietijd dan de twee jaar die door de Europese Commissie is voorgesteld om zo meer de ruimte te bieden aan het consulteren van de sociale partners over de uitvoering. De aan het woord zijnde leden vernemen graag waarom dit niet mogelijk is binnen twee jaar. En hoeveel tijd meent de regering hier precies voor nodig te hebben?

De leden van de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid zien de antwoorden op de gestelde vragen met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie Sociale Zaken en Werkgelegenheid, E.M. Sent

BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 12 januari 2021

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de VVD-fractie (waarbij de leden van de SGP-fractie zich hebben aangesloten) en de leden van de PvdA-fractie, mede namens de GroenLinks-fractie, over het EU-voorstel voor een richtlijn over toereikende minimumlonen in de Europese Unie.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

De leden van de VVD-fractie hebben een aantal vragen gesteld, waar de leden van de SGP-fractie zich bij aansluiten. Hieronder worden de vragen achtereenvolgend beantwoord.

Kan de regering aangegeven welk probleem met dit EU-voorstel wordt opgelost wanneer de lidstaten zelf overal invulling aan kunnen blijven geven?

De Commissie stelt dat actie op EU-niveau kan bijdragen aan opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld. Dit zijn ook prioritaire thema’s voor het kabinet en initiatieven zoals dit voorstel kunnen hieraan bijdragen waardoor Europees optreden van toegevoegde waarde is, hoewel het voorstel inderdaad veel ruimte laat aan lidstaten om invulling te kunnen geven aan de regels. Daarbij plaatst het kabinet wel de kanttekening dat voor het bereiken van convergentie ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden, dit is allereerst aan lidstaten zelf. Daarnaast beoogt de Commissie om werknemers beter te beschermen, armoede onder werkenden aan te pakken en loonongelijkheid te beperken.

Als het raamwerk slechts kaders biedt zonder de nationale autonomie aan te tasten, waarom kiest de Europese Commissie dan voor een richtlijn en niet voor een raadsaanbeveling?

In hoofdstuk 8 van het impact assessment5 gaat de Commissie in op de keuze voor een richtlijn als instrument. De Commissie licht hierin toe dat zowel een richtlijn als een raadsaanbeveling als instrument zijn overwogen. De Commissie stelt daarbij dat een richtlijn, door middel van het stellen van een kader met minimumvoorschriften, effectiever is bij het bereiken van de doelen van het initiatief gezien de bindende aard en betere afdwingbaarheid. Een richtlijn zou ook leiden tot een meer voorspelbare implementatie, aldus de Commissie. Een raadsaanbeveling zou in de ogen van de Commissie door het niet-bindende karakter leiden tot een meer uiteenlopende implementatie en derhalve niet leiden tot hetzelfde niveau van bescherming als een richtlijn.

De Commissie stelt tegelijkertijd wel dat de richtlijn ruimte laat aan lidstaten om te besluiten hoe de minimumvoorschriften te implementeren, waarbij de vaststelling van de hoogte van het minimumloon aan lidstaten blijft. Zoals toegelicht in het BNC-fiche was een raadsaanbeveling naar het oordeel van het kabinet een geschikter instrument geweest. Een raadsaanbeveling had ook handvatten kunnen bieden ter verbetering van de toereikendheid en de dekking van minimumlonen. Nederland zal dit kenbaar maken in de onderhandelingen in Brussel.

De regering geeft aan zich in te zetten voor aanpassingen van het voorstel, zodat de door de Europese Commissie genoemde criteria richtinggevend worden en niet bindend. Ook geeft de regering aan dat de indicatieve referentiewaarde om de toereikendheid van het minimumloon te bepalen nog onderdeel is van de onderhandelingen. Dit roept echter de vraag op waarom de regering zich niet ten principale verzet tegen een richtlijn als instrument voor een onderwerp dat tot de nationale competentie behoort.

