35 606 Wijziging van de Wet educatie en beroepsonderwijs en de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met een vereenvoudiging van de bestuurlijke inrichting van het stelsel voor beroepsonderwijs door omvorming van het aoc tot verticale scholengemeenschap en een andere invulling van bevoegd gezag (Wet bestuurlijke harmonisatie beroepsonderwijs

B VOORLOPIG VERSLAG VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP1

1. Inleiding

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover nog een vraag.

De leden van de fracties van GroenLinks en de PvdA hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Zij hebben daarover gezamenlijk nog enkele vragen en zien de beantwoording daarvan met belangstelling tegemoet.

De fractieleden van de SGP hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel en hebben daarover een aantal vragen.

2. Maatregelen

De fractieleden van GroenLinks en de PvdA merken op dat verschillende organisaties, waaronder de Algemene onderwijsbond (AOb), het CNV Onderwijs en het Landelijk Aktie Komitee Scholieren (LAKS), hun zorgen hebben geuit over dit wetsvoorstel.

Ook na amendering en wijzigingen zien zij dat een aantal van de zorgen die zij reeds voor behandeling in de Tweede Kamer hebben geuit, niet zijn weggenomen.

Heeft de regering onderzoek gedaan naar de gevolgen voor de reistijd van leerlingen en docenten bij het ontstaan van verticale scholengemeenschappen? Is in dat onderzoek ook betrokken wat toegenomen reistijd betekent voor de keuzes van leerlingen of studenten, en voor het lerarentekort? Zo ja, wat zijn de resultaten van het onderzoek? Zo nee, is de regering bereid om dit onderzoek te laten doen, al dan niet als onderdeel van een evaluatie?

Door de vorming van een verticale scholengemeenschap zal de medezeggenschap van het personeel van de vo-scholen die deel gaan uitmaken van een verticale scholengemeenschap, voortaan worden geregeld door de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR), in plaats van de Wet medezeggenschap op scholen. Een aantal vakbonden vreest dat door de WOR docenten inspraak verliezen op het lesrooster, de taakverdeling, en het vaststellen of wijzigen van het schoolplan. De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap antwoordde in de Tweede Kamer dat er een balans was gevonden en dat er geen klachten van instellingen binnen zijn gekomen.2 Heeft de regering actief gevraagd aan de instellingen en de vakbonden wat zij vinden van het voorstel om de medezeggenschap onder de WOR te laten vallen? Wat gaat de regering doen indien na inwerkingtreding van de wet blijkt dat de WOR niet passend is en docenten te weinig inspraak hebben op die zaken die bevorderlijk zijn voor de kwaliteit van de arbeid?

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap schrijft in haar brief van 21 juni 2021 dat het niet acceptabel is dat een leerling de verticale scholengemeenschap zou moeten verlaten wegens godsdienst of levensovertuiging.3 De SGP-fractieleden vragen een nadere toelichting op de situatie die de Minister in gedachten heeft. Gaat het hier kennelijk om leerlingen van wie de school na inschrijving een verticale scholengemeenschap gaat vormen? Zo nee, waarom zou dan een acceptatieplicht nodig zijn terwijl leerlingen voorafgaand aan de inschrijving bij een verticale scholengemeenschap weten wat het beleid is inzake identiteit?

Eveneens vragen deze leden of de regering kan bevestigen dat bij de voorgestelde acceptatieplicht juist een belangrijke overweging is dat alle mbo-instellingen tot het bijzonder onderwijs behoren en dat in tegenstelling tot de situatie in het voortgezet onderwijs dus geen garantie op toegang bestaat.

De leden van de SGP-fractie constateren dat de regering er in de toelichting van uitgaat dat vorming van een verticale scholengemeenschap mogelijk is op grond van artikel 53c van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: WVO). Deze leden wijzen er echter op dat in dat artikel gesproken wordt van scholen en dat bij de totstandkoming niet gedacht is aan instellingen, wat overigens ook niet voor de hand ligt in het kader van de WVO. Op welke gronden veronderstelt de regering dat een verticale scholengemeenschap op die grondslag gebaseerd kan worden?

Vervolgens vragen deze leden, voor zover vorming van een verticale scholengemeenschap op grond van voornoemd artikel 53c reeds mogelijk zou zijn, waarom het nodig is een uitgebreide regeling te treffen in de Wet educatie en beroepsonderwijs.

De leden van de SGP-fractie merken op dat in artikel 53c van de WVO duidelijk geregeld is dat de gemeenteraad overheersende invloed dient te hebben op het openbaar onderwijs. Deze leden signaleren dat een vergelijkbare bepaling ontbreekt in het wetsvoorstel. Zij vragen om een toelichting. Bestaat niet het risico dat dit wezenlijke element daardoor bij een verticale scholengemeenschap eerder uit beeld kan raken?

Het is de leden van de SGP-fractie nog niet helemaal duidelijk wat nu precies de status is van de verticale scholengemeenschap. Enerzijds geeft de regering aan dat sprake blijft van een losse instelling en een losse school, terwijl anderzijds de suggestie wordt gewekt dat een organieke eenheid ontstaat. Deze leden vragen een nadere duiding.

3. Toezicht- en handhavingsgevolgen

De CDA-fractieleden constateren dat op het punt van het bevoegd gezag een duidelijke definitie is geformuleerd. Kan de regering de definitie van het bevoegd gezag en de uitleg daarbij te gebruiken door uitvoeringsorganisaties en de Inspectie van het Onderwijs in bijvoorbeeld het toezichtskader nader toelichten?

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap ziet de memorie van antwoord van de regering – bij voorkeur binnen vier weken – met belangstelling tegemoet.

De voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Verkerk

De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dragstra


X Noot
1

Samenstelling:

Essers (CDA), Ganzevoort (GL), Van Strien (PVV), Van Apeldoorn (SP), Atsma (CDA), Pijlman (D66) (ondervoorzitter), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), De Bruijn-Wezeman(VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Beukering (Fractie-Nanninga). A.J.M. van Kesteren (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Vos (PvdA), Van der Burg (VVD), Dessing (FVD), Doornhof (CDA), Veldhoen (GL), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), De Vries (Fractie-Otten), Nanninga (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) Verkerk (CU) (voorzitter), Prast (PvdD)

X Noot
2

Handelingen II 2020/21, nr. 89, item 10, p. 19.

X Noot
3

Kamerstukken II 2020/21, 35 606, p. 2–3.

Naar boven