Het voorstel van de Commissie is om een richtlijn te introduceren. Een raadsaanbeveling was naar het oordeel van het kabinet een geschikter instrument geweest. Nederland zal dit kenbaar maken in de onderhandelingen in Brussel. Een raadsaanbeveling had immers ook handvatten kunnen bieden ter verbetering van de toereikendheid en de dekking van minimumlonen. Tegelijkertijd vormt het richtlijnvoorstel wel het uitgangspunt van de onderhandelingen. Het kabinet wil voorkomen dat Nederland niet meepraat over de inhoud, door zichzelf ten principale uit te spreken tegen de richtlijn.

Hoe groot is volgens de regering de kans dat de Europese Commissie, door de verplichting om indicatieve referentiewaarden voor de toereikendheid van het minimumloon vast te stellen, toch een voet tussen de deur krijgt bij het vaststellen van de hoogte van de beloning in de lidstaten? Kan de regering aangeven hoe ze gaat garanderen dat vaststelling van de hoogte van het minimumloon een nationale aangelegenheid blijft?

Met de opname van indicatieve referentiewaarden in lidstaten met een wettelijk minimumloon beoogt de Commissie een indicatieve waarde te introduceren waarmee de lidstaten de ontwikkeling van het minimumloon zelf kunnen beoordelen. Lidstaten behouden de vrijheid om zelf de hoogte van het minimumloon te bepalen.

Met betrekking tot de subsidiariteit oordeelt de regering tevens positief omdat het voorstel zou bijdragen aan een gelijk speelveld. De leden van de VVD-fractie vragen hoe de regering dit ziet. De minimumlonen blijven immers een relatie houden met de sociale standaard per lidstaat, waardoor een prijsverschil op arbeid blijft bestaan wat binnen de interne markt concurrentieverstorend blijft werken.

Met het voorstel beoogt de Commissie opwaartse sociaaleconomische convergentie en een gelijk speelveld in de EU te promoten. Minimumlonen dienen echter wel rekening te houden met sociaaleconomische omstandigheden en regionale en sectorale verschillen. Daarom plaatst het kabinet in het BNC-fiche ook de kanttekening dat voor het bereiken van convergentie, en in het verlengde daarvan een gelijker speelveld door het verkleinen van prijsverschillen op arbeid, ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden. Dit laatste is allereerst aan lidstaten zelf.

De Europese Commissie stelt voorts dat het voorstel kan bijdragen aan de opwaartse sociaaleconomische convergentie. Daarbij plaatst de regering de kanttekening dat voor het bereiken van convergentie ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden. Dit is allereerst aan lidstaten zelf. Maar wat als genoemde lidstaten onvoldoende voortgang boeken? Legt de richtlijn de landen dan verplichtingen op waardoor landen in aanmerking kunnen komen voor extra compensatie uit het sociaal fonds om de kosten te dekken of uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) om weglekkende concurrentiekracht te compenseren?

In het voorstel staat dat om de technische aspecten van minimumloonkaders te ontwikkelen of te verbeteren, lidstaten gebruik kunnen maken van het instrument voor technische ondersteuning en het Europees Sociaal Fonds. Deze instrumenten kunnen lidstaten ondersteunen in hun beoordeling van de toereikendheid, monitoring en gegevensverzameling, de verruiming van de toegang, de handhaving en de algemene capaciteitsopbouw in verband met de uitvoering van die kaders. Het gebruik van het instrument voor technische ondersteuning en het Europees Sociaal Fonds zijn niet bedoeld ter compensatie van weglekkende concurrentiekracht.

Ook de leden van de PvdA-fractie hebben vragen gesteld, mede namens de GroenLinks-fractie. Deze worden hieronder achtereenvolgend beantwoord.

Het voorstel van de Europese Commissie verplicht EU-landen niet om een wettelijk minimumloon in te voeren, noch wordt er een gemeenschappelijk minimumloon ingevoerd. Verwacht de regering dat ondanks dit alles het voorstel toch tot een substantieel verbeterde situatie leidt voor werknemers binnen de Europese Unie? Zo ja, waarop baseert de regering deze gedachte?

Het Impact Assessment, opgesteld door de Commissie, rekent de effecten van de richtlijn door op basis van de veronderstelling dat alle lidstaten hun minimumlonen zo bijstellen dat deze in lijn komen met de twee meest gebruikelijke internationale referentiewaarden. Echter, op basis van de voorliggende richtlijn kunnen lidstaten zelfstandig bepalen welke indicatieve referentiewaarden zij gebruiken. Hoewel het voorstel in algemeenheid in sommige lidstaten een bijdrage kan leveren aan een verbeterde situatie voor werknemers, valt dit mogelijke effect derhalve thans lastig te kwantificeren.

De regering merkt op dat voor het bereiken van convergentie ook de economische fundamenten van achterblijvende lidstaten versterkt dienen te worden. Graag vernemen de aan het woord zijnde leden op welke wijze de regering zich hiervoor zal inzetten.

Binnen de EU is het Europees Semester het voornaamste coördinatie-instrument voor budgettair, economisch en arbeidsmarktbeleid van lidstaten. Nederland zet in het kader van het Europees Semester actief in op het versterken van de economische fundamenten van lidstaten. Ook het Europese herstelpakket Next Generation EU kan bijdragen aan het economisch herstel en de versterking van de economische fundamenten door middel van de implementatie van hervormingen en investeringen. Het kabinet hecht aan de voorwaarde dat lidstaten structurele hervormingen moeten doorvoeren om aanspraak te kunnen maken op de middelen uit de Recovery and Resilience Facility. De link met de landenspecifieke aanbevelingen uit het Europees Semester zal bijdragen aan het vergroten van het groeipotentieel van lidstaten.

Graag wijzen deze leden hierbij naar de oproep om het wettelijk minimumloon in Nederland te verhogen. Beschouwt de regering dit als een mogelijk instrument om de relatieve positie van achterblijvende lidstaten te versterken?

Hoewel het voorstel een impuls kan geven aan discussies over het minimumloon, blijft de hoogte van het minimumloon aan lidstaten zelf. In EU-lidstaten kunnen politieke partijen, sociale partners en belangengroepen hun regering oproepen om hun wettelijk minimumloon te verhogen. Dit kan geleidelijke sociaaleconomische convergentie promoten, met name wanneer regeringen in achterblijvende lidstaten hier gehoor aan geven.

In Nederland zijn relatief veel lonen de uitkomst van collectieve onderhandelingen, maar niet allemaal. Streeft de regering naar aanleiding van het voorliggende voorstel naar een percentage van 100%?

Ons stelsel van collectieve arbeidsvoorwaardenvorming is van groot belang voor de Nederlandse arbeidsverhoudingen. Samen met het instrument van algemeenverbindendverklaring bevorderen cao’s evenwichtige arbeidsverhoudingen en arbeidsrust en vormen daarmee een belangrijke randvoorwaarde voor een positieve sociaaleconomische ontwikkeling. Naar schatting ligt de cao-dekkingsgraad in Nederland op dit moment rond de 75%. Momenteel is de dekkingsgraad naar de mening van het kabinet nog ruim voldoende. Het onderhandelen over arbeidsvoorwaarden en het afsluiten van cao’s is in ons stelsel de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers.

Graag vragen de aan het woord zijnde leden aandacht voor de onderbetaling van zzp’ers, als gevolg van de onevenredige concurrentiedruk. Is de regering bereid de Mededingingswet aan te passen zodat zelfstandigen collectief kunnen onderhandelen over hun tarieven?

Zzp’ers hebben nu al – onder bepaalde voorwaarden – het recht om collectief te onderhandelen over bijvoorbeeld hun tarief. Zij hebben daarbij wel rekening te houden met de regels die gelden in het mededingingsrecht. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) houdt daarop toezicht en heeft recent een leidraad opgesteld om duidelijkheid te bieden over de ruimte die het mededingingsrecht biedt voor zzp’ers om tariefafspraken te maken.6

Deze leden merken op dat het minimumuurloon afhankelijk is van het bedrijf waar iemand werkt. Acht de regering dit met deze leden onwenselijk? Zo ja, hoe meent de regering dit te corrigeren?

Het voorstel van de Europese Commissie verplicht lidstaten er niet toe om een wettelijk minimumuurloon te hanteren. In Nederland worden de bedragen van het wettelijk minimumloon vastgesteld per maand, week en dag. De hoogte van het minimumuurloon van een individuele werknemer wordt gebaseerd op het aantal uren dat in zijn of haar sector als voltijd geldt, de normale arbeidsduur (NAD). De NAD in sectoren varieert in de regel van 36 uur tot 40 uur per week. Dat betekent dat het minimumuurloon van werknemer tot werknemer kan verschillen. Het kabinet erkent de voordelen van een wettelijk minimumuurloon, zoals in de kabinetsreactie op de initiatiefnota «Een eerlijker loon» is uiteengezet. Een minimumuurloon maakt het wettelijk minimumloon eerlijker, transparanter en beter handhaafbaar. Op dit moment is in de Tweede Kamer een initiatiefwetsvoorstel tot invoering van een wettelijk minimumuurloon aanhangig7. Het kabinet wacht de verdere behandeling van dat wetsvoorstel met belangstelling af.

En is de regering bereid (sectorale) minimumtarieven, die minimaal gelijk zijn aan de volledige kosten voor een werknemer, te faciliteren?

Het kabinet heeft gewerkt aan uitwerking van nieuwe regelgeving op het gebied van een minimumtarief voor zelfstandigen. Hierbij zijn een aanzienlijk aantal knelpunten naar voren gekomen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om het conceptwetsvoorstel dat ziet op een minimumtarief voor zelfstandigen niet verder voort te zetten. Het kabinet volgt met interesse de initiatieven van sociale partners om in collectieve arbeidsovereenkomsten afspraken voor zelfstandigen te maken. Juist op decentraal niveau kunnen sociale partners – binnen de wettelijke kaders – invulling geven aan maatwerkoplossingen voor hun sector.8 Naar aanleiding van de motie Gijs van Dijk/Van Weyenberg zal ik actief rapporteren over collectieve afspraken voor zelfstandigen en zal ik het onderwerp toevoegen aan de jaarlijkse rapportage cao-afspraken. Een eerste rapportage hiervan zal naar verwachting voor de zomer van 2021 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Voor die tijd zal een tussenstand worden gegeven in het onderzoek «Interne en externe arbeidsflexibiliteit 2020» dat begin 2021 opgeleverd wordt.9 Ik kan uw Kamer melden dat in de cao Toneel en Dans afspraken zijn gemaakt over een minimumtarief voor zelfstandigen. In de cao voor Architectenbureaus is geregeld dat een vermoeden van werknemerschap geldt indien een opdrachtnemer als natuurlijke persoon minder wordt betaald dan 150% van het bruto uurloon dat geldt voor werknemers voor vergelijkbare werkzaamheden in vergelijkbare omstandigheden. Beide cao-afspraken zijn algemeen verbindend verklaard, waarmee deze tariefafspraken voor zelfstandigen worden gefaciliteerd.

Voorts vragen deze leden op welke wijze de vakbonden kunnen worden versterkt.

Het voorstel van de Europese Commissie biedt de ruimte om de Nederlandse praktijk te bestendigen, waaronder de autonomie van sociale partners. Uit de laatste Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden blijkt dat 76% van de werknemers tevreden of zeer tevreden is over de vertegenwoordiging van hun belangen door de vakbond. Daarnaast blijkt dat 75,7% van de werknemers tevreden of zeer tevreden is over de op hen van toepassing zijnde cao. Ook werkgevers zijn doorgaans positief over de cao. Uit de Werkgevers Enquête Arbeid van 2019 blijkt dat werkgevers zowel de cao als de belangenbehartiging door werkgeversorganisaties met een rapportcijfer 7 waarderen. Ik concludeer dat de waardering voor de cao en de belangenbehartiging ruim voldoende is. Bovendien is versterking van vakbonden of werkgeversorganisaties in de eerste plaats aan henzelf. Ik zie op dit moment naar aanleiding van het voorstel van de Europese Commissie geen aanleiding om actie te ondernemen ten aanzien van het versterken van de vakbonden in Nederland.

Het Nibud pleit voor een verhoging van het minimumjeugdloon van 18-jarigen. Het kenniscentrum betoogt dat mensen, die op hun 18de financieel zelfstandig zijn, ook zouden moeten kunnen rondkomen. Vaak is dit niet het geval, waardoor jongeren geldproblemen krijgen. Wat is de reactie van de regering op dit voorstel.

In een brief aan de Tweede Kamer op 9 nov jl. heb ik een reactie gegeven op het onderzoek van het Nibud. Het rapport van het Nibud stelt de hoogte van het minimumjeugdloon aan de kaak. Hiermee draagt het bij aan de discussie over de inrichting van het stelsel van inkomensondersteuning via de sociale zekerheid, fiscaliteit en toeslagen. Het kabinet hecht waarde aan een zorgvuldige afweging tussen de inkomenszekerheid van minimumloonverdieners enerzijds en de negatieve effecten op sociale zekerheidsuitgaven en werkgelegenheid anderzijds. Mede in het licht van de forse effecten van de coronacrisis op bedrijvigheid en de arbeidsmarkt acht het kabinet een verhoging van het minimumjeugdloon op dit moment niet opportuun. Het kabinet blijft de hoogte en werking van het minimumjeugdloon echter wel kritisch bekijken. Zo heb ik op 11 dec jl. een studie aangeboden aan de Kamer waarin de effecten van de verhoging van het minimumjeugdloon in beeld zijn gebracht.

De regering geeft in de BNC-fiche aan dat de administratieve lasten bij burgers en het bedrijfsleven toe zullen nemen indien er additionele data moet worden verzameld, en dat het kabinet er op in zal zetten om deze lasten te beperken. De aan het woord zijnde leden vernemen graag op welke wijze de regering dit meent te kunnen bewerkstelligen.

Tijdens de onderhandelingen zal het kabinet zich inzetten op het voorkomen van overlap tussen verplichtingen in het kader van het onderhavige voorstel en de levering van data die reeds worden afgedekt door bestaande statistiekverplichtingen.

De regering geeft in de BNC-fiche tevens aan dat het streeft naar een wat langere implementatietijd dan de twee jaar die door de Europese Commissie is voorgesteld om zo meer de ruimte te bieden aan het consulteren van de sociale partners over de uitvoering. De aan het woord zijnde leden vernemen graag waarom dit niet mogelijk is binnen twee jaar. En hoeveel tijd meent de regering hier precies voor nodig te hebben?

De Commissie stelt een implementatietijd van twee jaar voor. In de huidige vorm lijkt een termijn van twee jaar haalbaar, maar een wat langere termijn zou meer ruimte bieden om de sociale partners te consulteren over de uitvoering. De benodigde tijd voor implementatie zal tevens afhangen van de uiteindelijke inhoud van de richtlijn, deze kan nog wijzigen na behandeling van het voorstel door de Raad en het Europees Parlement.


X Noot
1

Zie dossier E200027 op www.europapoort.nl

X Noot
2

Samenstelling: Kox (SP), Essers (CDA), Koffeman (PvdD), Ester (CU), Sent (PvdA) (voorzitter), Van Strien (PVV), N.J.J. van Kesteren (CDA), Oomen-Ruijten (CDA), Schalk (SGP), Stienen (D66), De Bruijn-Wezeman (VVD) (ondervoorzitter), A.J.M. van Kesteren (PVV), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Crone (PvdA),

Geerdink (VVD), Gerbrandy (OSF), Van Gurp (GL), Van der Linden (Fractie-Van Pareren), Moonen (D66), vac. (FVD), Rosenmöller (GL), Vendrik (GL), De Vries (Fractie-Otten), Van der Burg (VVD), Berkhout (Fractie-Van Pareren)

X Noot
3

COM(2020)682.

X Noot
4

COM(2020)682.

X Noot
5

COM(2020) 682 final – SEC(2020) 362 final – SWD(2020) 246 final

X Noot
6

Leidraad Tariefafspraken zzp’ers, ACM, Juli 2020, te vinden op:

https://www.acm.nl/sites/default/files/documents/2020–07/leidraad-tariefafspraken-zzper.pdf.

X Noot
7

Kamerstukken II 2019/20, 35335.

X Noot
8

Kamerstukken II 2019/20, 31 311, nr. 235.

X Noot
9

Kamerstukken II 2019/20, 31 311, nr. 236.

Naar boven